Historisch Archief 1877-1940
No. 1555
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Mejuffrouw|Meyboom, en rekening houdende
met de beschikbare geldmiddelen zoodanig
ontworpen, dat, in beknopten vorm en prak
tische groepeering, alle gewenschte lokalen
aanwezig zijn.
Binnenkomende kannen de leerlingen zich
onmiddellijk begeren naar de kleedkamers,
die met de hall, als middelpunt van de
school, gemeenschap hebben. De lokalen zijn
groepsgewijs [gerangschikt. Ter begane grond
De eerste verdieping wordt ingenomen
door het waschdepartement, bestaande uit
wasschery' met droogkamertje, dit laatste
gelegen op eene tusschenverdieping boven
de toiletten, een lokaal voor
waschbehandeling, een naaikamer en een strykkamer.
Bovendien bevinden zich op de eerste ver
dieping de voor de administratie bestemde
vertrekken, waarby de kamer der directrice
zoodanig is gesitueerd, dat zy voor het
eenopgaande hall, die tevens bestemd is om bij
wijze van woonvertrek dienst te doen. De
eigenlijke woonkamer staat in verbinding
met een ruim terras.
In de school worden verder aangebracht
eene centrale warm watervoorziening, eene
mechanisch bewogen lift en soortgelijke ge
makken. Naast de centrale verwarming, met
lage-druk stoom, zullen ten dienste van het
onderwijs nog verschillende andere systemen
bevinden zich de keukens (2 leerkeukens,
met provisiekamer voor dagelijkse h gebruik,
en een keuken voor het huishouden). Zy
zijn iets lager gelegen dan de overige lokali
teiten, eensdeels opdat het zonder meerdere*
kosten mogelijk zon z\jn aan de keukens de
gewenschte hoogte te geven, anderdeels om
de trap naar de onder de kleedkamers ge
legen proviaiekelders evenredig korter te
doen zyn. De groep der keukens is van het
overige deel van het gebouw door diverse
deuren gescheiden, terwyl de ventilatie op
eene kleine binnenplaats het hare zal doen om
de verspreiding van etenslucht tegen te gaan.
iiiiimimmim M mi 111 n i it lini n
Mnziet in de Hoofdstad.
Heeft ieder der vyf concerten van het
Besidentie-orchest onder een anderen diri
gent plaats gehad, het laatste gaf ons gele
genheid kennis te maken met een ons geheel
vreemd kunstenaar, n.l. Bernhard
Stavenhagen.
Stavenhagen is eigenlijk van huis uit
pianist. Zijn opleiding ontving hjj van Ernst
Budorff aan de Berlyner Hochechule. Later
toog hy naar Weimar (in 1885) om zich onder
leiding te stellen van Liszt. Slechts korten tijd
mocht hij van diens wenken profiteeren. In
1886 stierf n.l. Liszt. Het was Stavenhagen
echter wel gelukt vasten voet te krijgen te
Weimar. In 1895 volgde hij d'Albert op als
kapelmeester aan de opera en sedert dien
ty°d heeft hij hier en daar als dirigent den
staf gezwaaid. Niemand echter heeft ooit goed
begrepen waarom, want zijn qualiteiten als
zoodanig waren in geen enkel opzicht
hervorragend."
Deze indruk maakte zich ook van mij
mees:er op het concert van bet
Residentieorchest. En dat was jammer, want daardoor
kreeg eeu op zich zelf goede daad, n.l. de
eerst-uitvoering hier te lande van Bruckner's
negende symphonie, niet die belichting die
zq moest hebben.
Onze concert-verhoudingen zijn in de laatste
jaren zóó, dat een symphonisch werk best
op superieure wijze kan vertolkt worden en
het publiek omtrent de waarde eener com
positie niet in onzekerheid behoeft te worden
gelaten tengevolge der uitvoering.
Bruckner's negende symphonie nu, is veel
mooier dan zij dien avond scheen. Er komen
speciaal in het eerste en in het derde deel
heel wat fraaie momenten voor, die alleen
reeds als klankeffect voor het werk innemen,
doch die thans spoorloos voorbijgingen.
Het Residentie-orchest geeft onder zijn
eigen dirigent en onder leiders als Kes,
vVeingartner en Piernéuitvoeringen die
af z\jn. Ook weet ik dat vreemden dirigenten
behoorlijk tyd woidr afgestaan tot voor
bereiding der werken, die zij op het programma
brengen. Zijn dus de resultaten der uitvoe
ring niet van dien aard, dat zij booge
eischen kunnen bevredigen, dan ligt zulks aan
de dirigenten, die niet den tact bezitten,
eensdeels o on' technisch volkomen afgeronde
praestatiën te leveren, anderdeels om hun
eigen intentie aan het orchest te suggereeren.
Technisch af was de uitvoering in geenen
deele en, daar het werk door het orchest
nooit was uitgevoerd, behoefde de dirigent
ook geen ingewortelde sleur manieren- uit te
roeien, zoodat in deze de matteen
schwunglose" uitvoering van Bruckner's symphonie
geheel op rekening moet geschoven worden
van den heer Stavenhagen.
Zooals men weet heeft Bruckner deze
symphonie niet kunnen voltooien. In zijn
laatste levensdagen heeft hij te kennen gege
ven dat zijn vroeger geschreven Te Deum"
de plaats zou innemen van het ontbrekende
vierde deel.
Het ontbrekende vierde deel... Ziedaar
weer een dier naive zienswijzen, zooals
Bruckner ze zoo menigmaal had. Als een
symphonie geen vier deelen bezat, was zij
niet klaar, volgens zijn meenin g. Dat het Te
Denm", hier vroeger onder leiding van Viotta
uitgevoerd, hoegenaamd niet paste bij de drie
andere deelen, bedacht hij niet.
Daaruit kan men weer een keer te meer
zien, dat Bruckner den juisten aesthetischen
zin miste, om afgerond, gaaf kunstwerk te
leveren.
Bruckner was een groot muzikaal talent.
Hij had een ontvankelijken geest; veel gave
voor melodie en een onbegrensd
contrapunctisch kunnen. Hij was doorgedrongen in de
diepste geheimnissen der muziektaal. Een
Nieuwe Huishoudschool te Amsterdam
traal toezicht zeer ^gunstig aan de door twee
verdiepingen opgaande hall is gelegen.
Op elk dezer beide verdiepingen is voorts
een lokaal voor theorielessen ontworpen:
beneden eene, amphitheatersgewya ingerichte,
cursuskamer, boven eene theoriekamer. De
beide bovenste verdiepingen zyn bestemd
voor de woon- en slaapvertrekken van het
internaat, met uitzondering echter van twee
lokalen voor het buishoudonderwijs, 't geen
gedaan is, wijl bij dit onderwijs de inventaris
van- het internaat een groote rol speelt en
onderlinge nabijheid dus gewenscht is.
De vertrekken van het internaat zijn ge
groepeerd rond eene, door twee verdiepingen
van verwarming, als met vulkachels en gas
in enkele lokalen worden aangebracht. Ook
de verlichting zal met hetzelfde doel niet
uitsluitend electrisch zijn. (In enkele der
groote lokalen, als de keukens, de naaikamer
enz. in eene indirekte verlichting met
booglampen gedacht).
Zoowel de binnen- als de
buiten-architectuur zal wel is waar met gepasten eenvoud
worden behandeld, maar het geheel, en vooral
de afdeeling van het als een woonhuis inge
richt internaat, zal een vriendelijk en huiselijk
aanzien hebben.
fout in de muzikale orthographie was hem
een ergernis. Daarbij had hij met onge
veinsde bewondering den ontwikkelingsgang
van Wagner's muzikaal genie medegeleefd;
hij vereerde Wagner dan ook op buitengewone
wijze en stond in zijn eigen werken geheel
op het moderne standpunt, dat door Wagner
ingenomen is en dat als het ware zijn stempel
heeft gedrukt op de modérémuziekbeoefening.
Bruckner had echter uitsluitend zin voor
muziek. Zijn algemeene ontwikkeling heeft
zich niet kunnen verheffen boven een zeker
burgerlijk niveau. Op de meest onnoozele,
grappige manier zelfs, kon hij zich uitlaten
over de psychologie in Wagner's werken.
Zooiets kon nooit tot hem doordringen.
Ik geloof dat het gemis van die hoogere
beschaving, welke zich onwillekeurig in zijn
werken doet gevoelen en die hem vaak het
juiste inzicht doet verliezen voor
Jedemensies en den vorm van zijn werfeen, aan deze
niet den langen levensduur zal doen toeko
men, waarop zij, bezien van absoluut muzi
kaal standpunt, misschien recht hebben.
Een absoluut musiker was Bruckner. Hij
schreef wat der liebe Herr Gott" hem ingaf.
Zijn vroom gemoed uitte zich in melodieën
van edel gehalte. Voor trivialiteit was geen
plaats in zijn ziel. Maar ook Anregung"
behoefde hij niet te hebben. Wél heeft hij
een romantische symphonie geschreven, maar
what is a name? de romantiek is daar
ver te zoeken. Overigens komt my juist deze
symphonie voor de minete te zijn van de
vier, die in verloop van tijden hier zijn
uitgevoerd.
Dan. de Lange heeït eenmaal hier Bruckner's
derde symphonie in d, aan Richard Wagner
opgedragen, en zijn zepende symphonie in E
uitgevoerd. De z.g. romantische symphonie
is vroeger en ook dezen winter door
Mengelberg ten gehoore gebracht.
De zevende symphonie staat mij nog leven
dig voor den geeet, als een werk, wel buiten
gemeen groot van omgang, maar vol van
heerlijke ingevingen en met een Adagio dat
geboren schijnt uit den geest van Beethoven,
zooals men dien aantreft in zijn laatste
quartetten.
Dit hooge standpunt neemt Bruckner's
negende symphonie niet in.
Men zou bijna kunnen merken in dat werk,
dat de auteur oud is geworden. Zooais oude
menschen vaak nukken en grillen hebben,
zoo heeft Bruckner ook van die eigenaardig
heden in de instrumentatie, waarbij men zich
afvraagt: waartoe dat? Zoo b.v., dadelijk na
de afsluiting van de introductig, die spitse
sexten- en septime-sprongen in de houten
blaasinstrumenten, die het muzikaal gevoel
prikkelen, gelijk een muskietsteek de huid;
en dan dat zonderlinge gedoe, eveneens in
de houten blaasinstrumenten, kort voor de
afsluiting van den aanhef, dat een
onpractischen indruk maakt en met eenvoudiger
schrijfwijze veel beter zou klinken.
Mooi is dan echter het thema in A; jam
mer maar dat het totaal onbevredigend werd
weergegeven; al die crescendi, ook in de
flgureerende tweede viool, werden verwaar
loosd door den dirigent en in plaats van
poëtisch klonk nu het geheel nuchter.
Evenals in Beethoven's negende is ook in
Bruckner's negende symphonie de tweede
Satz een Scherzo en wel een van piquant,
geestig karakter, waarbij in hooge mate de
aandacht trekt het gebroken verm. sept.
accoord met verhoogden quint, dus cis e
gis bes, tegenover den orgelpunt d in
den bas.
Overigens is het fladderende, zwevende
karakter uitsluitend volgehouden en brengt
een gracieuse A-dur passage door de obo
ingezet en door de fluit beantwoord, een
aangename melodische afwisseling in het
geheel.
Het Adagio heeft een zeer mooi tweede
thema (merkwaardigerwijze in denzelfden
toonaard als het hoofdthema) van edel melo
disch gehalte, dat echter thans door
denevenstemmen voor een groot gedeelte verdrukt
werd. By een meer gesoigneerde uitvoering
kunnen deze vermoedelijk zonder moeite op
den achtergrond treden. Op hoogst interessan te
wijze wordt dit thema door den componist
ook in de omkeering gebruikt.
Zooals ik reeds zeide, een juist beeld heb
ben wij van de symphonie niet gekregen en
het is te hopen dat een onzer eigen diri
genten zich over hit werk ontfermt en het
een uitvoering verschaft, die het in het juiste
licht plaatst; zal men dan al niet alles mooi
vinden, toch zullen enkele momenten een
zeer grooten symphonischen indruk maken
en zich volkomen waardig toonen naast de
beste moderne werken genoemd te worden.
De heer Alfred Cortot, pianist uit Parijs,
was de solist van dezen avond. Hij speelde
het vierde piano-concert in G van Beethoven
en hij deed dit op zoo delicate wijze, en
tevens zoo poëtisch, dat hij terecht warmen
bijval verwierf. Aanvankelijk klonk de
Pleyelvleugel eenigszins vreemd; later, nadat men
zich meer aan den toon gewend had, bleek
het dat bet timbre zich toch goed met het
orchest wist te vermengen en dat vooral de
klank er van zich bijzonder leende voor het
geperjslde spel van den franschen pianist.
Liszt's Tasso-symphonie" besloot het
programma.
Onder de symphonische Dichtungen van
den meester, die aan dien kunstvorm het
aanzy'n heeft geschonken, is Tasso" wel een
der meest populaire en dus ook een der
meest gespeelde.
De dirigent had het hier veel gemakkelij
ker. Toch had er ook van dit werk nog veel
meer gemaakt kunnen worden. Niettemin wil
ik toch erkennen dat er, vooral tegen het
slot, een weldadige warmte kwam in de ver
tolking, die den dirigent ten aantal terug
roepingen bezorgde.
ANT. AVERKAMP.
Antwoord op liet federwoord yan
dr. J. D. BiereDs de HaaD.
WelEd. Zeer Gel. Heer.
In uw stukje zegt gy dat in mijn stukje
maar ne uitspraak voorkomt, welke het de
moeite waard is ta welerleg^en. Dat kan ik.
gelukkig, van uw stukje niat zeggen. Ik vind
dat van uw stukje elke uitspraak de moeite
van het wederleggen loont, en ik zal dan ook
mijne krachten aan het wederleggen daarvan
beproeven.
In de eerste plaats uwe eerste uitspraak.
Dg ze is, het spijt mij zeer dat ik het moet
zeggen, niet veel anders dan wat schooljongens
onder elkaar plegen te noemen een flauwe
streek". Gij hebt mijne woorden verdraaid.
Gij weet evengoed als ik dat ik op mijne
uiting: Grauw is de wereld" enz.... heb
laten volgen: Dat gevoel van algeheele
grauwheid, men krijgt het in de oogen bij het
lezen van het artikel van dr. J. D. Bierens
de Haan."
Het is dus evenmin de wereld met het
geen ik daar nog bij heb opgesomd als de
wijsgeerige beweging, die ik grauw heb ge
noemd, maar uwe voorstelling van dat al.
Uw tweede uitspraak is deze: dat het
evenzoo" is (d. w. z. dat ik ten tweeden male bewijs
geef van op de een of andere manier blind"
te zijn) omdat ik mij niet door u, op bldz. 4
van uw art. in het T. v. W. heb laten in
lichten dat de kenmerkelijke (waarom niet
ken-merkende?) uiting der 19e eeuw niet de
poëtische, maar de practische praestatie dier
eeuw is geweest." Gaarne wil ik müdoor u,
die zóó geleerd zij t, laten inlichten over het
kenmerkende der verschillende eeuwen. Maar
dan wilde ik toch ook wel graag eerst vragen:
hebben niet in vele eeuwen het meerendeel
der menschen zich gericht op de practische
(ik zonde liever zeggen stoffelijke") praes
tatie? En is het niet een der kenmerken
der 19e eeuw dat hare stoffelijke praestatie
daarom wat beter is geluk dan die der meeste
andere ons eenigszins bekende eeuwen door
dat enkele individuen (die ik niet weet of ik
ze dichters, zieners dan wel vinders zal
noemen) de onzichtbare machten van den
onzichtbaren stoom, de onzichtbare mach
ten van de onzichtbare electriciteit
met hun geestes-oog hebben gezien en ze,
aldus gezien, hebben onderworpen aan den
menschely'ken wil ? Of noemt ge dit zien den
blik gericht op het concreet-voorstel bare?
Maar daar doe ik iets, wat, ook weder tot
mijn spijt, geheel niet in uw smaak valt. Ik
sprak daar in nen adem van de enkelen,
die zagen en vonden, en van de velen, die
blindelings volgden ik sluit de tegen deel en
in." Ja,, waarlijk, dat doe ik, omdat ik meen
aldus beter te geraken tot de
hoofdkarakteristiek van een tijdvak en aldus beter de
hoofdlijnen te vinden dan door, zooals gij
dat eischt, de tegendeelen uit te sluiten."
En, houd het my ten goede, weledelzeergel.
heer, dat ik deze mijne wyze van
karakteriseeren blijf volgen tot ik overtuigd zal zyn
van de verkieslykheid van uwe wijze van
karakteriseeren boven de myne.
Uw derde uitspraak lijkt, tot mijn nog
grooter leedwezen, op de boven gekwalifi
ceerde streek, welke uwe eerste uitspraak
my toeschynt te zijn. Nu echter verdraait
gy niet mijne woorden, maar loochent gy
uwe eigene: Gy zegt wel dogelyk, als gy
gesproken hebt van de koppen der schut
ters en regenten op onze zeventiende-eeuwsche
schilderstukken: Dit is het bloed waaruit wij
gesproten zijn." Heb ik dan geen recht om
daaruit te besluiten dat gij, gy'zelf en de
wysgeerige beweging, de op die stukken afgebeelde
schutters en regenten en niet de schilders
van die stukken als uwe voor vaders erkent?
Uw vierde uitspraak is uwe weerlegging
van mijne uitspraak (de eenige welke gy het
wederleggen waard vondt); gy hebt het
eigenlijke van de literaire beweging van 1880
niet begrepen."
Ik ben het eens met Socrates, die zegt dat
het gelukkiger is in te zien dat men niet
gelijk heeft dan dat men wél gelijk heeft;
immers dit inzicht is de eenige weg, die leidt
tot wijsheid: het verwerpen van vroegere
dwalingen voor nieuwe, betere voorstellingen.
Het doet me dus leed dat gij mij in uw
wederwoord nog meer bewijzen hebt gegeven van
de waarheid van mijne hierboven herhaalde
bewering. Hoe gaarne hadde ik ingezien dat
ik gedwaald had; hoe gaarne uit uw spreken
opgemaakt dat gij het eigenlijke der litteraire
beweging wél begrepen hadt.
Het afdoende bewijs nu van de waarheid
van mijne bewering levert gij zelf in uw
wederwoord, door te zeggen dat, indien
waarlijk een ?e licht den lezer moest ver
plaatsen in de stemming des dichters de
poëzie dan ware tot vervalsching des gevoels
en troebleering der hersenen". Indien gij
dit gevolg vreest van het lezen van gedichten '),
dan raad ik u ten sterksten af u ooit weder
bezig te houden met gedichten, daar het
mijne vaste overtuiging is, dat het door u
gevreesde toch wel het eerste en directe
gevolg van het lezen van gedichten moet zijn.
Inderdaad is deze uwe vrees de verklaring
van het geheele verschil tusschen uwe en
myne zienswijze en ze geeft mij aanleiding
om mijne stelling, die de essentie van de
literaire beweging bevat, nogmaals in eenigs
zins andere woorden, uit te drukken:
De taal werd erkend als te kunnen zijn liet
toovermiddel .dat mensch met menscti verbindt.
Het is hier niet de plaats de consekwentiea
van die stelling te trekken. Zy'zijn eindeloos.
Wie haar niet erkent, gaat een anderen
weg dan werd aangewezen door de
allerinnigste kern van de literaire beweging
van 1880.
Hoogachtend,
Dr. H. J. BOEKEN.
Hilversum, 10 April 1907.
1) Ik zeg hier gedichten," maar dit geldt
evenzeer van proxa- kunst, daar er geen essen
tieel verschil bestaat tusschen hfct geen op
rijm en maat en in zoogenaamd ongebon
den" stijl is geschreven.
Dttcbe
Meer en meer dringt zich in elk land op
eigen wij s, 't vraagstuk op : Hoe te verbete
ren, hoe tot hooger peil te brengen de alge
meene volksontwikkeling. Hier, daar wordt be
proefd om, voor dat doel university-extension
te bezigen. Ik kan maar niet tot de overtui
ging komea, dat er velen zijn, die aan 't heil
van zulk een lik uit de kennisbevattende pan,
rechts, link» uitgedeeld, met ernst gelooven.
Mijn bezoek aan Denemarken heeft mij
geleerd, dat er andere wegen gevonden
kunned worden, andere, en zeker beter dan dat
eventsion pad." Ik heb gezien hoe ddar
getracht wordt de volksontwikkel'ng te doen
toenemen en ik acht 't wél der moeit waard,
hiervan in Holland mededeeling te doen.
Wie met open oog een wijle toeft in dat
hoogst belangrijke, kleine land, dat Dene
marken heet, die zal tot de overtuiging komen,
dat daar Inderdaad hél wat minder ruwheid,
en vél meer zielebeschaving te vinden is
onder de volksklasse, dan dat dit in ons land
is waar te nemen.
Elders 1) heb ik reeds aangetoond, dat de
Deensche bevolking is voor een groot deel,
een van landbouwers en 't is dan ook tot
heden dat deel der natie, dat 't meest geniet
van wat geboden wordt door de Deensche
Volkshoogeschool,
Vooraf de waarschuwing : men denke bij
dat woord niét aan wat men elders onder
een hoogeschool verstaat, hoewel, zij 't ook
voor een geheel andere klasse van jongelui,
en op totaal andere wijze, het doel van beiden,
tóch weer 't zelfde beoogt: De blik moet
verruimd, het zelf-denken tot hooger peil
gebracht worden; in n woord: men wil
menschen vormen,
Ook de wordingsgeschiedenis der Deensche
Volkshoogeschool is een totaal andere als die
van haar hooger eischen stellende en andere
gaven biedende naamgenoot, wiiar ook.
Deze volkhooggschool heeft haar ontataan
uitsluiiend te danken aan een nationale be
weging en dat feit heeft haar tevens haar
groote populariteit, haar succes verschaft.
Jhr. mr. C. J. den Tex. f
Geboren is deze inrichting te Rodding, in
Noord-Sleeswijk en wel kort na 1850, toen
't in heel Denemarken duisternis was. De
gedechten die b\j haar wording hebben
vóórgezeten, zijn geweest:
Lichaam en geest van eiken Deen moet
tot hooger vrijer ontwikkeling komen" en
tevens:
Het gezonde nationaliteitsgevoel van het
Deensche volk dient te wordzn opgewekt."
Tot bloei is deze school echter eerst né.
den oorlog van 1864 gekomen.
De volkshoogescbolen tellen haar bevolking
onder dat deel der jeugd, dat zijn eigenlijken
schooltijd reeds achter den rug heeft; 't is
in den overgangslaeftijd dat zij haar leerlin
gen wenscht te ontvangen, en jonge Denen
van beiderlei kunne zijn dan welkom. Al
leen ... de twégeslachten ontmoeten elkaar
daar nooit, want de zomercursussen, van
korteren duur, dan die van den wintertijd,
zijn voor de meisjes bestemd; in.de winter
periode genieten de jongens haar voorrechten.
Het schoolgeld voor alles en alles de
scholen zijn intern bedraagt 'smaands
30 kronen ?20. 2) Waarom juist dezen
leeftijd gekozen wordt ?
Omdat tusschen de be'de perioden ; die, van
bepaald kind-zijn en die, van
mensch-zichweten, goede, zoowel als ongunstig invloeden
't machtigst werken; óók, omdat de ziel dan
juist 't meest vatbaar is voor de ontvangst
van kiemen, die later door eigen kracht tot
algemeene ontwikkeling kunnen gebracht
worden, en waarop dan wordt voortgewerkt.
Deze scholen zijn feitelijk bestemd voor
leerlingen uit alle klassen der Deensche be
volking. Tot heden echter is de hier, daar,
gehoorde naam Proleteriërs-universiteit" niet
geheel onjuist, daar 't voor verreweg
'tmeerendeel de landelijke bevolking is, en onder
deze, niét de fiinancie el- meest- bevoorrechte,
die haar kinderen ter Volkshoogeschool zendt.
Doch, zooals ik reeds zeide, bestemd is zij,
voor hél de natie en men vertrouwt, dat
zij binnen afzienbaren tijd aan deze bestem
ming zal voldoen.
Men denke zich deze inrichting nfét ah
een, waar een of meerdere speciale vakken
of wetenschappen in alle uitgebreidheid wordt
beoefend, een, waar examens worden afge
nomen, diploma's uitgereikt. Een algemeene
ontwikkeling wordt beoogd, en daarop is ge
richt, wat aan onderwijs wordt verstrekt. En
zoo komen daar dan ook leerlingen, die de
meest uiteenloopende vakken reeds hebben
uitgeoefend, of daar voor, reeds eenige jaren
leertijd achter zich hebben. Men wil büdeze
jongelieden van 17 a 18 jaar, die met hun
veertiende de gewone volksschool verlaten
hebben, het individueele geweten doe ont
waken, men wil individueel-denken en
oordeelen bevorderen, de waarachtige waarde
van het leven ze leeren begrijpen. Het spreekt
van zelf dat, waar zóó het programma luidt,
van een bestudeering van een enkel vak,
van het zich bewegen in streng-gemerkte
richting geen sprake kan zijn.
Bovendien wordt in deze scholen beoogd
een inniger» band te doen ontstaan tusschen
leerling en *leeraar. Per intuïtie eerst, door
overtuiging later, moet de laatste door den
eerste worden beschouwd als zy'n
waarachtigen mentor voor den tijd dat hij d9 school
tot thuis heeft, als een vertrouwbaar raads
man óók, zoo hij later diens hulp inroept.
Gén bij den leerling opgekomen vraag,
geen nfét-tot-klaarheid- gekomen gedachte,
moet den leeraar verzwegen worden: leider
en geleide samen, moeten die tot oplossing
zien te brengen.
Wat de vakken betreft, waarin de leerling
tijdens den tweejarigen beter gezegd:
twee halfjaarlykschen leertijd, onderricht ont
vangt, deze zijn uitsluitend er op gericht:
algemeene ontwikkeling bij te brengen,
kijkop- lingen en menschen te bevorderen.
In de allereerste plaats is't de moedertaal,
die er ernstig wordt behandeld en waarbij
als van zelf zich nationale litteratuur en
historie aansluit, doch wat wij niét verwach
ten zoaden, als zulk een gewichtig punt te
zien beschouwd, dat is de beoefening der
zangkunst voor zoover deze nationale hymnen
betreft; en zooals ik reeds in mijn vorige
verhandeling aanstipte, biezonder rijk is
Denemarken in dat repertoire. Geen leertijd
wordt aangevangen, zonder dat zulk een
godsdienstige of nationale hymne weerklon
ken heeft, geen dagtaak daar zonder gesloten.
De Volkshoogeschool is gegrondvest op
bepaald-christelijk-religieus-beginsel, doch
mag met recht beweerd worden, dat in 't
algemeen sinds haar wording, de tijdgeest
eenigszins liberaler opvatting in zake hei
programma heeft gebracht. Toch is ook mi'
nog kerkgeschiedenis, met al wat daar aan
verbonden is, een der hoofdnummers op 't
leerplan der volkshoogescholen. Men gaat
van de overtuiging uit, dat de geschiedenis,
is de les, door het verleden, gegeven aan
den mensch van 't heden.
Maar ook aan vreemde talen, vooral aan
't beoefenen van het Engelsen, aan teekenen,
aan de eerste beginselen van landmeting en
aan die der physica, zoowel als aan anatomie
en aan voorlezen met debating, wordt tijd be
steed. Als men daarbij dan voegt de uren,
aan gymnastiek en openluchtspelen gewijd,
dan zal begrepen worden, dat waarlijk den
jongelui daar in de school opgenomen, geen
tijd rest tot minder-geschikte philosofieëu
of grootstadsbeuzelarijen.
Van 's morgens acht tot 's avonds acht zijn
zij bezig, met 2 tusschenpoozen, elk van een
uur. Daar echter deze .wijze van bezig-zijn