Historisch Archief 1877-1940
DE A M i T t R D A AI M K li W K K K B L A D VOOR N K D K K L A iN D.
.No. 1556
uitspraak willen doen bepalen, de eenvoudige
klemtoonregel van De Vries en Te Winkel
overboord werpen. Nog spellen ze naast
geniën (v. genius) genieën, maar verder o. a.
Israëlieten, israëlitiese, Israëlitisme, substan
tieven, substantiviee, enz.
De regeling van de klemtoon mj De Vries
en Te Winkel is nu in werkelikheid niet zó
eenvoudig en rationeel als deze deskundige
het wil doen voorkomen. Deze onderwijzer
van kwekelingen, dit lid van de Vereniging
?veet zeer goed, moet het weten, dat de
klemtocnregel niet opgaat. Waarom dan het tegen
deel het niet-deskundige publiek op de mouw
gespeld ? Uit geestigheid,
wetenschappelikheid of... ?
Zeker als de klemtoon op de i-klank valt,
dan ie, valt de klemtoon er niet op, dan i,
lykt op 't eerste gezicht voor iemand d ie niet
met de praktijk en de litteratuur over dit
onderwerp bekend is, zeer gemakkelik: fa
brieken fabrikant, Jezuïeten Jezuïtisme,
civiele civilist. Maar nu is men er nog niet,
want als men denkt dat men nu volgens De
Vries en Te Winkel ook moet schrijven:
proviésie provisioneel, tubsiédie subsidïeren,
tradiétie traditioneel, poliétie politiek,
artiékelen articuléeren, soliéde soliditelt,
msiéte visiteéren, ambiétie ambiëeren, princiépe,
missiéve, liéter, kiHo enz. enz., heeft -men het
om. De klemtoonregel gaat hier niet op;
zoals de heer H. zeer goed weet. Waarom ook
b\j de vraag of men i of i« zal schrijven, deze
klemtoon te pas gebracht en dit overal elders
nagelaten, bij de andere klinkers en bij de
tweeklanken ? Men vergelijke: kajuit be
palen, deèlen toébedeelen, ambrosijn negotie,
muziek muren, Inboeken boeken, pauwin
pauwen, enz.? Er was hier alle reden een regel
vast te stellen, waaraan men zich houden kon.
Vandaar dat de Vereniging aan de boven
genoemde kommissie van bekende mannen,
waaronder niet-leden van de Vereniging, ver
zocht, deze kwestie te bestuderen en mee te
delen, welke regeling volgens hen de beste was.
Deze kommissie deed de volgende voorstellen,
die door de leden van de Vereniging werden
aanvaard : In Nederlandse en geheel met Ne
derlandse gelyk te stellen woorden wordt de
f«-klank door ie (niet door i) aangeduid
(biezonder, plezierig), in open lettergrepen van
vreemde en bastaardwoorden i (artikelen,
artikuléren, solide, soliditeit), doch bastaardwoor
den eindigend op ie of op ie gevolgd door een
medeklinker, houden de ie in de verbogen
vormen : traditie traditieën, harmonie har
monieën, projektiel projektielen, Israëliet
Israëlieten, maar natuurlik Israëlities, omdat
hier de i niet aan of op 't eind van een woord
staat. Hiermee is de moeilikheid ondervangen
en heeft men een regeling, waaraan men zich
kan houden, trots de verwarrende voorstelling
van de heer H. Natuurlik zal er altyd bij
enkele vreemde woorden de vraag oprijzen,
of men die nog als geheel vreemd of als
bastaardwoorden moet beschouwen, maar
deze moeilikheid zal bij de spelling van
vreemde woorden altijd blijven bestaan, be
staat bij de regeling van De Vries en Te
Winkel, zal bestaan bij een regeling te eniger
tijd door een Hasselbach ontworpen. Of men
woorden als alibi, quasi, jury moet opvatten
als bastaardwoorden of als vreemde woorden,
moet men laten afhangen van de opvatting
vaa de schrij ver. By de voorgestelde regeling
heeft men geen moeilikheid: Vat men het
woord op als vreemd woord, dan alibi, wil
men 't als bastaardwoord opvatten, dan alibie.
Men kieze aan welke uniform men de voor
keur geeft.
4e. De weergeving van de toonloze klinker
vóór de k als i in 't achtervoegsel -lijk (-lik),
dus heerlik evenals monnik, kan de toets der
kritiek van de heer H. doorstaan. Hij kan
zich daarmee verenigen, al heeft volgens de
geestige deskundige deze verandering de
vereenvoudigers de naam van likkers (van
wie?) bezorgd. Ook de verandering van sch
in «, waar men de klank s hoort (vis, vissen,
ruiten, bruisen, rasse, krasse'), mag zich daarin
verheugen, evenals de verandering van thans,
althans, thee in lans, aZto;i«, tee. Maar minder
gelukkig is de verandering van een drietal
woorden bestje, erwt en kerst in besje, ert en
kers, kersmis, kersfeest, enz.). Het betreft hier
slechts een drietal woord en en schrij ver dezes
is 't volkomen met de heer H. eens, dat het
onnodig is daarom zoveel drukte te maken.
Het is verstandiger, zegt hij, de tin bestje, de
w in erwt en de t in kerstmis te behouden,
want velen zeggen: kerst, best en erwt. Wie
zijn de velen? de onderwijzers die aan hun
kwekelingen dictée's opgeven, en degenen die
spreken naar 't schrift jongeling"! Laat de
heer H. maar eens aan beschaafde dames
vragen of zij spreken van doperwten; ik ge
loof dat ze om 't schoolmeesterachtige lachen
z DUden.
Laat mjj hier met 2 aanhalingen volstaan,
een van prof. Cosijn, die de heer H. zo gaarne
in zijn artikel citeert, en een van prof. Ver
dam, die men niet van te ver-doorgevoerd
modernisme zal kunnen beschuldigen; wat
voor erwt en kerst- geldt, geldt eveneens voor
bestje 1): Zijn er hartstochtelijke voorstanders
van de officieele erwtensoep, laat hen er zich
aan te goed doen; die dwaze 2) w zal hun ten
laatste slecht bekomen, wanneer allerwegen
slechts erten gewild zijn" (Cosijn); kersavont.. .
ndl. kersavond of gely k de nieuwe (hier die van
De Vries en Te Winkel) spelling wil,
kerstavond, een schrijfwijze, die ook in de Middel
eeuwen niet voorkomt en alleen by den
etymologiseerenden Kiliaan te vinden is"
(Verdam, Middeln. Woordenb.).
6e. De spelregeling van de tussenletters in
samenstellingen bij De Vr. en Te W. bevre
digt niemand; men denkeaande zonderlinge
regels van Te Winkel die voorschrijven:
berenjong-hondejong, leeuwenbek-spreeuwebek,
apenkuur- bokkesprong, koekenpan- taartepan,
hondekar-hondenwagen, paardeborstel-hondenzwefp",
enz, enz. Door 't woord tussenletter" of
verbindingsletter" geeft men reeds te kennen
dat deze letters niet meer beschouwd worden
als tot een der beide woorden te behoren,
maar als letters die overgtngsklanken vertegen
woordigen van het eerste tot het tweede lid van
een samenstelling. Wel zijn vele van die tussen
letters iu veel vroegere ty d
buigings-,meervoudsof stamuitgangen geweest, maar in deze tjjd
kan men zeniet meer als zodanig opvatten en
heeft Te Winkel ze niet meer opgevat, ge
tuige de naam overgangsklank, die hy er voor
gebruikt. Men vergelijke eens schaapskooi,
schapestal (schapenstal) en schaapherder, doods
bleek en doodeenvoudig, en men bemerkt dat
de verhouding der leden van deze samen
stellingen gelijk is, terwijl men toch andere
overgangsklanken heeft. Hieruit blijkt
zonne
1) Men vergelijke de Woordenlijst van De
V. en Te W. (6e uitg.): best, ook bes".
t) Ik cursiveer.
klaar, dat deze overgangsklanken geen andere
dan welluidendheidsdiensten verrichten. De
klanktaal moet dus hier bij een regeling de
enige basis zijn waarop men regels vastlegt.
Het voorstel van de Vereniging is dan ook:
De » en s worden niet als tussenletters
geschreven, wanneer ze in de beschaafde
uitspraak niet worden gehoord. Dus: zede
leer, sterrekunde, hondehok, pennehouder, oorlog
schip. (Natuurlik wél toetssteen, uit toets en
steen, lansstoot uit lans en stoot, evennaaste,
tegennatuurlijk, enz. waar men niet met een
tussenletter te doen heeft)".
De heer H. voert hiertegen aan dat voor
een leek verklaring niet overbodig is bij de
handhaving van de » in geenszins, handels
zaak, herderszang, varkemziekte naast
gezichtzennw, gerechtiaak, herderstaf, varkenstal zon
der s. Mij dunkt die verklaring is al zeer
gemakkelik: bij geenezins, enz. spreekt men
een overgangs-s uit evenals bij alle woorden
waar de z van 't tweede lid niet gehoord
wordt, maar een s wordt uitgesproken, of
liever invloed van een over?angs-s heeft zich
hier laten gelden door de verscherping van
de z. De vrees van deze heer, dat er trots
de vereenvoudiging nog heel wat spelling
kwelling bij het onderwijs en de eksamens
zal voorkomen, komt voort uit zijn verkeerd
begrip van wat opvoedend in 't taalonderwijs
is, wat niet. Meent hy nu werkelik, dat we
het piet nuttig vinden de leerlingen over de
spelling der woorden te onderhouden, dat we
ons daar maar af willen maken met een Jantje
van Leiden? Ook spelllingonderwijs kan op
voedend werken, wanneer het dient de leerling
tot nadenken te brengen over zijn taal en die
van anderen, vooral indien't zijn waarnemings
vermogen ontwikkelt. Maar de leerlingen
spelregels ingieten alsof 't de spelling van
een vreemde taal, niet van hun Moedertaal
geldt, werkt dodend en gaat dus niet uit van
een levenwekkend beginsel.
( Wordt vervolgd.) Dr. W. F. GOMBAULT.
Vers en Proza.
Het geschil tusschen de heeren Boeken en
Bierens volgend, word ik getroffen door een
noot die de eerste aan zijn repliek (Weekblad
van 14 dezer) heeft toegevoegd. Ik bedoel de
opmerking dat er geen essentieel verschil
bestaat tusschen hetgeen op rijm en maat en
in zoogenaamd ongebonden" stijl is ge
schreven."
Zou het geen tijd zijn dit cliché(want dat
werd het langzamerhand) buiten gebruik te
stellen ?
Ik zou willen vragen: Wat bedoelt ge
eigenlijk met essentieel"?
Gij meent toch juist gij die van dit
clichégebruik maakt dat er tusschen gedicht
en proza geen ander verschil bestaat dan dat
het eerste op maat en rijm geschreven is.
Geen ander. En nu noemt gij dit eeniye
verschil niet-wezenlijk.
Mij lijkt dit averechts. Er is tusschen vers
en proza verschil of geen verschil. Maar is
er verschil, dan zal, indien er toevallig maar
n verschil is, dat ne het onderscheid
tusschen hun wezen zijn. Het wezen van het
vers ligt dan, juist volgens u, in maat en rijm.
Of bedoelt ge met essentieel" iets anders
dan wezenljjk"? Bedoelt ge enkel dat ge dit,
het wezen rakende onderscheid, niet belang
rijk vindt?
Dit is de meening van iederen prozn-mensch,
ook van menigen pTOza-schrijver, die wel zijn
hoogsten eerzucht erin stelt gedichten-in-proza
te schrijven, ja soms niet versmaadt door het
gebruik van maat en rijm aan zijn proza den
schijn van een gedicht te geven, maar die
toch niet gaarne erkennen wil dat de taal,
die toch ook zijn materie is, door dichters
bewerkt wordt op een wijze die hem ontgaat.
Maar kan het de meening van een dichter zijn?
Kan het de meening zijn van een dichter
die, als Boeken, sonnetten en kunstige strofen
geschreven heeft, die er zijn roem in stelde
en stelt, meen ik de kunst van het vers
te beoefenen, zoo innig en met zulk een
voorliefde als de Renaissance- dichters die hij
bewondert, het hem hebben voorgedaan?
Ik geloof het niet. Ik geloof veeleer dat
hij in een onbewaakt oogenblik dit clich
aan zijn Antwoord toevoegde en dat hij nooit
gemeend heeft te kennen te geven dat het
nige onderscheid tusschen vers en proza
onwezenlijk of onbelangrijk zou zijn.
ALBEBT VERWKY.
*?*
Poëzie en Proza.
Hoewel de kolommen van De Groene"
mij niet de aangewezen plaats schijnen voor
het geven van onderwijs in de beginselen
der literaire kunst, wil ik toch de redactie
van dit weekblad niet teleurstellen, wier
bedoeling, met het mij toezenden van boven
staand artikel ?an den heer Verwey, naar ik
veronderstel, geweest, is, mij te verzoeken de
verwarring te stuiten, die dat artikel in niet
voldoende toegeruste hersenen zou kunnen
stichten. Men wgte het dus aan deze, mijne
onderstelling, zoo ik hier in een ander vak
dan waarin ik het ben, den schoolmeester
spele.
Met het woord essentieel" bedoelt men
wezenlijk", dus de essentie of het wezen
der zaak rakend". Nu is het wezen of de
essentie eener zaak eene abstractie, die men
uit eene zaak haalt al naar gelang van den
kant van welke, of de bedoeling, waarmede,
men haar -beschouwt. Sla ik, zooals mijne
voorgangers van vroeger eeuwen wel plachten
te doen, een dommen en ongewilligen jongen
met een boekdeel om de ooren, dan is er
geen essentieel verschil of ik dat doe
tenzij het formaat zeer verschillend zij met
een deel van Homerus of met een deel van
Albert Verweij, terwijl er toch, wanneer wij
beider werken van eene literaire of artistieke
zijde beschouwen wel degelijk meer dan n
essentieel verschil valt op te merken tus
schen de werken van Homerus en die van
onzen zooeven genoemden tijdgenoot.
Zóó wanneer men de kwestie behandelt
of de taal mag beschouwd worden als het
toovermiddel, dat mensch met mensen ver
bindt", doet het tot het wezen der zaak niets
toe of af, of men als voorbeeld van de
taal een stuk neemt, in verzen of in proza
geschreven. Beide soort stvkken kunnen toch
evenzeer hebben de esaentieele kenmerken
van woordkunst: beelding, klank en bewe
ging. Had nu de eene schrijver in zich zulk
een klank en beweging dat hij, om die zijnen
lezer (of liever hoorder) juist mede te deèlen,
behoefte had aan het regelmatig wederkeeren
van sommige maten en klanken; had de
andere schrijver zulk een klank en beweging
in zijn binnenste, dat hij aan zulk een regel
matig schema geen behoefte had: dit maakt
geen essentieel verschil voor de kwestie
of deze schrijvers de taal zóó gebruikt heb
ben, dat zich daarin de zang en beweging
van hunne ziel geopenbaard heeft.
De kwestie of, als men kunstwerken op
zichzelf beschouwt, er geen essentieel ver
schil tusschen verzen en proza zou zijn, is
aangenomen de onscheidbaarheid van vorm
en inhoud, geen kwestie.
Bovendien moet ik den lezer van 's heeren
Verwey's artikel waarschuwen, dat iemand, die
in n zin spreekt van proza-mensch" en van
proza-schryver", moedwillig verwarring
sticht in de hersenen zyner lezers. Immers de
eerste keer gebruikt hij het woord proza" in
een do ar de omgangstaal geëikte, schertsende
beteekenis, de tweede keer als bepaald om
schreven kunst-term.
Ten slotte eene waarschuwing voor het
gebruiken van het woord Renaissance". Hoe
kan de heer Verwey dit afgedankt woord,
dat zóó verkeerde voorstellingen wekt, aan
gaande het verband van verschijnselen uit
de geschiedenis der literatuur, weer komen
opwarmen ?
Du. H. J. BOKKEN.
Hilversum, 17 April 1907.
l
DeheerFeenstraalscrit»
De heer Rud. Feenstra schreef in de Groene
van 7 April 1.1. een beschouwing van Rika
Hopper als tooneel-artiste. Daarin sloeg hij
een flater, door Rika Hopper te laten op
treden in een rol (Kathi in Alt-Heidelberg)
die zij nooit vervuld had. In een tegen
artikeltje (niet een simpel berichtje ; 't bevatte
meer) wees ik o.a. op dezen flater.
Ziet hoe de heer Feenstra antwoordt :
Een blunder lijkt het een ongecontro
leerde associatie op een geheugen feit is
het". Verder vertelt hij, dat hij twee seizoenen
in hoofdzaak te Parijs, Berlijn en Weenen
doorbracht; dat hij systematisch critisch
heeft leeren kijken, van oudere broeders
(Rössing of Berckenhof ?) het handwerk
afgeleerd en dat hij op de vingertoppen
heeft verstaan te leeren."
Met deze kunstenmakerij kan ik me in
denken, dat de heer Feenstra danig in zijn
schik is. Maar ik vind dan toch, dat hij die
verstaande vingertoppen maar eens nauw
keurig moet laten onderzoeken. De baas van
deze merkwaardige vingertoppen lijkt me
wat hardhoorend ; hij denkt goed te verstaan,
maar verstaat verkeerden schijft verkeerd.
Het spreekt nu vanzelf, dat voor iemand
als de heer Feenstra, die Parijs, Berlijn en
Weenen bezocht; die na .het hemellicht in
de kunst gezien te hebben", critisch heeft
leeren kijken, en zelfs, geachte lezers, op zijn
vingertoppen heeft verstaan te leeren (wat
'n Hollandsch 1) het spreekt van zelf, dat
voor zóó iemand de bedoelde alinea geen
blunder is, in de verste verte niet. Het is een
ongecontroleerde associatie.
e heer Feenstra heeft echter geen kans
gezien zijn flater geheel door zijn woorden
franje te bedekken. Hij kan 't niet helpen,
dat zijn fout tussch^n-tle kiertjes door komt
kijken, en hij is difdan ook komen toegeven.
Hij zegt nl.;
Hierin ligt een associatie, die in journa
listiek oeuvre meer voorkomt, vooral in
balanstrekkend en generaliseerd geschrijf, en
die, mits op een essentieel geheugenfeit gepro
jecteerd (cusiveering van mij. C. V.) ook stellig
geoorloofd is.
Ik blijk nu geprojecteerd te hebben in
plaats van op de werkelijkheid, op een vir
tueel vlak."
Juist meneer Feenstra, een associatie, als
gij daar bedoelt, is volkomen geoorloofd. Maar
dat gij geprojecteerd hebt op een feit in uw
verbeelding, op een virtueel vlak", waardoor
de projectie, die ge meendet te zien ontstaan,
verdween in 't oneindige verschiet;
dat gij uw redeneering bouwdet op een
virtueelen" grond, zoodat de redeneering
viel als een stuk lood, dat is u kwalijk te
nemen.
Gij, die in 't openbaar een oordeel komt
vellen over iemand, hebt den duren plicht,
te projecteeren op de werkelijkheid.
Gij móógt geen ongecontroleerde associatie
de wereld inzenden ; dat verbiedt u de ernst,
die bij u, den criticus in 't openbaar, aan
wezig moest zijn. Gij hebt getoond dien ernst
niet te bezitten, waardoor ge u zelf het
recht hebt ontnomen, verder als talenten
schatter te poseeren.
Dit gebrek aan ernst heeft zich in een
ander gedeelte van uw eerste artikel nog
sterker gedemonstreerd; nl. dat gedeelte,
waar gij Rika Hopper's plichtsbesef aantast.
Gij zegt daar:
Rika Hopper vecht sinds lang niet meer.
Waarom zon ze ? Het publiek is ook zoo
tevreden." En verder :
En wie in 't zonnetje van bonbonni
regunst, htt glansliehtend genadegoud van een
zaal met zulke tronies zit. zou nog moeten
bedenken, dat er behalve deze gezichten nog
het gelaat van een Muze is."
Voor deze beweringen (die in gewoon Hol
landsch beteekenen, dat Rika Hopper niet
werkt en Jat bij haar publiek no. l, maar
de kunst no. 2 is) zet gij u met uw volle
persoon in ; en ge zijt steeds bereid deze
beweringen uit een macht van gezien mate
riaal nader te documenteeren."
Welnu, mijnheer Feenstra, ik eisch nu
van u, dat gij omver documenteert mijn
zeer stellige verklaring: Rieka Hopper, werkt,
studeert, vecht wel. Zij ploetert voor haar
kunst, Zij leeft in een innigen eerbied voor
haar kunst en heeft den vasten, ernstigen
wil, deze meerdere en grootere glorie te
verschaften.
Ik, die haar van nabij ken, we.et dit. Gij
zegt, uw volle persoon in te zetten voor uw
beweringen. Indien gij de ernstige beschul
digingen aan Rika Hopper's adres (nl. van
speculatie op publieks gunst en van
nietwerken) niet bewijst of intrekt, dan
roep ik u toe: De inzet was verduiveld
schraal."
C. VORRINK.
* *
*
Mijnheer de Redacteur!
Gij geeft mij gelegenheid hier een antwoord
onder te schrij ven. De heer Vorrink besteedt
het eerste derde gedeelte van zijn stukje,
met op een zetfout om te tamboerijnen, en
my daarbij allerlei grappenmakerijen naar
het hoofd te slingeren. Ik schreef in mijn
stukje: op de vingers verstaan te loeren, m.a.w.:
het handwerk afgekeken. De zetter maakte
er leeren van. De heer Vorrink verstaande
en loerende vingertoppen. Dergelijke
flauwiteiten kan iemand die wel een ernstige artis
tieke polemiek wenscht, maar geen koeliedebat
dat tot op zetfouten vit getroost laten
passeeren.
Dan komt de heer Vorrink mijn
amendehonorable van verleden week, voor de kleine
en tot algemeece voldoening, verklaarde fout,
nog eens aandikken. Wat voor doel heeft
dit?
Alleen om met een aanloopje te komen
tot een leugenachtig-verdraaiende conclusie
waarin hij vertelt:
dat gij uwe redeneering bouwdet op een
virtueelen grond, zoodat de redeneering viel
als een stuk lood, ddt is u kwalijk te nemen.
Ik signaleer dit als opzettelijke verdraaiing
der feiten, waarschijnlijk voortspruitende uit
het temperament des inzenders en zijn ver
standhouding tot de besproken kunstenares.
Wie mijn artikel in de Groene van 7 April
leest, zal moeten toegeven, dat zijn redenee
ring daar niet op stond. Zelfs geen bouw
steentje van den ganschen voorgevel der
redeneering! Al wat aan plastisch en bewegend
gebaar, aan stem- en ontroeringsmateriaal
der kunstenares besproken is, staat buiten
het verband. En ook het mimische gedeelte
der kritiek greep slechts voor 'n kleine portie
in het tandraadje
van;mijnjiVoldoendeopgehelderde vergissing.! jf-$:*($ ST^SISH
Vervolgens schrijft de heer Vorrink over
mijn duren plicht en schrijft mij voor wat
ik te laten heb. En de redactie wat züterug
te nemen hebbe. Met het gebaar alsof dese
heer de positie van een erkend arbiter
^"elegantiarum in de krant inneemt. Een
aanstellerij, die lachwekkend is, als men rekent
dat deze heer in zijn oordeel over R. Hopper
niet zoo ongeïnteresserd is als ik die buiten
het geheele tooneelleven en al z'n perso
nen sta.
Ten slotte zijn sommatie, om mijn woorden
wdar te maken.
Welnu, ik ben niet alleen bereid te be
wijzen dat Rika Hopper niet met succes stu
deert, (dat zij ploetert, daar kom ik niet voor)
maar dat: in sommige stukken, b.v. Nora
de wil naar studie zelfs ontbreekt. En dat
ieder die met kunstzinnig gevoel en verge
lijking het tooneel kan zien, tot die over
tuiging moet komen.
Dat m'n inzet niet schraal was, ervare de
heer Vorrink dan in dat artikel, dat ik een
volgende week de redactie der Groene zal
doen toekomen.
Met onderscheiding,
R. FEENSTRA.
J.J.BIKSING,
Kunsthandel*
'B-GRAVENHAGE,
Molenstraat 65,65* en 67.
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
1>Üde Falelastraa*.
Kantoor-Meubelen m
J. MEIJERINK MEIJER.
Telefoon «BOS.
METAALVAREN
Kunsthandel J. C. Schüller.
PLEIN 22^/
AqudrellenJeekeDiDgeneDLitho«ra(iëndoorTIIËOv.HO\TËM.
Een natuurgetrouw Portret
l l * V44A l UI W JL* W %Jt &.&.LJ JLh JL W i
naar iedere foto
geschilderd,
is een al
Ierdankbaarst ge
schenk voor
elke gelegenh.
Prijscourant gralis.
H. BOGAERTS&C0,
B O X T E Er.
r hik Fabriek van ferwta, [
B Ho f juwelier.
\ Ondegracht E17, utrecht. \
\ MEDAILLES. f
mimHmumiintmimitimmniintmnnmmninmimiinnimmimiM
KUNSTHANDEL:-- =-= =-=
WED. G. DORENS & ZN.
ROKIN 56.
EXPOSEERT:
ORIGIXEELE ETSEN EN LITHO'S
VAN BAUER. DTJPONT, GR. VAN
ROGGEN, MOULIJN,
NIEUWENKAMP, WITSE.V, E.A.
ORIGINEELE FRANSCHE
KLEÜRETSEN.
ETSEN NAAR SCHILDERIJEN
VAN HOLLANDSCHE MEESTERS
VAN PROF. DAKE, GR. VAN
ROGGEN, E.A.
REPRODUCTIES PROCÉDÉVAN
MEURS.
SIMILI-AQUARELLEN,
KLEURDRUKKEN, ENZ.
COPENHAGEN-PORCELEINS
REPRODUCTIE i NAAR BEELD
HOUWWERKEN'.
SPIEGELS EN ENC \DREMENTEN.
DROUOT
?f ?*? WKSSEB A Co. ?*-?*?
* LAH6E HOCTSTBAAT 7 * 2 *
m m *? X)en Xlaa.^ « ? ?
. . TBL.BFOOK INTBBC. *74 - .
QBOOT8TE INRICHTING VOOB
COMPLETE MEUBILEERING ss
IN ALLE STIJLEN =: = = =
ANTIQUITEITEN = = =
EIGEN MEUBELFABRIEK
TENTOONSTELLING
van
SCHILDERIJEN, TEEKENINGEN ENZ.
door
JAN TOOROP
in de KUNSTZALEN van
KRÜGER & Cie.,
37« Noordeinde, 's-Gravenhage
Dagelijks geopend, behalve des Zondags.