De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 28 april pagina 1

28 april 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMEE A°. 1907 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND O n. ei e r recLacti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. ?v a. :n. J". IDE IC O O. Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.G5 Voer Indiëper jaar » mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/« Dit Uad 'i§Terkrygbatr Kiotk 10 Boulevard dei Capucines tegenover het Grand Café, te Parjjt. Zondag 28 April. Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm» RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 l'fennig. Het aires van de Redactie en de Administratie van dit blad zal met l Mei a.s, zijn KEIZERSGRACHT iiiimumiiiimtimtiitiiitiimtiiitmiiii INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Landbouw «n handel, door dr. G. W. Bruinsma. Het recht der kerkelijken om niet het Kabinet te vervangen. Het dienstvak der registratie. FEUILLETON: Wraak, door Kees Meeke1, H. KUNST EN LETTEREN: Tentoon«telling St. Lucas en.Arti, door W. Steenhoff. Jan Toorop'e w«rk bg Kruger en Th. van Hoytema bij Schüller, (den Haag), door Plasechaert. G. van Hulzen, Een vrouwenbiecht, beoordeeld door Peter Spaan. Sophocles Antigone, door dr. H. C. Muller, beoordeeld door J. H. Moll. "Vers en Proza, van dr. H. J. Boeken, beoord. door Albert Verwey. Henri de Bornier of J. A. AlberdingkThijm, door J. H. E.?VOOfi DAMES: Feminisme, II, door A. S. K. De gezondheidsleer in 't dageljjksch leven, door G. A. Ootmar. ALLERLEI, door 'Caprice. UIT DE NA TODE, door E. Heimans, Toe te passen kunst, met af b^ door Heori Dekking. Oude «childerjjen büFred. Muller & Co Tentoon stelling A. Hy'ner, met af b. Kunstrerkooping C. F.Roos ACo.in BeBrakke Grond", met af b. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. A verkam p. Een praatje over kerkelike kunst, I, door Frank v. d. Berg. De nieuwe spelling in De Gids, III, door dr. W. F. Gombault. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KROSTIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. INGEZONDEN.?D AMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIËN. Landbouw en Handel. Enkele jaren geleden is aan het Duit-?sche gezantschap te 's-Gravenhage tijdelijk iemand toegevoegd met speciale opdracht «en studie te maken van de toestanden ?op landbouwgebied in Nederland. Deze persoon Dr. Julius Frost, heeft toen een paar jaar in ons land vertoefd en zich niet bepaald tot het verzamelen van rapporten enz., maar zich in verbinding gesteld met allerlei personen, die op het gebied van den landbouw eenig ambt bekleedden of zich verdienstelijk hebben gemaakt. In betrekkelijk korten tijd was hij op de hoogte onzer taal en werd het hem daardoor gemakkelijk ook bij groote en kleiae landbouwers zijn kennis te vermeerderen omtrent de praktijk van den landbouw, deoeconomische verhoudingen, het leven en bedrijf der landbouwende bevolking. Ten slotte heeft hij dit alles bijeengebracht in een omvangrijk werk 1) met tal yao statistieken en tabellen voorzien en het is thans uitgegeven door het Deutsehe Landwirtschaftsgeselschaft, die het kosteloos ter beschikking stelt van hare duizende leden, zoodat het boek in de toekomst wel vrij algemeen dienst zal doen als kenmerk der landbouwtoe^tanden in Nederland. Het ligt niet in het voornemen hier nader op dezen belangrijken arbeid in te f aan, doch alleen willen wij wijzen op e bewering van den schrijver, die hij met bewijzen staaft, dat in Nederland, zooalg de inspecteur van landbouw het uitdrukt in zijn overzicht in de Economist, vooral bij de meer ontwikkelde standen, de beteekenis van den buitenlandschen han del ten zeerste wordt overschat en die van den landbouw daarentegen in hooge mate onderschat. Moest schrijver (Dr. Frost), zoo gaat het dan verder, den hoofdindruk weer geven, dien hij van het Nederlandsche volk heeft gekregen, dan zou deze luiden, dat de meest typische vorm van het volk wordt gevonden bij de boeren. Hetboerenvolk levert de beste afspiegeling van het Nederlandsche volk in zijn geheel. Dr. Frost is van meening, dat in Nederland de boerenbelangen veel te veel achter gesteld worden bij die der andere klassen van de samenleving, vooral heeft hij daarbij het oog gevestigd op de verwaarloozing van de economische zijde der agrarische vraagstukken, zoodat bij een bloeienden landbouw de landbouwbevol king niet in evenredigheid vooruitgaat. Eigenaardig valt deze uitspraak van een vreemdeling, die goed in Nederland heeft rondgekeken, te samen met die van een landgenoot, die ook sedert lang zijn sporen in de gewone praktijk van den landbouw, zoowel als in de weten schappelijke beoefening, heeft verdiend, namelijk de heer D. B. Mansholt te Groningen, die dezer dagen een merk waardig geschrift het licht heeft doen zien 2) onder het motto, waaraan inhouden strekking terstond te herkennen zijn: Nederland zoo luidt het, heeft in ver gelijking met andere landen, groote rijk dommen bezeten, en bezit die gedeeltelijk nog, maar algemeene welvaart nooit' Als oorzaak van dit verschijnsel noemt de schrijver doorloopend het beschermen van den handel en verwaarloozen der landbouwberangen. Wat de landbouw in ons land geworden is, zegt hij, is hij ge worden uit eigen kracht, daarentegen is de handel van oudsher het troetelkind der opvolgende regeeringen geweest en steeds met milde hand gesteund. Tot staving dezer bewering, die, al moge in de laatste jaren, dank zij de benoeming van een directeur-generaal van landbouw met den aankleve van dien, ook betere inzichten zich baan breken, ook nu nog in heel zijn omvang en beteekenis niet voldoende wordt erkend, had de schrijver indien hij er aan gedacht had, zich kunnen beroepen op de duidelijke woorden van den oud-hoogleeraar en oud-minister Mr. G. Vissering, die in een veel bewogen tijd weinige jaren geleden schreef: Nederland heeft van ouds zijn groote kracht gezocht in handel en scheepvaart. Millioenen en nog eens millioenen zijn besteed om onze haveninrichtingen aan de nieuwe en hoogere eischen te doen beantwoorden, om het Noordzeekanaal te verbeteren, den Nieuwen Waterweg te verbreeden, de sluizen te vergrooten, de groote entrepóts te bouwen. Al die millioenen ten deele verschaft door Staat en Gemeente, ten deele door particulieren, hebben het mogelijk gemaakt handel en verkeer in stand te houden". En om toch vooral aan geen verkeerde opvatting plaats te laten, zegt deze hoogleeraar-minister later nog eens met nadruk: handel en verkeer zijn voor Nederland van veel grooter beteekenis dan landbouw of nijverheid". 3) Doch juist hierin ziet de heer Mansholt, evenals de Duitsche navorscher de groote fout, door den handel", zoo zegt hij scherp, ontwikkelt zich in de natie een handelsgeest, die de eenvoudige wetten der moraliteit op zijde schuift en die met de gewone burgerlijke eerlijkheid niets te maken heeft; iemand kan in het ge woon dagelijksche leven een door en door eerlijk en respectabel mensch zijn, zoodra hij echter zijn kantoor of de publieke beurs betreedt, heeft hij de burgerlijke eerlijkheid afgelegd en zich in het habit der handels-eerlijkheid ge stoken; en deze zijn alle behalve syno niem". Op zulk eene wijze voortgaande, toont de schrijver aan, dat in het kweeken dezer wanbegrippen het bederf zit der Nederlandsche natie: op zich zelf zonder ander beginsel dan winstbejag is, evenals in de eeuwen, die zijn voorafgegaan, ook thans nog de handel de kweekplaats van immoraliteit, van waar de ziektekiemen zich verspreiden door bijna alle deelen van het maatschappelijk lichaam". Geheel anders, zoo beweert hij, ia het op het platteland, waar bijna ieder productief werk verricht en dus reeds daardoor een hooger zedelijk standpunt inneemt", al wordt niet ontkend, dat misdrijf en immoraliteit daar evenmin ontbreken, zij zijn van geheel anderen aard en procentueel veel geringer dan die der groote steden". De schrijver ziet zooals hij uitvoerig uiteenzet, in de voormalige Oost-Indische Compagnie, met haar onzedelijken handels geest, haar machtsmisbruik, haar ver keerde opvatting van het heil des volks, de oorsprong van het bederf, dat thans dit volk doordringt; verbetering acht hij alleen mogelijk door in plaats van al leen te steunen op den handel en wat daarmee verband houdt, landbouw en industrie vooruit te helpen. Op blz. 48 schrijft hij in dat verband: Verstandige regeeringen, zooals de duitsche, belgische, fransche e. a. zorgen dan ook zooveel mogelijk voor den bloei der productieve bedrijven, overtuigd als ze zijn, dat alleen op deze wijze de i»tproductieve bedrijven tusschen zekere grenzen kunnen worden gehouden, i In Nederland, waar men van oudsher slechts oogen heeft gehad voor de belangen van den handel, ging men den tegenoverfestelden weg op, door de improductieve edrijven te steunen en de productieve bedrijven aan hun lot over te laten." In de steden, zoo luidt het elders, vermoorden de menschen elkaar in een woedenden concurrentiestrijd, terwijl er pp het land loonend en productief werk in overvloed te vinden zou zijn, indien de regeering ook maar het tiende deel der sommen voor de ontwikkeling van land- en tuinbouw ging besteden, die tot dusver voor de ontwikkeling van handel en verkeer zijn besteed." De schrijver verzuimt niet hier te wijzen op hetzelfde wat wij hiervoor reeds onder de aandacht brachten, dat namelijk in den laatsten tijd in deze richting verbetering heeft plaats gehad; toch moet en kan volgens hem nog on eindig meer geschieden ter verbetering van de toestanden ten platteland, waar door het verblijf en d_e verdiensten aldaar meer aantrekkelijkheid zouden verkrijgen en ten nutte van geheel Nederland, de steden van haar overbevolking zouden worden ontlast of althans de verhuizing daarheen in de toekomst zoude tegen houden. Met enkele gloedvolle en krasse be woordingen, waarin trouwens geheel de brochure geschreven is, eindigt dit hoofd stuk bij wijze van peroratie: Voor een groot deel van de honderd duizenden winkeliers, winkelbedienden, kantoorklerken, ambtenaren e. a., die thans hun lichaam en ziel verknoeien in onfrissche vertrekken en eindelooze werk tijden, zou het eene mooie uitkomst zijn, indien zij een gezonden en loonenden werkkring konden vinden in de vrije natuur. Voor de terugblijvenden zou er ruimte komen en minder concurrentie, minder hooge huishuren en voor de con sumenten, lagere prijzen der levens middelen". De heer Mansholt is vast overtuigd, dat deze verbetering van den maatschappelijken toestand van geheel de Nederlandsche bevolking tot stand zal komen, wanneer de beteekenis en de waarde van den landbouw meer en meer worden erkend; met hooge waardeering wordt door hem melding gemaakt van de werk zaamheden van den tegenwoordigen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel: het moet ieder lezer bevreemden, dat hij bij de vermelding van dezen titel op bl. 8t> zich vergist in de volgorde en het hem dus niet is opgevallen, dat de beide productieve bedrijven, Landbouw en Nijverheid, die aan de zorg van dit departement thans zijn toevertrouwd, den voorrang hebben op den Handel, die vroeger in de eerste plaats werd genoemd. Al is het hier besproken geschrift, zeer zeker op vele plaatsen niet van overdrijving vrij te pleiten en kunnen sommige toestanden en feiten waarschijn lijk geen aanspraak maken op historische juistheid, het geheel is met zulk een gloed van overtuiging geschreven, op vele plaatsen wordt zoo ongezouten de waarheid gezegd en de vinger gelegd op veel rots in onze omgeving, dat het boekje ten zeerste ter lezing moet worden aanbevolen. Weliswaar met andere worden dan de heer Frost wiens uitspraak luidde, dat Nederland te veel beteekenis hecht aan den handel en te weinig aan de welvaart binnenslands, die door meerdere bloei van den landbouw kan bevorderd worden, eindigt de heer Mansholt toch in juist denzelfden geest. De aard van het Nederlandsche volk, zijne arbeidzaamheid, zijne volharding, zijne vrijheidszin, zijn geestelijke aanleg maken het mogelijk, dat dit volk aan de spits der Germaansche volken komt te staan. Zijn geografische ligging, zijn vruchtbare bodem, zijn gunstig klimaat, zijne prachtige koloniën maken het even zeer mogelijk, dat Nederland het wel varendste land ter wereld kan zijn. Maar zoolang de -geest van Jan Compcnie ons beheerscht is daaraan niet te denken." G. W. BRUINSMA. 1) Dr. Frost, Agrarferfassung und Landwirtschaft in den Niederlanden, 19ÜG. 2) Dr. R. Mansholt, De donkere zijde van den Handel, Groningen, H. L. van der Klei, 1907. 3) G. Vissering, De stakingen. Een ernstig woord tot het Nederlandsche volk blz. 18 en 26. Het recht der kerkelijken om niet het Kabinet te vervangen. De N. Rot. Ct. geeft de volgende rede neering ten beste, om te betoogen, dat de kerkelijken, na de verwerping der oorlogsbegrooting door hunne partij in de Eerste Kamer, zich niet geroepen behoefden te achten het bewind te aan vaarden. De eisch dat de Rechterzijde het bewind zou aanvaarden is ons altijd onbillijk voor gekomen. Dat kan van een partij of een coalitie, die in de Tweede Kamer in de minderheid is, niet gevorderd worden. Maar, zal men zeggen, dan had die pai ty of coalitie, die in de Eerste Kamer de meerderheid heeft, ook de oorlogsbegrooting niet moeten afstemmen. Is echter die conclusie gerecht vaardigd? Men stelle zich een partij of het is tegenwoordig noodig er dit bij te voegen een coalitie vooi, een liberale of een andere, die in de Eerste Kamer meer derheid en in de Tweede minderheid is. De meerderheid in de Eerste Kamer meent een begrooting of een ander belangrijk wets voorstel te moeten verwerpen; ma»r het ministerie dreigt er een kabinetskwestie van te maken, en houdt haar voor oogen, dat zij, zoo zij haar plan volvoert, de teugels van het bewind zal moeten o vernemen. Moet dat, indien het laatste zoo goed als onmoge lijk is, voor haar voldoende zijn om het hoofd in den schoot te leggen en voor te stemmen? Op die wy'ae zou zulk een meer derheid in de Eerste Kamer altyd tot vol slagen onmacht gedwongen kunnen worden." Poverder dan aldus het probleem te stellen, kan het, dunkt ons, niet. Nu de kerkelijken niet de meerderheid in de Tweede Kamer hebben, mogen zij ah meerderheid in de Eerste Kamer alles afstemmen wat hun belieft, zonder verder tot eenige daad verplicht te zijn om den wagen van staat te doen voortgaan. Dit is toch wel een beetje abnormaal men zou haast kunnen zeggen een beetje mal... zoo'n Eerste Kamer-meerderheid, die het regeeren onmogelijk mag maken, zonder consequentie voor haar zelve. Dat (het bewind te aanvaarden) kan van een partij, die in de Tweede Kamer in de minderheid is, niet gevorderd worden." Welk een absolute regel! Zou de N. B. Ct. er wel aan gedacht hebben, dat dit dus ook zal moeten gelden, wanneer diezelfie Eerste Kamer nog andere wetsontwerpen van principieelen aard verwerpt? Zij ga haar gang maar. Haar tot regeeren te willen noodzaken zou onbillik" zijn. Zonderling genoeg, bepaalt de N. R. Ct. zich tot een theoretische redeneering, als betrof het een geval dat zich maar eens denken liet, een geval zonder bekende historie; terwijl men slechts even behoeft nategaan hoe deze quaestie is ontstaan, om te weten dat het billijkheidsgevoel van de N. R. Ct. alles behalve juist spreekt. De Rechterzijde, nietwaar, heeft zelf erkend, dat er met twee kamers, een christelijke en een paganistische, zooals het heette, niet te regeeren viel. Daarom bracht Kuyper, door ontbinding de Eerste Kamer naar meerderheid, in dezelfde richting als de Tweede. En nu door de jongste Tweede Kamer verkiezingen weder gelijksoortige wan verhouding is ontstaan, een paganistische Tweede Kamer en een Christelijke Eerste Kamer, heeft zij, christelijke partij, door verwerping der oorlogsbegrooting opnieuw bewezen, dat er met zulk een stel niet geregeerd kan worden. Dit kan niet anders zijn dan haar werkelijke over tuiging. Hoe zou zij het nu billijk kunnen achten, dat niet zij zelve, maar hen die zij ten val heeft gebracht, een werk weder moeten opvatten, dat een onmogelijk werk is? Onmogelijk zoo goed voor hen die alleen een meerderheid in de Tweede Kamer, als voor hen die alleen een meerderheid in de Eerste Kamer bezit ten, waar beider meerderheid in principieele felheid tegen over elkander staat. Het was nu toch wezenlijk der Kerke lijken beurt. Maar hadden de Kerkelijken zich tot deze plichtsyervulling bereid verklaard, zij zouden zich jegens de Tweede Kamer even dienstknechtelijk hebben te ge dragen, als het Ministerie uit de Linker zijde, de oogendienaar van de Eerste moet zijn. Achtten zij zich hiervoor te hoog, te braaf, te karaktervol? Welnu, daar was n punt van regeeringsbeleid, dat voor de korte poos, welke deze troostelooze toestand nog zou behoeven te duren, tot pacificatie had kunnen strekken. Het voorstel ter herziening van de regelen tot samenstelling van de Eerste Kamer. Van wie zou men dat liever hebben ont vangen dan van hen? Zij, die, om zoo te zeggen, oorzaak waren van de nu be staande verwarring en daardoor het Mini sterie tot werkeloosheid hadden gevoerd ? En het doel, waarnaar de natie met zoo veel verlangen uitziet, zou, in overeen stemming met de Linkerzijde, te bereiken zijn geweest, hetzij in den geest aange geven door het Handelsblad, hetzij door een beperkte Grondwetsherziening?een voorstel in den grond niet anders dan om een allerschadelijkst onrecht te doen eindigen; immers wie zou uit parlemen tair oogpunt kunnen verdedigen, dat van twee colleges, die door dezelfde kiezers zijn aangewezen, en welke te samen den volks geest moeten kond doen, het een, als het vroeger gekozene kerkelijke, het ander, het later gekozene vrijzinnige, over stemt, zoodat het land wordt overge leverd aan krakeel en strijd? Als men zich voorstelt der tegenpartij recht te doen, wat in zoo hooge mate voor de kerkelijken een eisch is, thans, nu de natie veel te lang reeds lijdt onder het schadelijk partij-gehaspel, kan men zeer zeker met een minderheid in de Tweede Kamer regeeren, indien de meerderheid in de Eerste Kamer maar niet behoud van onrecht wil. Moet dan, zoo vraagt de N. R. Ct., een Eerste-Kamer-meerderheid, staande voor den eisch: ge zult de kabinetsformatie op u nemen, indien gij dit wetsontwerp afstemt en zij heeft daar geen lust toe dan maar het hoofd in den schoot leggen en vóór stemmen? Dan zou het kabinet de Eerste Kamermeerderheid altijd tot volslagen onmacht" kunnen dwingen. Zeker dat zou het kabinet altijd" kunnen, evenals de Eerste Kamer op haar beurt het kabinet tot volkomen onmacht altijd" kan dwingen. Dit is nu eenmaal het gevolg van den rotten toe stand, waarin beiden verkeeren, door de averechtsche wijze, waarop de Eerste Kamer naar een volstrekt verouderde, door en door foutieve, onparlementaire regeling, als principieel tegenstandster van de Tweede, is samengesteld. Het is deze toestand, zoo abnormaal, wijl vol onrecht, die de N. R. Ct. geheel uit het oog verliest. Immers zoo vloeit hieruit aanstonds de vraag voort: mogen de kerkelijken in de Eerste Kamer, waar zij een meerderheid zijn gebleven, terwijl de kiezers hen voor de Tweede Kamer in de 'minderheid hebben gebracht hun meerderheid, van stemmen als partij tegonover partij gebruiken, om een kabinet tot val te brengen ? Deze moraliteitsvraag in de politiek is allerminst door ons bedacht. Is het niet de Standaard zelf, die eenmaal geschreven heeft, dat men van de liberalen in de Eerste Kamer tijdens Kuypers ministerschap had mogen verwachten, dat zij, wetende hoe het kiescollege, dat hen afvaardigde, van richting veranderd was, hun zetels zouden hebben prijsgegeven; opdat anderen ze zouden kunnen innemen? Het hoofd in den schoot te leggen en vóór te stemmen" zeker, dat mag men van de Eerste Kamermeerderheid niet vorderen; wél echter dat zij, nu het niemand harer onbekend kon wezen, hoe zij naar verhouding veel te talrijk vertegen woordigd zijn door de noodige onthou dingen het onrecht, dat zulke treurige ge volgen heeft, zooveel mogelijk zouden trachten van kracht te berooven. Maar het tegendeel ziet men gebeuren Zij maken van hunne, hun niet rechtens toekomende meerderheid gebruik, beter gezegd mis bruik, en weigeren dan nog bovendien de gevolgen voor zichzelf te aanvaarden, juist omdat het maar" misbruik was van hun positie, waarvan zij geprofiteerd hebben. Terwijl zelfs, afgezien van de moraliteit, een Eerste Kamermeerderheid, veroordeeld door de jongste Tweede Kamerverkiezing, staande dus op zulk een slappen, wankelenden bodem, toch zeker de ingetogenheid, de bescheidenheid zelve diende te zijn, in plaats van een toon aan te slaan, als -had de natie hen in 1905 tegelijk met do nieuwe Tweede Kamer tot het rechtersambt geroepen Men denke slechts aan het beruchte voorloopig verslag", alom als een model van kwaadaardigheid aangeduid. Intusschen, zoowel rechts als links acht het niet beneden zich, de oorzaak van zulk een verwarring in het parlementaire raderwerk, nogeenigen tijd te bestendigen. Men zet, met oog op nog te behalen partijwinstjes! het samenleven als hond en kat voort, totdat er weer een schotel komt, die de een den ander niet kan gunnen. Waarop deze beginsellooze hou ding zal moeten uitloopen ? In elk geval op een nog veel grooter verlies van arbeidspraestatie, dan wij nu reeds moesten beleven, en tot een voortdurende ver kwijning van het politiek besef, dat waarheids- en rechtsgevoel tot zij n wezen behoort te hebben, zal het bloeien. Daar zal een tijd komen, waarop men naar deze duffe periode terugziet, als naar een van kleinzielig gedoe en kinder achtig gebeuzel, wijl zoowel rechts als links de man gemist werd van kracht en moed en overtuiging; een man, die niet zichzelven roept, maar die geroepen ibordt om de hoogheid van zijn karakter en den adel zijns geestes. Het dienstvak der registratie. Men vraagt mij, hoe het komt, dat in de Nieuwe Rotterd. Courant zooveel geschreven wordt over het vak der registratie en o f er werkelijk reden is voor zoo hooge spanning! Ik ben op onderzoek uitgeweest en in derdaad, er is gisting. Evenals kcorts op

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl