De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 28 april pagina 2

28 april 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M S T K R D A M W E R W E E K B L A D V O O R N E D E R "L A ND. No. 1557 ontsteking wijst, zoo wijst de gisting hier «ok op eenig bederf. Zijn mijne berichten jui-t, dan is een begin van ontsteking aan wezig in het klokhuis-der vrucht, den zetel van besturende regenten van het departe ment van financiën, afdeeling registratie. Het registratievak is een deftig vak, dat tich pas bij de invoering van de vermogensbe'asting, ook met andere inwoners van het Kijk,,dan notarissen en deurwaarders heeft bemoeid. I<>n ambtenaar, die in dat vak vooruit wil komen, moet hupsch, pljoibaar en deftig zijn en vooral goede manieren hebben. Die eigenschappen worden door de regenten ten zeerste gewaardeerd. Be kwaamheid, al hoe wel geen doorslag ge vende, is ook niet bepaald verboden, als zij maar geen aanleiding geeft tot te veel corres pondentie. Hoofiiregent t«=n tijde der in voering der vermogensbelasting was de heer Va a Iterson, een buitengewoon be kwaam ambtenaar, die als hypotheek bewaarder ten zeerste wordt gewaar deerd. Hij hield den wagen in het goede spoor! Zijn opvolger, de heer Bouman reed soms bij het kantje langs. Hij maakte een grooten mispas, door zijn broeder, het ex Kamerlid, ?u overleden, vóór zijn beurt Directeur te ?aken. Dat werd hem hoogst kwalijk geB pin e n en in den lande ging een storm op, die door minister Harte gesust is. Toen de heer Bouman er genoeg van had, kwam als Hoofdregent de heer Heshusius. Yeei wil heeft deze heer zeker niet van zijn benoeming gehad, want thans reeds is hij tot Sjcretaris-Generaal aan het Departement TBD Financiën benoemd, een betrekking, ?»»n waar gesnerlei invloed, nöah naar binnen, nójh naar buiten'uitgaat. Wat was de reden, dat de heer Heshusius zich zoo emvoldaan gevo?lde? De opvolgende minis ters zullen wel niet zoo best te spreken pgn geweest, toen eene wijziging van de Vet op de Vermogensbelasting niet in elkander kon worden gezet aan de afdeeling Eegistratie en de Hoofddirecteur van de afdeeling Directe Belastingen dat zaakje moest opknappen maar zulke dingen wrgeet men toch eindelijk weer en van bovenaf zal de heer Heshusius dus wel niet xyn lastig gevallen. Van beneden af dat is wat anders! )e mederegent, die van zijn surnumerairtchap af de belangen van het personeel waarneemt, had onder de hand enorm groolen invloed gekregen, vooral in zaken van personeel, en het scheen wel, of de Hoofdjegent zich niet kon verzetten tegen door gedreven benoemingen van dien medebe stuurder. De Hoofdregent, die intusschen alleen de ferantk-oordelijke man is, werkte dus euen)ijk tegen zijn zin mede aan benoemingen, en mocht dan later de ontevredenen bnt'Tangen en hun mededeelen, dat zij voor de fewenschte betrekking geheel ongeschikt waren dit ook nergens beter 'kan beoor deeld worden dan aan het Departement van Financiën. De meieregent bleef dan achter de ?ohermen'. ' Maar ziet, pok de mederegent zou in eene «oeilij re piwitie kooien. Hem wachtte, als Wvjk van hooge waardeering geheel buiten-hem om en toen hij juist met verlof ia Spanje was büzijn» terugkomst een icotitikluk-tejluit, waarbij aan het Depar tement van Financiën, ai'Jeeling Registratie, voor hem e»ne nieuwe betrekking werd geschapen van Directeur. Dat besluit moest natuurlijk worden uit gevoerd, zoodra hij aan de beurt was voor «alk eene eervolle benoeming. Goede raad was duur l Het landsbelang bracht nu mede, iemand van zijn eigen jaar {waarin hij surnumerair werd) te laten ienoemeu tot directeur in een provinciejtad dan kon de eigen benoeming ook doorgaan. ? De verschillende difecteursbenoemingen er waren er vier tegelijk zijn gelonren. De hoofdregent heeft ze moeten ?likken voorwaar geen benijdbare^positie ;roor iemand, die het goede wil. Tal van verdienstelijke inspecteurs der registratie «noest hij, iot zijn groot leedwezen, treffen en voorbijgaan. En de benoemden, die fcunne oudere collega's over het hoofd tprongen, moeten nu het bewijs leveren, dat zij waardig waren, boven auderen uit gekozen te worden. Dat zal hun wellicht moeilijk vallen, omdat hunne buiten gewoonheid tamelijk "W H ^ KI. DOOR KEES MEEKEL. II. Voor zijn vrouw werd gezorgd. De kleine werkmensen, die allen deelden in haar leed, brokkelden hun karige kost en deden de Trouw van de, werker leven... Ea in 't geheim ontving zij ook allerhande goed voedsel, zoals zij nog nimmer had gegeten. Maar de twea bazen voor wie haar iiian zich «tuk had gesloofd, snauwden haar weg van hun erf.. . Ze betaalden winneer er gewerkt werd en was dat geen riksdaalder boven de beste feetaler? In het gasthuis op een hospi'aalkrib lussen vele andere lijders had hij gelegen etyf en achterover in hulpeloze houding. Dagen lang bad hij zo gelegen met een pevo.-l in zich dat hij niet kon verkla-en, en een verlangen dat hij zich vaag was bewust a's een z<iij;end heimwee naar zonneschijn en de grote blauwe hemel boven zijn aoof 1. De ell.-nde der lijdera-om-hem-heen was voor hem die kwam uit het frisse gezonde land een verschrikking geweest en een hui vering, die door de gedurige aanblik zijn ziel deed versuften, gelijk die gasthuis-luc^t zijn iop in bedwelming bracht en al'e gezonde frisheid van vroeger omnevelde. .. Kn op 'n morgen hadden ze 'm weggereden door de gangen, op hij wist zelf niet wat ?»oor wondere wagen, en hem op een tafel gebonden met riemen als een stuk vee dat geslacht wordt. Een man-in-'t-wit als een slager had hem een koker met een stank-om-van-te-stikken onder de neus gehouden, had hem laten tellen tot honderd en was toen gaan kletsen over onbekend was bij hunne collega's, waar tegenover evenwel staat, dat zij elkanler en den mederegent destijds en later geregeld in de Witte" zagen en elkander zeer waar deerden, zoodat zij geheel doordrongen zijn van den geest, die aan het departement gewenscht wordt en van botsingen in den vervolge geen sprake kan zijn. Men verzekert mij, dat 200 de stand van zaken is! TdDiooistelliflp st Lflcas ei Arti. St. Lucas. 't l) toch al een heel tijdje geleden, dat deze vereeniging met haar oor spronkelijk huiselijk karakter van kameraadschappelijke simenkomst der leerlingen aan de Rijks-academie, bevangen wer l van de ijveru'.cht zich aan de buitenwereld als een hemch kunstgenootscqap Ie vertoonen door het houden van ofiicieele tentoonstellingen op geregelde tijden, evena's het eerbied waardige Arti et Amicitiae. Zoo beleven we nu reeds de zeventiende tentoonstelling en nog wel in openlijke concurrentie met een gelijktijdige in Arti. Welke motieven deze zelfstandige uitbreiding VAQ Lvicas naast Arti bewerkten, kan niemand zeggen, nog minder verklaren de bestendiging ervan nu er ook een vermenging der beide vereenigingen valt waar te nemen. Er is maar een motief denk baar en een zeer nuchter: een geleaenheil te meer voor de vervaardigers van schilderijen om hun fabrikaat den liefhebbers te offreeren. Maar hem, die een dubb Ie wandeling heeft te maken om mede te deelen wat er onder die honderdtallen nieuwe k u istwerken voor merkwaardigs valt te zien, is die verstandige taktiek minder aangenaam. Deze Lucas-tentoonstelling, met ruim 300 nummers, is al van zeer geringe belangrijk heid. Een eerste rondwandeling door de zalen doet bedroefd weinig als merk waardig opteekenen. Toch zijn er natuurlijk weer genoeg schilderijen die een aardig lijstje zouden vullen bij een nauwlettende schifting van meer ea minder-waardig. Ik veronderstel echter dat het publiek, in zijn oordeel gerijpt door zoo vele tentoonstellingen, ze zelf ontdekt. Bijv. in het eerste zaaltje kan opgemerkt worden, dat W. Eoelofs, met zijn visch-stülevens, waarin hij schijnt te willen specialeeren, zoo wat blijft op de betrekkelijke hoogte waar hij al lang is, dat van de stadsgezichten van Knap, met hüa onbehoorlijke stoutheid, slechts het studietje Winter: wat warmte in de uiting heeft, tegelijk opmerkend dat zijn pendant, a's een gelijkwaardigheid in kwaliteit, Nieuwe K'rk te Amsterdam van Maks, wel het beste is van alle schetsen die deze schilder hier exposeert en zeker ook in zijn bescheiden formaat te prefereeren aan dat groote doek waarbij men er versteld over kan staan, dat een schilder, die niet meer in de eerste groene jaren is, en in dezen tijd, zich zoo vergalloppeeren kan. Eenige buitenimpressie'g van A. Koning zijn liiks en niet jouder pittigheid aangezet, en de miniatuurportre jes aan te duiden als een zeldzame scMldersverrichting, in onzen tijd. Maar moest dit systeem van beschouwing consequent worden djorgevoerd, dan zouden er nog kolommen te vullen zijn om ieder naar de mate van zijn verdienstelijk heden in het kunstschildersbedrijf, de woor den te geven die hem toekomen ; maar, tevens zou dan ook de vraag: waartoe al dat ge schilder, zich van zelf opdringen. Daarom, büdeze wat overmachtige verscheidenheid, zonder noemenswaardige nderscheidenheid, verkies ik het vab dezen overvloedigen schotel maar de meest prikkelende (bij gebrek aan kostelijke) gerechten uit te zoeken, om den werkelijken smaak ervan aan te proeven. In de groote zaal slaan twee schilderijen van Monnickendam, en inden hoek, een orok vrouwevleesch ^men perinetteere me de uit drukking, 'k bedoel een geschilderde vrou wenromp) u wel 't meest in de oogen. 't Laatste is van Jan Siuyters orer wien we de opmerkingen tot bij zijn schetsen in een andere zaal kunnen inhouden. Dit zijn werken, d'e altians opzichtig zijn! Het schilderwerk van Monnikendam heeft, veronderstel ik, de eigen schap de meeningen te doan wi,felen. Ma ir koetjes en kalfjes totdat het vervelend begon te worden. Toen hadden ze hem gesneden en gekerf J; doch hij bad er niet veel van ge .~oeld.. . omiat die messen zo scherp zijn maar wat ze saamgeregeu hadden in zijn lich lam wist hij niet; maar 't was geweest om onder te bezwijken !. .. Toen Tewis thuis kwam uit het gasthuis, stram in de leden, maar de kop vol moed en het hart vol haat, moest hij alle werkers, die hem bezochten vol nieuwsgierigheid en met vage uitdruk van gelukwensing, vertellen van haver lot klaver, wat ze met hem had den gedaan en of hij weer kon werken en wat de bazen van de KoreLblom" zeid.m, toen hij gevraagd had om achterslaliig geld of voorschot .. . nu het nool dee.l. . . Ze bleven allen l in g bij hem zitten praten, tierend of llaistergeheioa innig en sloegen bij wijlen met de sterke vuisten op tafel dat Let dreunde. Want in Tewis waren ze allen beled gd de sterke Tewis die zonder woorden als hun voorman werd aangezien. Hij moest nog eens naar de Korenb'.om" meenden ze allen . . . dan zou len ze verder zien.. . Tewis ging nog eens naar zijn bazen de twee dwergen, die hem omver had len gelo pen en vertelde met slecht-g<-ko;:en orahaal van woorden, wat hij meende en zijn makkers. .. Maar Steven-baas f tak de hand tu:sen de broekband en stond recht op zijn voeten met een trots als een boer op zijn ei.;en erf. Als ze 'm wilden dwingen n nest en ze 't maar zegien betaalde hij niet een ri<gdaalder boven de beste betaler .. . wie had er te klagen ? . .. Er ging een schreeuwende roep door de werkers, tosn Tewis hun medeelde wat bij had gehoord. Dat was God-schreien d- onrechtvaardig ... maar niet n zou meer voor de Korenblom" werken, niet n van a'len en al za^en z» hen in stervensnood, ze zouden hen nie, hel't eigenaard:ge van zijn twee inzendingen is, dat de een: Melklijd, het inzicht er over hier wat bij'ictiten kan. Dat landschap met vee toch, is een wel voortvarende ondernenrng, m ar z >nder zin. Zigeuners is, van den buiten kant gesien, merkwaardig van visie; 't heeft ontegenzeggelijkietsongemeens van opvatting, tot in de stoffage van de kinderen en het hondje. Maar ook juist daarbij blijft het. De energie in de haadelingis bovenal een vaardige durf, hoog opgedreven, en blijft onderhouden door de vo!d>ening. die de schilder van zijn krachtbeloon kennelijk onder/inde.'t Is stevig werk, maar ook gr-jf. De kleurhevigheid is te veel ui komst van vulgaire se dl lerslust, deco ratief geteigd, waarbij in nauwelijks enkele pariijen de waarde der kleur doorvoe'd en be grepen werd. Ook is het geheel, met al zijn stevige toetsen en franke kleuraanduidingen, verbrjkkeld en onrustig. Het geval had toch heel mooi kunnen gegeven, worden, bontkleurig met die woonwagens fel verlicht ergens bui ten op zonnigen dag; maar de strakke lucht er boven is al geheel mis, niet helder, maar hard. 't Is tijd dal de;e schilder zich gaat matigen want er is geloof ik toch wel een krach! in beun, die voordceliger kan aangewend worden. Als tegenstelling met dit overmoedige werk hangt aan de overzijde een meisjeskopje van Broeckman Het is zeker ver van onbekwaam en nog verder van doelloos streven; 't is in de bahandelin^ een en al beradenheid met de kenneli.ke inspanning het technische belang weer zijne waarde te gevea naar het voorbeeld der ouden. Er kunnen hierover lange beschouwingen gehouden worden en zeker zou dan op den voorgrond da over weging komen, dat yorm en inhoud onverdeelbaar n zijn. Daar dan de inhoud van kunst in vroeger tijd van anderen geest i?, ee moet zgn, dau in het bedendaagsctie, mocht betwijfeld worden of het wel rechten zin heeft de bebandelingswij'.e van voorheen met al haar be wegingen en middelen in onzen tijd over te plaatsen. Louter technisch bezien, valt er in dit echildery te waarJeeren, maar 't is ook waar dat de;e kop gesclnHerd is als eenig voorwerp uit een stilleven; aan stofuitd ukking is er zeker gefiall. Een zelfde ploeteren in alle finesses der techniek vertoont het interieur van Van Bee/er. Dit ook weer is ondanks de voorstelling, die voorwendt tragisch te zijn, een stilleven-6<;oe/«..ing ; b oeftning, want op een stilleven toch kunnen dedoode voorwerpen meer leven hebben; boe gekund ook in de de consequent d >orgevoerde uitvoerigheid, is toch zoo'n plank der bedstee bijv. van onbe langrijke waard i in den bedoelden geest van dit werk, Aan h't z'ekbed geheeten. Over de atm >sfeer spreken we dan niet eens. la een schilderijtje van Dooyewaard is er althans weer tee-derder observatie der kleuraard van sommige onderdeelen op te merken. D; naaktstudie van Jan Sluyter en ook het gezioht uit Parijs zijn _ nog zeker niet de rijpe vruchten die getuigen kunnen voor de gegrondheid van dit wat wilde en van den algemeenen koers afwijkend streven. Men moet afwachten vold'agener dingen om bij dezen van een temperament dan wel van een onbesuisd avonturieren te kunnen spreken. Want er is te veel handigheid. Zijn schetsen echter duiden op een talent, altham op een niet te negeeren teeken vermogen. Naar het perverse, waar zij heenzweemen, is er wel niet de veiiijnende zin van een dit innerlijk verg iorde leven begrijper, als Lautrec was. M wr in de SoubrelU en meer nog in de Spaansche danseres met de bovenmatige tour nure van haar lichaam, en ook in den kop, is toch het sinistere wezen dezer vrouwen al scherp gekarakteriseerd. Zooals ik zei wilde ik uit den overvloed van gelijkmatighei l maareenige, de opzichtige, aanduiden; er zijn er te veel die als nog lof waardig kunnen aangeduid worden en in Arti waar het overzicht beperkter is, geren de bisten daaronder misschien meer aanleiding tot opmerken. Als een staalijenoeeenbeginnerinzijnonbeholpen eerste pogen en onbevangen natuurzien kan verbasteren door schoolsche volma king van doen, wijs ik even op destillevens van Poortenaar. Zie bijv. zijn in mjnig opzicht aardiggeobserveerdestiUeoen(keul;entaffl) naast het in do techniek verstijfde en in kleuruitdrukking sooveel doidere Xtilleven (met lielm) Ook nog zij aangedu'd, wijl het zeld-n gebeurd, het beeldhouwwerk van rnej. Thérèse van Hall. Het is eenig^ ns decora; ief,. maar er is een kernachtige samenva'ting in, die de vormuitbeelding expressief doet zijn. Vau alle kanten en ia alle deelen vei toont zich pen ook al verd-onken ze bei len voor huu ogen ! . .. Zo was de haat der werkers goboren en veranderde het aanzien va i 't d-irp. De ba .en van de Korenblom" lieten wer kers komen van verre slechte arbe.deri-, die geen vak hadden geleerd. .. Maar Je mïimen die vroegei door het dorp gingen, stil, met groet voor een-ieder, en zorgvolle gedachten op vrouw en kind, waren veranderd tiats de dag hunner hoon. Als helden liepen ze na uun arbeid door hei dorp, pronkend met hun sterke leden, in diukse gesprekken en veelzeggende ge >aren al i een stoet hovelingen zo ze liepen met Tewis, hun koning. In de herbergen werd gevochten 7.0 een werkman van de Koren blom" zich durfde vertonen. En zij die zich vroeger lieten bevelen door allen en een ieder, werden nu slechts in toom gehouden door Tewis, en nog soms met moeite. . . Hij was de eenigste voor wie ze eerbied hadden, omdat hij jteeds eerlik was, eu sterk bovenmate, en een werker-voor t\\ee ook nog na zijn ziekte. . . Hij verdeelde de arbeid mst volmacht als een alleenheerser; de zwakken het lidtste, <le sterken de volle zon en 't zvare werk | hij /.e/f het zwaarste -.-uu 't zware. Geert baas biet f zonder arbeidskracht, geen hoeve zonder hulp in de tijd der oogst alleen .,'le Korenbloji" telde uiet meer mede in het dorp. En zoals, de buitenlui zijn grif in 't .reven waar hulp wordt gevraagd bij tucht en nood stonden de werkers een it-ilt-r ten tlienste, helpend naar macht en best ver mogen. . . A'leen de Korenbloui" was hun vreemd en zou hun hulp nooit ontvangen op de dag dat het nodig was. Dat was hun haat en hun kwaad. . . Zo kwam de nauht dat de Korenblom'' br .n.lde. Een onweersbui dreef over het dorp en de kwaliteit wel niet even gunstig. Zij heeft ook neiging tot exagereeren, rlat in dien jongenskop bijv. storende profiellijnen teweegbrengt. W. STEEXIIOFF. Jan Tüoron'üweit tij Kilteer (den Haai)De zwart op wit portretten. De geteekende portretten van Jan oorop (sommige, ineen jurk of met een lintje in 't tiiar, wat gekleurd met waskriji) waren het fijnste en het meest bezonnen gedtelte van let n-eck, hier op de tinto"nsleUir>y te zien. Ze zijn naar iet jaartal 'van hun ontstaan gegroepeerd: 1898. Gene raal Drahbe en z'n dochter. De generaal en profil, de dame die achter hem zit (het gezicht is als een bloem, teeder, behandeld; mevrouw Drabbe met in den achtergrond een kerk, etc.; 1900. Elsje Lukwel, het meisje met het vlechtje, door sommige latere over troffen in intensiteit; 1902, Netty. Door een raam ziet ge acbter tuinen en hagen een paar kerken, liet huisje zelf voor het raam ziiteni is ( inks H) met het gezicht naar binnen toe, in een stoel gezeten. De vltcht hangt op den linker schouder. Het stad g iz chtje en het meisje zelf zijn (hoewel niet zoo droom-welig) beter dau El-je Lukwel nog. 1003. Bekoring onder engelen zant. Het is een vrouw met net hoofd achterover; een lichtgele jurk (lichtgeel gebruist hij veel in deze portretten) links spelende figuren, rechts zee met schepen. Het leven van het oog onder het ooglid is mc.rkwaardig. Uit hetzelfde jaar is het portret van den heer P,, en-face, de hond achter de tafel, de handen daar op. Het geheel meest naar links in de lijst, 't Is 't portret van een eenig^zins belaag Ie , rondhoofdigen heer. Er zijn fijne dingetjes in op te merken, terwijl het gSheel kloek is in zijn omlijsting. 19')4. Pastoor van Straelen. Toorop teekmle van dezen kop vol vast houdende beslistheid, twee portretten. Het eerste is uit 1902. Daarop (op dat van 1902) is de rechterarm d chter bij het lichaam en in den achtergrond een St. Jeroen geteekend; hier (op dat van 1904) een Christus gekruist waaronder als op een zerk, hè' IDEAAL, esn boek door dezen geestelijke geschre en, meen ik? Beide portretten, in reproductie vergelijkend, dunkt me het eer-ite fijner, en doorschijnen der (zie kata'ogus van deze text en die bij Bufl'a). In dit jaar is ook het te zenden breiend meisje (zijn dochtertje) met door het raam het gezicht op een teer-gezien huisje. Uit 1905 is het portret ran den dichter Boutens, links profiel, een kleine krachtigeteekening; verder beginnen in dit jaar de portretten, met de religieuse voorstelling er op als de engel met het heilig hart etc. ; of die ook in 1906 voorkomen. Het is meestentijds of een natuurgetrouw portretje van zijn dochiertje of dit een iet wat vrijer gezien, of het zijn portretten van dames, met toevoeging van dezen engel (zie b. v. waarop het ook een f/oed geteekend grachtjöziet, vol armen No 15) verder het Hu velijk (twee portretten) het min Ier gelukte P. Lukwel, en het portret van Tilly Deze zwart-op-wit portretten door Toorop hebben inlerdaad een beteekenis door hun fijnheid, verhoogd door toevoegingen in de voorstel lingen als grachtjes, huisjes. Tli. yan Hnylema. Soumier (oen Haag) De litho's van Hoyteina zijn meer verzorgd dan meestentijds de vlug-neergezette teekeningwn. Ze zijn dan ook het belangrijkere deel dezer tentoonstelling. Behalve een aan tal meer bekende, zooals die uit de kalenders, noem ik: zg. Doode kalkoen (vooral de kap tegen den achtergrond); De konijeu (No. 24); De Apen, 3 op een hoopje (No. 25,); 9, ktaiien. In 20, Pinguïns, is de kleurcom binatie fijn In 28 is de achtergrond onrustig tegenover de Cactus. Van de aquarellen en teekeningen vond ik de voornaamste: 27, kaaiman, eigenaardig van compositie; 10, Baardapjss, door de kleuren rood, groen en grijs; gierenkoppen (N^o. 12); Apm; Saeeuw (No. 21); de kippen tegen den zwarten gron l (Xo. 2U); verder 46, en 56 Papegaaien. * * ?xDa lijn is bij Hoytenrta niet vol genoeg, zijn aandacht houdt zich dikwijls niet laag genoeg be/dg met het weer te gevene. De opmeikingen over do beesten zijn lichtlijk humoristisch. Pl.ASïCHAEItr. wierp treffend vuur op de hoeve, die voor de werkers niet meer was. Het weerlictit sloeg in op een koornschelf, zodat vlugge redding de hof kon behouden. En alle mensen waren wakend toen de brandklok biemde en de ratel de mannen klepte tot hulp In een kiap-tijds stonden de werkers ge reed. . . Want nergens wordt sneller en met meer oüervaardigheid en goed bedoelde naa-teliefde hulp gebracht, dan bij brand in een dorp. Waar de brand wa-i, wisten ze nog niet. . . Daar kwam het bericht dat de Korenb'.om" brai.cide ! Er ging een zenuwbevend geroezemoes door de mannen een lach kort daarop . . . een gnjuicb.. . . Tc.wis, die het b'.ussingswerk beheerd*, keek naar de minderende b.ikseiu die in de verte over de lucht flitste liet de fak iel, die hij in de hand hield vallen, en . . . stak zijii pijp aan bedaard en rustig alsuf er niets ge beur l was. . . Er klonk een gejubel door de dondurnacht als deed een rorst een heldedaad. Maar metten was ewis verlweneu en met hem alle u:anuen, weg e;i niet meer te vinden. .. Kr kwam een bode-te paar l van de Korenblom" : hulp of alles brandt af! Er wis geen tiirp. l>e burgemeester in hoogst eigen persoon Klojjte op do iage deuren der werkers maar er was niemanl thuis; en die thuis toefde, lag ziek. Kr kwam een nieuwe bode. Gauw! of 't is te laat. De burgemeester, de onderwijzer, de pastoor, de koster, de bakker, trokken op met de brandspuit. Beter halve hulp dan geen hulp, meende de koster. . . Maar de halve hulp, hoewel goed bedjeld, was onvoldoende om de grote Korenblomhoeve te, belioU'leu. Zij brandde ai'?tot met do grond gelijk en Jat onder de roepende kla'iik der brandklok, die de werkers toch li moesten horen. G. v. HULZBN, Een Vrouwenbifcht. Meindert Boogaerdt Jan., Rotterdam. Het zwakke punt in dit degelijke boek, dat het geval behelst van eene getrouwde vrouw, die, in eene badplaats vertoevende, door eene zekere ledigheid in haar geluk nog voor eene andere atnoereu-.e aantrekkelijkheid vatbaar blijkt dan de meer in waarJeerina; gegronde echtelijke bekoring, het zwakke punt in dit boek zijn de om het innerlijk gebeuren gegroepeerde natuurbeschrijvingen, die noch door eeue zekere wij/.e van zeggen, noch djor eene zekere wij se van vizie uit muntend, en daarbij en ook wel omdat ze niet altijd oprecht zijn. Er ia, dit laatste betreffende, eene neiging tot uiting eeiier soort lyriscae verrukking bij den heer Van Hulzen waarneembaar, die hem blijkbaar onwezenlijk is en davrom een glimlachend konflikt wordt tu;scheti zijnen aanleg en zjn wil. De uit drukking liet z mnetwijn by voorbeeld komt mij in zijne weidschheid van zeggen en nuchter heid van zien voor te zijn als een geoaar van grootmoedigheid bij het ten geschi-Eke geven van een twee-en een halve-cent-ftuk, en de blai.ke lach op 't blauwe meer kan ik niet juist mooi en ook niet gróót gezien en ook niet bizonder als woord-opvolging achten: htt eerste niet, omdat die stem ming (op bladzijde drie-en-tachtigi niet aanwez g is, waarin men inderdaad ten meer kan zien lachen en daarenboven nog in eenen blanken lach, waardoor de artistieke getstes verhoo^ing in de beschouwing van een meer, waarvan mij ook sommige paoiertjens om sommige zeep-soorten zeggen, dat het b'auw i?, zinneloos en zonder reflektie in mij wordt, het tweede niet, omdat de klank-refereining in de woordjens blank en blauw en ook de herhaalde enkelvoudige kwalificaties niet bepaald fraai zijn te noemen. De on echtheid en on-n( odzakelijkheid van deze soort natuur bewondering komt aan het licht in de volledigue:d van dezen zelfden zin op bladzijde dr;e en tachtig, waar eene overeenkomstigheid (';) de bekennende vrouw (Regioe: me) ineenx hrriraerde aan het zocuetwgn, aan de blanke lach op 't blauwe meer van Lausanne," waar de w ij/.e van zeggen i u de gek ursi veerde woorden de door mij reed< aangemerkte ténuchtere stemming verraden om het meer vizionair of geïnspireerd bed.jelde daarin passen! te doen echynen. Men kan in eene zekere gevoelssfeer spreken van het zonnetwijn, maar wanneer deze ge voelssfeer niet aanwezig is, zooals hier blijkt door het haastig afgekorte woordje 't en het nuchtere woord ineen» en door de geheele kombinaatsie der drie door mij gekursiveerde woorden, dan neigt het pathetische woord in den nuchteren gedachtengang naar het karikaturale. Men vindt eene dergelijke valscbheid van sentiment drie regels hooger op dezelfde bladzijde drie-en-tachtig, waar het wit der besneeuwde bergen twee voudij? wordt omschreven als aan wit van poesen gamch gelijk", waarin de deftigheid van het gansch yel'jk en van het meervoud poes«» glimlacht tegen de onbeduidendheid der ia hair gevatte vergelijking, en als een wit heid klaar van strakte en toch uv.tr rul", waarin de laatste restriktie achteraan komt huppelen als een vastgebonden schoothondjft achter eene oude vrijster. De poes en het Fchool meester ekstaze-achtige en toch w. «r zij a inderdaad te nuchter van gedachten gang om de omschrijving te rechtvaardigen van de witte rijzing der bergen rond-om, waarvan het indruk makende wordt te-niet gedaan doar eenen blik daar-op, die ons aan poesen" en rulheid" herinnert. Men gevoelt, dat de schrijver om de een of andere reden behoefte heeft gehad aan eene overbodige bftzinnelijke kwalificatie van het wit, maar tevens, dat deze kwaüfikatie niet van eene. artistieke noodzikelijkhei i of van-zelfsprekend en daarom valsch is. Zoo wordt op bladzijde zes-en-zeventig de wel aardige terug blik op de bergreis-naar-boven langs de strakke lijn der rails bedorven door de nuchterheid van de bijvoeging 't gaf een eigenaardige gewaarwording," die ordinair en voistrekt onartistiek is, daar een artiest niets speciaal» eigen-aardig vindt; het zelfde op bladzijde zeven-sn-zeventig (alles leek enger), bladzijde negen-en-zeventig (kurieus), enz. De vizie op de Zwitserscbe berghuigjes als speelgoeddingen" verheft zich niet boven de voorde-üand-!iggende teekening in bet eene of andere duitsche tijdschiift met plaatjens. Valsch gevoeld zijn ook uitdrukkingen als de blije schal van 't licht' (op bladdjde zeventig), omdat het licht te onbegrensd is om als een echal zich in onze waarneming Doch toen de laitste balk brandde en de gevel-muur instortte, kwamen de werkers opdagen om te zien wat er gebeurde. .. En Tewis sprak met grote bezadigibeid in de stem tot de burgemees:er, die al zolang om de mannen in verlegenheid had uitgezien, dat 't jammer was dat de werkers niet vroeger waren gekomen ... maar slaat de bliksem in, zoo is er toch niets tegen te doec. .. Toen zag bij op naar de werkers als nam hij hen tot getuigen. Ze keken allen naar Tewis en alle hoofden knikten als tot bevestiging zijner woorden. En ieder zweeg, maar het zwijgen sprak sterker dan de luide eed van ten leger. . . Naast de smeulende puinhopen, waaruit witte wolken trokken naar de rood-niibegloedde l.emel, stonden de bazen van de voorhene heerlike hoeve. Ze stonden, tussen het weinig gedoe wat gered was, als twee verslagenen, klein, nietig, en bedroefd... En Tewis stond in zijn wraak als in een zegetocht en tuurde onafgebroken naar de ba'.en, met straffe gloed in de ogen. En door avond iiep het geluid van verre donder en het d )f gepomp der brandspuit en het vunzig gesis van water op vuur. . . Dan gebeurde iets onverklaarbaars en ging als een huivering door de mannen. Want Tewis hief op eenmaal bet hoofd op, als ontwakend uit een droom, en liep naar de bazen. Zij krompen bij elkaar, als vreesden ze een slag-van boven, geweldig en onweerstaanbaar. Maar Tewis vatte de hand van Steven en sprak met trillend sterke stem : Wij zijn te laat gekomen . .. door mijn schuld . . . het spijt cue ... en hij bracht zijn hand voor de ogen als vau smart: Vergeef me . . . lijden kan sjnis zo zwaar zijn. . . Eerst stonde a de werkers als la n van verrassing .. . toen ging er een stem . .. geroezemoes. .. toen een zwijgen over de lege plaats waar hun wraak hid gestaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl