Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1058
Hierover de volgende opmerkingen: "Er is,
tot m|jn spijt, achteruitgang in het werk door
jhr. de Jonge. Het was nooit krachtig maar
'c had een zachte beschaving. Het wordt na
leeg en het mist zijn bek ving. Het werk
van J. Brouwers, toch iemand geweest met
begaafdheid, heeft hetzelfde gebrek aan aan
dacht. Het is gemakkelijk neergezet maar
zonder inhoud. Etienne Bosch heeft, in een
eigenaardig gamma, niet genoeg geschilderde
visschen. Bastert no. 3 huizen bij Weesp is het
volst van buitenl acht; de andre zijn eer zwak.
Bongers no. ~ en no. 10 zijn, in den hoek
waar ze hangen, nog 't meest uit de verf."
Boudewijnse's beekje in Dekkers-duin is niet
zonder een (wat leegen) zwier; in zijn
kippenhok is het licht te veel verf;
zijn kool" is het meest vast. Gratama's
stilleven is weer eens geen eenheid; het
portret in gedachten" Biet het slechtste van
z\jn portretten. G. Windt's winter is niet
zonder analogie met dergelijke door Witsen
uit Ede. Het krachtigst is Danckmeyer. Hij
heeft een gave: kleur. De schildering zelve
mist te veel hoogheid, verzorging om
de kleur zijn mogelijke waarde te geven.
Wat het werk van Evert Pietera aangaat
't is me 'n raadsel waarom dit op de plaats
der eere hangt. Het heeft daar niet te han
gen het is zeer grof. '
PLASSCHAERT.
P.8. Doordat het artikeltje over Toorop
ongecorrigeerd" gepubliceerd wierd z\jn er
zinstorende fouten in, ah: huisje moet zijn
meisje (regel 16); de heer P. de hond moet
zijn zittend (regel 29) etc.
De Nienwe Splliog in De Gids.
IV. (Slot}.
In 't Middelnederlands werd er bij 't spre
ken wel degelik verschil gemiakt tussen zoge
naamde mannelike en vrouwe.ike verbuiging.
Men schreef toen den, goeden, enen, enz., om
dat men uitsprak den, goeden, enen. In de
tweede helft der 15e eeuw werd nu en dan
si of se gebruikt met betrekking tot een zaak
naam, die in de taal van de schrijver niet
vrouwelik was: Alsoe en was in egypten
gheen afgod, si en viel, enz. (v. Heiten,
Tydschrift X, 210 v.v.).
Een gevolg van het feit dat men in veel
gevallen zowel die als dien, onse als onsen kon
zeggen, was dat sedert de 15e, maar vooral
in de 16e en 17e eeuw de vormen DIEN, enz.
ook in de Ie, en DIE in de 5e en 4e naamval
mannelik gebezigd weiden: Ende den vader
en kent niemand dan den sone, enz. enz. (Zie
Den boom der Schriftueren, uitgave Schotel). In
de loop der 16e eeuw wordt de gelijkstelling
van de, den, des en der nog algemener: Ende
den man staat op; des Maeghte, de seven
Weedommen onse« liefs Vrouwen; de
schamelheyt onses Moeders, enz. (Zie Sijekorfvan
Marais). In de spraakkunst uit 't laatst van
de 16èeeuw De Twespraak" leze men de
volgende mannelike en vrouwelike verbui
ging: déman, de« man«, den man, den man
of de man, vanden of vande man; de vrouw,
des vrouwa, den vrouwe, de of den vrouw,
vande of vanden vrouw. In 't begin der 17e
eeuw is het door elkaar gebruiken van de,
den, der en des nog toegenomen b.v. in Hooft's
Gi-anida: En ghij die 't goed doen lust, Hoe
heerhjck i 3 den strael des goetheitg, Doe leer
den mij den dach, lek gal den uwen weaen
(ed. Leendertg); Vondei's den Gulden Winckel:
Hij is den schepper, Den silv'ren Eeuwe quam,
Door onses Moelers borst 't krom kouter
trecken deed, Den Molen slapet wel een wijle
windeloos (ed. van Lennep), enz. en*. Men
begon ondertussen te strev«n onder invloed
van het 6 naamvallen hebbende Latijn naar
een vast systeem van verbuiging. Van Hooft
is een reeks Waernemingen op de
Hollandsche Tael" bewaard gebleven, o. a. deze :
heeft, dienst en diergelijken willen noode noch
een * achter aen Ijjden; ende luid mij wel
in de oóren Der Oeest, Der Dienst, nochtans in
Datyf ende Ablatyf hebben ze Den Geest,
Den Dienst..."
Tot de keuze van manneük of vrouwelik
hebben Hooft en Vondel zich vooral laten
leiden door hun gehoor (vgl. Gorter's Mei),
hun taalgevoel, hun smaak en soms ook door
't voorbeeld van anderen. Cats bindt zich lang
niet altijd aan een 7aste vorm : Hiervanght
den rechter aen den ridder seer te schelden;
En dus en weder soo, gelijck den Rechter
wil, enz." Hjj bezigt een zelfde substantief
nu eens mannelik, dan weer vrouwelik.
Uit dergelijke voorbeelden make men op met
hoeveel recht men op grond van het gebruik
onzer 17e eeuwse dichters een bepaald ge
slacht toekent aan zelfstandige naamwoorden,
ook aan persoonsnamen. De werken van Cats
hebben grote invloed uitgeoefend, zo ook de
Slatenbijbel, maar ook in dit Boek geen een
heid : de Godt des blijdschaps (ps. 43, 4), het
ho ighste mijner blijdschap (ps. 137,6); Zoek
de vrede (ps. 34, 1), Jaeght den vrede na
(Hebr. 12, 14); 't Geblaes van uwen neuze
(Exod. 15, 8), ('t Geblaes mijner neuze (Job.
4, 9); End8 de nacbt aen de nacht (ps. 19. 3),
lek doe mijn bedde den ganse ben nacht
swemmen (ps. 6, 7), enz. enz. Zowel 't voor
beeld, door mannen als Hooft en Vondel
meer en meer gegeven, als de invloed der
epraakkunstenaars veroorzaakten in de tweede
helft der 17e eeuw een toenemend streven
naar wat men taaizuivering noemde. De
meesten gingen te rade met hun gevoel of
kozen 't geslacht dat 't woord in een hun
bekende taal had, de ene dag soms anders
als de vorige schrijvende, en telkens met
elkaar in strijd komende.
Lijsten ging men ook aanleggen, waarop
stond w«lk geslacht mannen als Hooft en
Vondel aan bepaalde woorden hadden gege
ven. In 1700 verscheen van David van
Hoogstraten Aenmerkingen over de Ge
slachten der zelfst. naamwoorden."
Nadrukkelik wordt er door van Hoogstraten op
gewezen, dat hij geen regels voorschrijft. De
lijst der geslachten bij Hoogstraten bevat een
groot aantal substantieven, voorkomende bij
Hooft en Vondel of bij een van beiden, maar
voor zijn doel heeft hij noch Hooft noch Vondel
geheel geëxcerpeerd. Vandaar dat hij dikwijls
zegt: mannelijk bij Hooft", terwijl het bij
deze ook vrouwelik voorkomt. Was de lijst
volledig geweest, het aantal woorden zou
onrustbarend groot voor hem geworden zijn
met 2 geslachten bij dezelfde schry ver. Maar
uit die arbeid blijkt, dat Vondel en Hooft
op eigen gezag, afgaande niet op het hearsend
taalgebruik, maar op eigen smaak of gevoel
en dus zeer willekeurig geslachten aan
substantieven hebben toegekend. Anders
hadden zy, als stadgenoten, het volkomen
met elkaar eens moeten zijn geweest.
Hoogstraten'i woordenlijst werd een vraagbaak
voor ieder die zekerheid wilde hebben over
een geslacht. Adriaen Kluit breidde die lijst
uit en wijdt niet minder dan 80 bladzijden
aan het opstellen van geslachtregels met
dezelfde zekere basis. Nagenoeg alle ge
slachtregels uit onze tegenwoordige spraak
kunsten kan men terugvinden bij Kluit.
En wat praat nu deze heer Hasselbach van:
die den leek aan willekeur doet denken"!
Wat is het anders dan holle retoriek, wan
neer deze deskundige zegt: En dan, men
herschrijve onze litteratuur eens, ik zeg
maar, van Vondel tot Kloos in de vereen
voudigde. Men leze dan hardop de Psalmen
enz.; men leze wat men wil en vrage: waar
is de welluidendheid, de taal- 1) muziek, waar
is de schoonheid die sloeg met ontroering?"
Ik vraag nu ook: Men herschrijve onze
litteratuur van Vondel tot Kloos in de spel
ling van De Vries en Te Winkel. Men leze
dan hardop de Psalmen, enz.; men leze wat
men wil en vrage: waar is de welluidend
heid, de toai-muziek, waar is de schoonheid,
die sloeg met ontroering?
Ik herhaal wat ik in 't begin van mijn
repliek zeide: Indien schrijvers en dichters en
andere letterkundigen of redenaars volgens
de Kluitse voorschriften willen schrijven,
laten ze hun gang gaan, maar plaag er onze
hedendaagse kinderen niet mee. We zullen
die oude wettige of onwettige vormen hun
verklaren, indien wy ze tegenkomen, maar
dwing hen niet ze ook te gebruiken. Indien
ze later behoefte er aan hebben voor werk
van statige gang, wij hebben ze die vormen
laten zien en verklaard, zoals we van den
huize, ik lijde, ik zegge u, van koninklijken bloede
enz. hebben verklaard; ze kunnen
zegebruiken, als ze ze nodig menen te hebben. Maar
't is in strijd met ieder gezond taaibegrip,
om waar auteurs of dichters of predikanten
zich willen en mogen onderwerpen aan de
kunstmatig door schoolmeesters in elkaar
gezette verbuigingen in een ty'd, toen deze ver
buigingen uit de taal verdwenen waren zoals ik
boven heb aangetoond, ook onze beschaafde
mensen van nu en onze kinderen die geen
auteurs, dichters of predikanten zijn, te
dwingen hetzelfde te doen. Want de spelling
is voor gans het volk en niet alleen voor kansel,
balie, spreekgestoelte en Parnassns. De kansel- en
dichtertaai moet aan de kinderen verklaard
maar kinderen moeten nietgedwongen-worden
dichters- en redenaarstaai te schryven.
De heer Van Hamel voegt aan 't artikel
van de heer Hasselbach een naschrift toe,
waarin hij ook in overweging geeft, dat een
staatskommissie zich met de spelling gaat
bemoeien. Indien het niet anders kan, het
zij zo. Deze kommissie heeft onze voorstellen
aan te nemen of wetenschappelik en
pedagogies te weerleggen.
We laten ons werk van 15 jaar niet onge
daan miken; we laten ons door een mogelik
partijdige kommissie niet in 't riet sturen,
zonder dat we eerst weerlegd zijn. Fen Has
selbach is met welbehagen van zekere zijde
ontvangen; laat hij nu weer heengaan daar
heen, waar hij hoort, opdat hij zijn goedkope
spot niet meer ten beste geve aan de man,
die velen in den lande hoogachten om zijn
jarenlange mannelike strijd tegen bekrom
penheid en onmannelik gedoe, al was 't geen
strijd om 't leven.
Laren, 25 Maart. D.r W. F. GOMBAUI.T.
1) Ik cursiveer.
Vondel-aTonilen.
Waar de belangstelling in Vondel en diens
kunst de laatste jaren hier te lande zeer is
toegenomen, zoodat reeds belangrijke werken
over Vondel, zijn kunst en zijn tijd ver
schenen, en nog andere in voorbereiding
zijn, werd niet onlangs van katholieke
zijde eene Vondelvereeniging opgericht,
waarvan leden o. a. in bewerking hebben
genomen Vondels bekeering, een voorloopig
plan tot de bewerking van't handschrift der
Tassovertaling eo een uitgaaf van de altaar
geheimenissen, een reeks wetenschappelijke
werken, waarvan 't eerste deel binnenkort
verschijnt! zij het mij vergund de aandacht
te vestigen op een vereeniging, vóór korte
jaren te Amsterdam opgericht en die in ver
band met de Vondel-vereering eene
eereplaats inneemt.
Uitgaande van de meening, dat het
Nederlandsche volk de werken van Joost van den
Vondel niet beter zal leeren kennen dan
door studie te maken van Vondel's werken
en van zy'n tijd, en voordrachten en lezingen
hierover in te richten, werd op l Januari
1903 te Amsterdam opgericht eene Vondel
vereeniging.''
Een eigenlijke oprichter is er niet geweest.
Benige heeren, o. a. G. L. Olthotf, F. J. W.
Sandel en A. Vrylandt, voelden veel voor
Vondel, lazen hem samen en droegen van
zijn verzen onder elkaar voor.
Langzamerhand sloten zich meerderen bij
hen aan en op l Januari 1903 kwam de
Vondelvereeniging tot stand. Te voren hadden
bovengenoemde heeren behoord tot een ver
eeniging: De Jonge Joost", die echter maar
kort bestaan heeft en l Jan 1903 reeds ge
storven was. Als eerste leider trad op de heer
A. Vrijlandt, die thans nog werkend lid is.
Op 't oogenblik telt de vereeniging een kleine
twintig werkende leden en een dertig
kunstlievende leden en begunstigers. Sinds begin
Febr. 1906 staat dr. H. W. E. Moller aan 't
hoofd der Vondelvereeniging en is onder
diens bekwame leiding de vereeniging nog
in bloei toegenomen en meer algemeen
bekend geworden, zoodat men op 't oogen
blik ook op andere plaatsen bezig is af dee
lingen op te richten.
De Vondelvereeniging heeft ten doel de
werken van Joost van den Vondel te doen
kennen aan het Nederlandsche volk, welk
doel zij tracht tébereiken door studie te
maken van Vondels's werken en van zijn
tijd, en voordrachten en lezingen hierover in
te richten; door de werken van Vondel in
het openbaar voor te dragen op te voeren
op het tooneel en door het bezorgen en
steunen van boekuitgaven over Vondel en
zijn werken. Om werkend lid te zijn moet
men blijk geven op een of andere wijze
volgens bovengenoemde middelen tot het doel
der vereeniging te kunnen medewerken. Uit
de werkende leden van iedere afdeeling wordt
zoo mogelijk een kring gevormd met het
doel zich te bekwamen in de kunst van
verzenrzeggen en tooneelspel, en|in het open
baar de werken van Vondel voor te dragen.
Het meest belangrijke van hetgeen de
Vondelvereeniging zich ten doel stelt, is wel
het openbaar voordragen of op het tooneel
opvoeren van Vondel's werken. Zoo vaak
hoort en leest men, dat de meesterstukken
onzer groote schrijvers onder het volk moeten
worden gebracht ter veredeling van diens
smaak en verheffing uit zijn daagsche sfeer,
maar de beste manier, waarop dit met succes
geschieden kan, acht ik juist de lezing over
en nog meer de voordracht van de kunst
werken zelven. Meer den goedkoope
volksuitgaven bereikt het directe woord, wanneer
de zegger door klank en gebaar aanstonds
in plastiek brengt de schoonheid der taal, dan
wanneer het volk, dat uit zichzelf de schoon
heid niet voelt, deze eerst nog moet zoeken,
waarbij het de kans beloopt ze nooit te vinden.
Zeer goed is het daarom van de Vondelver
eeniging gezien, dat, wil het volk iets van
Vondel's kunst genieten, deze kunst aan het
volk moet worden begrijpelijk gemaakt door
zoo zuiver mogelijke voordracht, waarbij
iedere klankschakeering hoorbaar en ieder
rhytme gevoeld wordt. Zoo ontstonden de
Vondelavonden te Amsterdam, welke steeds
meer belangstelling wekken.
Tweemaal woonde ik zulk een avond bij
en beide keeren kwam ik tot de overtuiging,
dat wat de Vondelvereeniging verricht, wer
kelijk strekt tot bevordering der
Vondelwaardeering en smaakveredeling des volke.
De laatste Vondel avond was op Donder
dag 25 April jl. in de groote zaal vsn Park
zicht". De Vondel vereeniging liet voor dien
avond een keurig tekstboek van 64 blz.
drukken, waarin een aantal verzen van Vondel
met inleidingen en verklaringen door den
leider dr. H. W. E. Moller. O, ik weet wel,
dat lang niet alle verzen even mooi werden
gezegd, dat sommige stukken als O pluim,
waer in het duifken stack", die roerende
klacht van Ruben bij Jozef's rok uit Joseph
in Dothan" en Ecce Homo" boven de kracht
der zeggers gingen, dat sommiger voordracht
bij gedeelten veel te mat en monotoon was,
dat varj een enkele de houding iets
onbeholpens en stijf te zien gaf, o,'k weet dat de
leden der vereeuiging zelf dit niet zullen ont
kennen, maar dit alles belet niet, dat
veel van de voordrachten stond boven het
alledaagsche, mér was dan dilettantenwerk
met name in Noacb's vermaning,'en vooral
Samson," beide stukken door den heer G.
L. Olthoff voorgedragen. De verzen van het
laatste stuk werden prachtig, vol schakeering
gezegd, terwijl de mimiek van den blindan
reus met het gesprokene volkomen
harmonieerde. Zulke verzen zóó gezegd voor het volk,
moeten Vondel bij dat volk bemind maken,
moeten een aansporing zy'n, om ook zelf Von
del te lezen en te begrijpen. Daarom zijn
Vondel-avonden als de Vondelvereeniging
organiseert, zoo te waardeeren en toe te
juichen. Daarom ook ben ik de redactie van
dit weekblad dankbaar, dat zij mij de gele
genheid gaf, op die avonden de aandacht te
vestigen, in de hoop, dat meerderen zich
opgewekt zullen gevoelen van hun belang
stelling in het streven der Vondelvereeniging
te doen blijken, opdat er in de toekomst
opbloeie eene meer-algemeene waardeering der
sublieme kunst van 's lands grootsten en
oudsten poëet."
HENRI H. VAX CALKER.
Hilversum, April '07.
Een Düitscn liefler- en prentenboek.
Kling, Klang, Gloria, Deutsche
jVolksund Kinderlieder. Ausgewühlt und in
Musik gesetst von W. LABLBB.
Illustriert von H. Lefler uud J. Urban.
Om verschillende redenen schy'nt mij dit
boek belangrijk genoeg, om het te bespreken,
ook al heeft het voor den niet-Duitscher
slechts betrekkelijk waarde, en al zal niemand
op de gedachte komen het met Hollandschen
tekst uit te geven. Wel komen verschillende
der versjes overeen met sommige onzer oude
rijmen, maar vooreerst is dat aantal beperkt
en ten tweede is de gelijkheid daar meer ne
van klank en rythme dan van inhoud,
zoodat de illustraties meerendeels onbruikbaar
zouden zijn.
De belangrijkheid van dit boek is wel aller
eerst daarin gelegen, dat het op sommige
plaatsen zeer mooi is. En dan ten tweede
daarin, dat het mooi er in van eenigszina
barokken, hier en daar lichtelijk
gemaniereerden, maar overal van zeer modernen aard
is. En dit toont wel aan, dat het niet geringe
verdiensten bezit, want denk eens aan, liedjes
als Muss i denn, muss i denn, zum Stadtele
naus und du mein SchaU bleibst hier?".
Der gute Kamerad" van Uhland, O
Tannenbaum, o Tannenbaum, wie treu sind deine
Blatter", Frent euch das Lebens, weil noch
das Lampchen glüht", Weisst du, wie viel
sterne s.ehen?", Kommt ein Vogel
geflogen" en zoo voorts, met geheel en al modern
opgevatte lijstjes te vercieren of met prenten
op te luisteren, die hier en daar wel is waar
iets achttiende-eeuwsch hebben, doch als ge
heel steeds volgens hedendaagsche begrippen
van boekdecoratie zijn opgebouwd, het schijnt
een waagstuk. En het wordt dit te meer,
wanneer de teekenaars, waarbij moeilijk of
geheel niet de identiteit van elk afzonderlijk
vast te stellen is, somtijds onverkwikkelijke
blijken geven van iets met secegsionistische
invloeden uitstaande te hebben en nog meer,
van het met logische toepassing van aanwij
zingen als die van Crane niet al te nauw te
nemen.
Zooals veel van die tegenwoordige illu
straties, zijn ook deze eenigszins tweeslachtig
in dit opzicht, dat er steeds twijfel is te zien
tusschen vrije, naturalistische compositie en
vlakverciering. Zoo missen ... hoe kan het
anders ? ... vele der lijsten om de prenten
heen het waarom, zooveel wat den lamenhang
voor het oog met de ingesloten prent betreft,
als wat de beteekenis der motieven aangaat.
Intusschen is er zeer veel moois en
bewonderenswaards in dit boek;, zoowel wat de
aldoor smaakvolle indeeling en behandeling
aangaat, waaraan zonder twijfel veel zorg
werd besteed (zooveel zorg, dat er niets te
opvallends in de are hitektuur van het geheel
te vinden is, hetgeen onze aandacht voor de
verciering ten goede komt), als in die
verciering en verluchting zelve.
Vraagt men mij nu, wat kan ons Hollanders
zulk een Duitsch boek schelen, dat onvertaal
baar is, dat wij nooit aan onze kinderen als
prentenboek kunnen geven, terwijl wij zelf op
dit gebied in de laatste jaren nog al wat
goednationaals en zeer verwiklijks hebben verkre
gen in de geïllustreerde bundeltjes van Nellie
Bodenheim, dan verwijs ik naar het, door mij
in den beginne van dit opstel neergeschreven
woord modern", een zoo oneindig misbruik
ten term, waarvan ik meende my hier bij uit
zondering eens te mogen bedienen. Het is
aardig en genoegelijk, wanneer iemand oude
en traditioneele rijmpjes op een manier gaat
illustreeren, die geheel bij ze past, die iets
ouderwetsch en knus heeft, maar het is mis
schien nog opmerkelijker, wanneer iemand
prenten en vercieringen by liedjes van het
sentimenteele oud-D ui t se hègenre maakt en
toch een geheel nieuwer wetsch boek daarmee
levert. Crane in Baby's Opera mocht daar
maar half in slagen, ofschoon hy iets van
zijn eigen bizonder karakter er bij opofferde,
Greenaway's Mother Goose, hoe mooi ook,
mist den eenvoud, die bij klassiek geworden
tekst zou behooren en is te ongelijk van
kwaliteit als geheel.
De toon van gemoedelijkheid, eenvoud en
sentiment van veel der versjes moge ook hier
niet steeds getroffen zijn, misschien zou men ze
altijd toch nog liever wat naïever en stem
miger geïllustreerd zien, maar er is dan toch
een alleraangenaamst boek van geworden.
Leg ik het naast Vieilles chansons et rondes"
van Boutet de Mouvel, dan vind ik bet
Fransche wel joliger en luchtiger, maar te
gewild-kinderlijk. Wellicht is dit Kling, Klang,
Gloria dan ook juist daarom een goed boek
voor grooter kinderen, omdat de makers zich
geen moeite gaven om af te dalen tot een
simpel doen, dat dikwijls zoo hinderlijk wordt.
En overigens wenscbt niemand het, geloof
ik, voor een kinderboek uit te geven, behalve
misschien de winkelbediende tegen
Weihnachten.
CORNELIS VETH.
Inhoud van Tijdschriften.
De Levende Natuu-, afl. I, April '07: De lork,
door E. Heiman. Wijk aan Zee, door W. de
Koning. Een Dotterbloementafereeltje, door
J. Godefroy. Blaricum, door J. Postma.
Natuurgenot, door H. A. van Dam.
Winterkoninkje, door C. van der Swaluw. Het
korhoen, door De Peeljager. Vragen en
korte mededeeiingen.
De Aarde en haar Volken, No. 22: Per auto
door den Kaukasue naar Perzië, door Claude
Anet. Naar Ruurlo. Gevaar voor het
natuurschoon. Duin en Kruidberg"
gernodernizeeri. Van dorp tot stad.
Eigen Haard: Si Bopêng (de pokdalige),
schets uit 't Indische volksleven, doorNetty
Munniks de Jongh, IV, slot. Nederland
voor honderd jaren, door Generaal W
ppermann, I, met af b. Met de Nederlaudsche
Beederijbooten den Eijn op, I, met af b.
Hobbe Smith, met afb. Beecham, groot
meester der reclame. Verscheidenheid.
Feuilleton. De Koninginneweek en de
Amsterdamsche Politie. De Londensche
Bobby." Een drijvende Simsen, alles
met afb.
J. J. BIESING,
Kunsthandel»
'B-GRAVENHAGE,
Molenstraat 65,65Aea 61
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Bravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
toy de 'alelsstraa*.
Kantoor-MeiiMen
J. MEIJEKLNK MEIJER,
Telefoon *Ofl«.
eni.
METAALVAREN
H AA R I_E M
Kunsthandel J. C. Schüller,
PLEIN 22«, ;S-GRAVENHAGE.
Aquarellen.Teekeuiii^nenLitliograündoorTHEOv.HOYTËUA.
= 25 APRII.?15 MEI
TENTOONSTELLING
ETSEN, KLEUR-ETSEN EN LITHO'S
VAN + + 4. + + -|--|- +
BÉJOT CHAHINE, DAUCHEZ,
HELLEU, LE HEUTRE, LEPERE,
PAILLARD EX STEINEN + +
IN* DEX
- - KUNSTHANDEL -
WED. G, DORENS & ZN.
TOEGANG VRIJ. - ROKIN 56.
NAAMLOOSE VENNOOTSCHAP
ZEISTER FABRIEK
VAN
KOPERWERKEN
2 MINUTEN VAN
STATION DRIKBKRGEN
MODERN EN
ANTIEK KOPERWERK
GIETERIJ VOOR
FIJN KOPER EN BRONS
DROUOT
-»? ?»? WESSER * O. ?*? +?
* LAHÖK HOUTSTRAAT 7 A 2 *
» « )en HHA£2T H ? M
. . TKI>KFOO> 1NTEBC. *74 -
GROOTSTE INRICHTING VOOB
COMPLETE MEUBILEERING =
IN ALLE STIJLEN = = = =
ANTIQUITEITEN = n =
EIGEN MEUBELFABRIEK
Een natuurgetrouw Portret
P'
l l L WXUIM1 W MJWt &AJJJLL X IV J
naar iedere foto
geschilderd,
is een
allerdankbaarst ge
schenk voor
elke gelegenh.
Prijscourant gratis.
H. BOGAERTS & C°,
BOY T*: r.
= Hofjuwelier. i
l Oudegracht E 17, Utrecht, f
f PAAUI.Ktf-JlTWKEI.Etf. f
rilMIIIIIIIIMIIIIIIIIMIHIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIMn