Historisch Archief 1877-1940
DE A M i T K R D A M M K R WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D.
No. 1061
glagenen heeft bedreven. Mr. Cnopiua noemt
dezen volkomen toerekenbaren beklaagde
een willig werktuig in hare hand.
4. Ente Zwan is vjlgens Mr. Cnopius
zinder misdaligen aanleg. No :htans begaat
hy op vrij jeugdigen leef yd een zwaar straf
baar feit".
En het geheele artikel, kalm
redeneerend, bevatte niets anders dan eene
poging om aan to toonen, dat het
Alkinaarsche O. M. allerzonderlingst ge
argumenteerd had ; dat op de aan
gegeven gronden niet een eisch van
14 jnren was uit te brengen ; dat de
quaestie der al of niet toerekenbaarheid
hier veel te oppervlakkig was behandgld;
dat voorts ook bij dit geval de strafwet
geenszins in de noodige strafbepalingen
voorzag; dat er een strafwethervorming
behoorde te komen in de richting van
het verdedigend, de maatschappij be
schermend recht, met den eisch aan elke
straf door doelmatigheid gesteld.
En wat zou daar nu tegen zijn... uit
een oogpunt van fatsoen, van zedelijk
gevoel, van mcnschelvjkheid, van intellect
of van beschaving? Niet dit De Tijden
naar geestverwanten iets dergelijks be
hoeven te beoogen; zij zijn nu eenmaal
gebonden aan haar vergeldend strafrecht,
maar hoe k>tn zij meenen haar standpunt
ta verdedigen, door allen, de duizenden
bij duizenden, die in onze dagen in boven
beschreven. richting denken, uit te maken
voor de leerlingen van perverse fransche
romanschrijvers, die nota-bene invloed
oefenen op het strafrecht ?
De zaak is eenvoudig, dat men in den
lateren tijd steeds meer tot het inzicht
komt, dat het spreken van recht, zal de
straf -verbeteren, beschermend werken,
'en niet tot de grootste onbillijkheid voeren,
«en zielkundige studie vereischt, tot dus
Verre al te zeer geringgeschat of
ver?waarloosd. Eu moeten nu de Katholieken
tegen hen die een nieuwe richting in
het strafrecht voorstaan en dus ook
tegen ons blad worden opgezet als
jaagden wij naar en deelden wij in den
bijval van het uitschot der wereld ?
Die perverse fransche romans ! De Tijd
kan ze in ons land met het oog op het
strafrecht gerust onbestreden laten. Wie
tegenover haar staan : zij vormen een met
den dag aangroeiende phalanx van
menschlievende, ernstig nadenkende, bedaard
onderzoekende mannen en vrouwen, niets
minder respectabel dan het Kath. blad
zelf; lieden, die in de reinste oprechtheid
treuren over de jammerlijke gevolgen
van ons allergebrekkigste gevangenis
wezen, en van een nog zoo primitieve
rechtspraak bij onbeholpen strafstelsel.
Wij meenen hiermede ons standpunt
in deze voldoende te hebben tiegel cht;
een ander standpunt dan Dj Tijd ons
heeft toegeschreven, en wij twijfelen er
niet aan of zij zal gelegenheid weten te
vinden hare lezers hieromtrent behoorlijk
in te lichten. Ook mogen we dit van
Standaard en Rotterdammer verwachten,
die de woorlen van het Roomsche
blad" overnamen.
Het laatste blad ziet uit zulke uitingen
dat het meer dan noodig is, ook bij de
komende verkiezingen, alle krachten in
(te) spinnen". Het wegvallen van den
sympathieken moordenaar", zou daarom
voor den heer Pabius een verlies kunnen
zijn. Doch er zit in de antithese nog
zoo veel, dit hij het waarschijnlijk zeer
wel missen kan, vooral nu het zijn over
tuiging is, dat de fundamenten van zijn
strafrecht door alle vrijzinnigen worden
endergraven.
Poststempels.
Wij hebben vóór eenigen tijd er op
gewezen, hoe hier te lande het Duitsche
NIIIIMIIIMIIIHIIIIIIIIItmlIIIMIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIMItlllHMIIIIHIIIIIIIIIIIIII
DE DROOM EENER MOEDER.
Van GUSTAF ULLMAN.
(Uit het Zwecdsch.J
II.
Het dreggen. dat uitgevoerd -werd op Sigge's
aanwijzingen, bleek vruchteloop. Men giste,
dat een golfstroom het lijk had meegevoerd
naar de gro >te diepten der zee. Men beklaagde
Sigge en zijne moeder. Maar de oude verborg
hare droefheid diep in haar gemoed en bleek
ontroostbaar. Het was alsof zij haar eigen
kind verloren had. Hare ingetogenheid
maakte werkelijk haar verdriet voor anderen
minder merkbaar, maar Sigge zag en voelde
het zonder de oorzaak te vatten.
Hém scheen het toe, dat zij veel te lang
rouw droeg en op eene o verdrevene en
onverklaarbare wijze.
Wat hem en Marta aansfmg, zg hadden
daarentegen volle vergoeding in eikander
gevonden. Si^ge was meer betrouwbaar ge
worden en hal een vaster karakter gekregen;
was voorzichtiger geworden en meer attent
o^> zichzelf en op hetgeen het leven hem
schenken kon.
De trou wgelofte k vam als een natuurlijke
rervul ing van een reeds gefloten verbond.
Een spoedige echtvereeniging werd ook
noodzakelijk.
Dat zal moeder wel opfleuren," meende
Sgge.
Wij. zullen recht goed voor je moeder
lorgen," zeide Marta, die zjjn gedachten
raaide, zonder dat zy' er den bodem van
zien kon.
Eenige weken vóór den tot de bruiluft
bestemden dag, waren die twee ten bezoek
fcy' de oude vrouw.
Sigge, in zfln beste humeur, had zijne bruid
erg aan het lachen gemaakt en de oude
moeder aan het glimlachen. Op eens bracht
hy' schertsend het onderwerp ter tafel, dat
ly liefst een meicje zoud«n hebben, alleen
maar ? om het naar grootmoeder te kunnen
noemen.
Marta wilde het 'gesprek over dit onder
poststempel werd ingevoerd. De nieuwe
stempels schenen te Berlijn vervaardigd
te zijn, zoodat een uit Duitschland ont
vangen brief, een buitenlandsche afstem
peling en een binnenlandsche droeg,
geheel gelijk, van vorm.
Tot ons genoegen kunnen wij
mededeelen, dat onze klacht hierover niet
onopgemerkt is gebleven.
Sedert enkele weken zijl blijkbaar
stempels, die tot in de kleinste bijzon
derheden den Duitschen vorm vertooaden,
in dier voege veranderd, dat ze een
afstempeling geven, welke, bij nauwkeu
rig bekijken, van de Duitsche te onder
scheiden is. Door het wegnemen van de
arceeringen tusschen den buiten- en den
binnencirkel, zijn ze nu tot federlandsche
gemaakt.
Een stapje in de goede richting, al
was het oude, dat nu vervangen schijnt
te moeten worden, o. i. veel beter. Maar
er blijkt althans uit, hoe de
Post-administratie het met ons eens is, dat het niet
aangaat, zoomaar een Duitsch stempel
te nemen, en bij een rijksinstelling en
rijkshandeling geheel niet aan eigen
nationaliteit te denken.
Doch nu er een ontwaking of verle
vendiging van dat besef is gekomen,
hopen wij spoedig een tweeien stap te
mogen vermelden. Men zal het toch
moeilijk voldoende kunnen achten het
Duitsche poststempel voor Nederland zóó
weinig te veranderen, dat het alleen bij
zeer nauwkeurige beschouwing mogelijk
wordt het als niet volstrekt buitenlandsch
te erkennen. Kon het niet anders nu
ja maar er bestaat geea e ikel bezwaar
voor, wat dan ook andere buitenlandsche
poststempels aantoonen. Wijziging van
den vorm van het mid lenschild, het
aanbrengen van eenig in 't oog loopend
kenmerkend teeken, het ligt zoo voorde
hand, het is zoo gemakkelijk, dat het
haast overbodig moet heeten, hierover
nog uit te weiden.
Blijft ons stempel, gelijk het nu is, dan
doet de Nederlandsen e postadrninijtratie
wel iets denken aan den jongen, die op
zijn vuile handen gewezen, ze niet wil
wasschen, maar ze eenvoudig aan den
droogen handdoek even afveegt.
IHniHIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIHIHIIiniinimilllUMIIIHIIIIMIIIIUMHHIHIlUlimi
Moziet 10 de HooMai
lm October 1867 war die Partitur der
Meistersinger" beendet,' zoo lezen wij in
Carl Fiiedrich Glasenapp's Bichard
Wagnerbiographie. Es waren nun zwei und zwanzig
Jahre, seit d«r erste Plan zu einem heiteren
Gegenspiel des Siingerkrieges auf Wartburg
in dem jungen Dresdener Kapell meister
aufgestiegen war. Sieben Jahre spiiter erfolgte
die erste Veröffentlicaung der Handlung ia
der Mitteilung an meine Freunde." Weitere
eieben Jahre schlummerte der Gadanke in
dem Küastler; dann ward er von Neuem
wieder lebendig; da Hess die Rückkehr des
Meisters aus der Verbannung vorü'iergehend
andere Hoffnungen in ihm aufsteipen. Von
dem festen Beschlusse der Ausführung des
Stoffes bis zu seiner Vol!endung sollten neue
sieben Lebensjahre verstreichen.. .. Kein
anderes Wagner'sches Werk den grossen
Ring, der sich um das reife Mannesalter des
Künstlere schliesst, ausgenomnen hatte
einer solchen Reihe von Jahren zu seinem
ganslichen Aischlusse bedurft."
En toch, men weet niet wat meer te be
wonderen, de eenheid in de bemerking, van
af het stralend schoone voorspel en de scène
in de kei k, tot aan de apotheose op de
Festwiese'1, waardoor men zou vermoeden
werp wat ernstiger kleur geven en gaf fel
toe, mair vosgde er bij, dat, als het een
jongen zou zijn, moest hij naar Sigge en
Albin beiden genoemd worden. Albin was
immers huo beste vrind geweest.
Een trilling, een schrik, als werd zij door
een on achtbare hand aangegrepen, doorvoer
de oude viouw.
Zj zette er zich tegen in, als altijd, maar
de lach was verdwenen en k wam niet terug.
In de plaats er van voer een donkere, stijve
onbew«gelijkheid over haar vermagerd en
gerimpeld gezicht.
Het gesprek van bruid en bruigom scheen
haar onverschillig geworden even als hun
geluk. Of, was het juist dat, wat haar
zoo ongerust maakte ? Dit moet men niet
vragen. Marta begon zich gedrukt te voelen
in het kleine vertrek, waar haar geliefde
was opgegroeid en waar zij spoedig zouden
wonen en eindelijk trok zy' Sigge stilletjes
aan zy'n jas ten teeken, dat zij wilde ver
trekken.
Buiten gekomen in den warmen, mooien
laatzomeravond, welks goudgeschemer de
kust tooverde tot een eagenry'k strand
vol wisselend, weerspiegelend lichtgewemel,
kreeg Marta moed om haren bruigom een
bekentenis van schul Igevoel te doen.
Weet-ge, Sigge, ik geloof bijna, dat moeder
het mij kwalijk neemt, dat het kleintje, dat...
O, neen l" antwoordde Sigge kort en kor
zelig. Moeder is oui en heeft hare nukken.
Dat is de heele zaak, zeg-ik!"
Zijn donkeren blik on 'er de
saamgetrokken wenkbrauwen bevestigde niet geheel
zy'n heslist zekere woorden. Maar hij klemde
den arm zijner bruid al vaster aan zich,
alsof hij vreesde dat iemand haar van hem
af zou willen trekken en hen scheiden voor
altijd.
Allerlei bezigheden hiel len Marta thuis,
de weinige dagen.dat zij nog ongehuwd was.
Sigge had ook volop te doen.
De oude moeder zou verhuizen naar het
zolderkamertje, zoodat de jongelui de rest
voor zich konden houden, veel plaats
was er toch al niet. Moeder en zoon hielpen
elkaar.
Op een dag, het stortregende uit het
aschgrauwe wolkengewelf, de zee lag vlak en
geheel glansloos stil en bevloeide de ruimte
dat het werk achter elkaar in einem Gusse"
ware gecomponeer l, of wel de prachtig vol
gehouden, losse en ongedwongen stemming
met al haar levendigheid en bevalligheid in
den dialoog. Hoe is het mogelijk dat deze
Meistersinger"' uit het brein vandenselfden
kuu-tenaar is ontsproten, die ook voor de
trag'ek van een Wallsüre, Gütterd
rnmerung" of Tristan" zulke juiste en aan
grijpende klanken wist te vinden!
Hier motieven die ons ten volle doen mede
gevoelen het leed der hoofdfiguren, daYir
heerlijke, lyrische bloesems van schoone
melodieën, die ons het zonnige, lachende
leven eener zorgelooze wereld doen mede
leven! En welk een meesterschap in de
niuiikale behan Wmg van de stof. Ja, ware
het nog noo lig, dao heeft de laatste opvoering
van die Meisterslriger" door de
Wagnervereeniging, ons opnieuw er aan herinnerd,
dat sedert Wagner's verscheiden, nog niemand
is gekoaen, die hem de eerste plaats onder
de moderne toondichters vermag te betwisten.
Welk een eenvoud in de
orchestbehandeling ! Hoe sober en bescheiden en mat hoe
weinig middelen weet Wagner zij u instru
mentale effecten te kiezen, zonder dat ooit,
ook bij een niet overdekte orchestruimte, de
zangstemmen worden overstemd l
En toch wat een afwisseling, een verschei
denheid vindt men in het orchest-coloriet!
Waarlijk het jonge bloeiende leven viert
niet alleen hoogtij op het tooneel, maar ook
daarvoor. Het is een lust voor het oor, nu
eens de hoboë, dan weer de hoorn, een ander
maal de clarinet en ook zeer »aak de
violoncel hare mooie melodieën uit het orchest
te mog^n volgen.
Het is niet te verwonderen, dat de ontel
bare kunstenaars en theaterdirecteuren, die,
by de eerste opvoering te Müactien, den
2Lsten Juni 1868 (op Sanct J jannis-tag)
wie auf einem Concil herbei geeilt waren"
zooals Glasenap eigenaardig bemerkt, den
meester uitbundig gehuldigd hebben en
niet rustten voordat hij ,,an die Brüstung der
Königlichen Loge trat" (waar hij gezeten
was naast zijn koninklijken beschermer
Ludwig II) und sich von hier aus verbeugte,
gerüirt und ergrifl'en wie wohl nich ci
so in seinem Leben, stuuim vor der jubelnden
Versain nlung, deren Zurufe nunmehr nicht
enden zu wollen schienen".
De uitvoering onder leiding van Hans von
Bulow kwaTi het volmaakte nabij; en nog
kan men te Müachen door ouderen van
dagen, die m ege werkt hebben aan de eerste
opvoering, of haar hebben bijgewoond, niet
anders dan met de grootste geestdrift hooren
gewagen van deze opvoering, die bij hen
allen wel het belangrijkste muzikale feit uit
hun leven is geweest.
Een zorgvuldig voorbereide en pieteitvolle,
natuurlijk ook «trichfreio" opvoering van
die Meis'ersinger" Is ook thans nog een
belangrijke gebeurtenis en daarom mag men
de opvoei ing in de Wagnervereeniging zeer
hoog aanslaan, hoewel er tekortkomingen
waren die zeker niemand meer zul.en ge
hinderd hebben dan den begaafden dirigent
Henri Viotta.
Zoo was het koor niet altijd gelukkig. Het
koiaal in het begin leed aan onzuiverheid,
voornamelijk der sopranen, de Prügelicene..."
maar ne;n, daar zwijg ik over; waar komt
die geheel naar eisch ten gehoore ?
S.immer was het getteld met het koor der
Schuster," dat geruimen tijd aanmerkelijk
ie hoog zong.
Ook het ensemble der Meistersinger" was
niet mooi, niet vol van timbre, evenmin
waren de v;ouwely'ke Lehrbnben" tegen hun
taak opgewassen. Koutine in spel bezaten zy
wel, maar daarmede konden z\j niet vergoeden,
wat zij in voornaamheid van toon en volheid
van stemgeluid tekort schoten.
Oneindig hoog boven alle medewerkenden
stak de Sachs uit van Fritz Feinhals. Inder
daad deze creatie was prachtvol. Püy^iek
was zij bewonderenswaardig, want het edele,
warme geluid van dezen meester-zanger
klonk aan het slot bij het Verachtet mir
die Meisternicht" even schoen ais bij het
begin van den avond. Maar vooral ook niet
minder schoon was Feinhals'opvatting van
deze sympathiekste aller Wagner-fleuren. Nu
werkt bij dezen kunstenaar alles mede tot
het verkrijgen van een zeldzaam harmonisch
geheel. Natuurlijk eerst zijn stem, n>aar
ook niet minder zy'n krachtig manueliJKe
en de vochtig zwarte stranden. Sigge stond
midden in de kamer en liet zich door zy'n
oude moeder beladen met armen vol aller
lei dingen, die zij op haar zolderkamertje
wilde hebben. Met stil en half onderdrukt
gezucht zag zij moede om zich heen, naar
de muren en in de hoeken.
De blik van haar zoon volgde haar, en
beider oog viel op Albin's portret in de
schelpjesly'st.
Dat hoort van u, moeder," zei Sigge, dat
moet gij hebben!'
De oude moeder stond onbewegelijk als in
diep gepeins verzotken. Het was alsof z:j
niets gehoord en verstaan had.
Het portret moeder, rnet het mooie lijs'je,
dat heeft hij voor u meegebracht. Neem
gy het dus, moeder."
Ja, dat heeft hij, ja. Dus is het ook het
mijne, natuurlijk. Maar, het moet hier bene
den blijven hangen. Ik neem liever het kleine
er voor in de plaats; daarop staat gij beiden,
Sigge en Albin "
Zoo liep zij mompelend naar het bureau
Neem ze allebei l" sprak Sigge op bese
lenden toon en stampvoette van onrust of
ongeduld.
Toen keerde zij zich stil om en keek haar
zoon op eens vorschend en tevens bevreesd
aan.
Wilt gij hem niet hebben, hier bene
den by u?"
Och, 'i kan mij niet schelen! Doe zooals
gy wilt, moeder."
Hij wendde het hoofd ter zy'de, met een
drogen, pemaakten lach De oude nam toen
het kleine portret en legde het, zwijgend
knikkend, op den overigen last in Sigge's
armen. Zoo ging hij met den kleinen inboedel
zijner moeder naar het zolderkamertje.
Toen hij weder beneden kwam, stond zij
met gevouwen handen voor het venster en
keek uit over de verlaten door den regen
gestriemde waterrnimte. Sigge merkte dat
zij naar den Marosond keek. Op gedwongen
toon vroeg hy :
Wat ziet gy, moeder?"
Hst oudje schrikte op bij zy'n stem, alsof
zij een stoot in den rug gekregen had. Maar
zij bleef staan, met afgewend gelaat. Zij
trachtte zichzelve meester te worden, maar
vermocht toch niet haar snikken iu te hoaden.
gestalte en zijn nobel gelaat met het trouw
hartige oog. En wat kan dat ondeugend
kijken, als hij Evchen plaagt in dat bekoorlijke
Kwiegespriich" van de tweede acte of als
hij den lastigen Beckmesser do irdet; maar
ook hoe kan het gemoedelijk deu jonker
Stolzing vertrouwen inboeze nen voordat
deze aan den prijskamp deelneemt.
De lyrische monologen: Was duftet doch
der Flieder" ea Wa'm, aerall Walm"
behoorderj tot het mooiste wat er den geheelen
avond te genieten viel.
Feinhals is inderdaad een buitengewoon
zanger en als onze herinnering ons namen
te binnen brengt van Scaria, Hül.Riichmann,
Gura, enz., dan zal voortaan die van Feinhals
ons ciet minder levendig voor den geeft
komen.
Carl Nebe was ook een der mannen die
de opvoering op een hoog peil wist te houden.
Wel eens dringt zich de vraag bij den
toehoorder op, of zijn uitbeelding van de
Beckmesser-rol niet te overdreven is. Zooals
Nebe doet, kon men zich toch geen mensch
voorstellen. Dit moge waar zijn, men vergete
echter niet, dat Wagner self van Beekmesser
een canicatuur heeft willen maken.
Morden ich leuchte im rosigen Schein
voll Blut und nuft
geht schnell die Luft, enz.
zingt ook geen gewoon verstandig mensch.
Ik herinner mij overigens in het voorinilige
Wagner mmeutn van Nic Oeaterlein te
Weenen eens een brief van den meester aan
den eersten Beckmesser-vertolker gelezen te
hebben, waarin Wagner dezen zij n compliment
maakt voor de vervu'hng zijner partij en hem
de verzekering geeft, dat hij volstrekt niet
te angstvallig behoeft te zijn om het pot
sierlijke der figuur goed te doen uitkomen
Nebe heeft, L aar mijn meening, geheel
aan Wagner's eischen voldaan. Vroeger
hebben wij van Faedrichs wel eens iets
overdrevens bijgewoond; b.v, de scène in
Sachs, werkplaats, met het flikkerende licht.
Nebe heeft de klip van overdrijving Wol
weten te vermijden.
Jammer was het, dat zijn Laute" niet
sterker waf. Blijkbaar werJ zij i chter de
schermen bespeeld; het geluid kon niet
genoegzaam doordringen tot de toeschouwers
ruimte. De vroeger gevolgde wyze van doen
kom', mrj toch wel geschikter voor.
Jammer was het, dat Wilhelm Herold niet
op het appel was verschenen. De heer Carl
Grübke uit Hanno?er, trad uu op als Walter
von Stolzfng. Stellig verdient de slagvaar
digheid van dezen zanger waaideering. Ook
maakte zijn zang in den dialoog den wel
een goeden indruk. Daarom verwekte zijn
eerste optreden in de kerk, zoowel met Eva
en Magda'ena als later met Davi). goede
verwachtingen. Helaas werden deze absoluut
niet vervuld in da mooiste en dankbare
lyrische stukken: Am stillen Herd" en de
Traurn" en Preis"-liederen. Daarin bleek
dat de zanger niet anders dan in een zeker
gelijkmatig forte zingen kon en dat de
zui^erheid ook veel te wenschen overliet. Ruw
klonk s'eeds de aanhef dezer liederen en
op die wy'.e ging da poëzie dezer mooie
stukken geheel verloren.
Albert Reiss was een voortreffelijke David.
Wel stond zijn spelen hooger dan zijn zingen.
De hooge tonen n.l. waren niet vast en in
dat opzicht kon hij ons de herinnering aan
zijn voorgangers Hofinüller en Schramm
niet doen vergeten; mair toch droeg zijn
levendig spel geheel het karakter eener
eerste rangspraestatie en verschafte hij veel
genot.
De Eva van mejuffrouw Marga Burchardt
had veel uitmuntende hoedanigheden; haar
stern is niet metaalrijt, maar draagt toch
vol loende. Het jungf uliche" in haar partij
k vam goed uit en mettertijd zal zij nog wel
winnen aan diepte.
Magdalena, Rosa Ethofer, was eveneens
zeer bevredigend. Haar vertolkiag gaf blijk
van degelijke muzikaliteit.
Etnil Holm zong den Pogner met ietwat
droog stemgeluid, maar niet onverdienste ijk.
Joachim Kromer eindelijk vertolkte de
Kothner-partij, wel wat derb" m aar overigens
goed.
Zooals men ziet, zijn er veel aanmerkingen
te m iken op het een en ander. Dat toch het
geheel het karakter droeg van een feest dtr
kunst" hebben wy aan Henri Viotta te
danAl het afschuwelijke en verschrikkelijke,
dat zij zoolang by haarzelve had opgekropt,
werd haar nu te sterk.
Sigge zag de gebroken gestalte zy'ner moe
der rillen a's van hevige koorts. Scherp,
dreigend vestigde zich zy'n blik op haar; daarop
siste hij:
Waarom weent gij? Wilt gij ons mogelijk
niet in huis hebben?"
Ze'f geloofde hij in het minst niet aan dit
verwijt. Hij wist eigentlijk nieïwat hij zeggen
zou, maar hy voelde aandrang om iets te
zeggen, om er haar zoo ais toe te dwingen,
haar de oude halstarrig zwi'gende, om een
antwoord te geven, een ander antwoord dan
zuchten en tranen en onu'tstaanhaar zwijgen.
Sigge l Sigge!' kreunde zij zacht.
Hij liep op haar toe, heftig, razende van
vrees voor die levende echo van zijn zieke
geweten, die nu met ijzingwekkend voorge
voel uit der moeder vertwijfelde stem tot hem
sprak. Hij greep haar bij den arm.
Zij lichtte het waggelend hoofd tot hem
op en haar vochtig oog spiedda, helderziend
door anast, naar het Kaïnsteeken op het
voorhoofd van haren zoon.
Hij klemde haren arm nog vaster, en
vorschte, fluisterend :
Nn zult gij zeggen, waarom gy weent en
wat gij te dragen hebt!"
Neea, Sigge. Nooit.. . nooit!"
Ja, moeder! Nog heden. Anders reis ik
van hier. Ja, moeder, anders zult gy mij
nooit weerzien."
Zj wankelde. Hij leidde haar naar de
sopha. Daar, onder het portret van d-n
voedsterzoon, verhaalde zij, bevende en
fluisterend, dat zij dien nacht vóór den
morgen dat Sigge haar de boodschap bracht
van A bin's do:,d, gedroomd had, dat Sigge,
haar zoor, zijn kameraad over boord had
geworpen buiten in den Sond en hem met
den bootshaak op het hoofd had gestooten,
hem neerdrukkende tusschen de kliptangen
onder water.
Zij had in den droom alles gezien, zoo
als tiet geschied was.
Terwijl zij sprak, werd zij haar afgrijzen
al minder meester; beiden, stem en gedachten,
schenen haar in den steek te laten.
Maar Sigge zat verwon -lerlijk stil en op
merkzaam te luisteren. Wel was hy' zeer
ken. Hij waa de man die de goede element en
t t heerly'ke daden wist aan te sporen en die
de minder goede eigenschappen der opvoering
zoo weinig mogelijk voelbaar deed maken.
Daarbij is Viotta zoo diep doorgedrongen in
die Meistersinger'' gely'k trouwens ook
in de andt-re werken van Wagner dat geen
nuance uit de partituur verloren gaat en
iedereen voelt dat, ten opzichte van de tempo
keuze, tiier overal het juiste getroffen i'.
Het orchest mag zeker onmiddellijk na
den directeur genoemd worden; want daarin
vond Viotta een voortreffelijke schare die op
heerlijke wijze de schoone, bloeiende melo
dieën tot klinkend leven wist te verwekken
en als de belangrijkste factor in de uitvoering
een ongemeene distinctie aan het geheel
verleende.
De heer Emil Valdek, reeisseur, was ook
thans weer immer am Ort."
Ton slotte wil ik nog even constateeren,
dat d« verlic iting, in al haar schakeerinsen,
uitmuntend slaagde.
De Wagner-opvoering was een voortreffely'ke
afsluiting van het seizoen.
ANT. AVBBKAMI'.
immimiiiimiimiini
Fan een harlsto.ht, door P. H. SMITIIUIJ/EN.
Uitgegeven door Vennootschap Lette
ren en Kunst", te Amsterdam.
Die hartstocht, dat zijn de vrouwen, z'e j>.
(?Wat zou dat ook anders zijn?" vraagt de
lezer, d.e zoo'n beetje de schrij^els der
moderne, realistische vrienden kent). Onder
ons gezegd, was het niet een* leuk, zoo voor
de verandering, weet je, eens te lezen over
andere hartstcchten, die voor boetseeren b v.,
of voor wijsbegeerte, of voor sigarettenrooken,
of v ,or theol«gie, of voor triple sec, om maar
iets te noemen?
Enfin, deze hartstocht voor de vrouwen
dan. Het boek begint zóó:
Willem, de lieve, goeie, naieve jongen
met zijn moie kinderogen en zijn dichterlijk
zieltje, was in Amsterdam gekomen om in
den handel te gaan.
Hij was opgevoed in een klein dorpje in
Gelderland door een be&te valer en een
lieve, goeie moeier, die hem geen luxe, maar
wel veel liefde en hartely'kheid gegeven
hadden."
Dit is uitnemend nair, hoor, uitnpmend.
Deze Willem bemint in Amsterdam drie
vrouwen; eerst een fi^urante van Van Lier,
dan een kellnerin uit de Franiiskaner, dan
een freule. De fiiurante is zy'n eerste sesueele
bevrediging; de kellnerin dient als pleziertje,
afleiding voor zijn getob, en verschaft hen
zoodoende de zoo nooligerust voor zijn werk;
(cijn litterair werk, want Willem is, zoo min
als vele du zenden anderen zijn vulgaire nood
lot ontloopen: hy is ichrijver geworden) de
derde, de freule, schrijft zelf ook boeken,
(wat ook by freules gebruikelyk is), en wordt
de geestelyk symetrische, de, eindelijk ge
vonden, gdède vrousv voor Willem. Hiermede
is het boek voltooid; de slot:in luidt:
En n i de eerste hartstocht kwam er een
grote vrede over beid». Zy' voelden huu
geeel lo«gaan van het lichaam en zich ver
heffen, ver, ver boven de airde. En daar,
zonder schim van de aarde meer, zonder
wolken, zonder einder, in het y'Ie, voelden
zij hun twee zielea samenvloeiea in een vaag
geheel, zonder omtrek, bleven zij in het y'le,
in on werkelijke béatitude." Tusschen dit einde,
uitnemend naSr, en het begin, uitnemend
naar, ligt een boekje, dat eveneens uitnemend
naar genoemd mag zijn. Na het woord
béati ude" ware ook deze slotzin niet
onliefeiyk geweest A'le goeie dingen bestaan
in drieën." Ik geef den schryver in over
weging, dit toe te voegen aan den tweeden
druk, daar deze zin zoo rtellig-ju st de groote
ontroering van dit boek in enkele (zes) woor
den resumeert.
De schrijver is een beginner, doch, m^jn
vrienden, is een gord begin niet het halve
werk? Dit b lek echter lijkt mij een slecht
btgin ; o, mocht ik hieruit zekerheid erlangen,
dat het niet het halve, doch het heele werk
is en blijven moge van dezen Sinitbuijzen.
Heu-'ch, het is voldoende; wy wéten het na
wel. Er zou reeds genoeg over dit bjek
gezegd djn, ware het niet, dat de hoofdfiguur
fchrijeer wordt, en deze wording, beschreven
door Smithuijzen, (;elf slachtoffer der
artextension van onzen tijd), wel leerzaam zijn.
moe". Ik zal dus hiervan [iets verhalen. Gij,
IIMMIMIIMMMtmlmlIIIMIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlmlIllltlMIIIIMHlmt
bleek geworden, witgrauw scheen zijn
mooie, donkere gelaat bij het mistige,
regenlicht, daarbuiten. Maar een gelaten,
vastbera lene rust had hem aangegrepen en op
geheimzinnige wijze den jagenden angst
vervangen.
Hij luisterde en knikte, zwijgend.
Ja Sigge, zoo droomde ik, geheel zóó.
Maar ik kan niet gelooven dat gij ..." het
oudje aarzelde en beefde voor het woord.
Moeder" sprak hij, ,,»y' hebt de waarheid
gedroomd."
Sigge!" riep zy', als met de stem van eene
die verdrinkt. Maar na een oogfnbJik ging
zij voort, zwaar steunend als onder een o
verweldigenden last:
Ik geloof je niet! Maar, Sigge, als het
zoo is, moge God ons genadig zijn, rei»
weg. Reis weg, vóór dat het aan het licht
komt!"
Hy schudde het hoofd. Nog hield hij
moeders hand vast in de zijne en onwille
keurig drukte hy de oude, knokkelige vingers,
zoodat het hemzelf pijn deedt.
Ootmoedig verzocht hij haar: Wilt pij
Mart a en het kind bij u nemen, moeder?"
Ja, Sigge. Als gij weggaat."
Heb dank, moeder! Gij moet trachten
mij vergiftenis te schenken "
Stil stond hij op, keek lang rond in het
kamertje en ging naar de deur.
Gaat gij, Sigge!"
Ds moeder ontwaakte als uit een
benanwenden droom en hare oogen, brandend door
de tranen, trachtten hem tegen te houden.
O, wij zullen elkaar nog «vel weerzien"
antwoordde Sigge kalm.
In regen en schemering ging Sigge naar
den rechter, een ver eind het land in, en gaf
zichzelf aan als Albin's moordenaar. Volgena
zijne aanwijzingen zocht men opnieuw naar
den kameraal en vond het lijk.
Voor de rechtbank hield Sigge zijne be
kentenis vol. Ter zijner verdediging had hij
niets aan te voeren. Niets dan alleen deze
woorden: Ik. wist niet wat ik deed, toen ik
het deed. Toen moeder haren droom vertelde,
toen wist ik het!'