De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 26 mei pagina 2

26 mei 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M i T K R D A M M K R WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D. No. 1061 glagenen heeft bedreven. Mr. Cnopiua noemt dezen volkomen toerekenbaren beklaagde een willig werktuig in hare hand. 4. Ente Zwan is vjlgens Mr. Cnopius zinder misdaligen aanleg. No :htans begaat hy op vrij jeugdigen leef yd een zwaar straf baar feit". En het geheele artikel, kalm redeneerend, bevatte niets anders dan eene poging om aan to toonen, dat het Alkinaarsche O. M. allerzonderlingst ge argumenteerd had ; dat op de aan gegeven gronden niet een eisch van 14 jnren was uit te brengen ; dat de quaestie der al of niet toerekenbaarheid hier veel te oppervlakkig was behandgld; dat voorts ook bij dit geval de strafwet geenszins in de noodige strafbepalingen voorzag; dat er een strafwethervorming behoorde te komen in de richting van het verdedigend, de maatschappij be schermend recht, met den eisch aan elke straf door doelmatigheid gesteld. En wat zou daar nu tegen zijn... uit een oogpunt van fatsoen, van zedelijk gevoel, van mcnschelvjkheid, van intellect of van beschaving? Niet dit De Tijden naar geestverwanten iets dergelijks be hoeven te beoogen; zij zijn nu eenmaal gebonden aan haar vergeldend strafrecht, maar hoe k>tn zij meenen haar standpunt ta verdedigen, door allen, de duizenden bij duizenden, die in onze dagen in boven beschreven. richting denken, uit te maken voor de leerlingen van perverse fransche romanschrijvers, die nota-bene invloed oefenen op het strafrecht ? De zaak is eenvoudig, dat men in den lateren tijd steeds meer tot het inzicht komt, dat het spreken van recht, zal de straf -verbeteren, beschermend werken, 'en niet tot de grootste onbillijkheid voeren, «en zielkundige studie vereischt, tot dus Verre al te zeer geringgeschat of ver?waarloosd. Eu moeten nu de Katholieken tegen hen die een nieuwe richting in het strafrecht voorstaan en dus ook tegen ons blad worden opgezet als jaagden wij naar en deelden wij in den bijval van het uitschot der wereld ? Die perverse fransche romans ! De Tijd kan ze in ons land met het oog op het strafrecht gerust onbestreden laten. Wie tegenover haar staan : zij vormen een met den dag aangroeiende phalanx van menschlievende, ernstig nadenkende, bedaard onderzoekende mannen en vrouwen, niets minder respectabel dan het Kath. blad zelf; lieden, die in de reinste oprechtheid treuren over de jammerlijke gevolgen van ons allergebrekkigste gevangenis wezen, en van een nog zoo primitieve rechtspraak bij onbeholpen strafstelsel. Wij meenen hiermede ons standpunt in deze voldoende te hebben tiegel cht; een ander standpunt dan Dj Tijd ons heeft toegeschreven, en wij twijfelen er niet aan of zij zal gelegenheid weten te vinden hare lezers hieromtrent behoorlijk in te lichten. Ook mogen we dit van Standaard en Rotterdammer verwachten, die de woorlen van het Roomsche blad" overnamen. Het laatste blad ziet uit zulke uitingen dat het meer dan noodig is, ook bij de komende verkiezingen, alle krachten in (te) spinnen". Het wegvallen van den sympathieken moordenaar", zou daarom voor den heer Pabius een verlies kunnen zijn. Doch er zit in de antithese nog zoo veel, dit hij het waarschijnlijk zeer wel missen kan, vooral nu het zijn over tuiging is, dat de fundamenten van zijn strafrecht door alle vrijzinnigen worden endergraven. Poststempels. Wij hebben vóór eenigen tijd er op gewezen, hoe hier te lande het Duitsche NIIIIMIIIMIIIHIIIIIIIIItmlIIIMIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIMItlllHMIIIIHIIIIIIIIIIIIII DE DROOM EENER MOEDER. Van GUSTAF ULLMAN. (Uit het Zwecdsch.J II. Het dreggen. dat uitgevoerd -werd op Sigge's aanwijzingen, bleek vruchteloop. Men giste, dat een golfstroom het lijk had meegevoerd naar de gro >te diepten der zee. Men beklaagde Sigge en zijne moeder. Maar de oude verborg hare droefheid diep in haar gemoed en bleek ontroostbaar. Het was alsof zij haar eigen kind verloren had. Hare ingetogenheid maakte werkelijk haar verdriet voor anderen minder merkbaar, maar Sigge zag en voelde het zonder de oorzaak te vatten. Hém scheen het toe, dat zij veel te lang rouw droeg en op eene o verdrevene en onverklaarbare wijze. Wat hem en Marta aansfmg, zg hadden daarentegen volle vergoeding in eikander gevonden. Si^ge was meer betrouwbaar ge worden en hal een vaster karakter gekregen; was voorzichtiger geworden en meer attent o^> zichzelf en op hetgeen het leven hem schenken kon. De trou wgelofte k vam als een natuurlijke rervul ing van een reeds gefloten verbond. Een spoedige echtvereeniging werd ook noodzakelijk. Dat zal moeder wel opfleuren," meende Sgge. Wij. zullen recht goed voor je moeder lorgen," zeide Marta, die zjjn gedachten raaide, zonder dat zy' er den bodem van zien kon. Eenige weken vóór den tot de bruiluft bestemden dag, waren die twee ten bezoek fcy' de oude vrouw. Sigge, in zfln beste humeur, had zijne bruid erg aan het lachen gemaakt en de oude moeder aan het glimlachen. Op eens bracht hy' schertsend het onderwerp ter tafel, dat ly liefst een meicje zoud«n hebben, alleen maar ? om het naar grootmoeder te kunnen noemen. Marta wilde het 'gesprek over dit onder poststempel werd ingevoerd. De nieuwe stempels schenen te Berlijn vervaardigd te zijn, zoodat een uit Duitschland ont vangen brief, een buitenlandsche afstem peling en een binnenlandsche droeg, geheel gelijk, van vorm. Tot ons genoegen kunnen wij mededeelen, dat onze klacht hierover niet onopgemerkt is gebleven. Sedert enkele weken zijl blijkbaar stempels, die tot in de kleinste bijzon derheden den Duitschen vorm vertooaden, in dier voege veranderd, dat ze een afstempeling geven, welke, bij nauwkeu rig bekijken, van de Duitsche te onder scheiden is. Door het wegnemen van de arceeringen tusschen den buiten- en den binnencirkel, zijn ze nu tot federlandsche gemaakt. Een stapje in de goede richting, al was het oude, dat nu vervangen schijnt te moeten worden, o. i. veel beter. Maar er blijkt althans uit, hoe de Post-administratie het met ons eens is, dat het niet aangaat, zoomaar een Duitsch stempel te nemen, en bij een rijksinstelling en rijkshandeling geheel niet aan eigen nationaliteit te denken. Doch nu er een ontwaking of verle vendiging van dat besef is gekomen, hopen wij spoedig een tweeien stap te mogen vermelden. Men zal het toch moeilijk voldoende kunnen achten het Duitsche poststempel voor Nederland zóó weinig te veranderen, dat het alleen bij zeer nauwkeurige beschouwing mogelijk wordt het als niet volstrekt buitenlandsch te erkennen. Kon het niet anders nu ja maar er bestaat geea e ikel bezwaar voor, wat dan ook andere buitenlandsche poststempels aantoonen. Wijziging van den vorm van het mid lenschild, het aanbrengen van eenig in 't oog loopend kenmerkend teeken, het ligt zoo voorde hand, het is zoo gemakkelijk, dat het haast overbodig moet heeten, hierover nog uit te weiden. Blijft ons stempel, gelijk het nu is, dan doet de Nederlandsen e postadrninijtratie wel iets denken aan den jongen, die op zijn vuile handen gewezen, ze niet wil wasschen, maar ze eenvoudig aan den droogen handdoek even afveegt. IHniHIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIHIHIIiniinimilllUMIIIHIIIIMIIIIUMHHIHIlUlimi Moziet 10 de HooMai lm October 1867 war die Partitur der Meistersinger" beendet,' zoo lezen wij in Carl Fiiedrich Glasenapp's Bichard Wagnerbiographie. Es waren nun zwei und zwanzig Jahre, seit d«r erste Plan zu einem heiteren Gegenspiel des Siingerkrieges auf Wartburg in dem jungen Dresdener Kapell meister aufgestiegen war. Sieben Jahre spiiter erfolgte die erste Veröffentlicaung der Handlung ia der Mitteilung an meine Freunde." Weitere eieben Jahre schlummerte der Gadanke in dem Küastler; dann ward er von Neuem wieder lebendig; da Hess die Rückkehr des Meisters aus der Verbannung vorü'iergehend andere Hoffnungen in ihm aufsteipen. Von dem festen Beschlusse der Ausführung des Stoffes bis zu seiner Vol!endung sollten neue sieben Lebensjahre verstreichen.. .. Kein anderes Wagner'sches Werk den grossen Ring, der sich um das reife Mannesalter des Künstlere schliesst, ausgenomnen hatte einer solchen Reihe von Jahren zu seinem ganslichen Aischlusse bedurft." En toch, men weet niet wat meer te be wonderen, de eenheid in de bemerking, van af het stralend schoone voorspel en de scène in de kei k, tot aan de apotheose op de Festwiese'1, waardoor men zou vermoeden werp wat ernstiger kleur geven en gaf fel toe, mair vosgde er bij, dat, als het een jongen zou zijn, moest hij naar Sigge en Albin beiden genoemd worden. Albin was immers huo beste vrind geweest. Een trilling, een schrik, als werd zij door een on achtbare hand aangegrepen, doorvoer de oude viouw. Zj zette er zich tegen in, als altijd, maar de lach was verdwenen en k wam niet terug. In de plaats er van voer een donkere, stijve onbew«gelijkheid over haar vermagerd en gerimpeld gezicht. Het gesprek van bruid en bruigom scheen haar onverschillig geworden even als hun geluk. Of, was het juist dat, wat haar zoo ongerust maakte ? Dit moet men niet vragen. Marta begon zich gedrukt te voelen in het kleine vertrek, waar haar geliefde was opgegroeid en waar zij spoedig zouden wonen en eindelijk trok zy' Sigge stilletjes aan zy'n jas ten teeken, dat zij wilde ver trekken. Buiten gekomen in den warmen, mooien laatzomeravond, welks goudgeschemer de kust tooverde tot een eagenry'k strand vol wisselend, weerspiegelend lichtgewemel, kreeg Marta moed om haren bruigom een bekentenis van schul Igevoel te doen. Weet-ge, Sigge, ik geloof bijna, dat moeder het mij kwalijk neemt, dat het kleintje, dat... O, neen l" antwoordde Sigge kort en kor zelig. Moeder is oui en heeft hare nukken. Dat is de heele zaak, zeg-ik!" Zijn donkeren blik on 'er de saamgetrokken wenkbrauwen bevestigde niet geheel zy'n heslist zekere woorden. Maar hij klemde den arm zijner bruid al vaster aan zich, alsof hij vreesde dat iemand haar van hem af zou willen trekken en hen scheiden voor altijd. Allerlei bezigheden hiel len Marta thuis, de weinige dagen.dat zij nog ongehuwd was. Sigge had ook volop te doen. De oude moeder zou verhuizen naar het zolderkamertje, zoodat de jongelui de rest voor zich konden houden, veel plaats was er toch al niet. Moeder en zoon hielpen elkaar. Op een dag, het stortregende uit het aschgrauwe wolkengewelf, de zee lag vlak en geheel glansloos stil en bevloeide de ruimte dat het werk achter elkaar in einem Gusse" ware gecomponeer l, of wel de prachtig vol gehouden, losse en ongedwongen stemming met al haar levendigheid en bevalligheid in den dialoog. Hoe is het mogelijk dat deze Meistersinger"' uit het brein vandenselfden kuu-tenaar is ontsproten, die ook voor de trag'ek van een Wallsüre, Gütterd rnmerung" of Tristan" zulke juiste en aan grijpende klanken wist te vinden! Hier motieven die ons ten volle doen mede gevoelen het leed der hoofdfiguren, daYir heerlijke, lyrische bloesems van schoone melodieën, die ons het zonnige, lachende leven eener zorgelooze wereld doen mede leven! En welk een meesterschap in de niuiikale behan Wmg van de stof. Ja, ware het nog noo lig, dao heeft de laatste opvoering van die Meisterslriger" door de Wagnervereeniging, ons opnieuw er aan herinnerd, dat sedert Wagner's verscheiden, nog niemand is gekoaen, die hem de eerste plaats onder de moderne toondichters vermag te betwisten. Welk een eenvoud in de orchestbehandeling ! Hoe sober en bescheiden en mat hoe weinig middelen weet Wagner zij u instru mentale effecten te kiezen, zonder dat ooit, ook bij een niet overdekte orchestruimte, de zangstemmen worden overstemd l En toch wat een afwisseling, een verschei denheid vindt men in het orchest-coloriet! Waarlijk het jonge bloeiende leven viert niet alleen hoogtij op het tooneel, maar ook daarvoor. Het is een lust voor het oor, nu eens de hoboë, dan weer de hoorn, een ander maal de clarinet en ook zeer »aak de violoncel hare mooie melodieën uit het orchest te mog^n volgen. Het is niet te verwonderen, dat de ontel bare kunstenaars en theaterdirecteuren, die, by de eerste opvoering te Müactien, den 2Lsten Juni 1868 (op Sanct J jannis-tag) wie auf einem Concil herbei geeilt waren" zooals Glasenap eigenaardig bemerkt, den meester uitbundig gehuldigd hebben en niet rustten voordat hij ,,an die Brüstung der Königlichen Loge trat" (waar hij gezeten was naast zijn koninklijken beschermer Ludwig II) und sich von hier aus verbeugte, gerüirt und ergrifl'en wie wohl nich ci so in seinem Leben, stuuim vor der jubelnden Versain nlung, deren Zurufe nunmehr nicht enden zu wollen schienen". De uitvoering onder leiding van Hans von Bulow kwaTi het volmaakte nabij; en nog kan men te Müachen door ouderen van dagen, die m ege werkt hebben aan de eerste opvoering, of haar hebben bijgewoond, niet anders dan met de grootste geestdrift hooren gewagen van deze opvoering, die bij hen allen wel het belangrijkste muzikale feit uit hun leven is geweest. Een zorgvuldig voorbereide en pieteitvolle, natuurlijk ook «trichfreio" opvoering van die Meis'ersinger" Is ook thans nog een belangrijke gebeurtenis en daarom mag men de opvoei ing in de Wagnervereeniging zeer hoog aanslaan, hoewel er tekortkomingen waren die zeker niemand meer zul.en ge hinderd hebben dan den begaafden dirigent Henri Viotta. Zoo was het koor niet altijd gelukkig. Het koiaal in het begin leed aan onzuiverheid, voornamelijk der sopranen, de Prügelicene..." maar ne;n, daar zwijg ik over; waar komt die geheel naar eisch ten gehoore ? S.immer was het getteld met het koor der Schuster," dat geruimen tijd aanmerkelijk ie hoog zong. Ook het ensemble der Meistersinger" was niet mooi, niet vol van timbre, evenmin waren de v;ouwely'ke Lehrbnben" tegen hun taak opgewassen. Koutine in spel bezaten zy wel, maar daarmede konden z\j niet vergoeden, wat zij in voornaamheid van toon en volheid van stemgeluid tekort schoten. Oneindig hoog boven alle medewerkenden stak de Sachs uit van Fritz Feinhals. Inder daad deze creatie was prachtvol. Püy^iek was zij bewonderenswaardig, want het edele, warme geluid van dezen meester-zanger klonk aan het slot bij het Verachtet mir die Meisternicht" even schoen ais bij het begin van den avond. Maar vooral ook niet minder schoon was Feinhals'opvatting van deze sympathiekste aller Wagner-fleuren. Nu werkt bij dezen kunstenaar alles mede tot het verkrijgen van een zeldzaam harmonisch geheel. Natuurlijk eerst zijn stem, n>aar ook niet minder zy'n krachtig manueliJKe en de vochtig zwarte stranden. Sigge stond midden in de kamer en liet zich door zy'n oude moeder beladen met armen vol aller lei dingen, die zij op haar zolderkamertje wilde hebben. Met stil en half onderdrukt gezucht zag zij moede om zich heen, naar de muren en in de hoeken. De blik van haar zoon volgde haar, en beider oog viel op Albin's portret in de schelpjesly'st. Dat hoort van u, moeder," zei Sigge, dat moet gij hebben!' De oude moeder stond onbewegelijk als in diep gepeins verzotken. Het was alsof z:j niets gehoord en verstaan had. Het portret moeder, rnet het mooie lijs'je, dat heeft hij voor u meegebracht. Neem gy het dus, moeder." Ja, dat heeft hij, ja. Dus is het ook het mijne, natuurlijk. Maar, het moet hier bene den blijven hangen. Ik neem liever het kleine er voor in de plaats; daarop staat gij beiden, Sigge en Albin " Zoo liep zij mompelend naar het bureau Neem ze allebei l" sprak Sigge op bese lenden toon en stampvoette van onrust of ongeduld. Toen keerde zij zich stil om en keek haar zoon op eens vorschend en tevens bevreesd aan. Wilt gij hem niet hebben, hier bene den by u?" Och, 'i kan mij niet schelen! Doe zooals gy wilt, moeder." Hij wendde het hoofd ter zy'de, met een drogen, pemaakten lach De oude nam toen het kleine portret en legde het, zwijgend knikkend, op den overigen last in Sigge's armen. Zoo ging hij met den kleinen inboedel zijner moeder naar het zolderkamertje. Toen hij weder beneden kwam, stond zij met gevouwen handen voor het venster en keek uit over de verlaten door den regen gestriemde waterrnimte. Sigge merkte dat zij naar den Marosond keek. Op gedwongen toon vroeg hy : Wat ziet gy, moeder?" Hst oudje schrikte op bij zy'n stem, alsof zij een stoot in den rug gekregen had. Maar zij bleef staan, met afgewend gelaat. Zij trachtte zichzelve meester te worden, maar vermocht toch niet haar snikken iu te hoaden. gestalte en zijn nobel gelaat met het trouw hartige oog. En wat kan dat ondeugend kijken, als hij Evchen plaagt in dat bekoorlijke Kwiegespriich" van de tweede acte of als hij den lastigen Beckmesser do irdet; maar ook hoe kan het gemoedelijk deu jonker Stolzing vertrouwen inboeze nen voordat deze aan den prijskamp deelneemt. De lyrische monologen: Was duftet doch der Flieder" ea Wa'm, aerall Walm" behoorderj tot het mooiste wat er den geheelen avond te genieten viel. Feinhals is inderdaad een buitengewoon zanger en als onze herinnering ons namen te binnen brengt van Scaria, Hül.Riichmann, Gura, enz., dan zal voortaan die van Feinhals ons ciet minder levendig voor den geeft komen. Carl Nebe was ook een der mannen die de opvoering op een hoog peil wist te houden. Wel eens dringt zich de vraag bij den toehoorder op, of zijn uitbeelding van de Beckmesser-rol niet te overdreven is. Zooals Nebe doet, kon men zich toch geen mensch voorstellen. Dit moge waar zijn, men vergete echter niet, dat Wagner self van Beekmesser een canicatuur heeft willen maken. Morden ich leuchte im rosigen Schein voll Blut und nuft geht schnell die Luft, enz. zingt ook geen gewoon verstandig mensch. Ik herinner mij overigens in het voorinilige Wagner mmeutn van Nic Oeaterlein te Weenen eens een brief van den meester aan den eersten Beckmesser-vertolker gelezen te hebben, waarin Wagner dezen zij n compliment maakt voor de vervu'hng zijner partij en hem de verzekering geeft, dat hij volstrekt niet te angstvallig behoeft te zijn om het pot sierlijke der figuur goed te doen uitkomen Nebe heeft, L aar mijn meening, geheel aan Wagner's eischen voldaan. Vroeger hebben wij van Faedrichs wel eens iets overdrevens bijgewoond; b.v, de scène in Sachs, werkplaats, met het flikkerende licht. Nebe heeft de klip van overdrijving Wol weten te vermijden. Jammer was het, dat zijn Laute" niet sterker waf. Blijkbaar werJ zij i chter de schermen bespeeld; het geluid kon niet genoegzaam doordringen tot de toeschouwers ruimte. De vroeger gevolgde wyze van doen kom', mrj toch wel geschikter voor. Jammer was het, dat Wilhelm Herold niet op het appel was verschenen. De heer Carl Grübke uit Hanno?er, trad uu op als Walter von Stolzfng. Stellig verdient de slagvaar digheid van dezen zanger waaideering. Ook maakte zijn zang in den dialoog den wel een goeden indruk. Daarom verwekte zijn eerste optreden in de kerk, zoowel met Eva en Magda'ena als later met Davi). goede verwachtingen. Helaas werden deze absoluut niet vervuld in da mooiste en dankbare lyrische stukken: Am stillen Herd" en de Traurn" en Preis"-liederen. Daarin bleek dat de zanger niet anders dan in een zeker gelijkmatig forte zingen kon en dat de zui^erheid ook veel te wenschen overliet. Ruw klonk s'eeds de aanhef dezer liederen en op die wy'.e ging da poëzie dezer mooie stukken geheel verloren. Albert Reiss was een voortreffelijke David. Wel stond zijn spelen hooger dan zijn zingen. De hooge tonen n.l. waren niet vast en in dat opzicht kon hij ons de herinnering aan zijn voorgangers Hofinüller en Schramm niet doen vergeten; mair toch droeg zijn levendig spel geheel het karakter eener eerste rangspraestatie en verschafte hij veel genot. De Eva van mejuffrouw Marga Burchardt had veel uitmuntende hoedanigheden; haar stern is niet metaalrijt, maar draagt toch vol loende. Het jungf uliche" in haar partij k vam goed uit en mettertijd zal zij nog wel winnen aan diepte. Magdalena, Rosa Ethofer, was eveneens zeer bevredigend. Haar vertolkiag gaf blijk van degelijke muzikaliteit. Etnil Holm zong den Pogner met ietwat droog stemgeluid, maar niet onverdienste ijk. Joachim Kromer eindelijk vertolkte de Kothner-partij, wel wat derb" m aar overigens goed. Zooals men ziet, zijn er veel aanmerkingen te m iken op het een en ander. Dat toch het geheel het karakter droeg van een feest dtr kunst" hebben wy aan Henri Viotta te danAl het afschuwelijke en verschrikkelijke, dat zij zoolang by haarzelve had opgekropt, werd haar nu te sterk. Sigge zag de gebroken gestalte zy'ner moe der rillen a's van hevige koorts. Scherp, dreigend vestigde zich zy'n blik op haar; daarop siste hij: Waarom weent gij? Wilt gij ons mogelijk niet in huis hebben?" Ze'f geloofde hij in het minst niet aan dit verwijt. Hij wist eigentlijk nieïwat hij zeggen zou, maar hy voelde aandrang om iets te zeggen, om er haar zoo ais toe te dwingen, haar de oude halstarrig zwi'gende, om een antwoord te geven, een ander antwoord dan zuchten en tranen en onu'tstaanhaar zwijgen. Sigge l Sigge!' kreunde zij zacht. Hij liep op haar toe, heftig, razende van vrees voor die levende echo van zijn zieke geweten, die nu met ijzingwekkend voorge voel uit der moeder vertwijfelde stem tot hem sprak. Hij greep haar bij den arm. Zij lichtte het waggelend hoofd tot hem op en haar vochtig oog spiedda, helderziend door anast, naar het Kaïnsteeken op het voorhoofd van haren zoon. Hij klemde haren arm nog vaster, en vorschte, fluisterend : Nn zult gij zeggen, waarom gy weent en wat gij te dragen hebt!" Neea, Sigge. Nooit.. . nooit!" Ja, moeder! Nog heden. Anders reis ik van hier. Ja, moeder, anders zult gy mij nooit weerzien." Zj wankelde. Hij leidde haar naar de sopha. Daar, onder het portret van d-n voedsterzoon, verhaalde zij, bevende en fluisterend, dat zij dien nacht vóór den morgen dat Sigge haar de boodschap bracht van A bin's do:,d, gedroomd had, dat Sigge, haar zoor, zijn kameraad over boord had geworpen buiten in den Sond en hem met den bootshaak op het hoofd had gestooten, hem neerdrukkende tusschen de kliptangen onder water. Zij had in den droom alles gezien, zoo als tiet geschied was. Terwijl zij sprak, werd zij haar afgrijzen al minder meester; beiden, stem en gedachten, schenen haar in den steek te laten. Maar Sigge zat verwon -lerlijk stil en op merkzaam te luisteren. Wel was hy' zeer ken. Hij waa de man die de goede element en t t heerly'ke daden wist aan te sporen en die de minder goede eigenschappen der opvoering zoo weinig mogelijk voelbaar deed maken. Daarbij is Viotta zoo diep doorgedrongen in die Meistersinger'' gely'k trouwens ook in de andt-re werken van Wagner dat geen nuance uit de partituur verloren gaat en iedereen voelt dat, ten opzichte van de tempo keuze, tiier overal het juiste getroffen i'. Het orchest mag zeker onmiddellijk na den directeur genoemd worden; want daarin vond Viotta een voortreffelijke schare die op heerlijke wijze de schoone, bloeiende melo dieën tot klinkend leven wist te verwekken en als de belangrijkste factor in de uitvoering een ongemeene distinctie aan het geheel verleende. De heer Emil Valdek, reeisseur, was ook thans weer immer am Ort." Ton slotte wil ik nog even constateeren, dat d« verlic iting, in al haar schakeerinsen, uitmuntend slaagde. De Wagner-opvoering was een voortreffely'ke afsluiting van het seizoen. ANT. AVBBKAMI'. immimiiiimiimiini Fan een harlsto.ht, door P. H. SMITIIUIJ/EN. Uitgegeven door Vennootschap Lette ren en Kunst", te Amsterdam. Die hartstocht, dat zijn de vrouwen, z'e j>. (?Wat zou dat ook anders zijn?" vraagt de lezer, d.e zoo'n beetje de schrij^els der moderne, realistische vrienden kent). Onder ons gezegd, was het niet een* leuk, zoo voor de verandering, weet je, eens te lezen over andere hartstcchten, die voor boetseeren b v., of voor wijsbegeerte, of voor sigarettenrooken, of v ,or theol«gie, of voor triple sec, om maar iets te noemen? Enfin, deze hartstocht voor de vrouwen dan. Het boek begint zóó: Willem, de lieve, goeie, naieve jongen met zijn moie kinderogen en zijn dichterlijk zieltje, was in Amsterdam gekomen om in den handel te gaan. Hij was opgevoed in een klein dorpje in Gelderland door een be&te valer en een lieve, goeie moeier, die hem geen luxe, maar wel veel liefde en hartely'kheid gegeven hadden." Dit is uitnemend nair, hoor, uitnpmend. Deze Willem bemint in Amsterdam drie vrouwen; eerst een fi^urante van Van Lier, dan een kellnerin uit de Franiiskaner, dan een freule. De fiiurante is zy'n eerste sesueele bevrediging; de kellnerin dient als pleziertje, afleiding voor zijn getob, en verschaft hen zoodoende de zoo nooligerust voor zijn werk; (cijn litterair werk, want Willem is, zoo min als vele du zenden anderen zijn vulgaire nood lot ontloopen: hy is ichrijver geworden) de derde, de freule, schrijft zelf ook boeken, (wat ook by freules gebruikelyk is), en wordt de geestelyk symetrische, de, eindelijk ge vonden, gdède vrousv voor Willem. Hiermede is het boek voltooid; de slot:in luidt: En n i de eerste hartstocht kwam er een grote vrede over beid». Zy' voelden huu geeel lo«gaan van het lichaam en zich ver heffen, ver, ver boven de airde. En daar, zonder schim van de aarde meer, zonder wolken, zonder einder, in het y'Ie, voelden zij hun twee zielea samenvloeiea in een vaag geheel, zonder omtrek, bleven zij in het y'le, in on werkelijke béatitude." Tusschen dit einde, uitnemend naSr, en het begin, uitnemend naar, ligt een boekje, dat eveneens uitnemend naar genoemd mag zijn. Na het woord béati ude" ware ook deze slotzin niet onliefeiyk geweest A'le goeie dingen bestaan in drieën." Ik geef den schryver in over weging, dit toe te voegen aan den tweeden druk, daar deze zin zoo rtellig-ju st de groote ontroering van dit boek in enkele (zes) woor den resumeert. De schrijver is een beginner, doch, m^jn vrienden, is een gord begin niet het halve werk? Dit b lek echter lijkt mij een slecht btgin ; o, mocht ik hieruit zekerheid erlangen, dat het niet het halve, doch het heele werk is en blijven moge van dezen Sinitbuijzen. Heu-'ch, het is voldoende; wy wéten het na wel. Er zou reeds genoeg over dit bjek gezegd djn, ware het niet, dat de hoofdfiguur fchrijeer wordt, en deze wording, beschreven door Smithuijzen, (;elf slachtoffer der artextension van onzen tijd), wel leerzaam zijn. moe". Ik zal dus hiervan [iets verhalen. Gij, IIMMIMIIMMMtmlmlIIIMIMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlmlIllltlMIIIIMHlmt bleek geworden, witgrauw scheen zijn mooie, donkere gelaat bij het mistige, regenlicht, daarbuiten. Maar een gelaten, vastbera lene rust had hem aangegrepen en op geheimzinnige wijze den jagenden angst vervangen. Hij luisterde en knikte, zwijgend. Ja Sigge, zoo droomde ik, geheel zóó. Maar ik kan niet gelooven dat gij ..." het oudje aarzelde en beefde voor het woord. Moeder" sprak hij, ,,»y' hebt de waarheid gedroomd." Sigge!" riep zy', als met de stem van eene die verdrinkt. Maar na een oogfnbJik ging zij voort, zwaar steunend als onder een o verweldigenden last: Ik geloof je niet! Maar, Sigge, als het zoo is, moge God ons genadig zijn, rei» weg. Reis weg, vóór dat het aan het licht komt!" Hy schudde het hoofd. Nog hield hij moeders hand vast in de zijne en onwille keurig drukte hy de oude, knokkelige vingers, zoodat het hemzelf pijn deedt. Ootmoedig verzocht hij haar: Wilt pij Mart a en het kind bij u nemen, moeder?" Ja, Sigge. Als gij weggaat." Heb dank, moeder! Gij moet trachten mij vergiftenis te schenken " Stil stond hij op, keek lang rond in het kamertje en ging naar de deur. Gaat gij, Sigge!" Ds moeder ontwaakte als uit een benanwenden droom en hare oogen, brandend door de tranen, trachtten hem tegen te houden. O, wij zullen elkaar nog «vel weerzien" antwoordde Sigge kalm. In regen en schemering ging Sigge naar den rechter, een ver eind het land in, en gaf zichzelf aan als Albin's moordenaar. Volgena zijne aanwijzingen zocht men opnieuw naar den kameraal en vond het lijk. Voor de rechtbank hield Sigge zijne be kentenis vol. Ter zijner verdediging had hij niets aan te voeren. Niets dan alleen deze woorden: Ik. wist niet wat ik deed, toen ik het deed. Toen moeder haren droom vertelde, toen wist ik het!'

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl