Historisch Archief 1877-1940
AMSTEEDAMMEE
1907
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
OixcLer recLa.cti© van. J". IDIE IC O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAREWDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
-Abonnement, per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.05
Weor.Indiëper jaar B mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/i
>Btt <U«d >?»« Terkrijgba»r Kio*k 10 Boulevard de* Capucines tegenover k«t GrauiC«;«, te Pu-iji.
Zondag 2 Juni.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen cloor de firm»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen ilezer firma. De prijs por regel is 35 Pfcnnig.
Zie-Inhoud pagina 1O.
lUiiiiiiliimiilMiiiiiiiiiiiiiirilliiiiiiiHiHliltiiiimiitiiiiiiiiHi
,??Kei?staatlicliïmg".
II.
-zoude men len einde beide
«stelsels overheidsexploitatie en vrije con
currentie in -het rechte licht te stellen
moeten .w.ijzen op de voor- en nadeelen
der vrjje concurrentie.
Iedere sociale .hervorming is een com
pensatie. .Een afwegen, tenslotte een ruil
?van voor- -en .nadeelen.
Wij hebben dus vierderlei:
Voordealen der .overheidsexploitatie.
Nadeelen -der overheidsexploitatie.
Voordeelen der .vrije concurrentie.
Nadeelen .der vrjje concurrentie.
Maar hier is een belangrijk verschil.
De voordeolen 'der vrije concurrentie zijn
-overbekend. Alle .groote en kleine hand
boeken der staatshuishoudkunde heb
oen de voondeelen >van de vrije con
currentie br-eed uitgemeten. Te breed
.misschien. Het %$. Maar in vroeger
dagen was de economische gezicht
s<einder b >perkter, -veel ^beperkter daa in
onzen tijd, terwijl .<3e.nadeelen in de laatste
kwarteeuw meer op. den voorgrond traden.
De geschiedenis der Amerikaansche
vleeschtrusts is van ,te recenten datum
«m er langen tijd bij stil te staan. .
Ook hier echter .bleek dat bij den
privaatondernemer het .algemeen belang
gediend wordt indien tiet samenvalt met
zijn eigenbelang.
Dit zal vaak het geral 0ij,n. Toegegeven.
Maar lang niet altijd.
Het sterkste bewijs viaian we hiervoor
ia «en veel vertakte industrie : de kwak
zalverij.
Millioenen worden hierin omgezet.
Deak slechts aan de duizenden die voor
reclame worden uitgegeven.
Hier spreekt het eigenbelang op de
meeat cynische wijze.
Ea men kan gerust zeggen dat deze
uitwae .op industrieel gebied alleen door
de staatsexploitatie der apotheken te
ondewbuikken is.
Zóó kras moge het eigenbelang zelden
in privaatondernemingen zich doen gel
den, 'toefa dit is duidelijk - de
privaatondernemer spaart, waar het maar even
kan, op de kwaliteit der grondstoffen,
op de arbeidslooneu, doch spaart ook
zooveel mogelijk op de kosten, die de
hygiënisch* maatregelen van hem zouden
vorderen.
Dit is nateurlijk vooral bij de productie
van alle vecbruiksgoederen van belang.
De concurrentie dwingt zoo goedkoop
mogelijk te produceeren. Dit voordeel
van het vrije .beroep leidt maar al te
vaak tot het nadeel dat bezuinigd wordt
waar bezuiniging misplaatst is. Volgens
velen zoude hek publiek zelf steeds de
beste beoordeelaar zijn. Zulks is echter
.dechts tot zekere hoogte juist.
De consument kan over den vorm,
.«ffer de smaak oordaelen, kan iets duur
«rt goedkoop vinden, imaar van de hygi
nische maatregelen bij de toebereiding
Sesoigd, weet hij niets. Het publiek
ziet geen pakhuizen, kelders, keukens en
TOorjaadschuren. President Roosevelt
z«gt ie zijne bekende boodschap aan de
Senaat., handelende over de schandalen
der Ainjet-ikaansche slachthuizen The
eondjiions in the Chicago stock-yards
are
Het publiek weet niet of uit zuinig
heid de reiniging der gereedschappenen
het aantal werkkrachten met deze reini
ging belast, voldoende is.
M. a. de zuinigheid, waartoe de vrije
concurrentie dea privaat-ondernemer
dwingt (op zichzelf een voordeel) kan
.leiden en leidt maar te dikwijls tot groote
eeha.de van den consument.
- Ten slott3 nog deze opmerking:
Jfcen kan voorstander van zoogenaamde
natuurlijke monopolies (spoorwegen, post,
waterleiding, gas enz.) of van fiscale
monopolies (alcohol, tabak, lucifers) zijn
en dus op verschillende overwegingen
overheids-exploitatie bestrijden of ver
dedigen, misschien de eerste toejuichen
en de tweede afkeuren.
Het ligt voor de hand dat ik, hoewel
in dit opstel meer bepaaldelijk de eerste
soort op het oog hebbende, vóór alles
nochtans het uit bsjide geabstraheerd
^beginsel : de overheid-ondernemer" voor
op stel. Van eene onpartijdige veel
zijdige studie hebben de verdedigers van
dit beginsel niets te vreezen.
Immers' "Waarom willen (speciaal de
voorstandera vau zoogenaamde natuur
lijke monopolies) voor sommige takken
van vervoer en industrie overheids
exploitatie in plaats van vrijeconcurentie?
Toch niet ter voldoening van een gril.
Neen, omdat men gelooft er is óók
een economisch geloof naast een econo
mische iretenschap dat het een
verhoogin<r van levensvoorwaarden voor
eoncn breeden kring direct en voor de
geheele samenleving indirect zoude ten
gevolge hebben.
Wie onzer zou het beginsel: de
overhcids-ondernemer" verwezenlijkt willen
zien, wetende dat zulks daling van het
economisch peil beteekent.
Dit ware krankzinnig, meer nog:
misdadig.
Het streven naar staatsexploitatie in
welke richting ook gewenscht en op welke
gronden bepleit kan hoogstens bij de
voorstanders op dwaling berusten. Maai
de dwaling is nog nimmer afdoende aan
getoond.
Integendeel. Bijna iedere overheids
exploitatie in ons land tot stand gekomen,
kreeg, eenmaal ingevoerd, steeds meer
medestanders.
Het is niet onaardig in den
tesenwoordigen tijd na te lezen welke bezwaren
men in vroeger dagen tegen den
postpakkettendienst aanvoerde.
Zelfs een zoo scherpzinnig man als
Jhr. Mr. A. de Savornin Lohman ver
klaarde nog na de invoering, dat zoowel
het pakkettenvervoer als de spaarbank
beter een zorg van de particuliere indus
trie ware gebleven."
(Lohman: Wat wil de A. R. partij ?)
De omzetting van een tot dusverre
vrij beroep in overheidsexploitatie kan
dus deze voordeelen brengen:
lo. Een overschot voor de schatkist
dus voor het algemeen belang. (Een
zoo men wil zuiver fiscale overweging).
2o. Een zekere, wijl wettelijk
geregelda arbeidsorganisatie voor de honder
den of duizenden arbeiders tot dusverre
als loonarbeiders in een vrij, beroep
werkzaam zijn.
3o. Goedkooper bediening van het
publiek. Dit laatste zoude zeker bij staats
organisatie der apotheken het geval zijn.
Hiertegenover zullen bijna altijd eeniye
nadeelen staan die in het vrije beroep
of niet of niet zoo groot waren. Dan
rijst de vraag: zijn deze zóó groot dat
de voordeelen overtroffen worden.
Daar ik reeds elders *) op dit punt
uitvoerig gewezen heb en dit opstel
slechts een aansporing tot meerdere
belangstelling wil zijn, ga ik hierop niet
in. Wat ik zou wenschen is van
tweeerlei aard:
l o. Het verzamelen van gegevens over
de in verschillende landen bestaande
overheidsexploitaties.
Dit is op zichzelf een tijdroovend, doch
geen moeilijk werk.
Maar en dit is lastiger 2o wan
neer door de tegenstanders van overheids
exploitatie wordt gewezen op fouten en
gebreken in sommige staats- of gemeente
exploitaties, dan wende men zich tot
geestverwanten in het land alwaar die
exploitatie bestaat, waarvoor natuurlijk
inlichtingen omtrent Nederlandsche toe
standen als tegenpraestatie zouden staan.
Geen eenzijdige voorlichting derhalve.
Ook aan de beschouwingen van besliste
tegenstanders worde de aandacht
geschoaken. Doch men neme hunne be
zwaren, die voor een zeer groot deel ver
wijzing naar buitenlandsche, tot dusverre
mindergel ukki a; geslaagde o verhei
dsexploitaties zullen zijn, niet voetstoots aan.
Ik zeg dus niet: Verdedig het be
ginsel der overheids-exploitatie. Ook niet:
*) In mijn boekje Over Socialisme",
Hoofdstuk II, (Ifartinus Nijhoff, den Haag
1903.)
Hierin zijn ook door mij de ..politieke"
bezwaren van staatsexploitatie behandeld.
Terwijl ik de argumenten: het wegvallen
van het persoonlijk initiatief, mogelijkheid
van nepotisme e. a. niet licht tel, komt het
mij voor dat de z.g. politieke argumenten
voor een deel op een onjuiste redeneering
berubten.
Treedt de Staat meer als ondernemer op
dan zal veel van hetgeen bij ons thans op
staatkundig gebied wet en traditie ig gewor
den, zich van zelf wijzigen.
En hebben zich deze theoretische bezwa
ren in de praktijk der postadministratie ooit
voorgedaan ?
Door de noodzakelijkheid van stabiliteit in
de leiding zoude het collectief ontslag van
een kabinet alleen als zeer hooge uitzondering
voorkomen, terwijl (ook op andere gronden)
de vernieuwing der Tweede Kamer door
algemeene verkiezingen om een Jangeren
dan vierjarigen termen kon plaats vinden.
Kortom: erkent men dat" Ket algemeen
belang bij staatsexploitatie en organisatie
van sommige tot dasverre vrije beroepen
gebaat is dan zullen zich de tegenwoordige
verhoudingen langzamerhand moeten wijzigen.
Wie zou ook durven beweren, dat deze voor
alle tjjdén gelden?
bestrijd het. Doch wensch alleen de
noodzakelijkheid te betoogen van een
zakelijke onpartijdige groepeeringen con
troleering der gegevens die ons thans ten
dienste staan. Ook het populariseeren van
de hier behandelde kwestie zoudo m. i.
aanbeveling verdienen.
Boun. S. J. VISSER.
Ondankbare leerlingen.
Van zijn vrienden moet men het maar
hebben!
Nauwelijks hadden wij onze kritiek
op Kuypers gezinshoofden-kiesrecht ge
geven, eeu kiesrecht, dat in al zijn
bekoorlijkheid nu reeds dertig jaren lang
als een soort van bezielden Jan Klaassen
het antirevolutionaire volk is vertoond
en het heeft vermaakt .of daar komt
zoo waar de antirevolutionairste professor,
die het benedenrond tot dusver zag,
niemand minder dan de hoogleeraar
Fabius, dezen virtuoos uit de poppenkast
van zijn touwtje trekken, en gooit hem
onder de kijkgrage menigte, met een
gezicht vol minachting, alsof hij zeggen
wou: met dat kermis-kereltje heb ik van
mijn leven nooit iets te maken gehad.
Men kan het zien i i de Rotterdammer.
Kuyper had geschreven:
De huisman komt niet voor zichzelf op,
maar voor zijn kring, voor een krinz, waarvan
hij de door God aangewezen vertegenwoor
diger is. Zijn gezin kan in liet gedrang komen,
zoo in wet en recht niet genoezaatn met de
natuur en met de levensvoorwaarden van dat
gezin gerekend wordt. Voor de levensvoor
waarden van zijn gezin komt hij op. Vol
strekt niet hoofdzakelijk wat de materieele
behoeften betreft. Dit slechts in de tweede
plaats. Neen, allereerst komt hu er voor op, dat
het gezin als Goddelijk instituut in zijn op
komen en zijn saamjtelling ongedeerd blijve.
Hij komt er voor op, dat de geest, die zijn
gezin bezielt, niet vervalgcht worde. Ea in
de derde plaats bindt hij er den strijd voor
aan, dat wet en recht en bestaansmiddelen
van zijn gezir, 't zij door het fiscale bedrijf
of door de oeconomische inrichting van de
maatschappij, niet bedreigd worden.
Zijn geïin heeft bij de geheele inrichting
van het Staats- en volksleven een
rechtstreeksch belang, schier op elk punt. En
daarom is het geheel in den haak, zoo aan
de gezamenlijke gezinshoofden een generale
invloed op heel de beweging van het
Staatsleren verzekerd wordt."
Hierop volgt dan vierderlei
opmerking."
Ten eerste, is het niet wat optimistisch
om zoo radicalen omkeer in de gezindheid van
de kiezers te verwachten alleen door het
stellen van eenen eisch, waaraan reeds nu
de overgrooto meerderheid voldoet? Zal de
huisman", die nu stemt, anders gaan stem
men, alleen omdat de wet zegt, dat hij
voortaan zijn stemrecht als huiiman heeft ?
Zou dit inderdaad tot eene herziening van
de staatkundige programma's Mden?
Tin andere, is het niet eenigszins beden
kelijk om den generalen invloed te verlan
gen, niet zoozeer voor de Staten-Generaal,
als wel voor de gezamenlijke gezinshoofden?"
Ten derde, is het eene juisto opvatting,
dat de vertegenwoordiging eigenlijk tot taak
zou hebben voor de belangen der gezinnen
op te komen? In de wetenschap van het
staatsrecht brak toch reeds lang de hoogere
gedachte door, dat de Vertegenwoordiging
niet voor bepaalde belangen in het volksleven
heeft te waken, maar invloed moet oefenen
op, en mede-verantwoordelijkheid draren
voor den ganschen gang van het staatsbestuur.
Ten tierde zou ook de taak der verte
genwoordiging wellicht zeer ingekrompen
moeten worden. Denke men eens aan dit
zittingjaar. De begrooting, het tiendrecht, de
ontduiking van accijns bij het gedistilleerd,
de sucade-quaestie, de grenzen van Den Haag
en Maastricht, zijn toch minder onder
werpen voor huisgezicsvertegenwoordiging."
Nu, wat puut l betreft, wij hadden het
in andere bewoordingen ook reeds gezegd.
M;:ar het ten andere" (bedoeld is: ten
tweede) heeft geen zin. Immers Kuyper
denkt er niet aan den generalen invloed
te verlangen der gezamenlijke gezins
hoofden naast of in plaats van de Staten
Generaal, maar gelijk elke invloed
die in het parlement wordt uitgeoefend
door de Staten Generaal. De Staten
Generaal, onder elk kiesstelsel zonder
invloed van hen door wie zij gekozen
zijn, zijn niets.
Het ten derde" (ZIE BOVEN) bevat ean
vraag, waarbij men denkt aan de ver
houding van een schoolmeester tot een
kwajongen; alsof er eenig onderwerp
van staatszorg bestaat, dat, ten slotte, in
abstract, niet terug te brengen was
ook tot de belangen van het gezin!
De hoogere gedachte" waarmee Fabius
Kuyper in 't nauw tracht te brengen, is
door diens bestrijder ganschelijk niet
doordacht. De discipel moest zich schamen
met zoo iets onnoozels tegen zijn grooten
leermeester voor den dag te komen.
Maar wat alles in idiotisme?-misschien
is het beter te zeggen, in partijdigheid
overtreft is het ten vierde (ZIE BOVEK).
Immers dit zou alleen zin kunnen hebben,
indien men meende te mogen onder
stellen, dat Kuyper met zijn
gezicshoofden-kiesrecht" door hem als ^alge
meen" kiesrecht verdedigd, bij voorkeur
gedacht heeft, aan een verwaarloózing
der algemeene belangen, en het oog
had gehad op uitsluitend gezinsbehoeften,
als het bezit van een goede roede
tot kinderkastijding, het verstrekken
van degelijke scheurkalenders, het van
Rijkswege aanbieden van een betrouwbare
vliegenkast, of de hemel weet welke
andere benoodigdheden, de heer Fabius
zich ter bestudeering en behandeling
voor de Staten Generaal denkt, zoodat
de door hem genoemde wetsontwerpen
niet tot hun recht hadden kunnen komen.
Zeker, wij hebben van ons standpunt,
duidelijk genoeg aangetoond, dat het
huismanskiesrecht iets mals moet heeten,
maar om het te bestrijden, en dan,
om het te bestrijden als geestverwant
van Kuyper behoeft men het niet
maller te maken dan het reeds is. En dat
doet Fabius met opzet. Want hij verzwijgt
geheel en al, dat de woorden, waartegen
hij opkomt, allerminst als hoofdargument
door Kuyper zijn gebezigd.
Kuyper's huismanskiesrecht berust pp
het feit, dat getrouwde menschea kin
deren voortbrengen en het huisgezin dus
een organisch instituut is, dat om de
generatie-functie tot kiesbevoegdheid
leidt; en wijl hij waarschijnlijk zelf wel
gevoelde dat er iets zwaks in deze stel
ling school, heeft hij, aan hetgeen prof.
Fabius als 't eenige in zijn zeven arti
kelen bestrijdt, het hier veroordeelde
toegevoegd onder het verbindingswoordje
ook". Ook hierdoor beveelt zich het
huismanskiesrecht aan" enz. De leerling
valt den leermeester dus op een bijzaak
aan.
liet is inderdaad onbegrijpelijk, dat
men uit het anti-revolutionnaire kamp,
den man, die dertig jaar lang op zijn
manier principieel, in program en latere
artikelen, het huismanskiesrecht heeft
verkondigd, zoo grof en ook zoo onbe
holpen bestookt als een zijner napraters
onze Fabius, 2,00 heette hij immers
zich thans veroorlooft, vooral wanneer men
bedenkt, dat datzelfde huismanskiesrecht
door Kuyper op allerlei wijze is vast
geklampt aan, en, naar het schijnen moet,
was saamgegroeid met de ZJQ hoogge
schatte anti-revolutionnaire beginselen.
Wanneer dit huismanskiesrecht vallen
moet, wat heeft men dan wel van het
geheele anti-revolutionnaire
staatsrechterlijk program te wachten, nu iemand
als Fabius over dat dertigjarig calvinis
tisch kleinood durft spreken, alsof hij
van Kuypers geheele
huismanskiesrechtliteratuur wil zeggen: nu ja, al dat
principieel gepraat, waarin het ligt be
sloten gelijk een parel in de schelp, is
mij geen oortje waard.
Vooral de houding van dezen hoog
leeraar aan de Vrije Universiteit achten wij
bedenkelijk maar ook leerzaam. Eerst
heefc hij het passeeren van Kuyper bij
de kabinetscrisis, al schoolmeesterende,
en daarbij op beschermenden toon, vast
gelegd, als vreesde hij dat het publiek
het geval eens mocht betwijfelen of niet
vernemen. En nu komt hij met eene
oppositie tegen Kuypers liefste denk
beeld, kern en bloem van diens begrip
pen-cultuur, met redeneeringen zonder
distinctie, ja sans gêne. Uitlatingen ,zóó
pitloos, als ware het hem opgedragen de
les te lezen aan een grijsaard, van wiens
geniale aftakeling men mocht spreken.
En als wij dit weerzinwekkend bedrijf
aanschouwen, hoe zouden wij de vraag
kunnen onderdrukken, wie zijt gij toch,
gij en uw cornuiten ? Meer dan dertig
jaar lang hebt gij een mengelmoes van
de vreemdsoortigste stellingen,
redeneeringsmotieven uit- en
ineengeschakelde frazen en in beeldspraak opgezette
onwaarheden, hem laten debiteeren en
gij hebt gezwegen, zoolang ge hem gebrui
ken kondt. Dertig jaar lang, en langer
nog, hebt go hem gespaard, als den jongen
die voor u de glazen, bij de paganisten
inwierp ; onthouden in het openbaar hebt
gij hem alle kritiek. Zoo is hij geworden
wat ge thans in hem ziet; Gij Calvinisten,
die nu zoo opeens hem aandurft, wijl
hij in zeker opzicht zich onmogelijk heeft
gemaakt, zijt schuldiger dan hij.
En Kuyper zelf. Hij zit in zijn Stan
daard-stoel, alsof er niets gebeurd was.
Dag in dag uit schrijft hij zijn kranten
artikeltjes, en zet de oude kost wat
omgeschud opnieuw voor, als kwam zij zoo
pas uit de hemelsche keuken; en voor de
rest geeft hij zijn goede kracht en nog
fcisschen geest aan het povere handwerk
van liberalen-bestrijding in de bekende
soort van stukjes, waarvan niemand
weet het beter dan hij zelf ieder,
die er lust in heeft, door de gaten,
scheuren en spleten zijn vinger kan steken,
zooveel hij wil.
Toch jammer voor zoo'n geest zich
daaraan te verslaven!
Sympathiek.
De Tijd had hare verbazing uitge
sproken, nu zij meende ons te moeten.
houden voor een xedactie, welke ieder
moordenaar" een sympathiek" mensen
noemde.
Wij antwoordden daarop: Tot ons
genoegen kunnen wij al aanstonds D,'
Tijd voor goed bevrijden van iets dat
haar geplaagd moet hebben als een
cauchemar.
Wij vinden een moordenaar niet sym
pathiek in den zin van dat woord, als
men spreekt b.v. van een sympathiek
man of een sympathieke vrouw. Maai
de uitdrukking lezende in verband met
hetgeen er aan voorafgaat en hetgeen
er op volgt, en dat in een artikel, het
welk een pleidooi is voor beter strafrecht,
dat dan lang niet altijd zachter zal zijn
en volstrekt niet sentimenteel, hebben wij
geen oogenblik er aan gedacht, dat iemand
zich in de beteekenis dier woorden zou
vergissen, en dan zóó grof!
Met den misdadiger moet men mede
lijden hebben. Waar zou men beter kunnen
weten, dan a m het bureau van De Tijd,
dat medelijden ook tot de oorspronkelijke
beteekenis van sympathie behoort?"
En verder: Hue was het nu moge
lijk, dat De Tijd bij de woorden ieder
moordenaar is een sympathiek mensch,"
IEDKR moordenaar! zelfs er niet aan ge
dacht heeft, dat hiermede een eenvoudige
waarheid kon zijn bedoeld, maar niet de
door en door onmenschelijke stelling, dat
ieder moordenaar" een mensch is in
wien men een welbehagen moet hebben?"
Hadden wij het nog duidelijker kunnen
uitspreken, dat wij den moordenaar niet
voor een sympathiek mensch hielden in
den gewonen zin aan dat woord gehecht
maar integendeel dit een door en door
onmenschelijke stelling zouden achten ?
En wat doet nu De Tijd?
Zij schrijft: ...
Wij noemen en noemen nog de-e
sympathiek-verklaring /an iederen moor le
raar een bewijs van degeneratie
(ziekelijkeontaarding)."
En verder, de woorden: ieder moorde
naar is een sympathiek mensch", hebbcit
in goed Hollandsch nimmer de bepcrktev
thans daarvoor in de plaats gestelde, be
teekenis gehad of kuunen hebben: men
moet met iederen moordenaar medelijden
hebben."
Alsof wij niet dadelijk gezegd hadden,
dat aan het woord door ons eeu
nietgewonen zin is gehecht. Aan "zoo iet»
monsterachtigs als de Tijd ons toedicht,
hebben wij zelfs niet kunnen denken
bij het lezen van het kalm en waardig
geschreven artikel, en hadden wij het
in dien zin opgevat, welk soort van
redacteur zouden wij niet hebben moeten
zijn, om dien diabolischen onzin te laten
staan ?
Maar nog kan de Tijd van haar vondst :
den sympathieken moordenaar" niet
scheiden. Nu. vertelt zij, alsof wij of
iemand anders het zouden betwijfelen,
dat de A.ndijker moordenaar voor ieder
die zich van ziekelijke gevoelens wist
vrij te houden, in hooge mate antipathiek
moet zijn !
Later vraagt zij zeer ernstig: Stel, ge
zijt tot het moment gekomen, waarop
gij gevoelt medelijden te moeten hebben
met den moordenaar, kunt ge dan wel
verklaren: mij is die moordenaar, mij
is iedere moordenaar sympathiek?
Zoo steeds haar lezers in den waan
brengende, dat dergelijke opmerkingen
aan óns adres noodig zijn.
Maar we zijn er nog niet.
Dan volgt deze lieflijkheid: Wie, gelijk
de heer J. Isr. d. H. en de redactie van
het Groene Weekblad, het medelijden,
uitgebreid en vervormd tot sympathi?
met den persoon van den misdadiger als
misdadiger, op den voorgrond tracht te
schuiven "
Men ziet het: het medelijden door ons
bedoeld blijft nu toch nog de beteekenis
toegeschreven van sympathie in den ge
wonen zin.
Neen, dat woord kan zij maar niet
missen.
Luister slechts.
Moeten wij echter omtrent het artikel
van de Groene" onze geheele meening
zeggen, dan mogen wij den indruk niet
verzwijgen, dat dit artikel, ondanks den
hoogen toon, daarin aangeslagen,eigenlijk
moet beschouwd worden als een bedekte
terugtocht "