Historisch Archief 1877-1940
Na 1562
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ANNIE SALOMONS.
Schrijfster van: Een meisje-studente".
heel wat vakbij zonderheden meegedeeld en
my' dikwijls gesproken over de goede zyden,
maar ook over de moeilijkheden en tegen
spoeden aan haar werkkring verbonden.
Zoowel met no. l als met no. 2 had ik de
afspraak gemaakt, dat zij altijd zooveel tijd
kon nemen als zij meende noodig te hebben en
dat ik nooit verlangde, dat de meisjes voor
m\j dat afmattende noodelooze machinewerk
zouden verrichten van honderd opnaaiseltjes
in een japon.
Dat is gekheid," zei echter no. 2, als ze
het voor een ander kunnen doen, dan zullen
ze het voor u ju;st doen, al was het maar,
omdat u het niet bestelt, nu heb ik er juist
pleizier in!"
Multatuli zou gevraagd hebben of de meisjes
dat pleizier-ge voel deelden; maar dit was een
soort van goedhartigheid, waartegen niet te
redeneeren viel.
Beiden hielden zich echter nooit aan een
afspraak of een belofte.
Ach, weet u." zei No. 2 openhartig, ik
denk: u wordt toch zoo gauw niet boos en
daarom worden de lastigste dames het eerst
geholpen, maar dat is niet eerlijk van me,
niet mooi en dus:
Al» u een japon bestelt, zeg er dan dadelijk bij
dat u met een paar dagen op reis gaat, al gaat u
niet op reis, dan zegt u dat toch maar; alleen dan
kunt u er va.it op rekenen dat u de japon op tijd
thuis krijgt."
Kort te voren had No. me hetzelfde geradenl
Daar gingen al m'n goede voornemens van
steeds billijk, rechtvaardig en wat al niet
moois meer te zijn; beiden verzochten me
nadrukkelijk, nooit lang vooruit te bestellen,
doch er altijd haastige spoed achter te zetten,
er voor het vaderland op los te jokken en
-den leugen vooral vol te houden :
Of ik zeg dat het kan of niet, u moet er
maar op blijden staan, anders neem ik toch
maar weer nieuw werk aan en laat dat voorgaan."
Waar dus modisten en naaisters goedgezin
den stervelingen verzoeken haar met leu
gentjes er t,oe te brengen zich aan hare be
loften te houden, zyn, dunkt me, de schul
digen niet alleen onder de damesklanten te
zoeken? Zeker zou in het belang van beide
partyen, het goed zijn indien er bepalingen
gemaakt konden worden, dat (behalve bij
rouw), een japon nooit binnen de vijf dagen
werd afgeleverd. Voor groote partijen komen
de uitnoodigingen toch altyd lang genoeg
vooruit. Zelfs voor rouw (binnen de 24 uur)
laat de door mij bedoelde naaister nooit
overwerken, al neemt zij geregeld driemaal
te veel werk aan, zij laat er eenvoudig de
andere dames het slachtoffer van worden;
sommige dame' laten haar dan ook een
beivijsje teekenen dat zy op de door haar be
paalde datums zal passen en het werk
afleiiiimimmiiiliMMiittiiilHHniMlMtmiiiMHmiMiiiiiiiiiiiMilMiliimitiiii
UIT DB NATUUR.
CCXXV. Bloemen n vogels van Juni.,
Nog is het Hollandsche grasland schitterend
schoon; maar 't zal niet lang meer duren of
de zeis, niet de figuurlijke, maait 't mooie
leven af. Dan is het opeens een doffe geel
met groene vloer geworden, wat nu nog een
wondermooie bloemrijke sprei vormt.
Nam de Mei voor zijn geel en paars de
pinkster- en de paardebloem, Juni heeft
daarvoor de klaver en de boterbloem; deze
maand geeft voller en dieper kleuren en
bonter ook, want tegelyk bloeien de zuring
en de groote margeneten, die rood en wit
met oranje sprenkelen en strooien op 't don
kerder groen van 't gras.
Vandaag stond een strakke blauwe
hemeltent uitgespannen over de velden tusschen
Amsterdam en 't Gooi; de slooten en plassen
waren zoo blauw als de hemel zelf; een lauwe
oostewimd rimpelde met vlagen 't water, dan
flikkerde 't op in de felle zon; 'thooge gras
en de veldbloemen golfden als halfwas koren;
hoog in de lucht tingelde 't zonder ophouden,
vroolyk en welluidend; de leeuweriken stegen
en daalden bij drie en vier tegelijk, en bene
den rikkikten en rokten de kikkers.
Bij tientallen ploften ze in de sloot als je
de kant nabij kwam en bij honderden lagen
de groene snuiten met de bolle oogen op 't
water, de lyven schuin naar onder, de
achterpooten lang en wijd, lui uitgestrekt.
Wie geduld had en een paar minuten dood
stil bleef staan, zag dan uit zoo'n kikkerkop op
eens twee groote witte knikkers te voorschijn
komen en dan begon de muziek; lang niet
leelijk en in volle harmonie met de
leeuwrikklokjes omhoog en byengezoem beneden,
boven de klaver.
De boerentuintjes en buitenplaatsen zijn
nu groote boeketten van goudenregen, sering,
meidoorn en jasmyn ; de eenige effen groene
plekken in 't geboomte vormen de uitgebloeide
appels en peren; de wilde paardekastanje is
by'na klaar met bloeien, 't gras onder zijn
wijdvertakten kroon bestrooit hy met millioenen
witte blaadjes en in de kegeltrossen die al
ijler en yler worden, staan al kleine groene
balletjes: een belofte voor de groene
stekelballen ; daaruit zullen de gepolitoerd mahonie
houten vruchten vallen en rollen in 't gras
dat nu besuikerd is met de kroonblaadjes.
De roode kastanje is nog niet zoo ver
heen, die houdt zijn mooie bloemenpyramide
veren. Toen zij onlangs in gebreke bleef, liet
de dame haar met de japon zitten. (De naaister
[levert of koopt zelf het goed.) Dit was een
krasse, maar toch goede maatregel geloof ik,
welke ik zou verkiezen boven het smoesje
van op reis gaan.
Och ja," zei No. 2 goedmoedig gelaten
en maar heel weinig beschaamd, nadat
ze voor de zooveelste maal haar stelligste
beloften verbroken had : foppen is ons vak"
en een anderen keer iets meer verlegen :
Ik weet heusch niet hoe ik me tegenover u
zal verantwoorden ..."
Door nu eens uw belofte te houden ..."
Dat zegt u goed, neen, maar nu kunt u
er zeker van zijn, laat het nu maar gerust
aan my over..."
En nu fopte ze weer.
Dat er op deze wy'ze totaal verkeerde toe
standen moeten ontstaan is duidelijk, en dat
de dames ten einde raad, minder nobel
handelen dan van haar verwacht mocht wor
den ik zal het niet verdedigen, maar de
menschelijke natuur in aan merking genomen,
kan ik 't wel begrijpen. En dat de damea
zoo'n heel sterk gevoel van medelijden niet
bezielt, waar de jonge meisjes-helpsters in
de modemagazy nen alleen e f en weelderig ge
kleed en even hopeloos gemaakt zijn, ook dat
kan men zich voorstellen; dat neemt echter
niet weg, dat men geen oogenblik vergeten
mag, dat door vele nyverige bijtjes hard
gewerkt moet worden, en dat in de heete
Junimaand in menig broeiig, zwoelieg naaisters
kamer een mand kersen een ware vreugde
en verkwikking zou zijn. Wie weet hoeveel
goedhartige dames dit zomer een tiental pond
kersen meer zal koopen en bij haar naaister
laten bezorgen ? D. E. A. J.
Gezelschapsdame.
Eerst met verbazing, t en met klimmend
misnoegen, las ik het stukje in het vorig
nummer van dit blad, getiteld: Gezelschaps
dame". De dringende behoefte om ook eens
van mijn kant een woordje over dit onder
werp te zeggen, drukt mij de pen in de hand.
Laat mij voorop stellen, dat ik tot diegenen
behoor, die den arbeid lief hebben en in
den beschaafden stand de werkende vrouw
oneindig veel hooger schatten dan de meest
bekoorlijke en schitterende salondame. Al
was het ook in mijne jeugd nog weinig
algemeen, dat de meisjes opgeleid werden
om mede te doen in de struggle for life,
toch heb ik de beweging in die richting
alty'd toegejuicht, en ook gesteund voor zoo
ver dat in myn vermogen was. Maar door
dat tegenwoordig de meisjes, evenzoo goed
als de jongens een beroep kiezen, is lang
zamerhand het wanbegrip ontstaan, dat een
werkkring in het gezin minder hoogstaand
en eigenlijk zoo een beetje bijzaak in het
leven is. Dat bijzonder begaafde meisjes zich
aan de studie wijden; andere, die veel werk
lust en werkkracht voor bepaalde beroepen
gevoelen deze willen vervullen, vind ik zeer
begrijpelijk, maar er zijn toch ook nog
duizende vrouwen en zeker niet de minst
ontwikkelden van hare sekse die haar
werkkring by voorkeur in den huiselijken
kring zouden zoeken. Laat men niet beweren
dat daa> te weinig werk te vinden is. Het
is een veeleisehende taak huisvrouw (ik bedoel
ook remplaceerende) te zijn, zooals ik dat
woord begrijp. Er zijn gezinnen waar een
geest van opgewektheid en tevredenheid
heerscht, die zich doet gevoelen, zoodra men
den drempel van hun huis overschrijdt. Aan
het hoofd daarvan staat zonder twijfel eene
vrouw, die de kunst verstaat de verhoudingen
van alle huisgenoten onderling (de dienstbaren
inbegrepen) aangenaam te maken. Dat is eene
taak die veel beschaving en boven alles takt
vraagt; en wie die taak vervult, heeft een
zeer ruim arbeidsveld voor zich. Takt is
het fijne gevoel voor de gemoedsstemming van
hen, met wie wij in aanraking komen, en het
zich verplaatsen in hun gedachtengang. Dit
eischt voor ons een groote mate van
menschenkennis en toewijding. Om die te verkrijgen,
behoort meer dan eene gewone vakopleiding,
en mijn inziens -moest die kennis ook hoog
gewaardeerd worden, waar zij aangetroffen
vaak tot half Juni toe, dan is 't opeens gedaan,
verfletst, verdroogd; ik houd veel meer van
de gewone witte, die zijn bloemen strooit als
zij nog mooi en frisch zijn.
Op de buitens met hoog geboomte kijken
eigenaars en voorbijgangers met trots en
genoegen op naar de bruine beuken, die
nu in 't eerst van Juni met recht roode
beuken mogen heeten. Zooals van morgen
door dat jonge wijnroode loof de zon heen
scheen, zoo ziet ge 't alleen in 't eind van
wordt. Er moet met de bestaande wanbegrip
pen gebroken worden, die hier te lande
over de verhouding tusschen het huiggezin
en de juffrouw of gezelschapsdame bestaan;
dan komt er een nieuw rijk arbeidsveld en
een schoon levensdoel voor vele vrouwen
uit den deftigen stand beschikbaar. Menige
alleenstaande dame die gaarne eene levens
gezellin by zich opnam, menig huisgezin
waar hulp noodig is, zon dan niet meer,
zooals thans, te vergeefs naar een beschaafd
meisje als huiegenoote zoeken. Geen wonder
dat die niet te vinden is, als er zulke be
grippen, omtrent de positie van eene
dergely'ke gezelschapsdame bestaan, zooals zij
door de schrijfster, die zich May" noemt,
geschetst werden. Ik kan mij wel is waar
nauwelykg voorstellen, dat er onder de
gegoede klasse dergelijke weinig beschaafde
vrouwen gevonden worden, als deze rijke
dame, die hare gezelschapsdame gely'k een
slavin behandelt; evenmin dat er vele meisjes
zijn die zoo weinig gevoel van eigenwaarde
bezitten dat zy' zulk eene behandeling niet
zouden weten af te weren.
In het buitenland heb ik herhaaldelijk met
gezinnen kennis gemaakt, waarin eene
vreemde even als ware zij een familielid op
genomen was, en waar de verhouding op
wederzydsche sympathie en waardeering
berustte. Dddr is geen sprake van vrijen tijd
geven of nemen, zulk eene gezelschapsdame
deelt geheel zelfstandig haar tijd in; en in
ruil voor hare betaling, geeft zij haar werk
kracht en haar gezelschap, voor zoover dat
noodig en aangenaam is. Het ware te wenschen
dat ook in ons land in die richting eene ver
andering ten goede kwam, en in plaats jonge
meisjes die een werkkring zoeken te waar
schuwen het eigenlijke beroep van de vrouw
te kiezen, wilde ik liever de gegoede klasse
aansporen meer eerbied voor de uitoefening
van dit beroep en hare vertegenwoordigsters
te hebben. Men gevoelt hier over het alge
meen zeer weinig voor de juiste positie, die
een beschaafd meisje in onzen huiselijken
kring, ja zelfs in de salonkamer toekomt.
Het onvermijdelijk gevolg daarvan is dat wij
voor ons gezelschap niemand vinden, die met
toewijding, opgewektheid en tact ons bestaan
opvrolijkt als wij daaraan behoefte hebben.
Waar de huisvrouw ontbreekt wordt zij zelden
op de juiste wijze vervangen. Dit zoude alleen
mogelijk zijn, indien de maatschappelijke
positie van de gezelschapsdame zoedanig gere
geld ware.als het eene vrouw vantjroerfe opvoeding
toekomt. Zelfs onze kinderen worden dikwijls
aan zeer weinig beschaafde personen toever
trouwd, omdat men het als een last beschouwt
eene dame voor dat doel in buis te nemen.
Men vergete toch niet dat eene werkelijk
beschaafde vrouw in ondergeschikte betrek
king overal en altijd de juiste plaats zal weten
in te nemen die haar toekomt. S. P.
* *
*?
(De redactie was zoo vriendelijk mij boven
staand tegen mij gericht schrijven ter inzage
te zenden. Ik ben S. P. dankbaar dat ze mij
de gelegenheid geeft een misverstand op te
helderen. Du choc des ;,ppimons jaillit la
vérité. Ik heb haar wooraen niet;,met klim
mend misnoegen" g^lezei, omdat ik het ei
volkomen eens medeïbe^^en toch neem ik
geen woord terug vail mpr\stuk. Ik ben de
laatste om de vrouwen témiskennen, die
zich nuttig maken in de jpaatschappij, door
een welopgevatte taak te vervullen in het
gezin. En zoo mijn stuk er toe kon bijdragen
dat haar arbeid" beter gewaardeerd wordt
en haar positie zuiverder geregeld, zal ik
dankbaar zijn. Maar ik blijf twijfelen aan de
degelijke Vedoelingen van de jonge meisjes,
die met een beetje muziek en een beetje
talen, een vernisje van beschaving uitgerust,
dame van gezelschap willen worden, bij een
dame alleen, liefst een reizende... Velen
kunnen thuis moeilijk gemist worden en de
meesten moet men niet met kinderen aan
komen. Op zijn hoogst zijn zij genegen (het
juister geneigd vindt men in geen enkele
advertentie meer) lichte huiselijke bezigheden
te verrichten. . Vertaal kopjes wasschen,
visites ontvangen en een puddinkje koken.
Men onderscheide vooral tusschen , hulp in
de huishouding" en gezelschapsdame". Wie
stermeer werd 't aldoor rijker en voller,
daar zongen, kwinkeleerden en schetterden
de vogels of 't weer een wedstrijd gold wie
vogelkoning zou worden.
Boven alles uit en over alles heen schet
terde ook nu de winterkoning; fitis en tjitjaf
deden heel bescheiden, met de Mei is hun
eerste hoofdstuk uit; nu 't Juni i?, heeft de
spot vogel 't overgenomen.
Die heeft van de week het hoogste woord.
Uit de boomen langs den weg, uit het kreu
pelhout in 't bosch, uit de heesters in de
tuinen giet hij de wereld vol met zijn blijd
schap over 't eerste eitje. Hij alleen maakt
in den middag zooveel geluid en geef i zooveel
zich voor het laatste uitgeven is het meest
om het mondaine, niet om nuttig-zijn te doen.
En dan diende my'n wellicht iets te scherpe
kleuring, om haar voor teleurstelling te
waarschuwen. Ik zou te uitvoerig worden
als ik nader op de zaak inging. 8. P. erkent
intusschen zelf dat de maatschappelijke posi
tie van de hulp in de huishouding niet vol
maakt geregeld is. Ik heb niet gewaarschuwd
tegen wat de gezelschapsdame zou kunnen
zijn, maar tegen wat zij meestal is. tegen den
halven toestand van thans. Alleen door dezen
te erkennen, kan men tot verbetering komen.
Men zie dan wel onder de oogen, dat de
huisgenoote ook recht heeft op een verze
kerde toekomst. MAY.)
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
Een vrouwlijke ttoker. Brieven van
Lenau aan Sophie von Löwenthal.
Should we forgttf"
De 121ste algemeene, jaarlyksche verga
dering der Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen, heeft Woensdag 22 Mei j.l. te
Amsterdam plaats gehad. Voor 't eerst werd
deze gewichtige by'eenkomst geleid door een
vrouw.
In haar kwaliteit als presidente, hield
mej uffrou w Jo hann a ter Meulen haar boeiende,
zaakrijke openingsrede. Mejuffrouw Johanna
ter Meulen wijdt zich sedert lange jaren met
groeten ijver aan socialen arbeid. Toen zij
op zeer jeugdigen leeftijd haar frissohe krachten
in dienst stelde van Armenzorg, kwam zij
door huisbezoek tot de droeve overtuiging,
dat de arbeiderswoningen heel wat te wenschen
overlieten. Op haar initiatief zijn reeds een
aantal woningen gebouwd, waarvan de inrich
ting en afdeeling beantwoorden aan de aller
eerste eischen der hygiëne : licht, lucht en
voldoende ruimte geven aanarbeidersgezinnen,
in den regel in 't bezit van een respectabel
aantal kinderen.
De presidente zette in haar rede uiteen,
dat in de toekomst nog veel arbeid te ver
richten is voor alle mogelijke nutsafdeelingen,
te "veten: Van de Nuts-bibliotheken mér
invloed te laten uitgaan op de ontwikkeling
van het volk.
Mej. ter Meulen acht het wenschelijk be
halve het verstrekken van boeken, voordrach
ten te houden, omdat het helder bezielend
woord meer direct spreekt tot het bevattings
vermogen van hen, die slechts bij uitzondering
lezen.
Volkshuisvesting : verzorging van minder
jarigen ; kook- en huishoudcursussen ; licha
melijke verzorging van het zeer jonge kind;
alom doen verrijzen van
Toynbee-vereenigingen, dit alles zou naar het oordeel der
ijverige, schrandere presidente bevorderd
kunnen worden door krachtdadig optreden
van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
Onze tijd staat in het teeken van den 4en
stand" zegt mej. ter Meulen terecht. Onze
tijd kentert óók naar het teeken der vrouw,
en voor den 4eu stand is het een niet genoeg
te waardeeren bate, wanneer vrouwen,
zooals de leidster van deze jaarlijksche ver
gadering, met helder hoofd en warm hart,
zijn belangen voorstaan !
De eerste machinestookster is een
Hongaarsche. In Budapest legde zij voor een
commissie proeven van bekwaamheid af in
de stookkunst, en, verkreeg daarna haar
diploma.
In de door Helene Simon geleide arbeid
sters-conferentie, zette de presidente zooveel
mogelijk op den voorgrond: ontwikkeling
van speciaal vrouwelijken aanleg"
Zou het stokersbediijf hiertoe ook moeten
gerekend worden ? l
* *
*
Die Frau" Mei-aflevering 1907, geeft een
belangrijk artikel van dr. Helene Hermann.
Het opstel is gewijd aan de jongste uitgaaf
van brieven van den Oostenrijkschen dichter
Nicolas Lenau. in 1841 geschreven aan Sophie
von Löwenthal.
Deze nieuwe uitgave bevat: minnebrieven,
vermelding van gesprekken gevoerd met
Sophie von Löwenthal, gedichten en ont
werpen voor gedichten. De minnebrieven
dagen geleden een tjiftjaf-nestje gewezen, op
een plaats waar ik 't nooit zou hebben gezocht.
In een klimop tegen den keuken, bijna twee
meter van den grond nog wel, achter grof
kippegaas.
Er waren nu al jongen in, ik hoorde ze
piepen en de beide oudjes, klein als goud
haantjes, brachten voortdurend rupjes aan;
voorzichtig schoof ik de klimopbladeren wat
op zij om in 't nest te kijken, en meteen
sprongen er opeens twee jonkies angstig
piepend uit. Vliegen konden ze nog niet, ze
fladderen neer in 't gras en op 't grint, en
hupten angstig verder. Wat gingen de ouders
te keer. Met weinig moeite kreeg ik de
jonMei en in de eerste week van Juni. Ook de
eiken hebben nog iets van de eerste teere
tinten, de jongste bladeren bezitten nog dat
rossige en weeke van de pas gebotte knop
pen en 't oude blad is nog niet stroef en
taai, nog niet gehard door weer en winden
feite zonnehitte
Wat zy'n de dennen en sparren van de week
verbazend opgeschoten ; 't scheen of de wisse
ling van hevige koude en groote hitte in de
afgeloopen maand, ze kwaad had gedaan, maar
nu is er opeens schot in gekomen en de
witte kaarsen staan weer flink rechtop op
de donkere kandelaars.
Voorbij de vlakke weiden waar de lage
boschjes beginnen, aan 't Gein en de
Horspotvogel.
liedjes ten beste als alle andere vogels samen;
hij neemt 't op voor merel en lyster, voor
spreeuw en karakiet; en wie 't niet weet, gaat
een grutto en een kievit zoeken boven in
een bruine beuk, een goudenregen, of een
roode meidoorn. En als die iemand dan na
lang zoeken in 't geboomte en druk vogeltje
in den kijker heeft gekregen, gelooft hij nog
niet dat dit slanke citroengele diertje dat
alles alleen kan doen ; tot hij op eens 't diertje
vlak bij zich op een laag takje ziet
neerspringen, 't bekje ziet open en dicht gaan, en hij
't vogeltje vlak in 't roode bekje kijkt, waar
uit uit de tonen van merel en grutto met volle
kracht te voorschijn stroomen ; iets scherper
misschien, maar zoo luid en duidelijk, dat ge
er versteld van staat.
Zoo ging 't mij van morgen in een tuin te
Abcoude; een groote, heerlijke bloemen- en
vogeltuin. De eigenares had me een veertien
Schijnbaar vleugellam.
gen weer te pakken en bracht ze in 't nest;
maar nu wilden ze er niet meer in blijven,
vielen weer op den grond ; weer in 't neat
gebracht, wipten ze over in een hulst naast
de klimop. Mannetje en wijfje vlogen om
ons heen, op een meter afstand ; terwijl ik een
jong in de hand hield verbeelde ik mij dat
de moeder of de vader my'n haren raakte.
Ik probeerde een van de jongen een rupsje
van den vinger te laten eten, hij hapte even,
maar 't rupsje bewoog, hij bedankte. Nu gingen
de ouden aan 't voeren, waar wij bij stonden;
die gaven groene doode rupjes.
't Rumoer, dat de beide tjiftjaffen maakten,
had de heele vogelbevolking van den tuin
zenuwachtig gemaakt. Twee man-spotvogels
schreeuwden als dollen en vlogen om ons heen.
Die moesten ook een nest in de buurt heb
ben We gingen aan 't zoeken maar vonden
niets, dat op een nest leek, noch in de
bespiegelen veel over liefde en vermelden
weinig over de personen zelf. In hartstoch
telijke verzen heeft Lenau zijn aangebeden
Sophie bezongen. Gloeiende, lyrische, ont
redderde en teugellooze epistels aan haar
gericht. Sophie's ijdelheid was er door ge
streeld dat ha ir persoonly'kheid den kun
stenaar inspireerde.
Als echtgenoote van een man dien zij niet
liefhad, wilde zy rein tegenover dien man
en haar kinderen blijven. Met den armen,
hartstochtelijken, doodelijk verliefden dichter
speelde zij een wreed spel. Geestelijk stelde
Lenau Sophie von Löwenthal zoo hoog, dat
hij van haar getuigde: Zij staat in ontwik
keling boven George Sand."
Heine beweert dat de Fransche romancière
George Sand, in gezelschap saai en
vernuftloos was, dat haar gesprekken zeer onbedui
dend waren, en dat zy' al haar geest bewaarde
voor haar schrifturen. Dit is niet van toepas*
sing op de vrouw, vereerd en bemind door
Lenau. Sophie von Löwenthal bezat een
natuurlijke welsprekendheid, die baar in den
steek liet wanneer zij schreef. Van haar
brieven zijn er slechts enkelen bewaard. Haar
praktische wereldwijsheid, en haar omiichtige
natuur zullen er haar hoogstwaarschijnlijk
toe geleid hebben, van Lenau de belofte te
verkrijgen haar minnebri»ven te vernietigen.
* ?*
*
Die Waffen nieder", Bertha von Suttner's
roman en protest tegen den heilloozen oorlog,
vindt een pendant in Should we forget",
fél-ontroerende bladzyden, geschreven door
een Engelsche vrouw, echtgenoote van wijlen
ds. Neethling, predikant bij de Nederlandsen
Hervormde kerk van het stadje Utrecht, in
Transvaal.
Aan Die Wafl'en nieder" en Should we
forget" komt een eereplaats toe in de biblio
theek van het te verrijzen Vredescaleis.
Allen deelnemers aan
vrede'seonferenties zou men een exemplaar Should we
forget"? in handen willen geven Geen pijn
lijker aanklacht tegen het rnenschonteerend
krijg voeren, zou men zich kunnen voorstel
len dan dit sober, ongesmukt relaas over
de ellende der Boeren, van hun arme vrou
wen en kinderen, tijdens den jongsten oorlog
in Zuid-Afrika. Weerzinwekkend is het
rooven, plunderen, in brand steken en verwoesten
door de Engelschen.
De lezing, hoogst smartelijke lezing van
mevrouw Neethling's boekje, bewijst, dat ds.
van Gheel Gildemeester geen woord te veel zei
in zijn bekende boutade tegen de Engelschen :
Men hoort u van gelijkheid snoeven
In 't ne, groote, Britsche rijk,
Men ziet, hoe gij de Boerenhoeven
Al vast maakt met den grond gelijk,
Als andre volken u niet prijzen,
Gij doet het zelf met energie,
En durft uw soort der wereld wijzen
Als tinest of humanity."
... Hoe is 't mogelijk, noble Heeren,
Dat gansch verzekerd in 't gemoed,
Gij, al j men u niet weet te keeren
Zoo schandelijke dingen doet ? !
Dat ge als bandieten komt te rooven,
Uw brandspoor trekt van Noord naar Zuid,
En tóch naïflijk blijft gelooven.
Wij breiden de beschaving uit!"
Van het bandietachtig optreden der Engel
schen legt Should we forget ?" een folterend
getuigenis af. Folterend; de eenvoudige
mededeeling der hartverscheurende feiten,
der hemeltergerjde wreedheden dringen
tranen naar de oogen, beklemmen het gemoed.
Aan het slot vraagt de schrijfster: Waarom
al die afgrijslijkheden in herinnering ge
bracht, om de gemoederen te verbitteren,
haat te kweeken ? Wij vertrouwen dat een
waardiger gevoel ons hiertoe heeft aangezet:
de hoop namelijk, dat, door aan 't daglicht
te brengen eenige feiten en phasen, welke
dezen oorlog karakteriseerden, wij op be
scheiden wijze hebben mogen bijdragen, oin
alle weldenkende man aen en vrouwen te doen
inzien en te doen erkennen den gruwel en
de goddeloosheid van het oorlog-voeren."
Moge mevrouw Neethling's ernstige waar
schuwing voorbode zijn van smartlijk ver
beidde wereldvrede.
CAPRICE.
HIMIIIIIHIIIIIIII
heesters, noch in de lagere boomtakken.
Eén van de beide spotvogels zong zijn heele
repertoire haastig af, op een paar meter
boven ons, net toen wij een smal pad tus
schen de coniferen en de buist doorliepen.
Op eens zie ik 't diertje wanhopig kleppen
met de vleugels en toen woonden we iets
wonderlijks en uiterst aandoenlijks bij; iets dat ik
al eens eerder gezien had, maar dat ik nu voor
geen tien gulden zou gemist hebben. De
spotvogel fladderde van den beukentak
op den grond en viel midden op een breed
grintpad neer, een meter af vier van ons af.
Daar lag hij te trekken met n vleugel
en draaide in 't rond en piepte klagend en
luid. Ofschoon ik de manoeuvre dadelijk
begreep, liep ik evengoed alg mijn geleidster
op den vogel toe; maar die vloog op toen
ik de hand uitstrekte en riep grutto! grutto!"
en bracht ons een heel eind van 't nest af
verder in den luin. Wij gaven hem wil van
zijn list-uit-vaderliefde, en wij hebben voor
vandaag niet verder gezocht naar zijn nestje,
zijn wijfje en eitjes. Toch weet ik nu wel op
een paar meter na waar 't verborgen is.
'k Heb met aandoening, wel is waar, 't geval
aangezien, maar tegelijk met volle aandacht;
zoodat ik 't uit 't hoofd heb kunnen teekenen ;
ik was er al op verdacht, toen de spotvogel
raar ging doen op zijn tak, en zei al tegen mevr.
K., pas op, daar gaat hij zich lam houden!"
nog n oogenblik voor 't vogeltje zijn tactiek
uitvoerde; dus overbluft was ik niet. Mijn
indruk is dus niet vervalscht door't indruk
wekkende van 't feit zelf; welnu ik ben er van
overtuigd, dat 't diertje noch verlamd, noch
stuipig was door overgroote angst; het bleef
ons aankijken, koos 't rechte oogenblik en de
goede richting, en zijn herstel was zoo plot
seling, en zijn opspringen zoo precies afge
meten naar den afstand tueschen mijn hand en
hem, dat ik moet gelooven: 't is een vol
komen bewuste list; instinctmatig dat is
mogelijk; maar dan is 't een soort instinct
dat verstandig overleg al zeer nabij komt.
Wel is 't duidelijk dat de manoeuvre niet
berekend is op den mensch, maar op katten
of ander slechtruikend, sluipend gediertje
dat op broedende vogeltjes jacht maakt.
E, HEIMANS.
J. K. H. te Zevenaar. Uw nestje is van
de bastaardnachtegaal of heggemusch.