Historisch Archief 1877-1940
No. 1562
DE AMSTERDAMMER WEEKBLADVOOR NEDERLAND.
Hendrik Jacoöns Scbolten. t
Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman.
i j|NTog geen maand, nadat hu Teyler's stich
ting te Haarlem had verlaten, waar hy' 44 jaar
conservator van het schilderij-museum en de
prentenverzameling was geweest, is ecnilder
Hendrik Jacobus Schollen, Woensdagavond
29 Mei overleden.
Hu, behoorend totdetydgenooten van David
Bles, Herman ten Kate, C. Springer, van Trigt,
Stroebel, enz., had eerst goudsmii willen
worden, doch legde zich al spoedig onder
Lambertus Johannes Hansen en Petrus
Franciscus Greive op de schilderkunst toe. Met
den laatste had bij juist een schilderkamer
opgericht, toen hy, de geboren Amsterdam
mer, te Haarlem tot castrleyn en conservator"
van Teyler's museum werd benoemd. Als
zoodanig beeft hij zich buitengewoon ver
dienstelijk gemaakt door de groote en zeld
zame prent enschat er is een unieke
verzameling etsen van Kembrandt te or
denen. Als gevolg daarvan deed bij het licht
zien: Beschrijving der schilderijen van nieuwe
meesterg in Teyler's Museum'1; terwijl hij op
zijn tachtigste jaar ieder verbaasde met een
werk van 680bladzijden, onderden titel:
Catalogue raissonrédes dessins des coles
franeaise et hollandaise en Musée Teyler."
Tijdens het leven van koning Willem III
zag men hem s winters vaak naar den Haag
gaan met een portefeuille vol teekeningen
voor eene kunstbeschouwing ten hove. Het
vaak samenkomen met koning Willem III
had ten gevolge, dat Z. M. hem benoemde
tot de vaste, maar beperkte commissie van
raadgeving tot aankoop van kunstwerken
voor de koninklijke paleizen.
Zijne zorgen wijdde hij ook aan het stads
museum voor schilderijen te Haarlem. Als
bestuurslid der Vereeniging voor aankoop
van Schilderyen heeft hy er het aantal
aanmerkelijk helpen vermeerderen.
Als schilder heeft Scholten zich onder
scheiden door het correcte der teekening,
door goede schikking der figuren, gelyk zijne
vele schilderijen, historische onderwerpen
betreffend, aantoonen. Hij behoorde gelijk
bijna alle schilders, die in den aanvang der
tweede helft van de 19e eeuw naam hadden
of maakten, tot de Romantische, tot de His
torische school. Zeer ver had hy het gebracht
in het schilderen van zijden of satijnen kleedij.
Hierin naderde hy de 17e eeuwsche meesters.
Vele zijner werken behoort n aan Teyler's
museum, o. a. het portret van Pieter Teyler
v. d. Hulst; maar ook andere musea hebben
schilderijen van hem.
In het Rijksmuseum hangen van hem :
Zondagmorgen en Huiselijke godsdienstoefe
ning; in museum Fodor: Lady Jane Gray,
op den ochtend van hare terechtstelling,
Beu bruiloft, enz. Toen mr. E. A. Jordens
als burgemeester van Haarlem aftrad, droeg
de Raad hem op een schilderij te maken
naar de groote zaal van het Raadhuis aldaar,
om mr. E. A. Jordens ter herinnering aan
te bieden.
Op zijn tachtigste jaar heeft men te Haarlem
den schilder, conservator en confrater H. J.
Schol ten hartelijk gehuldigd. De archivaris der
stad, de heer Gonnet, wijdde hem een hoogst
waardeerend artikel in het Zondagsblad van
De Haarlemsche Courant en eene commissie
bood hem een kostbare gedenkpenning aan,
gegraveerd door E. Voet Jr.
Na zijn tachtigste jaar begon Scholten te
lijden aan een hartkwaal. Daarom werd dit
jaar de heer John F. Huik tot zijn opvolger
benoemd.
Het smartte Scholten zeer van zyn mooie
woning, van zyn groot atelier, bovenal van
Teyler's museum te moeten scheiden, dat
nauw met zyn leven samenhing. Ziek en met
weemoed heeft hy Teyler's stichting verlaten,
en ziek heeft hy zijne nieuwe woning in
den Hout betrokken. Trouw verpleegd door
zijn nichtje, juffrouw v. d. Ven, is hy' daar,
enkele weken na de verhuizing, verscheiden.
H. J. Scholten heeft in zijn lange leven
vele onderscheidingen van vorsten en genoot
schappen in Europa en Amerika verworven.
Eere-lid was hij van het schildersgenoot
schap : Arti et Amicitiae" te Amsterdam,
dat hem, in jonger jaren, als sekretaris bad
gekend. Voorts behoorde hy' tot de
Eereleden van Pulchi Studio" te 's-Gravenhage,
van St. Lucas" te Amsterdam, van Kunst zij
ons Doel" te Haarlem, van Pictura" te
Zutphen, van Kunstliefde'' te Utrecht, enz.
Hendrik Jacobus Schollen zou, ware hij
blij ven leven, 11 Juli a. s. zyn 83ste levens
jaar hebben bereikt.
flet mystieke in ie knust m JanToorop.
Het zou hoogst vermakelik wezen om eens
een bloemlezing samenteatellen van al de
artiekelen die in verschillende bladen en
blaadjes, tijdschriften en tijdschriftjes ge
schreven zijn naar aanleiding van de tentoon
stelling van Jan Toorop bij Kruger in den
Haag.
Wat zou dat een leuk efl'ekt maken !
Wat zou, om maar eens enkele kontrasten
te noemen,hetdommemaar-raak-praten vanDe
Maasbode, grappig doen, naast de weg-wetende
bewustheid van een Maria Viola in Van Onzen
Tijd; de zielkundige? grof heden van een
Timmerman in De Kroniek, (is dat dezelfde
meneer, waarvan op 't ogeblik een groot
gepointilleerd portret tentoongesteld wordt
bij Elion & Co.T) naast de fijne bijna bestu
deerde houding van een Plasschaert in De
Amtterdammer!
Maar uit dat verzamelen van al die kranten
en tijdschriftartiekelen zou toch ook blijken,
dat onder hoeveel aspekten de kunst van
Toorop ook bekeken en besproken is, er n
aspekt zo goed als genegligeerd werd, wat
ti ouwens bijna altijd in kunstbeschouwingen,
kunstkollege's, enz. over 't hoofd wordt ge
zien, en wat ik voor mij, misschien ook
wel meerderen met mij, het meest belang
rijke vind.
Ik wil voktrekt niet onderschatten het beslist
waardehebbende van b.v. histories
kunstbeschouwen, dat in uiterlike trekjes zal
nazoeken onder welke omstandigheden en in welke
tijd dit of dat doek is geworden, en wat het
precies moet voorstellen; van een systemati
serende metode, die naspeurt onder welke
invloeden een kunstenaar heeft geleefd en
gewerkt, en tot welke school, b.v.
neo-impressionistiese, naturalistiese dan wel
symboliese men hem zal hebben te rekenen; van
een meer techniese metode, die ons over licht,
over kleurkontrasten, over in de ruimte zet
ten, orer groepering, over komposietie, over
aanpassing aan architektuur zal spreken; en
van nog heel veel andere soorten van kunstbe
schouwing ; maar wat ik voor mij het meest
interressante vind, is na te gaan: wat voor
een zieleleven zit er achter dat kunstwerk,
hoe heeft dat individuele, en eigenaardig
genuanceerde en geaccentueerde zieleleven
zich onbewust daarin uitgebeeld; om dan zo
door vergelijking van de grote scheppingen
uit opeenvolgende tijdperken, aandachtig te
volgen hoe of dat zieleleven langzaam groeit
en ontwikkelt, of schrompelt en verweert.
En daaraan is bij al die besprekingen van
Toorops kunst van de laatste twee, driejaar,
niet gedacht mag ik niet zeggen, want in
enkele besprekingen kun je heel vaagjes aan
voelen, dat die bedenking bij enkelen toch
wel even opgekomen is, maar dan hebben zy
er ófwel, in verlegenheid met eigen houding
tegenover svat voor hen vreemd moet wezen,
eerbiedig over gezwegen, ófwel... van uit
de hoogte van starre geestelike hoogmoed
eens fijntjes meegelachen, met dezelfde mede
lijdendheid als waarmee b.v. wij
dieperlevenden soms de schouders ophalen voor
het al te modieuse dandyisme van een
Couperus.
Laat ik nu bij wijze van nalezing een
poging in die richting wagen, en iets gaan
zeggen over het mystieke in de kunst van
Jan Toorop. Maar vooraf om mijn lezers mis
schien niet te leur te stellen, moet ik hen
waarschuwen, dat ik alleen maar in grote
grove lijnen zal schetsen. Ik kan niet uit
voerig zijn, op de eerste plaats om de voor
een weekblad uiteraard weinig beschikbare
ruimte, maar ook, omdat ik voor wat men
zou noemen een studie, niet voldoende mate
riaal heb. Er zyn zoveel schilderijen en teke
ningen van Toorop nooit in Holland geëx
poseerd geweest, zoals bijv. Lt» vieux Songeur»
créduks (1890), dat op 't ogeblik in Parijs is,
Coll. Roll.; Cakuntala (1892), dat altijd in
München is gebleven; l'Annonciation du nou
veau Mysticisme, geëxposeerd geweest in de
XX te Brussel, vandaar naar Bar ij s gegaan
en daar altijd gebleven; en tot my'n spijt,
heb ik van dezen en nog enkele anderen,
die ik vermoed dat ook zeer belangrijk zou
den kunnen zyn voor my'n artiekel, niet eens
een reproduktie kunnen bestuderen.
Maar allah ! er ble ren my toch nog genoeg
kunstwerken over, waarin ik my' kon laten
gaan, en wat ik eerlik geroeid heb, zal ik
trachten even eerlik uit te zeggen.
Het eerste grote zielegebeuren dat heen
wees naar de mogelikheid van een hoger
. Medaille-pf, Dr. A. ff. 7an Hamel.
Gegraveerd door E. VOET JE.;
Deze medaille zou, met zekere plechtigheid,
wy'len prof. Van Hamel zyn aangeboden op
20 April 1907, waarbij zyn opvolger aan de
Akademie te Groningen, prof. dr. J. J. Salverda
de Grave, zijn oud-leerling, het woord zou
hebben gevoerd.
Thans werd, juist een dag later, het
stoffely'k overblijfsel van prof. Van Hamel ter
aarde besteld.
zyhoeken met de beide jaartallen, het
tijdperk van prof. Van Hamel's werkzaamheid
te Groningen omsluitend, zijn versierd.
De medaille vertoont op de keerzijde, in
het veld de opdracht der leerlingen en oud
leerlingen, waaromheen ond-Fransche woor
den ter verheerlijking van Frankrijk.
Daar de spreuk te kort was voor het geh eel
omsluiten van het veld, is de overgebleven
blanke ruimte door een met letters overeen
komend ornament gevuld.
De bovenhoek is gevuld met de lamp (het
De gravure is in taille douce", zooals de
Franschman zegt, en behoeft dus geen ver
klaring. Elke lyn, fijn of zwaar, moet met
het graveerijzer uitgestoken worden (niet
gekrast); de richting der steken is steeds
vooruit en niet als bij etsen, waar de naald
van boven naar beneden wordt bewogen.
De ontstane groeve wordt dan met een
donkere massa gevuld, die de gravure
voordeelig doet uitkomen.
De behandeling en opvatting herinnert aan
den bloeitijd der Nederl. graveerkunst in de
*?' De medaille vertoont aan de voorzijde, in
het veld een afbeelding van het verbrande
Academiegebouw. Daarboven het wapen van
Groningen
In den benedenhoek een manuscript, dui
dend op de studie der oude Fransche hand
schriften van prof. Van Hamel. Op het
manuscript ig de bij oude handschriften ge
bruikelijke wijze van omlijnen van het be
schreven vlak aangegeven; terwijl de twee
licht der wetenschap); terwijl in den beneden
hoek Minerva's uil een plaatsje vond.
In de twee zijhoeken geplooide banderollen,
waarop de titels van door prof. Van Hamel
geschreven werken.
De kunst bij een dergelijk werk is het
ruitvormige vlak decoratief te vullen. Voor
het uitvoeren ervan zijn een scherp oog en
een vaste hand twee onmisbare factoren. Het
samengaan van ontwerper-zijn en uitvoerder
doet dan een met toewijding gemaakt stukje
werk ontstaan.
18e en 17e eeuw, toen ook goud- en zilver
smeden de vervaardigers waren van thans
met goud betaalde gegraveerde, dus bijna
altijd unieke penningen, en het woord
medailleur nog niet bestond.
Uit de omstandigheid, dat, in dit geval,
de zilversmid, E. Voet Jr. te Haarlem, ook
penningliefhebber is en een groote vereering
heeft voor den arbeid der oude
Nederlandsche meesters, is de lust geboren om te trachten
werk te maken als zij voortbrachten.1, "*