Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1G62
mystiek levensplan, dat Toorqp voor een
paar jaar in zy'n kunst en dus ook in zijn
leren bereikt beeft, want zijn kunst is
altijd een kinderlike, by'na naïeve ver- uiterli
king geweest, en nóg, van zijn diep innerlijk
leven was in 1889. Toen voor het eerst een
eindelik moedeworden van de levensterke en
levensrjjke Indiër van het lange en verre
dolen over allerlei levensvlakten, toen voor
het eerst een uitgeput neervallen en geen
kracht meer voelen om op te staan. Doorleef
eens, een enkel ogeblik maar, de hevigheid
van het hopeloze staren in zijn Melancholie
van 1889, en van het troosteloze schreien in
dat kleine tekeningetje gedateerd 1890, dat
op 't ogeblik geëxposeerd ligt bij Elion & Co.,
en waar hij na pas, onthoudt dat goed nu
pas, als nabeschouwing heeft bijgeschreven,
wat hy toen nog onmogelik kon gevoeld
hebben, die felle woorden van Thomas van
Kempen: Alle vreugde die van God niet
is, spoedig vergaat, besmeurt, schendt." Dat
had Toorop toen nog niet kunnen voelen,
want later in datzelfde jaar begon hij pas
bewust te worden wat die oorzaak was van
die onbevredigdheid, van die levensmoeheid.
Het moet voor hem een ontzettend moment
geweest zyn dat plotseling hevig weten de
vergankelikheid der dingen, te oordeelen althans
naar de vreselike dramatizering daarvan in
zijn Tuin der Weeën, dat ook nog is van 1890.
Ik ben nog nooit, door geen doden-muziek
uit de Eroïca, dooi geen Kequiem van Mozart
of Berlioz, door geen Qraison Funèbre van
Bossuet, zelfs niet door het sterven van een
vriend zo diep aangegrepen en ontroerd, heb
mij nog nooit zoo klein gevoeld als toen ik voor
het eerst kwam te staan voor die pompeuze
meditatie van Toorop over de Dood in zijn
Tuin der Weeën.
Wanneer we hem verder volgen in zijn kunst,
krijgen we in 1890 Les Ródeurs en in 1891
Fatalisme waaruit blijkt dat de gedachte van
Tuin der Weeën hem nog niet heeft losgelaten,
hem integendeel met dezelfde hardnekkigheid
biijft najagen. Die periode kon niet lang
duren, de obsessie van een dood, die geen
leven brengt, en dan zó smartelik hevig,
zou noodzakelik moeten lijden tot een:
,,Kronen wij ons met rozen, want morgen
sterven wij", m.a.w. tot een van het leven
opnieuw een feest gaan maken om in
geluksverdoving en vreugdezwijmel, dat andere,
dat vreeselike maar te vergeten, wanneer
die gedachte niet gekerstend was geworden
door Geloof aan een ander leven. En daar
zien we, God alleen weet hoe het gebeurd
is, in 1892 het eerste schijnsel van in Toorop's
O Orave where is thy Victory ?
Daarop volgde in L892?1893 dat
apokalypties visionnaire: De drie Bruiden. Een lang
zaam aan klaarder worden van het bewust
zijn dat Christus is : de weg, de waarheid, en
het leven." O zo langzaam ! Het was eigenlik
alleen nog maai een erkennen nog geen ver
langen, een geloven nog geen hopen. Zie eens
die wilde, onrustige ogen van die Bruid van
Christus. Wat een diepe bewustheid, maar
tegelijk wat een hevige verwondering, wat
een vaste overtuiging, maar tegelijk wat een
hopeloos staren naar dat verre licht, o, zó
ver, zó oneindig ver, dat zij het voor haar
onbereikbaar meent, en niet eens het verlan
gen kdn opkomen cm daarheen te gaan.
Het was nog maar een van buiten af, eer
biedig zien van het hogere mystieke leven
(hetzelfde iaL'Annonciation du nouveau Mysti
cisme van 1893) en onderwijl een zich tevreden
trachten te stellen met lagere idealen.
De eerste maal dit dat verlangen zich durft
uitspreken was in de Sphinx (1894?95?96).
Een heimelik-verlangen naar langzaam
losworden van het lagere, naar langzaam
omhoog-stijgen in dat hogere leven, naar
verreining, naar vergeestiliking, met het kracht
gevende visioen voor ogen, van iets, wat nu
als mogelik en bereikbaar gevoeld wordt:
eindelike rust in de katedraal, d. w. z. in
Christus. Inniger wordt dat verlangen in
Divine Extase(i89i?95), nog inniger, ofschoon
op een andere manier in de Zielengang langs
de Oceaan uit de jaren 1895?96. Dan krijgen
we nog in 1898?99 Geloof en Loon een apothe
ose van de eeuwige souvereiniteit van Chris
tus ... en dan volgen enkele jaren, waarin
Toorop veel heeft gewerkt, ik behoef u naar
te herinneren aan zijn sektiel tegels en
sgraffito-tableau's in de nieuwe Beurs te
Amsterdam, maar waarin geen onmiddelike
uiting meer van mystiek zieleleven, dan
waarschijnlik alleen vuor zijn God in gebeden,
en ik veronderstel, dat Toorop de dingen,
die toen in zijn fijne kunstenaarsziel gebeur
den te teer en te intiem vond, om ze in
kleuren en lijnen zelfs maar te fluisteren ...
Of zou misschien de Bron, waar ik het jaartal
niet van weet, uit die tijd dateren ? een vrouw
die in zalig overgeven het heerlike frisse
water, dat overvloedig uit een rots bruist,
reinigend en zegenend over haar handen laat
sproeien??...
De eerste zieleopenbaring, voor zover mij
bekend, is van 1902 : de ets Ontwaken. Een
vrouw houdt met een heel zachte beweging
een gordijn open, en ziet met iets
onbeschrijfelik verlangends in haar stille ogen naar de
stralende zon, die als een prachtige droom
omhoog rijst; maar als we fijn voelen, zullen
we in diezelfde ogen iets droef gelukkigs
bespeuren, een bijna niet kunnen geloven
dat al dat heerlike, wat daar aanstonds buiten
gaat gebeuren, ook voor haar zal zijn.
Dat het toentertijd dagen ?an veel strijd
geweest zijn, verraadt een andere tekening
op 't ogeblik ook bij Elion & Co. geëxpo
seerd, in 1903 getekend, en dat nu dooreen
tekst van Thomas van Kempen ons verklaard
is: Betrouw op God ten allen tijde, al zijt
ge ook beproefd en bedroefd allerhevigst."
Het stelt voor een man, die in zijn schuit
vertwijfelend is neergezegen, maar een engel
houdt rustig en vast het roer omklemd, Wat
zegt dat veel, hè?
In 1904 nog een Sint Janneke, een teer
kopje, maar niet zoals wij ons dat
speelkameraadje van Jezus zouden voorstellen,
met iets vertrouweliks, iets guitigs in die
kinderlike ogen, o neen, we vinden in dat
fijne expressieve gezichtje een met alle legen
den spottende schroomvalligheid, die ik mij
niet anders kan verklaren dan als de schroom
waarmee Toorop kind geworden in de
verjeugdiging van dat nieuwe leven, z\jn Christus
slechts durfde naderen.
In 1905 werd Toorop katoliek! Van toen
af een overvloed van symboliese tekeningen.
Ik behoef u maar te herinneren aan zijn
Ave Maria, Kind met het H. Hart, Dame met
Engel van het H. Hart, Bekoring onder Enge
lenzang, Het Hmuelik, verder zijn
katedraalwerk : De H. Aloysius de belofte vun zuiverheid
afleggend voor de H. Maagd, Sterfbed van de
ff, Aloysius, die ik in schets, en
DeH.Aloytiut een pestlijdvr verplegend en twee tymboliese
engelen, die ik in keramiek gezien heb.
Vergelijk het werk van deze laatste jaren
eens met het vorige, dan zult ge daar nergens
meer in vinden koude levensmoeheid, maar
overal warme levensblijheid, nergens meer
bange verwondering, maar overal stille zeker
heid, nergens meer hevig verlangen en ruste
loos zoeken, maar overal verlangenloze rust.
Rust ligt als een zacht licht over die gehele
laatste periode heen. Rust. Overal rust. Maar
daarbij ach! ik huiver die fijne tere
dingen aan te raken daarbij deemoed,
prachtige deemoed: een zich blij bewust
wezen van nn gelukkig te zijn in dat nieuwe
mystieke leven, maar tegelijkertijd een zich
droef bewust wezen, dat er ook eens een
tijd was van die God niet kennen, die nu
zoveel geluk schenkt. Dezelfde deemoed waar
mee een Augustinus voor zyn God knielde:
te laat heb ik u gekend, te laat heb ik u
bemind.
Zie eens zijn Kind met het H. Hart en zijn
Ave Maria. Dat is niet bidden, zoals een kind
bidt dat tot nu toe kommunie bruidje geble
ven is, maar het is het bidden van een veel
oudere, vertrouwvol, berustend, gelukkig,
maar o zo nederig, want ach ! dat verleden
wil nog niet sterven.
Zie eens de symboliseering van Het Hu
welijk. Wat een hoge, reine opvatting van
het heilige leven, dat zij beginnen gaan,
wat een blij en hoopvol staren in lichtende
toekomst, en tegelijk wat een ernst in 't be
loven van eeuwige t'ouw, maar ook weer ...
wat een deemoed I
Vergelijk eens de engelen van Toorop met
de engelen bijv. van die allerminnigste"
Memling. De laatste, ach! ze kijken hun lieve
Heertje zo kinderlik aan, ze durven zo gerust
heel dicht bij hem te komen en zelfs met
hem te spelen. In alle engelen-figuren van
Toorop daarentegen domineert een gevoel van
klein en onwaardig zijn tegenover de onein
dige heiligheid van (5od; alweer dus ... een
gevoel van deemoed.
O, er zou nog veel meer van het mystieke
in de kunst van Toorop te zeggen zijn; bijv.
over zijn kleur-kontrafcten; hoe evenals in de
fysieke orde de op zichzelf licht- 9n dus ook
kleurloze wereld haar kleurleven ontvangt
van de zon, eveneens in de mystieke orde
het natuurlike, het buiteugoddelike (gesym
boliseerd door violet-paars) al naar gelang
meerdere gevoeligheid en ontvankelikheid
van het bovennatuurlike, het goddelike (ge
symboliseerd door goud-geel) daaraan een
kleur ontleent, die in het om zo te zeggen
symboliese spektrum dichter komt bij dat
goudene. Zie eens hoe dat uitkomt o. a. in de
verluchting van de Heerlijkheid der Kerk"
op 't ogeblik bij Elion ten toon gesteld.
Er zou nog veel meer te zeggen zijn bijv.
van Toorop's zeer biezondere visie van de
natuur en van de mensen, arbeiders vooral,
en in hoever die visie prachtig verband houdt
met zijn zich altijd meer verdiepend zieleleven.
Ik laat dat aan fijn-gevoeligeren over.
Maar dat weinige wat ik gezegd heb, zal
wel voldoende geweest zijn, vertrouw ik, om
sommigen althans iets dichter te brengen bij
hetgeen hun in de kunst van Toorop tot
dusverre misschien vreemd is voorgekomen,
dat vreemde waaraan ook wel eens de duiding
is gegeven van wél geniale, maar toch beslist
modieuse aanpassing aan nieuwe levenssferen.
FRANK VAN DEN BERG.
InlMe ftero-worsMB",
i.
Het feit dat in de binnenvestibule van het
Haarlemsche Koloniaal Museum het
konterfeitsel van een indischen natuurkundige, van
George Everard Kuinphius, met eenige plech
tigheid onthuld is geworden, brengt allicht
de vraag op de lippen:
Doet men dit voor Rumphius, waarom
niet voor zooveel andere natuurkundigen,
zooveel andere pioniers der wetenschap die,
evenals hij, ont bien méritéde la patrie"
(d. i. het indische vaderland). Het was zeker
een goed denkbeeld om in een museum, dat
de voortbrengselen van Oost en West Indi
herbergt, het relief-beeld te doen verrijzen
van een man, die zelf zooveel relief zou geven
aan een te voren haast onbekenden tak van
wetenschap; maar hoevelen zijn er nog,
wier nagedachtenis gelijke hulde verdient!
Hem noemde men den ..Indische Plinius',
er was ook een Indische Humboldt" : Franz
Wilhelm Junghuhn. En de beteekenis van
Humboldt voor de nieuwere wetenschap doet
toch zeker niet onder voor die van Plinius
voor de oudere.
Het hedendaagsch geslacht heeft zich
beyverd van de vestibule van het Rijksmuseum
een soort van Ruhmahalle voor den tijdgenoot
te maken, en voor enkele grootheden eener
oudere generatie; heeft daar de borstbeelden
bijeengebracht van letterkundigen, compo
nisten, vorsten, staatslieden, enz. Men treft
er de pleisterkoppen of de marmerbustes
van koning Willem I en prins Frederik (junior),
van Verhulst en Richard Hol, van Potgieter,
ten Kate, Hofdijk, Hasebroek en Laurillard,
van Jan de Witt en M. T. Steyn, van H. en
F. V. A. de Stuers, David Bles en Louis
Bouwmeester. Men bevindt er zich te midden
van eene stomme vergadering van mannen
van beteekenis bien tonnés de se trouver
ensemble", dewijl ze gansch geen geestver
wanten waren op hetzelfde gebied van kunst
en wetenschap. Wilde men dit voorbeeld ten
aanzien van de koryphaeën uit de kolonie
navolgen en de vestibule van het Koloniaal
Museum voor deze laatsten doen zijn hetgeen
die van het Rijksmuseum voor vaderlandsche
sommiteiten is, de groep zou allicht meer
eenheid vertoonen, doordien de meesten op
het groote veld der natuurlijke historie heb
ben uitgeblonken.
Wanneer onder deze natuuronderzoekers
al de eereplaats toekomt aan den blinden
schrijver van het Amboinsch Kruidboek, dan
zou toch naast zijn beeld dat van den ge
leerden predikant gesteld mogen worden,
die voor de geschiedenis en plaatsbeschrijving
van Ned.-Indiëen van een dozijn
buitencomptoiren" deed wat gene voor de land
en zeegewassen van de Molukken deed, n.l.
van ds. Frangois Valentijn. Zooal geen
landgenooten, beiden waren tjjdgenooten, en
elkanders evenknie in het geduldig
bijeenzamelen van de bouwstoffen voor hunne
standaardwerken. De duitsche navorscher
heeft zijn stof beter beheerscht en verwerkt
dan de hollandsche; heeft zijne planten en
kruiden, zjjne schelpen en zeegewassen beter
geordend en onder n gezichtspunt gebracht
dan de dordtsche predikant dat met zijn
voorraad geschiedkundige feiten deed. Wat
het gebrekkige van zijn toch zoo ontzaglijken
letterkundigen arbeid betreft, de lezer, of
liever de naspoorder zijner folianten wordt
steeds herinnerd aan het scherpe, en geens
zins onrechtvaardige oordeel van Busken Huet:
Bjj Valenten heerscht de deels verdrie
tige, deels vermakelijke wanorde eener huis
houding, wier hoofd niet berekend is voor
zijne taak. De geesten van oud en nieuw
Oost-Indiëzien zich met den onbedachtzamen
overmoed der halve kennis door den
schryver gedagvaard. Doch zij worden hem weldra
te magtig. Hij kan ze niet aan, en hoe lan
ger hoe minder .... Den schrijver is het
niet gelukt ook maar een schijn van orde in
den chaos te brengen. Bij toeneming groeide
de stof hem boven het hoofd. Zijne
oostindische geschiedenis werd allengs eene ver
zameling nevens elkander geplaatste nota's
over eene keus van oostindische onderwer
pen". Enz.
Maar dezelfde mond, die dit vonnis sprak,
sprak ook dezen lof, dat er onder de oudere
werken geen gevonden wordt, dat voor de
geschiedenis der Nederlanders in Indiëzulk
eene massa wetenswaardige zaken bevat als
het zijne. Onder de lateren is alleen de ver
zameling onuitgegeven stukken, door mr. de
Jonge bezorgd, met hem te vergelijken....
Vloeien de bronnen rijkelijk zooals omtrent
Amboina, waar hij uit de papieren van
Rumphius putten kon dan is hij zoo uit
voerig en zoo juist, dat de kritiek der 19de
eeuw het plan heeft moeten opgeven hem
aan te vullen of te verbeteren."
Inderdaad is, met al zijne gebreken, het
groote werk yan dezen kolonialen praatvaur
ook voor onzen tijd nog onmisbaar gebleven.
Het vormt de algemeene bron waaruit ieder,
die omtrent het oude Indiëeenig naricht
zoekt, te putten heeft alvorens hij zijn weg
verder kan gaan. En reeds dit zou volstaan
om zijn beeld in een indische eerehal eene
plaats te geven naast of tegenover Rumphius.
Noemde men dezen den Indischen Plinius"
en Junghuhn den Indischen Humboldt",
men zou Valentijn tres faciunt collegium
den Indischen Herodotua" mogen noemen,
dewijl hij voor Indiëeen vader der geschie
denis geweest is.
Wat de derde en zooveel jongere figuur
betreft, die van Franz Wilhelm Junghuhn,
zijn groot werk over Java verzekert hem.
eene plaats onder de vooraanzittenden in
eene indische galerij.
In 1849 verscheen de eerste allevering van
hetgeen voor die dagen een natuurhistorisch
standaardwerk mocht heeten: Java, zijne
gedaante, bekleeding en inwendige structuur. De
schrijver had zich voor eene zoo omvang
rijke onderneming den steun van het mini
sterie van koloniën verzekerd; en dat hij er
naar streefde om,-behalve een wetenschap
pelijk, ook een populair geschreven werk tot
stand te brengen, .bewezen zijne vele natuur
schilderingen. HeV Voorbeeld daarvoor had
hij gevonden in den schrijftrant van zijn
voormaligen beschermer AlexBnder von Humboldt
(die eens bij,de pruisische regeering voor hem
in de bres 'was'gesprongen); nl. in diens
Ansichten dtr Nattur, Zelf erkende hij dat deze
hem gediend hadden als freilich
unerreichbares Muster". Doch zoo hij den
meester al niet evenaardde, hij kwam dien
althans nabij. Zijne schildering was getrouw,
zijne voorstelling levendig en duidelijk. Hij
had scherp waargenomen en gaf scherp terug,
als wilde hij het woord van Boileau beves
tigen : Ce que l'on conroit bien, s'énonce
ciairement".
Voor Indiëin het bijzonder was deze uit
gave eene gebeurtenis. Het groot aantal
inteekenaren op Java en elders, dat met vele
honderde exemplaren het cijfer der oplaag
overschreed, vorderde reeds een herdruk nog
voor dat de schrijver het laatste gedeelte van
zijn boek, dat over de neptunische
bergformatiea, had aangevangen. Reeds zijne vroegere
geschriften hadden in de geleerde wereld
aan zijn naam bekendheid gegeven, dit hoofd
werk maakte hem beroemd. De koning van
Nederland begiftigde hem met de orde van
den Nederl. Leeuw, de koning ?an Pruisen
met de orde van den Rooden Adelaar. Ge
leerde genootschappen boden hem het lid
maatschap aan, geleerde mannen traden met
hem in briefwisseling. Bij zijn in Nederland
doorgebracht verlof bracht hij, behalve de
gegevens voor zijn hoofdwerk, nog andere
winsten voor de wetenschap met zich;
eth.nologische. geologische en botanische verza
melingen.
Alleen zijn herbarium, sedert aan de
leidsche universiteit toegevallen, was van zulk
een omvang dat een aantal bekwame kruid
kundigen zich hadden te vereenigen om het
te beschrijven, en hunne uitkomsten neder
te leggen in een uitvoerig werk; Plantae
Junghuhnianae, etc. Leiden erfde ook zijne
collectie steensoorten; het scheen wel als
wilde de genaturaliseerde Sakser zich niet
meer herinneren dat ook Halle en Berlijn,
waar hij eenmaal aan de voeten der alma
mater had gezeten, hunne natuurkundige
kabinetten hadden. Nadat de vier deelen
van zijn Java met bijbehoorende atlas vol
tooid waren, zette de stoere werkman zich
aan de samenstelling van een groote kaart
van Java, die in 1855 het licht zag, en een
jaar te voren zijn bekend boek Licht- en
schaduwbeelden uit de binnenland'n van Java.
Toen hij in 1804 overleed te Lembang, te
midden der kinaplantsoenen welke de re
geering onder zijn beheer had gesteld, ging
er een krachtige persoonlijkheid ten onder.
Ook een hoekige persoonlijkheid, die in niet
geringe mate les défauts de ses qualités"
bezat. Maar als priester in den tempel der
wetenschap zou hij hoog blijven staan. De
mensch werd in de schatting zijner
tijdgenooten vaak gegispt, veroordeeld zelfs; de
fakkeldrager der wetenschap bleef
onaangevochten. Hij is een der voornaamste, wellicht
met Rumphius de voornaamste geweest uit
die rij van verdienstelijke mannen, allen zonen
van Arndt's Vaterland, die oprezen uit den
drom van duitsche gelukzoekers, die zich met
duitsche grondigheid en volharding toelegden
op de studie van Insulinde's vele eilanden
en volken, en de uitkomsten gulweg hun aan
genomen vaderland schonken.
Achter deze trits vooraauzittenden komt
nog een breede stoet van figuren, wier namen
in de beschavingsgeschiedenis van Indiëeen
goeden klank hebben, wier verdiensten wel
waardig zijn door den nazaat herdacht te
worden, hetzij door het penseel des schilders,
hetzij door den beitel des beeldhouwers.
Daar zijn, onder de ouderen, Engelbert
Kaempfer voor het rijk der Shoguns, Philippus
Baldacus en Hendrik van Eheede van
Drakestein voor de kust van Malabar. De eerste
gaf het aanzijn aan eene Beschrijving van Japan,
die langen tijd als een gezaghebbend werk
en als een vraagbaak voor landgenoot en
vreemdeling gegolden heeft. Van Kampen
geeft hem den lof, dat hij verre weg de beste
en nauwkeurigste berichten over het oude
Japan uit de dagen der Shogun's gegeven
heeft, en dat Europa eigenlijk door hem be
kend werd met dal geheimzinnig, voor den
wereldhandel en de Westersche beschaving
ontoegankelijk rijk. Gelijk Rumphius, gelijk
Junghuhn, was ook hij een Duitscher; en
hij had reeds vele landen en volken bezocht
alvorens hij als heelmeester bij de factory
op Decima in den dienst der O. I. Com
pagnie trad.
Geruimen tijd hield hij zich in Perziöop
en gaf eene uitvoerige beschrijving van dat
land in zijne Amoenitates Exoticae
(Uitheemsche Vermakelijkheden). Korter was zijne
beschrijving van Siam, waar hij trouwens
ook niet lang vertoefde. Doch over Japan,
waar hij tweemaal de hofreis meemaakte naar
de residentie van den wereldlijke;) keizer,
schreef hij een lijvig en merkwaardig boek,
verlucht met merkwaardige platen. En zoo
dit werk thans in menig opzicht verouderd
moet heeten, voor dien tijd was het eene
openbaring. Niet alleen aan zijn aangenomen
vaderland, maar aan heel de beschaafde
wereld bewees hij een onschatbareu dienst
door ovtr de geografie en de natuurlijke
historie van Japan het eenige boek der 17de
eeuw samen te stellen, dat de vergelijking
met de beste Japansche monografiën der
jezuïten kon doorstaan.
Aan de letterkundige verdiensten van
Hendrik van Bheede van Drakestein, den
provoost-geweldiger der O.-I. Compagnie en
gouverneur van de kust van Malabar, heeft
Busken Huet in zijn Land van Rembraiid
een paar fraaie bladzijden gewijd. Bladzijden,
welke hjj aldus aanvangt:
Een vonkelnieuw en zuiver botanisch werk
was de Malabaarse Kruythof van Van Rheede
van Drakestein, van welks Latijnsche tekst
in 1678 het eerste deel verscheen, bestemd
gevolgd te worden door elf andere. In den
dienst der Compagnie opgeklommen tot Raad
van Indiëen gouverneur der Kust van Mala
bar, het voormalig rijk der Portugeezen met
Goa tot hoofdstad, bezat hij, hoewel een
gewezen marine-officier zonder wetenschap
pelijke opleiding, al op zijn veertiende jaar
aan boord gegaan, den aangeboren botanischen
zin van een geniaal dilettant. Hij ia een der
Nederlanders geweest die met niet veel me
thode, maar met eene des te hartstochtelijker
liefde, binnen een bepaald gebied zich op de
tropische flora ga worpen hebben. Hetgeen hij
zelf verhaalt omtrent de wijs waarop hij aan
die honderden fraai uitgevoerde afbeeldingen
van boomen, planten en vruchten gekomen
is, verraadt den onverzadelijken beminnaar
eener onbekende, geheimzinnige weelderige
natuur. Enz."
(Slot volgt).
S. KAI.FF.
J. J. BIKSING,
's-GRA.VENHA.GF,
Molenstraat 55, 65 4 6D 61
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
de Falelastraa.*.
Kantoor-Meubelen
J. MEIJERINK MEIJER.
Teler«*B «O B».
KUNSTHANDEL
f*leiu 99», -+ -t- H- H- -H 's-Gi'Hven/iaye.
Moderne Schilderijen, Aquarellen enz.
Mei?15 Juni
TENTOONSTELLING
VAN
TEEKENINGEN
DOOR
D. NYLAND
IN DEN KUNSTHANDEL
Wed, G. DORENS & Zn.
TOEGANG VRIJ. ROKIN 56.
DROY/OT
-t- H- WKSSEK A Co. ?»? 4>
* L1KQE HOUTSTRAAT 7 A 2 *
- - - JL>en Httttjtf - -
. - TKI.BFOON INTBBt:. »T4 . .
GROOTSTE INRICHTING VOOK
COMPLETE MEUBILEERING =
IN ALLE STIJLEN =.?=. ?=.
ANTIQUITEITEN = = =
EIGEN MEUBELFABRIEK
nillMIIIIIIIMIIHIIIIIIIMIMIIilllllllMlllllirilllllllMlltlIIMIIIIIIIIIIIMIIilirïl
I k Ik Fabriek vao tonrata, |
l ? Hofjuwelier. |
f Oudegracht E 17, utrecht, i
l C A M 1) F L, A B R E S. f
iiiniilll iiimiimiimiimiiimmiii n MUI fi
Kunsthandel
KRÜOER fr
37" Noordeinde.
's-Gravenhage.
T
Permanente Tentoonstelling
v: Schilderijen en Aquarellen.
Een natuurgetrouw Portret
l»
? j & v AU l Vil w JW W VI &AXJ JLL * W ?
naar iedere foto
geschilderd,
is een al
Ierdankbaarst ge
schenk voor
elke gelegenh.
Prijscourant gratis.
H. BOGAERTS & C°,
B O X T E E,.
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
ZEISTER FABRIEK
VAN
KOPERWERKEM
2 MINUTEN VAN
STATION DRIEBERGEN
MODERN EN
ANTIEK KOPERWERK
GIETERIJ VOOR
FIJN KOPER EN BRONS