Historisch Archief 1877-1940
t
AMSTERDAMMER
A°. 1907..
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
OimcLer redLeiotie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v-a. n. J". 3D IE IK: O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . f 1.50, fr. p. post ? 1.G5
Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling, mail 10.
Afeonderüjke Nummers aam 'de Kiosken verkrijgbaar O.lS'.
Zondag 23 Juni.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. ...,,? 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duifscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUUOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig,
Prijsvraag voor een Woonhuis,
Bij opening der naambirieven na
verkregen machtiging is gebleken,
dat de premies (zie De Amsterdammer
van 16 Juni 1907) zijn toegekend: voor
No. 16, motto: D. O. B?aan L. Streef
kerk, te Naarden; Ho. 23, motto: Salome,
aan R. J. Hoogeveen, te Amsterdam;
No. 47, motto : Grasmaand, SI. de Klerk,
te Amsterdam; No. 63, motto: Het hart
der aarde is van goud, aan Piet Kramer,
"te Amsterdam; No. 20, motto: Alpha,
aan D. Baars en P, J. Honig, t
Amsterflam; No. 38, motto: E.KH.F., aan
|I. Enklaar Jr., te Rotterdam.
De Jury :
H. P. BERLAGE ICzs.
W. K.BOMHOUT Czx
J. H. W. LKLIMAN.
J. W. C. TBLLEOEN.
J. VERHEUL DZN.
INHOUD:
? Uitslag Prijsvraag voor een Woonhuis.
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Instellen van
een commissie tot onderzoek van de
legerbelangen, door E. van <Jendt. Het onder
zoek naar het vaderschap en het nieuwe
wetsontwerp, (Ingez.), door H. 'C. van Loenen
de Bordes. SOCIALE AANGELEGEN
HEDEN: Het sociale belang van coöperatief
.wonen, door M. P. de Clercq.
;FEUILLE,TON : Milieu's. Naar het Engelsch, van Grave
,-Ellery Channin?, (slot). KUNST EN
LETTEREN: De bespreking derCoremanswet,
? door Herman Teirlinck. Verzen, van Annie
-Salomous, beootd. door dr. H. J. Boeken.
.Renaissance. Roman, door Ed. Thom.
Prik,ker, beoord.door B. Canter. VOOR DAMES:
>Vrouwenhulp in gevangenissen, door H. van
.de Moer. Mode-ateliers en nog wat, door
H. J. C. Risselmann. ALLERLEI, door
?Caprice. UIT DE NATUUR, door E.
Hei,mans. 't Binnenhuis 1900 1901, met
.(afbeelding. Het eeuwfeest te Assen, door
?F. v. d. Herwig, met afbeelding. Muziek
'in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. De
-Keechiedenis herhaalt zich, door Cornelis
'Veth. Dea.s. tentoonstelling van Gooische
?oudheden, door F. W. Drijver.
..Vacantiekinderfeest, door Tr. Kruyt-Hogerzeil. Hoe
<men vroeger de armen behandelde en
onverimogende vreemdelingen afschrikte, door J.
C. .Peereboom. FINANCIEELE EN
(OEGONOMISCHE KRONIEK, door Alex; J.
Mendrix en V. d, S. SCHETSJE.
1NG-JE2ONDEN. DAMRUBRIEK.
SCHAAKADVERTENTIEN.
Instellen van eene commissie
tot onderzoek van de
legerbelangen.
Het mag voorzeker een gelukkig ver
schijnsel genoemd worden, dat in den
laatsten tijd .uit iedere politieke richting
krachtige stemmen opgaan tot het instel
len van eeae commissie tot onderzoek
van de legerbelangen. Een gedeelte
plaatst zich Baarbij op het standpunt
van het aanbrengen van bezuinigingen,
een ander gedeelte op dat van een onder
zoek naar de legerbelangen in het algemeen.
Voortdurend wordt in dagbladen van
?verschillende richting tot een of ander
/aangespoord, omdat het vertrouwen in
?de behartiging der legerbelangen ge
schokt is; omdat de meening, dat op
weiBchillende onderwerpen kan worden
beauinigd, meer en meer veld wint en
omdat naar algemeen gevoelen
dient ie worden uitgemaakt, wat noodig
i* .en welke lasten moeten worden opge
legd .om het volk weerbaar te maken.
Ook .de Volksvertegenwoordiging toont
veel belangstelling voor dit onderwerp.
Er gaat .dan ook geen oorlogsbegrooting
einder den jttamer van de voorzitters van
déKamers 4er Staten-Generaal door of
verschillende leden hebben bij de Regee
ring op de instelling van eene commissie,
als bovenbedoeld, aangedrongen.
Hebben de ministers van oorlog Eland
en Bergansius er zich, door het opwer
pen van allerlei bezwaren, aan weten te
onttrekken, onder den minister Staal
beeft de onderwerpelijke zaak een veel
ernstiger aanzien gekregen. Bij de be
handeling der oorlogsbegrooting voor
1907 wai het inzonderheid het kamerlid
Tal ma, dat krachtige argumenten aan
voerde, waarmede zeer veel leden instem-.
den. Hij eindigde zijn laatste betoog als
volgt:
; Om nu de Kamer de gelegenheid te
i geven om uitspraak te doen over eene
, zaak, die van alle zijden der Kamer sinds
i jaren met groote sympathie is begroet
en de Regeering in de gelegenheid te
stellen eerder dan de vorige eene staate
commissie in het leven te roepen, heb ik
de eer de volgende motie voor te stellen:
De. Kamer, vaa oordeel, dat tot her
stel van het vertrouwen van het volk in
's lands weerbaarheid en tot bevestiging
der overtuiging omtrent de noodzakelijk
heid van de geldelijke en persoonlijke
lasten voor de verdediging op het volk
gelegd, een opzettelijk onderzoek dringend
noodig is, dat dit onderzoek behoort te
geschieden door eene staatscommissie,
gaat over tot de orde van den dag."
De motie werd ondersteund door de
heeren Duymaer van Twist, Van
Wijnbergen, Van Asch van Wijck, Ketelaar,
Marchant, Van Kol en Nolting.
Bovendien heeft het Tweede Kamerlid,
de heer Van Kol, bij het voorloopig
verslag op het nog aanhangige wets
ontwerp tot het instellen van een fonds
voor de spoedige afwerking van de Stel
ling van Amsterdam eene nota gevoegd
met de volgende conclusie:
Waar de doelmatigheid der Stelling
van Amsterdam reeds sedert jaren door
velen wordt betwijfeld en zij door de
deskundigen werd veroordeeld als een
muizenval" noodlottig voor onze troepen
in geval van oorlog, voor onae .financiën
in den tijd van vrede, verlammend wer
kende op energie en Nederland vrijwel
weerloos latende ondanks de oSers van
millioenen gouds, kunnen en mogen de
Staten-Generaal de groote verantwoor
delijkheid der aanneming van dit wets
ontwerp niet dragen zonder voorafgaande
degelijke en onpartijdige inlichting.
Eene enquête-commissie dient te wor
den ingesteld, die afdoende .gegevens
verzamelt om de Nederlandsche Volks
vertegenwoordiging in staat te «tellen
haar oordeel uit te spreken met volledige
kennis van zaken. Na een derde eeuw
wachtens met de uitvoering van dit deel
der Vestingwet van 1874, kan een uitstel
van enkele maanden geen ernstig bezwaar
meer opleveren."
De Nieuwe Arnhemsche Courant merkte
omtrent den inhoud dezer nota o. a. het
volgende op:
Alvorens er dus toe over te gaan
gedurende elf jaar jaarlijks ?850,000 ie
besteden behoudens hetgeen meer
noodig zal blijken is het toch waarlijk
i niet te veel geëischt, indien men vooraf
volkomen zekerheid verlangt zoowel wat
de militaire als de politieke waarde der
.?Stelling betreft. .>
Die twijfel bestaat en wordt ge^oe'd
?door hetgeen van de zijde der
vaorstan.ders wordt aangevoerd of liever wordt
.achterwege gelaten. Zij, die beproeven
,uit eigen oogen te zien en zich niet
?door de gebruikelijke frazen laten
af?echqpen, dienen althans de moreele zeker
heid te erlangen, dat de gevraagde som
niet nutteloos zal worden besteed. En al
moge de Regeering volkomen overtuigd
zija van de wenschelijkheid eener spoe
dige .behandeling en aanneming van het
wetsontwerp, zal zij toch o. i. goed doen
zich niet te verzetten tegen het voorstel
van den heer Van Kol, wil zij niet het
gevaar ioopen, dat de onafwijsbare eisch
wordt afgewezen."
Naar onze meening kan als vaststaand
worden aangenomen, dat het spoedig tot
eene commissie van onderzoek zal komen.
Dr. Molens geeft in de Venloosche
Courant den raad om er den naam van
defensie-commissie" aan te geven in
plaats van bezuinigings-comtnissie".
Met de aanvaarding van laatstbedoelde
commissie toch zou een minister van
Oorlog en zij u geheele departement in
zekeren zin verkwisting erkennen.
Hoe dit intusschen zij, ons wil het
voorkomen, dat de eenige weg, welke
tot het verlangde doel zal leiden, is de
instelling van eene enquête-commissie.
Eene staatscommissie moge voor veel
onderwerpen nuttig kunnen zijn, voor
de onderwerpelijke aangelegenheden ech
ter achten we dat niet het geval.
Treffende voorbeelden toch zijn aan
wezig, dat de Regeering, onder wie zoo
danige commissie werd ingesteld, ofwel
opvolgende, de door bij Koninkl. Besluit
ingestelde staatscommissie uitgebrachte
rapporten eenvoudig ter zijde legden.
Eene enquête-commissie heeft veel
meer macht en gezag dan eene staats
commissie en kunnen getuigen onder eede
worden gehoord, doch, wat hier het
zwaarste weegt, is, dat de Regeering
met den uitslag eener enquête-commissie
rekening moet houden, wil zij in vrede
blijven leven met de Volksvertegenwoor
diging.
Waarlyk, het onderwerp is zoo belang
rijk, dat er alle aanleiding voor de instel
ling van aoodanige commissie bestaat.
Vermits het instellen van eene enquête
commissie tot de zeldzaamheden behoort,
kunnen de daaromtrent bestaande wette
lijke bepalingen niet als algemeen bekend
?worden aangemerkt.
Daarein laten we de eerste drie arti
kelen van de wet van 5 Augustus 1850
(Staatsblad no. 45), gewijzigd bij de wetten
van 15 April 1886 (Staatsblad no. 64)
en van 31 December 1887 (Staatsblad no.
265) hier volgen.
Artikel J. Het besluit tot het instellen
van een onderzoek (enquête) wordt, nadat
het onderwerp vooraf in de afdeelingen
onderzocht en aan de orde van beraad
slaging is gesteld, in eene vergadering
der Tweede Kamer genomen en bevat
eene nauwkeurige beschrijving van het
onderwerp des onderzoeks.
Ariikel 2. Dit besluit wordt, bij uit
treksel uit de notulen der Kamer, in de
Staatscourant geplaatst.
De namen der leden, die tot eene
commissie van onderzoek zijn benoemd,
en de bepaling van het getal, dat min
stens tot de afneming der verhooren
wordt vereischt, worden eveneens bij uit
treksel uit de notulen openbaar gemaakt.
Uitbreiding, aanvulling of vervanging
van het personeel der commissie van
onderzoek, alsmede hare ontbinding,
worden langs denzelfden weg kenbaar
gemaakt.
Artikel 3. Van het tijdstip der eerste
bekendmaking af, zijn alle ingezetenen
en andere binnen het grondgebied des
rijks verblijf houdende personen, ver
plicht aan de oproepingen tot verhoor
te voldoen, door de commissie uitge
vaardigd, en alle openbare ambtenaren
gehouden om, in overeenstemming met
de bepalingen dezer wet, gevolg te geven
aan de vorderingen der commissie van
onderzoek, die deze tot uitvoering van
haren last noodig oordeelt.
De hoofden der ministerieele departe
menten kunnen alleen ondervraagd wor
den op de wijze als bij de Grondwet
voorgeschreven.
Een schoone gelegenheid voor den nieuu'
opgetreden minister van Oorlog om, als
eersten inzet, in deze aan den a Igemeenen
volkswensch te voldoen. Moge hij Itaar niet
laten voorbijgaan.
E..VAN GENDT.
Het onderzoek naar het vader
schap en het nieuwe
wetsontwerp.
(Ingezonden).
Er zijn zeker weinig wetsontwerpen, die
zoozeer onze belangstelling waard zijn, als
het wetsontwerp naar onderzoek van het
vaderschap, dat op het oogenblik in de
Tweede Kamer behandeld wordt.
Voortgesproten uit het bewustzijn van het
onrecht dat een inenschelijk wezen wordt
aangedaan, door onze opvatting en beoor
deeling van het onwettige kind, is het een
heugelijk teeken van zedelijken vooruitgang;
en daar dat onrecht, volgens de openbare
meerling, gesanctioneerd wordt door art.
342 B. W. richt de eerste aanval zich tegen
het verbod in dat artikel neergelegd.
Ik moet eerlijk bekennen, vroeger ook de
meening te zijn toegedaan geweest, dat art.
342 de bron was van veel kwaad, en dat
het strijdig is met het gezond verstand om
het onderzoek te verbieden naar den vader
van het onwettige kind, waar men toch zeker
weet dat het eren onmogelijk zonder vader
kan geboren zijn als het wettige kind.
Als ik toen den verontwaardigden uitroep
van den heer van Idsinga in de Tweede
Kamer gelezen had : men beginne met art.
342 B. W. te schrappen, want het is een van
de gemeenste artikelen die ooit in de wet
zijn neergeschreven" dan zou ik het daarmede
voor zoover ik het met het ontzag voor ons
B. W. had kunnen overeenbrengen, geheel
eens zijn geweest, omdat ik dat verbod zoo
gruwelijk onrechtvaardig vond, en er als 't
ware de belichaming in zag van de minach
ting waarmee de openbare meening het on
wettige kind achtervolgt van het begin tot
het einde van zijn leven.
En dit is toch volkomen onjuist.
Ook zonder dat verbod zal men neerzien
op het kind, dat geboren wordt zonder wet
tigen vader, inplaats van op den man, die
zijn kind verlaat; en ook zonder dat verbod
zal men het kind laten boeten voor iets, waar
aan het geheel onschuldig is.
Stellen wij bijv. eens dat het nieuwe ont
werp wordt aangenomen, zal het onwettige
kind dan op school naast andere kinderen
kunnen zitten, zonder beschimpt te worden;
zal de jongen ooit dezelfde carrière maken
als de jongen uit wettige ouders geboren;
zal het meisje op dezelfde wijze worden ten
huwelijk gevraagd, als de dochter van wettig
gehuwde ouders?
De minachting, waardoor het onwettige
kind gedurende zy'n geheele leven wordt
teruggestooten en terneer gedrukt, steunt op
een ,berg van vooroordeelen, en zal slechts
wijken voor meerdere ontwikkeling, een j uister
inzicht in . wat werkelijk goed en kwaad is,,
minder bekrompenheid en een hoogere recht-,
vaardigheidszin. Minachting en schande staan
niet geschreven in art. 342 B. W., maar in
de hoofden en harten van die vreeselyke
men" en zijn daarom heel wat moeielijker
weg te nemen dan door het veranderen van
een wetsartikel.
Met den heer van Idsinga en vele anderen
wensch ik art. 342 geschrapt te zien, doch
niet omdat het een der gemeenste, maar
omdat het, 't zij al weer met verschuldigd
ontzag gezegd een der onzinnigste artikelen
is, die ooit in de wet zijn neergeschreven l
Het verbiedt iets wat onmogelijk kan ge
daan worden!
Men weet zeker, dat het vaderschap van
een kind nooit wettig te bewijzen is, en
daarom lijkt mij een wetsartikel, dat iets
onmogelijks verbiedt groote onzin.
Men kan de zedelijke overtuiging hebben,
dat een man de vader van eea kind is, en
die overtuiging kan ook buiten huwelijk, zoo
sterk zijn, dat de man vrijwillig zijn vader
plichten aanvaardt of nadat zijn geweten is
wakker geschud door zedelijken dwang. Men
kan de gemeenschap, ofschoon zeer moeielijk
bewijzen; maar dat van de gemeenschap
met een bepaalden man het kind geboren is,
kan nooit wettig bewezen worden.
Volkomen ben ik het hierin met jhr. mr.
Kochussen eens, waar hij in zijn bekend werk
over het Onderzoek naar het Vaderschap zegt:
de vaderlijke afstamming Is eennatuurgeheim,
en noch in de Kamerdebatten, noch in de
geschriften, die il? over het vraagstuk las,
heb ik van voorstanders van het nieuwe
wetsontwerp dit punt weerlegd gezien. De
zwakste poging was wel het negatieve argu
ment van den heer Hugenholtz die zeide:
precies hetzelfde geldt in het huwelijk, daar
is het vaderschap ook niet te bewijzen," want
daarin erkent hij juist wat hij wenscht te
bestrijden en waarin m. i. de groote font ligt
van het nieuwe wetsontwerp; en van den
heer de Visser, die ter verontschuldiging
aanvoerde dat: de vader in het huwelijk
toch ook steeds als zeker wordt aangenomen"!
Dit is volkomen waar. Want door een
huwelijkscontract wordt geen natuurgeheim ont
sluierd, art. 305 B. W. zegt zeer terecht:
Het kind, hetwelk staande huwelijk is geboren
of verwekt, heeft den man tot vader."
Daarin wordt inderdaad aangenomen of
juister gezegd, vastgesteld dat de echt genoot
der vrouw, de vader van het kind is, maar,
en hier is het groot verschil tusschen de
echtelijke en de buitenechtelijke kinderen
eerst nadat de man in een wettig, door ge
tuigen medeonderteekend contract, openlijk
verklaard heeft dat hij gelooft en vertrouwt
de vader te zijn van de kinderen die de be
wuste vrouw ter wereld zal brengen; en in
gevolge dat contract verleent de wet hem
rechten en plichten jegens zijne nakomelin
gen die daardoor gewettigd worden.
Op grond dus van eene zedelijke overtui
ging teekent de man het contract, waaruit
wettelyke verplichtingen voortvloeien; op
grond van diezelfde zedelijke overtuiging be
hoort de man te zorgen voor de kinderen,
die hij buiten huwelijk heeft verwekt, maar
wettelijke verplichtingen kunnen niet
voortvloeien uit een feit dat niet bewezen
kan worden, of een contract dat niet bestaat.
De man kan op geen andere wijze wettige
nakomelingen verkrijgen dan door het con
tract, waarin hij met toestemming der vrouw,
verklaart te zijn de vader van de kinderen
die uit haar zullen geboren worden of reeds
geboren zijn; de vrouw verkrijgt wettige na
komelingen door het feit van de geboorte,
waardoor het kind zijne afstamming van de
moeder bewijst. Daarom ligt voor de vrouw
de zaak anders.
Waar ons rechtsgevoel, ons zegt dat zij
die het kind hebben verwekt het ook moeten
verzorgen ; waar de wet in overeenstemming
hiermee dien plicht grondt op de afstamming;
waar die afstamming wat de vrouw betreft,
zoo gemakkelijk te bewijzen is, daar magen
moet h&lr ook de ouderplicht wettelijk wor
den opgelegd en behoort het buitenechtelijk
kind, wat erfrecht en familiebetrekking aan
gaat, geheel gelijk gesteld te worden met
hare echtelijke kinderen. Doch de vervulling
van dien ouderplicht mag haar niet moeilijk,
ja, baast onmogelijk gemaakt worden door
de schande en de minachting die volgens
de openbare meening, nu eenmaal onaf
scheidelijk verbonden zijn aan eene on wettige
geboorte.
Onrechtvaardig is de openbare meening.
die de daad kortweg naar de gevolgen be
oordeelt, zonder te vragen naar de oorzaken
en beweegredenen, die toch zoo hemelsbreed
kunnen verschillen; en waar die openbare
meening zulke ontzettende gevolgen heeft,
en in staat is twee menschenlevens te ver
woesten, mocht men zich wel eens wat ern
stiger bedenken, alvorens zoo lichtvaardig
te oordeelen.
Wij vinden verkeerd alles wat de orde en
den regel in de maatschappij verstoort, wij
beschouwen het wettig huwelijk als eene der
hechtste grondslagen waarop die maatschappij
is opgebouwd, en veroordeelen daarom hen,
die openlijk door hun gedrag het schoon
gebouw ondermijnen; maar wij vergeten in
onzen ijver, dat de natuur zich niet altijd
aan maatschappelijke regelingen stoort; wy
vergeten dat het sexueele gevoel een der
machtigste gevoelens is, die de natuur in den
mensch heeft gelegd, en dat zwakheid en ge
mis aan zelfbeheersching, hoe
afkeuringswaardig ook, in zich zei ven, juist in dit geval
zeer verschoonbaar zijn omdat ze haar oor
sprong hebben in dat natuurlijk, menschelijk
gevoel.
Behoort men dus de daad der gemeenschap
te verontschuldigen, overwegende dat ze
gepleegd werd onder den invloed van een
machtigen natuurdrift, de fout der onver
antwoordelijke lichtzinnigheid, die geen reke
ning hield met de gevolgen, blijft. Die fout
wordt echter niet verholpen door eene wet,
die willekeurig ingrijpt, en een surrogaat
geeft aan het kind voor datgene, waarop
ieder kind dat geboren wordt een zedelijk
recht heeft; noch door een hard en vernie
tigend oordeel die fout kan slechts worden
goedgemaakt door de personen zei ven; door
beide ouders als zedelijken plicht, omdat
zij als volwassen menschen verantwoordelijk
zijn voor hun daden; door de wouw boven
dien als wettelijken plicht, omdat bewezen
is dat het kind uit haar geboren werd.
De gevolgen heeft de natuur nu eenmaal
op de vrouw alleen gelegd en daaruit vloeit
voor haar ook de plicht voort, om in den
vollen zin van het woord moeder te zijn
voor het kind dat zij ter wereld bracht,
des te meer omdat zij het kind door zijne
onwettige geboorte beroofd heeft van dea
vader en de opvoeding in het gezin, die het
zonder haar fout had kunnen hebben.
Over die fout echter heeft niemand te
ocrdeelen; slechts het kind heeft het recht
haar ter verantwoording te roepen dit
is geheel een zaak tusschen moeder en kind.
De wereld heeft het recht niet haar te bemoei
lijken in het volbrengen van haar plicht;
integendeel, zoolang het voor haar en voor
iedere vrouw nog zoo moeilijk is in baar
onderhoud en dat van haar kind te 'voorzien;.
moeten wy haar liefdevol tegemoet komein»
zooals wij weduwen en verlaten vrouwen
helpen en steunen.
In de quaestie, welke de gevolgen znüea
zijn indien het ontwerp wordt aangenomen,
zal ik mij hier niet begeven; ze worden hóe
langer hoe twijfelachtiger naarmate de Kamer
debatten vorderen, die aanleiding geven tot
de meest uiteenloopende gevolgtrekkingen j
doch al zouden ze ook in vele opzichten
heilzaam zijn, dan mag toch medelijden roet
het ongelukkige kind ons niet verleiden
wetten te maken waardoor iemand tot iet»
veroordeeld wordt, alleen op vermoedens. ??
En bovendien vrees ik dat dit slechts het
begin zal zijn van het einde!
Staat men eenmaal de alimentatie-actie toe,.
op grond van vermoedelijk vaderschap, dan
is er geen enkele reden om niet de
paterniteits-actie Ie laten volgen. Neemt men een
maal aan dat vermoedens gelijk staan met.
wettelijke bewijzen, dan komt ook aan het
kind, op grond van zijne afstamming, die dan.
als wettig bewezen wordt aangenomen, erf
recht en vordering tot erkenning van slaat
toe; dan wordt het surrogaat gelijk aan het
echte, en dus het wettig merkteeken over
bodig.
Maakt men het buitenechtelijk kind wet
telijk gelijk aan het echtelijk kind, dan beeft
het huwelijk geen raison d'être meer en kan;
men het evengoed afschaffen; want, als men
zonder den omslag van een testament te
maken, iemand een erfenis kan verzekeren,,
zal niemand zich de moeite meer geven van,
naar den notaris te gaan; en evenmin 2*1
men zich de moeite geven van naar het stad
huis te gaan, wanneer de rechten der kinderen
zonder huwelijkscontract evengoed
verzerkerd zijn.
Ik wenseh die gelijkstelling niet; niet orndafc
ik vrees dat de hoogheid en heiligheid van bet
huwelijk daardoor zullen worden aangetast
de innerlijke waarde van het huwelijk woidt
m. i. niet verhoogd door de opzettelijke
achrternitstelling van ongelukkige kinderen
en nog veel minder omdat ik het kind zoo>
maar willekeurig een straf zou willen opleggen
voor eene daad waaraan het volkomen on
schuldig is de rechtlooze positie van het
buiten huwelijk geboren kind is geen straf,
maar een onvermijdelijk gevolg van zyne
reehteloozs geboorte, waarvan zijn oudersdoor hnn
onverantwoordelijk verzuim de oorzaak zijn;
maar omdat het mij niet juist lijkt twee
dingen hetzelfde te noemen die niet hetzelfde
zijn, en niet góéd om het wenschelijke over
bodig te maken, door het niet wenschelijke
er aan gelijk te maken. Allen wensehen wip
het huwelijk in stand te houden; door iet»
anders er aan gelijk te maken heffen wij het
op. Dat dit in het belang der maatschappij
is, zal niemand durven beweren.
Amsterdam 10 Juni '07.
H. C. v. LOENEN DE BOKDESL
(NIIIIUIIIIUUUIHHIHUIIIIIItllll
Sociale
Het sociale belaag yan CoöjeratiÊf-FOBeir,
door M. P. DE CLERQ.
De voorname oorzaak waarom de degelijke
samenwerking ouder coöperatie verstaan
wordende, nog zoo weinig buiten 's-
ravenhage en Haarlem in ons land op het wonen
wordt toegepast, is inderdaad de weinige
bekendheid met het sociale belang daarvan,
met name bij de ontelbaren, die er zelf
geen gebruik van willen of kunnen maken,
uit'welken hoofde dan ook.
Ik acht het daarom een nuttig en dank
baar werk, de invloed ten gunste van het
woningvraagstuk, als duidelijk bewijsbaar
gevolg van coöperatief-wonen, zoo veel
mogelijk bekend te maken, te meer omdat
de thans ook in Nederland vigeerende
Woning- en Gezondheidswetten dit
onderwerp op algemeene belangstelling aanspraak;
doen maken.
Hoewel ik vroeger in dit "Weekblad reeds
de nadere bijzonderheden betreffende co
peratief-wonen breedvoerig het omschreven,
wil ik toch nog even beknopt herinneren,
dat dit zeer eenvoudig bedoelt de winst
diéhuiseigenaren, voor de moeite, zorg ea.
risiko's aan het verhuren verbonden, in alle