De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 23 juni pagina 5

23 juni 1907 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1565 D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E I) K R L A N D. te schreven, en te vragen of mej. Arendt i aar eens zou willen bezoeken. Het gevolg van die ziekte en dit bezoek was, dat de voormalige diefegge nooit meer in handen van de politie is gekomen. Over de moeilijkheid om ontslagen gevan genen geplaatst te kragen in een voor haar geschikte betrekking, kunnen a leen zij oorueelen, die dit werk ter hand nemen. Mej. Arendt heeft hiervan natuurlijk óók ondervinding en klaagt er in haar verslag over. Daarbij komt, dat die ongelukkigen voor het meerendeel een kindje ten haren laste hebben, en de groote moeilijkheid is nu, den moed er in te houden, om bij de vele deceplies die de arme moedere ondervinden, het hoofd boven water te doen blijven. Mej. Arendt heeft een kamer met twee bedden gehuurd, alwaar zij van l Juni 1904 tot Dec. 1908 246 ?rouwen heeft verpleegd en 36 verlaten kleintjes. Daarenboven heeft zij 500 onechte kindertjes in gesticht geplaatst. Maar eindelijk was de finantiëele draagkracht van naej. Arendt niet groot genoeg om de onkosten te dekken, en nu is er een vereeniging gesticht, waarvan uitgaat het op richten van een asyl. Voorts vindt mej. Arendt, dat de veroor deelden oter het algemeen in drie catego rieën kunnen worden ingedeeld. De eerste en minst voor verbetering vat bare is de categorie der erfelijk belasten, kinderen van dronkaards enz. Hier worden op vreeselijke wijze de woor den uit den Bybel vervuld: Ik zal de zonden der vaderen vergelden tot aan het derde en vierde geslacht!" Tot de 2e catagorie reken ik de zorgeloozen en onverschilligen. Zij hebben geen weer standsvermogen, zij kunnen echter worden gered, als hun een helpende hand wordt toegestoken, die haar niet los laat alvorens zy op eigen beenen kunnen staan. Als er in alle steden vrouwelijke assistenten bij de politie waren, dan zou het getal slacht offers behoorende tot deze rubriek zeer veel verminderen!" voegt mej. Arendt er aan toe. De derde categorie, omvat de zoogenaamde gevallen" vrouwen! Wel is het heel moeilijk, verbetering aan te orengen bij vrouwen die een lui en weel derig leven verkiezen boven arbeid en eenvoud. Als men, zooals ondergeteekende, in den Vrouwenbond tot verhoogii g van het zede lijk bewustzijn'' werkzaam is, dan weet men hoe die hierboven genoemde karaktereigen schappen telkens met elkaar in botsing komen. Hoe vaak meent men het gewonnen te hebben ; en door een enkele toevallige ont moeting, valt het met zooveel moeite opge bouwde weer in duigen! Daarom: zooveel mogely k trachten te voor komen zooals het staiionswerk nu doet ? en veider zonder ophouden strijd voeren tegen drankzucht en zedeloosheid l H. VAN DE MOEK. Modeateliers en nog wat. Wat D. B. A. J. in den aanvang zegt, dat zij namelijk in haar stukje de zaak van een anderea kant beschouwt, maakt een klein verzet mijnerzijds noodzakelijk. Het wil toch my voorkomen, dat zij de zaak niet ?an een andere doch van dezelf Ie zijde beschouwt en dat zij slechts daarom schijnbaar tot andere conclusies komt omdat... zij niet goed schouwt. UIT DB NATUUR CCXXVIII. 't Aquarium van Artis. Dit vergat ik de vorige week nog te zeggen : Wie 't zoo stellen kan, bij zyn bezoek aan Amsterdam moet vooral den tocht door Artis in den vroegen morgen beginnen, of zorgen er 's avonds na vijven nog een p osje te kunnen blijven. Dan, als alle Amsterdammers tafelen of nog slapen, kan het er zoo stil en mooi zyn, dat ge u verbeeld', op een groote buitenplaats te wandelen; en alleen 't getjingel van de trams of het gillen van een boot in 't dok herinneren er u zoo nu en dan aan, dat ge u midden i a een rumoerige wereldstad bevindt. Ga dan een poosje rustig zitten bij 't chocolade-huisje, op een bank naast het groote grasperk met 't ronde djvertje en de ingegraven waterleliekuipen. Onder bloeiende linden door hebt ge dan 't gezicht op het groote alpenrozenperk voor 't aquarium. Op dat lichtgroene kleed van 't geschoren gras komen 's morgens uit de rhododendron, en uit de groote eiken en linden de vrije vogels van Artis ontbijten en spelen. Daar huppen de zwarte merels en de bruin met wit gestippelde zanglijsters voor u langs, daar komen de houtduiven en de tortels fourageeren, spreeuwen, kauwtjes, schildvink en groenvink pikken voor uw voeten naar iets, wat ge niet onderscheiden kunt; een paar grauwe vliegenvangers ze nestelen in 't half-open nestkastje van den eik ver toont er zyn vliegtoeren, met een wipje omhoog, een voor u onzichtbare mug of vlieg gesnapt en dan met een zwaai en een ruk weer terug naar 't zelfde takjevan den hazelaar, 't zelfde paaltje van 't hek of van een rustbank. Een paar huiszwaluwen scheren er over. Voortdurend roekoet 't boven u, de tortel kort er dof welluidend, de kleine win terkoning schettert op eens, dat ge er van schrikt; en voortdurend trillert er iets in de lindenboomen ; dat doen de groen vinken die hun tevredenheid te kennen geven over 't mooie weer; de prettige stilte en de altijd voor hen gedekte tafels van Aitis. Eerst als 't drukker wordt in den tuin, zoo tegen elven, gaat ge 't Aquarium binnen. Daar is 't nooit rumoerig; let maar eens op, de menschen spreken er nooit hardop en ook de kinderen fluisteren er als in een kerk. Dat komt door 't indrukwekkende van de groote hal; die herinnert me nog altijd, 'k heb 't al eeis meer gezegd, aan de Nautilus uit de onderzees ehe reis van Jules Verne; telkens weer krijg ik den indruk, door de ruiten van een groote scheepskajuit de geheimzinnige diepte in te kijken, 't Is er halfduister, 't water in de bassins wordt van boven belicht, de achterzijde en de afscheidingen ziet men niet; dat brengt de verbeelding in gang, 't maakt de groote menschen stil en de kleine smaken er 't zelfde prikkelend genot als voorheen op de kermis in een glaasjesspel" zooals wij kinderen 't noemden. De illusie wordt u wel een weinig benomen, als ge merkt, dat rechts 't zoetwater-gedierte zwemt, en links alleen de zeegedrochten zich bewegen; en dan de bordjes met de namen en de geschilderde afbeeldingen ! Eigenlijk Al dadelijk treft het ons, dat D. E. A. J. haar kennis van vakbij zonder heden heeft opgedaan bij een lelfttandig onderneemster, die, blijkens mededeeling van de schrijfster, tegen een leugentje nu niet opziet. Deze onder aeemster weet verder, dat D. E. A. J. een goed mensch is, die niet wil, dat de meisjes overwerken en zelfs de honderd opnaaiseltjes" overbodig oordeelt. Het is dus in het belang van deze werkgeefster bij haar cliënt D. E. A. J. de overtuiging te vestigen, dat zy haar personeel voorbeeldig behandelt. Maar hieruit leiden we tevens af, dat aan de mededeelingen van deze onderneemster niet veel waarde te hechten is. De clou van het stukje van D. E. A. J. is echter de fop-scène. Eerlijk gezegd geloof ik, dat de modiste er haar goedhartige cliënt maar heeft willen laten inloopen en dat het haar maar al te wel gelukt is. Jokt u dan maar dat u haast hebt, en u zult zien, dat u uw japon vroeger thuis krijgt" zegt de modiste. Maar D. E. A. J., bent u nu heusch zoo nai'ef te meenen, dat, als u morgen met dit leugentje büuw modiste komt, zij u gelooven zal ? Ach kom, ze heeft u immers zelf dit raadje gegeven. D. E. A. J. heeft een modiste, die haar vak goed verstaat en het daarom druk heeft. Bijna al haar klanten zijn van de soort, als die, tot welke ik in No. 1561 mijn stukje richtte: altijd haast en voor geen rede vatbaar. De modiste kan geen ijzer met handen breken en beschikt als elk ander o ver niet meer dan 24 uur per etmaal. Bestellingen afwijzen gaat niet en dus worden zij die het hardst schreeu wen en tevens goede klanten zijn het eerst geholpen. Zulke klanten als D. E. A. J. zijn een uitkomst, kunnen wachten. Maar D. E. A. J. verliest soms het geduld en, hoewel onder een vriendelijk praatje door moppert wat. Naar aanleiding nu van zoo'n mo pergeaprek gaf de modiste lachend den beroem den fop-raad. Zoo zal het gegaan zijn. In elk geval blijkt dit stellig uit het stukje van D. E. A. J., dat alle klanten van haar modiste, behalve D. E. A. J. zelf, in mijn artikel van No. 1561 een opwekking hebben, waar aan zij, hoop ik, zich zullen stichten. De andere mededeelingen in het interesran e stukje kan ik. als niet ter zake, negeeren. Met mijn meergenoemd familielid las en herlas ik het en we waren het er over eens, dat, als aan D. E. A. J. de samenstelling van een wetboek op het modebedrijf zou worden opgedragen, het er goed zou uitzien. Beiden vonden we ook, dat vooral de laatste alinea blijk gaf van een verrassend diep inzicht in de menschelijke natuur" en van een goed begrip van de hedendaagsche moeilijkheden op sociaal terrein f kersen- periode) Van twee Haagsche dames kreeg ik brieven, waarin me nog gegevens werden aan de hand gedaan ter illustratie van wat ik schreef. Ik acht het niet noodig deze hier mede te deelen. Een dezer dames maakte me er echter op merkzaam op, dat mijn aanklacht een wijdere beteekenis kon toegekend worden, dan de meeste lezeressen en lezers er aan zouden toekennen. Inderdaad zijn er menschen, die men vergeve mij de uitdrukking niet verder kijken dan hun neus lang is. Hoewel ik schreef over naaisters, golden mijn be schuldigingen natuurlijk ook den vrouwen voor zoover zij in dergelijke verhouding staan tot al die andere categoriën van werksters en werkers, wier lot eveneens slechts schijn baar in handen is van de patroons, feitelijk in die van de consnmmenten, van de koopmoet men er niets van weten en alleen 't zonderlinge, zeldzame, 't grootsche op zich laten inwerken. Doch daarmee is niemand meer tevreden, we willen namen en levenswijs kennen; en stellig wordt er nergens in Artis meer kennis van de natuur opgedaan dan in 't Aquarium. Daar schijnt 't leven zooveel vrijer, er zijn geen tralies en de diepte van de schijn-zee is niet te peilen; soms gaan de kijkers er geheel in op, vooral de kinderen; ik heb er meer dan eens hooren vragen, waarom devisschen en de kreeften zoo dicht bij 't glas blijven en niet verder weg zwemmen. Voornamelijk de drie ineenloopde bassins zijn in dit opzicht opmerke lijk. Daar zwemmen de groote kabbeljauwen en de leng kalm en statig in en uit 't gezicht, daar komt op eens een groote tarbot of een reuzenkrab uit den b dem te voorschijn; de bot stijgt met gelijkmatig vin- / gegolf tot hoog boven uw hoofd en / i de krab verdwijnt, schuin achter waarts glijdend, achter een of ander < l wrakstuk. Dan komt een monster op u af, met tanden als een wolf; 't is \ ook een wolf, een zeewolf. Er zijn op 't oogenblik niet veel meer van die krabbenkrakers in't bassin, maar een paar zijn er nog gezond en bijterig, ze zullen 't nog wel een paar weken uithouden. Verleden jaar om dezen tijd heb ik er een voor u geteekend en beschreven; die ging net een levende krab tus^chen zijn kaken x, vermorzelen, terwijl ik voor 't bassin , hem stond te schetsen. De school haringen is nog spring levend; er naast zitten een tiental krabben als reuzenspinnen tegen de rots, en van de week komt er weer een nieuwe bezending zeepaardjes, en wellicht ook zeenaalden bij; maar stellig de zeepaardjes; dat zijn leuke diertjrs, die een draaiend wieltje op den rug dragen en hun grijpstaart om de takjes zeewier slaan. U moet eens opletten of er al mannetjes bij zijn, die eieren bij zich hebben; die nemen zij ?an de wijfjes over en bergen ze in een plooi van den buikwand, tot de jongen uitkomen. Wel zijn er nu al weer een paar reusachtige zeekreeften, helder rood, ofschoon ze niet gekookt zijn; de verbazend lange sprieten steken ze als hengelstokken ver boven zich uit. Twee bassins zijn er op 't oogenblik prachtig bezet met zee-anemonen, 't eene met allerlei fijne rose paarse en blauwe kleintjes, een ander met een soort van een wonderlijk teere zachte zeegroene kleur; als ge heel scherp toe kijkt, zult ge overal op den bodem jongkies vinden, zoo groot als een erwt; enkele hebbeu zich tegen 't glas gezet en steken hun franjekant recht voor zich uit. Ook in 't allerlaatste bassin aan de zee zijde is anemonenbroed te zien. Dat hoekje moet ge vooral uw aandacht schenken; meestal wordt 't overgeslagen, omdat er niet veel be weegt en doordat de blik getrokken wordt sters en koopers. Bij hel gebod: dringt niet aan op spoed bij uw naaisters, als ge weet, dat daarvoor overgewerkt moet worden, sluiten zich aan : eischt geen versche oehtendboterham, als ge weet, dat daarvoor nachtarbeid noodzake lijk is; eischt geen krant vóór dag en dauw, als ge weet, dat deze 's nachts gemaakt moet worden; doet geen inkoopen op Zondag en 's avonds na een bepaald uur, als ge weet, dat daarvoor personeel geëxploiteerd moet worden, dat VM 's morgens acht uur reeds in touw is geweest enz. enz. Medelijden... mede-lijden... Hierover had het D. E. A. J., hierover hadden het mijn tweetal Haagsche corres pondenten. Maar niet in de eerste plaats wilde ik uw medelijden inroepen voor die menschen, die allen even weelderig gekleed en hopeloos gemaakt" zijn; niet omdat ik het overeen komstig de menschelijke natuur" acht, dat ge met al deze menschen geen medelijden zoudt hebben, maar eenvoudig omdat iets anders dan medelijden de bestaansoorzaak van mijn stukje was. Wat bij me voorzat, toen ik mijn vorig artikel schreef, was een gevoel van afkeer en walging van uw léven van leugen. Zóó handelen, zei ik tot mezelf, menschen, vrouwen nog wel, die er toch naar streven, zeggen te streven, het Christus ideaal te benaderen. Op die leugen, die groote leugen, op die tweespalt tusschen woord en daad, wilde ik vooral uw aandacht vestigen Want hoe klein is de opoffering (uitstel nieuwe japon, versch broodje, ochtendkrant) en hoe weldadig voor velen zijn toch de gevolgen. Want weet ge wa't de gevolgen van die geringe opofferingen zijn ? Voor die velen beteekenen zij meerdere vrijheid en die vrijheid beteekent gezondheid door zon neschijn en versche lucht in de zomermaan den, beteekent geestelijke ontwikkeling in de winteravonden. En dit zijn geen ijdele klan ken, mevrouw. Want nu, nu spreek ik uit eigen ervaring, ervaring van jaren Toynbeewerk, dat zoo bemoeilijkt wordt als de wils kracht der leerlingen verlamt door gebrek aan tijd. En dien tijd voor hun geestelijke ontwikkeling kunt gij geven aan uw dienst boden, uw naaisters, uw bakkers, aan het personeel der winkels, waarin ge uw inkoo pen doet, door u te houden aan de u door u zelf gestelde of te stellen wetten, die ik boven formuleerde. Ge hebt geen tijd, geen lust, geen takt om ons Toynbee-volgelingen in de praktijk te helpen, ge hebt uw huishouden en zooveel andere grootere en kleinere plichten, die uw gansche aandacht vragen. Welnu we vragen alleen, dat ge ons, die wél lust hebben en tijd maken, dat ge ons niet tegenwerkt door onzen leerlingen de gelegenheid tot ontwik keling te onthouden. Maar dit eischen we dan ook, niet een beroep doende op uw gevoel voor medelijden, maar in den naam van uw gezond verstand, van uw gevoel voor logica, niet om lijden te verlichten, maar om met geringe opofferingen veel vreugde te schenken. H. C.. J. RlESSKLMANN. Den Haag. 3 Jurji. , iiiiHiiiii>iiiiiiiiimiMiiiiiiii4fimrimiuiHÏhfiiiiiiiimlHMiHMiiiiMiimi Franziska Tiburliuf. *?Hl auto's ! Josh Wink." Clara Weinick. De thans zestigjarige doctor in de medi cijnen : Franziska Tiburtius, geeft in die Frau" Juni-aflevering 1907, belangrijke levensbizonderheden uit het tijdperk, toen in de Duitsche landen de vraag aan de orde kwam, of vrouwen de academische lessen ter ver krijging van een doctoraat zouden bijwonen. Dat de meeningen zich ook ten onzent, over dat vraagstuk aanmerkelijk hebben ge wijzigd, ziet men aan het verblijdend aantal vrouwen, dat jaarlijks in ons klein land doctoreert. De laatste bekende promotie, was die van mejuffrouw Hamaker aan de Leidsche hoogesohool. Zij promoveerde op een proefschrift over Jacob Oeel. Veertig jaar geleden, in Duitschland even zeer als bij ons, op promotie-gebied voor vrouwen, volkomen wind-stilte. Wel hier en daar een krant-berichtje over Engelsche en Bussische, te Zürich studeerende vrouwen, doch men beschouwde die mededeelingen als lachwekkende verpozing; men maakte zich vroolijk over de als Amerikaansch be titelde waaghalzerij! Heel wat leden van het sterke geslacht schudden spot'end hun diep zinnige denkhoofden, toen zij vernamen, dat twee zusters Blackwell, die in Amerika medi cijnen gestudeerd hadden, in de V. S. medische praktijk uitoefenden. Ddt zou wel een Yankee-tintje behouden, en niet verder doordringen dan tot het E aïve Zwitserland. Doch, zóó was 't gesteld, vóór L870. In dat mistroostige oorlogsjaar, was Fran ziska Tiburtius in Engeland. Zij was reeds meer dan acht jaar onder wijzeres, en wilde na deugdelijke voorberei ding op Engelsch taalgebied, een school overnemen of stichten. Brie ren, die zij van haar in Frankrijk gevestigden broeder ontviig, en van haar schoonzuster, die in Amerika het kranige zusteipaar Blackwell had leeren kennen, deden haar op 27-jarigen leeftijd besluiten naar Zürich te gaan, o m in de medicijnen te studeeren. In den herfst van 1871, kwam zij daar met een aanbevelingsbrief voor twee Rus sische vrouwelijke studenten, die met haar de maaltijden zouden gebruiken aan een studenten-tafel. Van lieverlede werd de kamer gevuld voor het meerendeel met jongemannen. De ne redeneering verdrong de andere en werd zoo vurig voorgedragen dat ik, geheel onbekend met de Russische taal en Slavoonsche prikkelbaarheid, begon te gelooven, dat hier eiken dag twistgesprekken gevoerd werden. Later verram ik, dat er slechts sprake was geweest van alledaagsche voorvallen en dat ik zelf ookover de tong was gegaan. Wie is zij ? Komt uit Duitschland. Wat doet ze hier? Studeeren. Veel te zwak. Zal spoedig aan bleekzucht heengaan! Wat hebben ze in Duitschland met vrouwenstudie te maken?!! Uit de Russische studenten-maatschappij te Zürich. deelt dr. Tiburtius bizonderheden mee; hoe die in 1871 met honderden toenam, ten gevolge van een in '70 te Moskau bedre ven politieken moord, die in alle studentenklassen medeplichtigen scheen te hebben. In Zürich vindt Franzieka Tiburtius de levende modellen van Turgenieff'p typen in Vader en Zoneu" en De nieuwe generatie". Dagelijks gaat zij om met de Bazarofs en de Nesdanofs. In die tusschen drie a vier honnaar de helder verlichte kleine hal met 't achtkant aquarium, vol beweeglijke zoet watervischjes. Dat laatste bassin In de groote hal zit vol met merkwaardigheden, heele dotten gewone mossels met anemonen bezet, de boormossel, zonderlinge zeegapers, net een gebro ken ei met een sigarenpijp er op, en daarbij een groot aantal wulken of kink horens, die ge zooveel en zoo vaak aan 't zeestrand vindt; maar dan altijd als leege schelpen. Hier ziet ge 't voornaamste van zuivere natuur was, die ze er bracht. Kijk er die bekkens met roodgevinde baarsjes, met de dwergmeer vallen, met e steur en desterlets, ook dat met de goudwinden eens op aan; hoe schilderachtig zijn die beplant, en met hoe veel smaak is het te veel en het te weinig vermeden. En dan te weten, dat er visschen zijn die er steeds 't blad tot den stengel afeten, zonder dat ze aan de oppassers den lust bene men maar weer te gaan planten; neen, die ver tellen 't met genoegen; want dat de goudwin den planten eten, is hun een bewijs dat hun Zeepaardjes en Zeenaalden. Een mannetje, rechts, met eieren. (Uit De Levende Natuur.) 't dier, de groote slak met zijn horentjes, de ademhaling-pijp en nog een orgaan; dat is ook al een lange buis meteen kleine ronde opening, waardoor sommige zeeslakken verdund zwa velzuur naar buiten kunnen spuiten. Het geheel is gestoll'eerd met allerlei zeegewassen, met gewoon wier, bruine en groene algen. Die beplanting is overal een vermelding en uw aandacht waard. Wie 't niet weet, ziet er 't werk, de moeite, do teleurstelling en ook de voldoening van de verzorgers niet in. Alleen wie zelf wel eens een aquarium heeit beplant, kan ze ten volle waardeereu die zoetwater-bassins, waar de waterleliebladeren en 't fonteinkruid en 't duizenblad zo.j rijk een weiig tieren of 't geen kunst, maar pleegjes gezond zijn en voortaan bestand tegen de velerlei parasiet! schevisschen ziekten. In een van de rechterbassins zult ge van de week misschien nog, heele sluiers van baars kuit vinden, schitterend witte linten om de rotsen geslagen, met kleine bruine stipjes er in. Als die al weer weg zijn ziet ge er stellig nog een visch in 't prachtkleed, zooals er niet veel zijn; zijn naam is anders leelijk genoeg: moddervisch; maar zijn kleuren zijn schitte rend; hij heeft een pauwoog op den staart en vinnen van glanzende amethistkleurige zijde. In de kleine zaal is ook heel wat mooi kleingjed te zien. Vlak vooraan: drie alen ineen aquarium, de eene mooi zwavelgeel, de tweede zilverwit, de derde zwart met geel derd exemplaren tellende Russische verzame ling, de grootste verscheidenheid van volken ras, stand en leeftijd. Er zijn verder halfAziaten, als Serven en Rumenen; er zijn Zwitsers, Duitschers, Franschen, Italianen, doch de grootste kolonie vormt het Russische en daaronder het Joodsche element. Wat d). Tiburtius meedeelt over haar vrouwelijke, Russische tijd- en studiegenooten, de kozakken paardjes", aan de Züricher acade mie, is haast even belangwekkend, als wat zij o?er haar eigen loopbaan zegt waartoe ik mij moet bepalen: Zij promoveerde in Februari 1876 en stond andermaal voor de vraag: Wdt nu?" In Zwitserland gingen natuurlijk de Zwitsers bij het verkrijgen van een aanstelling, vóór. Duitsche klinieken dachten niet aan zulk een gevaarlijke nieuwig heid" vrouwen aan haar instellingen te ver binden. Büprofessor Winckel, toenmaals te Dresden, thans te München, vindt zij een wetenschappelijk onderkomen Te Dresdeu was destijds nog ne gedoctoreerde vrouw, dr. Lebmus die haar met collegialiteit ont ving. In 1877 koos zij Berlijn tot standplaats. Aangaande haar allereerste ervaringen als praktiseerend arts, schrijft dr. Franziska Tiburtius: Lijdzaam afwachten was het eenigc wat ik kon doen. Doch, reclame werd voor ons gemaakt door Klarlderadatsch eis lk, en die reclame sorteer ie effect. Het is zeer lohnend", voor ieder die belang stelt in de vrouwenbeweging, dit artikel in zijn geheel te lezen. * * * Prinses Elizabeth von Liechtenstein is, nagr men zegt, in 't bezit van 31 auto's. Haar model garage is in Hongarije, te Stuhlweissenburj.-. Weer of geen weer. de prinses maakt lederen dag e n automobieltocht. Zij bestuurt haar auto's zelf. * * * Een van Dag tot-Dag" leveranciers!er, om jaloersch van te worden, is Josh. Wink (Louife Malloy) van Baltirtore. Zij leveit dagelijks aan de Baltimore American een halv ? kolom humoristische bijdiagen. Louise Malloy's mannelijk, breed-gewelfd. forsch voorhoofd, haar doordringende, schran dere oogen, haar groote van wilskracht ge tuigende mond, bewijzen afdoend dat Josh Wink" iemand is van zér bizonderen aanleg. * * * Begroeten wij in Clara Weinick een tweede mevrouw Curie? Het heeft er bizonder vet l van. Clara Weinick, een jonge dame van twintig jaar, die te Bern geboren werd eu in haar geboorteplaats chemie studeerde, heeft schitterende examens afgelegd. Het stedelijk bestuur van Bern heeft aan de jeugdige chimiste vergunning verleend in haar eigen laboratorium onderwijs te geven. Wanneer men een strookje papier legt onder Clara's hooge, witte boord, zoodat men niets ziet van haar blouse, dan heeit men voor zich een zér schranderen, Israëli tischen jongenskop. Clara Weinick draagt kort geknipt, kroezig haar, met een schei ding naar onvervalschten jongenstrant (jon gens van Hildebrand, niet onze moderne fatjes) ter linkerzijde van 't hoofd. Hóó;j voorhoofd, donkere oogen, fonkelend achter groote brilleglazen, groote, geestige neus en weeke, zachtzinnige mond Wat zal dit schrandere kopje nog eens bedenken of ont dekken ? Allicht vél wetenswaardig, waar over allereerst haar voorgangster, mevrouw Curie, zich zal verheugen. CAPRICE. iHiiiinnniiiiiiMiinii gevlekt; 't zijn zeldzame variëteiten van de onze gewone aal of paling. In den hoek staat een aquarium, met een rolgordijntje er voor; dit door een klosje mtt een touwtje kan worden opgetrokken. De moedigste bezoekers kijken eerst of de op passers hen ook zien kunnen, dan lichten ze gauw 't zwarte gordijn op, en zien in der haast niets. Maar 't touwtje is er juist voor 't optrekken door de bezoekers; en 't gor dijntje dient alleen om de bewoners de duisternis van de Adelsberger grotten te schei.ken; want hierin huist de blinde salamander, de belangwekkende olm, die geen oogen bezii; hij heeft er immers toch niets aan in de volslagen duisternis v&n zijn ejewoon verblijf. Voor de gelukkige bezitters van een huii;aquarium is 't hier om te watertanden, zoo veel moois en zeldzaams is er te zien meest uit de West geïmporteerd, maar ookinlandsch. En wat een schitterend gelukte waterplan ten en kweekerijen. Rechts in den hoek zwem men de prachtigste watersalamanders die er bestaan, de Japansche vuurbuikjes, 't zijn jon gen, hier uit de eieren opgekweekt, de ouden staan in een ronde kom er dicht bij. Wie nooit eieren van de kleine wulk gezien heeft, kan ze in 't midden gedeelte bekijken, en vlak bij den uitgang naar de groote hal schuilt de groote zeldzaamheid en tevens de trots van 't Aquarium : daar zitten ineen gedoken tot een klomp en achter een pijp verscholen de negen jongen van de reuzen-salamanders uit de Japanscbe bergmeren, die in irtis ge boren en getogen zijn. Mogen ze er nog lang blijven met hun negenen, als een bewijs hoe zorgvuldig en met hoeveel kennis en toe wijding in Artis de dieren behandeld en verpleegd worden. Is 't zonnig wanneer ge 't Aquarium uit komt, loopt dan voor ge den tuin verlaat nog even aan bij den zonreiger; die woont in een van de groote volières naast den zwanevijver, aan den bison-kant. Als hij een goede bui heeft is hij zeer gesteld op uw attentie. Fluit maar zacht en een beetje melankoliek ges-? of alleen f, een keer of wat met gelijke tusschenpoozen, dan komt hij te voorschijn, 't Is een onoogelijk dier zult ge zeggen, een klein soort reiger of beter roerdomp, met bruin gevederte en een lange zwarte snavel, waarmee hij behendig vliegen vangt. Antwoordt hij op uw groet met een gerekte klaag-f op de zelfde hoogte, en begint hij te draaien met zijn lijf, dan is hij goed gemutst; en dan is er kans op, dat hij op eens de vleugels oplicht en den staart uitspreidt; dan vertoont hij zich in zijn ware gedaante als de zonnevogel, de Tun-bittern met schit terend roodachtige en zilveren veeren, bezaaid met witte z^nnevlekken, een groote iropische vlinder, zoudt ge zegden. Nu kunt ge net zoo goed als door de papegiaiealaan, door de glangenzaal den uitgang bereiken, kijk daar eens of de zonderlinge hagedis, die uit Mada gaskar is aangevoerd, nog leeft; en vraag eens de larre van 't wandelend blad te zien. die van de week uit 't ei is gekomen. E. HEIJIANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl