Historisch Archief 1877-1940
No. 1565
D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR N E I) K R L A N D.
te schreven, en te vragen of mej. Arendt
i aar eens zou willen bezoeken.
Het gevolg van die ziekte en dit bezoek
was, dat de voormalige diefegge nooit meer
in handen van de politie is gekomen.
Over de moeilijkheid om ontslagen gevan
genen geplaatst te kragen in een voor haar
geschikte betrekking, kunnen a leen zij
oorueelen, die dit werk ter hand nemen.
Mej. Arendt heeft hiervan natuurlijk óók
ondervinding en klaagt er in haar verslag
over.
Daarbij komt, dat die ongelukkigen voor
het meerendeel een kindje ten haren laste
hebben, en de groote moeilijkheid is nu, den
moed er in te houden, om bij de vele
deceplies die de arme moedere ondervinden, het
hoofd boven water te doen blijven. Mej.
Arendt heeft een kamer met twee bedden
gehuurd, alwaar zij van l Juni 1904 tot Dec.
1908 246 ?rouwen heeft verpleegd en 36
verlaten kleintjes. Daarenboven heeft zij
500 onechte kindertjes in gesticht geplaatst.
Maar eindelijk was de finantiëele draagkracht
van naej. Arendt niet groot genoeg om de
onkosten te dekken, en nu is er een
vereeniging gesticht, waarvan uitgaat het op
richten van een asyl.
Voorts vindt mej. Arendt, dat de veroor
deelden oter het algemeen in drie catego
rieën kunnen worden ingedeeld.
De eerste en minst voor verbetering vat
bare is de categorie der erfelijk belasten,
kinderen van dronkaards enz.
Hier worden op vreeselijke wijze de woor
den uit den Bybel vervuld: Ik zal de zonden
der vaderen vergelden tot aan het derde en
vierde geslacht!"
Tot de 2e catagorie reken ik de zorgeloozen
en onverschilligen. Zij hebben geen weer
standsvermogen, zij kunnen echter worden
gered, als hun een helpende hand wordt
toegestoken, die haar niet los laat alvorens
zy op eigen beenen kunnen staan.
Als er in alle steden vrouwelijke assistenten
bij de politie waren, dan zou het getal slacht
offers behoorende tot deze rubriek zeer veel
verminderen!" voegt mej. Arendt er aan toe.
De derde categorie, omvat de zoogenaamde
gevallen" vrouwen!
Wel is het heel moeilijk, verbetering aan
te orengen bij vrouwen die een lui en weel
derig leven verkiezen boven arbeid en eenvoud.
Als men, zooals ondergeteekende, in den
Vrouwenbond tot verhoogii g van het zede
lijk bewustzijn'' werkzaam is, dan weet men
hoe die hierboven genoemde karaktereigen
schappen telkens met elkaar in botsing komen.
Hoe vaak meent men het gewonnen te
hebben ; en door een enkele toevallige ont
moeting, valt het met zooveel moeite opge
bouwde weer in duigen!
Daarom: zooveel mogely k trachten te voor
komen zooals het staiionswerk nu doet ?
en veider zonder ophouden strijd voeren tegen
drankzucht en zedeloosheid l
H. VAN DE MOEK.
Modeateliers en nog wat.
Wat D. B. A. J. in den aanvang zegt, dat
zij namelijk in haar stukje de zaak van een
anderea kant beschouwt, maakt een klein
verzet mijnerzijds noodzakelijk. Het wil toch
my voorkomen, dat zij de zaak niet ?an een
andere doch van dezelf Ie zijde beschouwt en
dat zij slechts daarom schijnbaar tot andere
conclusies komt omdat... zij niet goed schouwt.
UIT DB NATUUR
CCXXVIII. 't Aquarium van Artis.
Dit vergat ik de vorige week nog te zeggen :
Wie 't zoo stellen kan, bij zyn bezoek aan
Amsterdam moet vooral den tocht door Artis
in den vroegen morgen beginnen, of zorgen
er 's avonds na vijven nog een p osje te
kunnen blijven. Dan, als alle Amsterdammers
tafelen of nog slapen, kan het er zoo stil
en mooi zyn, dat ge u verbeeld', op een
groote buitenplaats te wandelen; en alleen
't getjingel van de trams of het gillen van
een boot in 't dok herinneren er u zoo nu
en dan aan, dat ge u midden i a een rumoerige
wereldstad bevindt. Ga dan een poosje rustig
zitten bij 't chocolade-huisje, op een bank
naast het groote grasperk met 't ronde
djvertje en de ingegraven waterleliekuipen.
Onder bloeiende linden door hebt ge dan 't
gezicht op het groote alpenrozenperk voor
't aquarium. Op dat lichtgroene kleed van
't geschoren gras komen 's morgens uit de
rhododendron, en uit de groote eiken en linden
de vrije vogels van Artis ontbijten en spelen.
Daar huppen de zwarte merels en de bruin
met wit gestippelde zanglijsters voor u langs,
daar komen de houtduiven en de tortels
fourageeren, spreeuwen, kauwtjes, schildvink
en groenvink pikken voor uw voeten naar
iets, wat ge niet onderscheiden kunt; een
paar grauwe vliegenvangers ze nestelen
in 't half-open nestkastje van den eik ver
toont er zyn vliegtoeren, met een wipje
omhoog, een voor u onzichtbare mug of vlieg
gesnapt en dan met een zwaai en een ruk
weer terug naar 't zelfde takjevan den hazelaar,
't zelfde paaltje van 't hek of van een
rustbank. Een paar huiszwaluwen scheren er
over. Voortdurend roekoet 't boven u, de
tortel kort er dof welluidend, de kleine win
terkoning schettert op eens, dat ge er van
schrikt; en voortdurend trillert er iets in de
lindenboomen ; dat doen de groen vinken die
hun tevredenheid te kennen geven over 't
mooie weer; de prettige stilte en de altijd
voor hen gedekte tafels van Aitis.
Eerst als 't drukker wordt in den tuin, zoo
tegen elven, gaat ge 't Aquarium binnen.
Daar is 't nooit rumoerig; let maar eens op,
de menschen spreken er nooit hardop en ook
de kinderen fluisteren er als in een kerk. Dat
komt door 't indrukwekkende van de groote
hal; die herinnert me nog altijd, 'k heb 't al
eeis meer gezegd, aan de Nautilus uit de
onderzees ehe reis van Jules Verne; telkens
weer krijg ik den indruk, door de ruiten van
een groote scheepskajuit de geheimzinnige
diepte in te kijken, 't Is er halfduister, 't
water in de bassins wordt van boven belicht,
de achterzijde en de afscheidingen ziet men
niet; dat brengt de verbeelding in gang, 't
maakt de groote menschen stil en de kleine
smaken er 't zelfde prikkelend genot als
voorheen op de kermis in een glaasjesspel"
zooals wij kinderen 't noemden.
De illusie wordt u wel een weinig benomen,
als ge merkt, dat rechts 't zoetwater-gedierte
zwemt, en links alleen de zeegedrochten zich
bewegen; en dan de bordjes met de namen
en de geschilderde afbeeldingen ! Eigenlijk
Al dadelijk treft het ons, dat D. E. A. J.
haar kennis van vakbij zonder heden heeft
opgedaan bij een lelfttandig onderneemster,
die, blijkens mededeeling van de schrijfster,
tegen een leugentje nu niet opziet. Deze
onder aeemster weet verder, dat D. E. A. J.
een goed mensch is, die niet wil, dat de
meisjes overwerken en zelfs de honderd
opnaaiseltjes" overbodig oordeelt. Het is dus
in het belang van deze werkgeefster bij haar
cliënt D. E. A. J. de overtuiging te vestigen,
dat zy haar personeel voorbeeldig behandelt.
Maar hieruit leiden we tevens af, dat aan de
mededeelingen van deze onderneemster niet
veel waarde te hechten is.
De clou van het stukje van D. E. A. J. is
echter de fop-scène. Eerlijk gezegd geloof ik,
dat de modiste er haar goedhartige cliënt
maar heeft willen laten inloopen en dat het
haar maar al te wel gelukt is. Jokt u dan
maar dat u haast hebt, en u zult zien, dat
u uw japon vroeger thuis krijgt" zegt de
modiste. Maar D. E. A. J., bent u nu heusch
zoo nai'ef te meenen, dat, als u morgen met
dit leugentje büuw modiste komt, zij u
gelooven zal ? Ach kom, ze heeft u immers zelf
dit raadje gegeven.
D. E. A. J. heeft een modiste, die haar vak
goed verstaat en het daarom druk heeft. Bijna
al haar klanten zijn van de soort, als die,
tot welke ik in No. 1561 mijn stukje richtte:
altijd haast en voor geen rede vatbaar. De
modiste kan geen ijzer met handen breken
en beschikt als elk ander o ver niet meer dan
24 uur per etmaal. Bestellingen afwijzen gaat
niet en dus worden zij die het hardst schreeu
wen en tevens goede klanten zijn het eerst
geholpen. Zulke klanten als D. E. A. J. zijn
een uitkomst, kunnen wachten. Maar D. E.
A. J. verliest soms het geduld en, hoewel
onder een vriendelijk praatje door moppert
wat. Naar aanleiding nu van zoo'n mo
pergeaprek gaf de modiste lachend den beroem
den fop-raad. Zoo zal het gegaan zijn.
In elk geval blijkt dit stellig uit het stukje
van D. E. A. J., dat alle klanten van haar
modiste, behalve D. E. A. J. zelf, in mijn artikel
van No. 1561 een opwekking hebben, waar
aan zij, hoop ik, zich zullen stichten.
De andere mededeelingen in het
interesran e stukje kan ik. als niet ter zake,
negeeren. Met mijn meergenoemd familielid las en
herlas ik het en we waren het er over eens,
dat, als aan D. E. A. J. de samenstelling van
een wetboek op het modebedrijf zou worden
opgedragen, het er goed zou uitzien. Beiden
vonden we ook, dat vooral de laatste alinea
blijk gaf van een verrassend diep inzicht in
de menschelijke natuur" en van een goed
begrip van de hedendaagsche moeilijkheden
op sociaal terrein f kersen- periode)
Van twee Haagsche dames kreeg ik brieven,
waarin me nog gegevens werden aan de hand
gedaan ter illustratie van wat ik schreef. Ik
acht het niet noodig deze hier mede te deelen.
Een dezer dames maakte me er echter op
merkzaam op, dat mijn aanklacht een wijdere
beteekenis kon toegekend worden, dan de
meeste lezeressen en lezers er aan zouden
toekennen. Inderdaad zijn er menschen, die
men vergeve mij de uitdrukking niet
verder kijken dan hun neus lang is. Hoewel
ik schreef over naaisters, golden mijn be
schuldigingen natuurlijk ook den vrouwen
voor zoover zij in dergelijke verhouding staan
tot al die andere categoriën van werksters
en werkers, wier lot eveneens slechts schijn
baar in handen is van de patroons, feitelijk
in die van de consnmmenten, van de
koopmoet men er niets van weten en alleen 't
zonderlinge, zeldzame, 't grootsche op zich
laten inwerken. Doch daarmee is niemand
meer tevreden, we willen namen en levenswijs
kennen; en stellig wordt er nergens in Artis
meer kennis van de natuur opgedaan dan
in 't Aquarium.
Daar schijnt 't leven zooveel vrijer, er zijn
geen tralies en de diepte van de schijn-zee is
niet te peilen; soms gaan de kijkers er geheel
in op, vooral de kinderen; ik heb er meer
dan eens hooren vragen, waarom devisschen
en de kreeften zoo dicht bij 't glas
blijven en niet verder weg zwemmen.
Voornamelijk de drie ineenloopde
bassins zijn in dit opzicht opmerke
lijk. Daar zwemmen de groote
kabbeljauwen en de leng kalm en statig
in en uit 't gezicht, daar komt op
eens een groote tarbot of een
reuzenkrab uit den b dem te voorschijn;
de bot stijgt met gelijkmatig vin- /
gegolf tot hoog boven uw hoofd en / i
de krab verdwijnt, schuin achter
waarts glijdend, achter een of ander < l
wrakstuk. Dan komt een monster op
u af, met tanden als een wolf; 't is \
ook een wolf, een zeewolf. Er zijn
op 't oogenblik niet veel meer van
die krabbenkrakers in't bassin, maar
een paar zijn er nog gezond en
bijterig, ze zullen 't nog wel een paar
weken uithouden. Verleden jaar om
dezen tijd heb ik er een voor u
geteekend en beschreven; die ging net
een levende krab tus^chen zijn kaken x,
vermorzelen, terwijl ik voor 't bassin ,
hem stond te schetsen.
De school haringen is nog spring
levend; er naast zitten een tiental
krabben als reuzenspinnen tegen de
rots, en van de week komt er weer
een nieuwe bezending zeepaardjes,
en wellicht ook zeenaalden bij; maar
stellig de zeepaardjes; dat zijn leuke
diertjrs, die een draaiend wieltje op
den rug dragen en hun grijpstaart
om de takjes zeewier slaan. U moet
eens opletten of er al mannetjes bij
zijn, die eieren bij zich hebben; die
nemen zij ?an de wijfjes over en
bergen ze in een plooi van den
buikwand, tot de jongen uitkomen.
Wel zijn er nu al weer een paar
reusachtige zeekreeften, helder rood,
ofschoon ze niet gekookt zijn; de
verbazend lange sprieten steken ze als
hengelstokken ver boven zich uit.
Twee bassins zijn er op 't oogenblik prachtig
bezet met zee-anemonen, 't eene met allerlei
fijne rose paarse en blauwe kleintjes, een
ander met een soort van een wonderlijk teere
zachte zeegroene kleur; als ge heel scherp
toe kijkt, zult ge overal op den bodem
jongkies vinden, zoo groot als een erwt;
enkele hebbeu zich tegen 't glas gezet en
steken hun franjekant recht voor zich uit.
Ook in 't allerlaatste bassin aan de zee
zijde is anemonenbroed te zien. Dat hoekje
moet ge vooral uw aandacht schenken; meestal
wordt 't overgeslagen, omdat er niet veel be
weegt en doordat de blik getrokken wordt
sters en koopers. Bij hel gebod: dringt niet
aan op spoed bij uw naaisters, als ge weet,
dat daarvoor overgewerkt moet worden,
sluiten zich aan :
eischt geen versche oehtendboterham, als
ge weet, dat daarvoor nachtarbeid noodzake
lijk is;
eischt geen krant vóór dag en dauw, als
ge weet, dat deze 's nachts gemaakt moet
worden;
doet geen inkoopen op Zondag en 's avonds
na een bepaald uur, als ge weet, dat daarvoor
personeel geëxploiteerd moet worden, dat
VM 's morgens acht uur reeds in touw is
geweest enz. enz.
Medelijden... mede-lijden...
Hierover had het D. E. A. J., hierover
hadden het mijn tweetal Haagsche corres
pondenten.
Maar niet in de eerste plaats wilde ik uw
medelijden inroepen voor die menschen, die
allen even weelderig gekleed en hopeloos
gemaakt" zijn; niet omdat ik het overeen
komstig de menschelijke natuur" acht, dat
ge met al deze menschen geen medelijden
zoudt hebben, maar eenvoudig omdat iets
anders dan medelijden de bestaansoorzaak
van mijn stukje was. Wat bij me voorzat,
toen ik mijn vorig artikel schreef, was een
gevoel van afkeer en walging van uw léven
van leugen. Zóó handelen, zei ik tot mezelf,
menschen, vrouwen nog wel, die er toch
naar streven, zeggen te streven, het Christus
ideaal te benaderen. Op die leugen, die groote
leugen, op die tweespalt tusschen woord en
daad, wilde ik vooral uw aandacht vestigen
Want hoe klein is de opoffering (uitstel
nieuwe japon, versch broodje, ochtendkrant)
en hoe weldadig voor velen zijn toch de
gevolgen. Want weet ge wa't de gevolgen
van die geringe opofferingen zijn ? Voor die
velen beteekenen zij meerdere vrijheid en
die vrijheid beteekent gezondheid door zon
neschijn en versche lucht in de zomermaan
den, beteekent geestelijke ontwikkeling in de
winteravonden. En dit zijn geen ijdele klan
ken, mevrouw. Want nu, nu spreek ik uit
eigen ervaring, ervaring van jaren
Toynbeewerk, dat zoo bemoeilijkt wordt als de wils
kracht der leerlingen verlamt door gebrek
aan tijd. En dien tijd voor hun geestelijke
ontwikkeling kunt gij geven aan uw dienst
boden, uw naaisters, uw bakkers, aan het
personeel der winkels, waarin ge uw inkoo
pen doet, door u te houden aan de u door
u zelf gestelde of te stellen wetten, die ik
boven formuleerde.
Ge hebt geen tijd, geen lust, geen takt
om ons Toynbee-volgelingen in de praktijk
te helpen, ge hebt uw huishouden en zooveel
andere grootere en kleinere plichten, die uw
gansche aandacht vragen. Welnu we vragen
alleen, dat ge ons, die wél lust hebben en
tijd maken, dat ge ons niet tegenwerkt door
onzen leerlingen de gelegenheid tot ontwik
keling te onthouden. Maar dit eischen we dan
ook, niet een beroep doende op uw gevoel
voor medelijden, maar in den naam van uw
gezond verstand, van uw gevoel voor logica,
niet om lijden te verlichten, maar om met
geringe opofferingen veel vreugde te schenken.
H. C.. J. RlESSKLMANN.
Den Haag. 3 Jurji. ,
iiiiHiiiii>iiiiiiiiimiMiiiiiiii4fimrimiuiHÏhfiiiiiiiimlHMiHMiiiiMiimi
Franziska Tiburliuf. *?Hl auto's !
Josh Wink." Clara Weinick.
De thans zestigjarige doctor in de medi
cijnen : Franziska Tiburtius, geeft in die
Frau" Juni-aflevering 1907, belangrijke
levensbizonderheden uit het tijdperk, toen in de
Duitsche landen de vraag aan de orde kwam,
of vrouwen de academische lessen ter ver
krijging van een doctoraat zouden bijwonen.
Dat de meeningen zich ook ten onzent,
over dat vraagstuk aanmerkelijk hebben ge
wijzigd, ziet men aan het verblijdend aantal
vrouwen, dat jaarlijks in ons klein land
doctoreert.
De laatste bekende promotie, was die van
mejuffrouw Hamaker aan de Leidsche
hoogesohool.
Zij promoveerde op een proefschrift over
Jacob Oeel.
Veertig jaar geleden, in Duitschland even
zeer als bij ons, op promotie-gebied voor
vrouwen, volkomen wind-stilte. Wel hier en
daar een krant-berichtje over Engelsche en
Bussische, te Zürich studeerende vrouwen,
doch men beschouwde die mededeelingen
als lachwekkende verpozing; men maakte
zich vroolijk over de als Amerikaansch be
titelde waaghalzerij! Heel wat leden van het
sterke geslacht schudden spot'end hun diep
zinnige denkhoofden, toen zij vernamen, dat
twee zusters Blackwell, die in Amerika medi
cijnen gestudeerd hadden, in de V. S. medische
praktijk uitoefenden.
Ddt zou wel een Yankee-tintje behouden,
en niet verder doordringen dan tot het E aïve
Zwitserland.
Doch, zóó was 't gesteld, vóór L870.
In dat mistroostige oorlogsjaar, was Fran
ziska Tiburtius in Engeland.
Zij was reeds meer dan acht jaar onder
wijzeres, en wilde na deugdelijke voorberei
ding op Engelsch taalgebied, een school
overnemen of stichten.
Brie ren, die zij van haar in Frankrijk
gevestigden broeder ontviig, en van haar
schoonzuster, die in Amerika het kranige
zusteipaar Blackwell had leeren kennen,
deden haar op 27-jarigen leeftijd besluiten
naar Zürich te gaan, o m in de medicijnen te
studeeren.
In den herfst van 1871, kwam zij daar
met een aanbevelingsbrief voor twee Rus
sische vrouwelijke studenten, die met haar
de maaltijden zouden gebruiken aan een
studenten-tafel. Van lieverlede werd de kamer
gevuld voor het meerendeel met jongemannen.
De ne redeneering verdrong de andere
en werd zoo vurig voorgedragen dat
ik, geheel onbekend met de Russische taal
en Slavoonsche prikkelbaarheid, begon te
gelooven, dat hier eiken dag twistgesprekken
gevoerd werden. Later verram ik, dat er
slechts sprake was geweest van alledaagsche
voorvallen en dat ik zelf ookover de tong
was gegaan.
Wie is zij ?
Komt uit Duitschland.
Wat doet ze hier?
Studeeren.
Veel te zwak. Zal spoedig aan
bleekzucht heengaan!
Wat hebben ze in Duitschland met
vrouwenstudie te maken?!!
Uit de Russische studenten-maatschappij
te Zürich. deelt dr. Tiburtius bizonderheden
mee; hoe die in 1871 met honderden toenam,
ten gevolge van een in '70 te Moskau bedre
ven politieken moord, die in alle
studentenklassen medeplichtigen scheen te hebben.
In Zürich vindt Franzieka Tiburtius de
levende modellen van Turgenieff'p typen in
Vader en Zoneu" en De nieuwe generatie".
Dagelijks gaat zij om met de Bazarofs en de
Nesdanofs. In die tusschen drie a vier
honnaar de helder verlichte kleine hal met 't
achtkant aquarium, vol beweeglijke zoet
watervischjes.
Dat laatste bassin In de groote hal zit
vol met merkwaardigheden, heele dotten
gewone mossels met anemonen bezet, de
boormossel, zonderlinge zeegapers, net een gebro
ken ei met een sigarenpijp er op, en
daarbij een groot aantal wulken of kink
horens, die ge zooveel en zoo vaak aan 't
zeestrand vindt; maar dan altijd als leege
schelpen. Hier ziet ge 't voornaamste van
zuivere natuur was, die ze er bracht. Kijk er
die bekkens met roodgevinde baarsjes, met de
dwergmeer vallen, met e steur en desterlets,
ook dat met de goudwinden eens op aan; hoe
schilderachtig zijn die beplant, en met hoe
veel smaak is het te veel en het te weinig
vermeden. En dan te weten, dat er visschen
zijn die er steeds 't blad tot den stengel afeten,
zonder dat ze aan de oppassers den lust bene
men maar weer te gaan planten; neen, die ver
tellen 't met genoegen; want dat de goudwin
den planten eten, is hun een bewijs dat hun
Zeepaardjes en Zeenaalden. Een mannetje, rechts, met eieren. (Uit De Levende Natuur.)
't dier, de groote slak met zijn horentjes, de
ademhaling-pijp en nog een orgaan; dat is ook
al een lange buis meteen kleine ronde opening,
waardoor sommige zeeslakken verdund zwa
velzuur naar buiten kunnen spuiten. Het
geheel is gestoll'eerd met allerlei zeegewassen,
met gewoon wier, bruine en groene algen.
Die beplanting is overal een vermelding
en uw aandacht waard. Wie 't niet weet, ziet
er 't werk, de moeite, do teleurstelling en
ook de voldoening van de verzorgers niet in.
Alleen wie zelf wel eens een aquarium heeit
beplant, kan ze ten volle waardeereu die
zoetwater-bassins, waar de waterleliebladeren
en 't fonteinkruid en 't duizenblad zo.j rijk
een weiig tieren of 't geen kunst, maar
pleegjes gezond zijn en voortaan bestand
tegen de velerlei parasiet! schevisschen ziekten.
In een van de rechterbassins zult ge van de
week misschien nog, heele sluiers van baars
kuit vinden, schitterend witte linten om de
rotsen geslagen, met kleine bruine stipjes er in.
Als die al weer weg zijn ziet ge er stellig nog
een visch in 't prachtkleed, zooals er niet
veel zijn; zijn naam is anders leelijk genoeg:
moddervisch; maar zijn kleuren zijn schitte
rend; hij heeft een pauwoog op den staart en
vinnen van glanzende amethistkleurige zijde.
In de kleine zaal is ook heel wat mooi
kleingjed te zien. Vlak vooraan: drie alen
ineen aquarium, de eene mooi zwavelgeel, de
tweede zilverwit, de derde zwart met geel
derd exemplaren tellende Russische verzame
ling, de grootste verscheidenheid van volken
ras, stand en leeftijd. Er zijn verder
halfAziaten, als Serven en Rumenen; er zijn
Zwitsers, Duitschers, Franschen, Italianen,
doch de grootste kolonie vormt het Russische
en daaronder het Joodsche element. Wat d).
Tiburtius meedeelt over haar vrouwelijke,
Russische tijd- en studiegenooten, de
kozakken paardjes", aan de Züricher acade
mie, is haast even belangwekkend, als wat
zij o?er haar eigen loopbaan zegt waartoe
ik mij moet bepalen: Zij promoveerde in
Februari 1876 en stond andermaal voor de
vraag: Wdt nu?" In Zwitserland gingen
natuurlijk de Zwitsers bij het verkrijgen van
een aanstelling, vóór. Duitsche klinieken
dachten niet aan zulk een gevaarlijke nieuwig
heid" vrouwen aan haar instellingen te ver
binden. Büprofessor Winckel, toenmaals te
Dresden, thans te München, vindt zij een
wetenschappelijk onderkomen Te Dresdeu
was destijds nog ne gedoctoreerde vrouw,
dr. Lebmus die haar met collegialiteit ont
ving. In 1877 koos zij Berlijn tot standplaats.
Aangaande haar allereerste ervaringen als
praktiseerend arts, schrijft dr. Franziska
Tiburtius: Lijdzaam afwachten was het eenigc
wat ik kon doen. Doch, reclame werd
voor ons gemaakt door Klarlderadatsch eis
lk, en die reclame sorteer ie effect. Het
is zeer lohnend", voor ieder die belang stelt
in de vrouwenbeweging, dit artikel in zijn
geheel te lezen.
* *
*
Prinses Elizabeth von Liechtenstein is, nagr
men zegt, in 't bezit van 31 auto's. Haar model
garage is in Hongarije, te Stuhlweissenburj.-.
Weer of geen weer. de prinses maakt lederen
dag e n automobieltocht. Zij bestuurt haar
auto's zelf.
* *
*
Een van Dag tot-Dag" leveranciers!er, om
jaloersch van te worden, is Josh. Wink
(Louife Malloy) van Baltirtore. Zij leveit
dagelijks aan de Baltimore American een halv ?
kolom humoristische bijdiagen.
Louise Malloy's mannelijk, breed-gewelfd.
forsch voorhoofd, haar doordringende, schran
dere oogen, haar groote van wilskracht ge
tuigende mond, bewijzen afdoend dat Josh
Wink" iemand is van zér bizonderen aanleg.
* *
*
Begroeten wij in Clara Weinick een tweede
mevrouw Curie? Het heeft er bizonder vet l
van. Clara Weinick, een jonge dame van
twintig jaar, die te Bern geboren werd eu
in haar geboorteplaats chemie studeerde,
heeft schitterende examens afgelegd. Het
stedelijk bestuur van Bern heeft aan de
jeugdige chimiste vergunning verleend in
haar eigen laboratorium onderwijs te geven.
Wanneer men een strookje papier legt
onder Clara's hooge, witte boord, zoodat
men niets ziet van haar blouse, dan heeit
men voor zich een zér schranderen, Israëli
tischen jongenskop. Clara Weinick draagt
kort geknipt, kroezig haar, met een schei
ding naar onvervalschten jongenstrant (jon
gens van Hildebrand, niet onze moderne
fatjes) ter linkerzijde van 't hoofd. Hóó;j
voorhoofd, donkere oogen, fonkelend achter
groote brilleglazen, groote, geestige neus en
weeke, zachtzinnige mond Wat zal dit
schrandere kopje nog eens bedenken of ont
dekken ? Allicht vél wetenswaardig, waar
over allereerst haar voorgangster, mevrouw
Curie, zich zal verheugen.
CAPRICE.
iHiiiinnniiiiiiMiinii
gevlekt; 't zijn zeldzame variëteiten van de
onze gewone aal of paling.
In den hoek staat een aquarium, met een
rolgordijntje er voor; dit door een klosje mtt
een touwtje kan worden opgetrokken. De
moedigste bezoekers kijken eerst of de op
passers hen ook zien kunnen, dan lichten ze
gauw 't zwarte gordijn op, en zien in der
haast niets. Maar 't touwtje is er juist voor
't optrekken door de bezoekers; en 't gor
dijntje dient alleen om de bewoners de
duisternis van de Adelsberger grotten te
schei.ken; want hierin huist de blinde salamander,
de belangwekkende olm, die geen oogen bezii;
hij heeft er immers toch niets aan in de
volslagen duisternis v&n zijn ejewoon verblijf.
Voor de gelukkige bezitters van een
huii;aquarium is 't hier om te watertanden, zoo
veel moois en zeldzaams is er te zien meest
uit de West geïmporteerd, maar ookinlandsch.
En wat een schitterend gelukte waterplan
ten en kweekerijen. Rechts in den hoek zwem
men de prachtigste watersalamanders die er
bestaan, de Japansche vuurbuikjes, 't zijn jon
gen, hier uit de eieren opgekweekt, de ouden
staan in een ronde kom er dicht bij. Wie nooit
eieren van de kleine wulk gezien heeft, kan
ze in 't midden gedeelte bekijken, en vlak bij
den uitgang naar de groote hal schuilt de
groote zeldzaamheid en tevens de trots van
't Aquarium : daar zitten ineen gedoken tot
een klomp en achter een pijp verscholen de
negen jongen van de reuzen-salamanders uit
de Japanscbe bergmeren, die in irtis ge
boren en getogen zijn. Mogen ze er nog lang
blijven met hun negenen, als een bewijs hoe
zorgvuldig en met hoeveel kennis en toe
wijding in Artis de dieren behandeld en
verpleegd worden.
Is 't zonnig wanneer ge 't Aquarium uit
komt, loopt dan voor ge den tuin verlaat
nog even aan bij den zonreiger; die woont
in een van de groote volières naast den
zwanevijver, aan den bison-kant. Als hij een
goede bui heeft is hij zeer gesteld op uw
attentie. Fluit maar zacht en een beetje
melankoliek ges-? of alleen f, een keer of
wat met gelijke tusschenpoozen, dan komt
hij te voorschijn, 't Is een onoogelijk dier
zult ge zeggen, een klein soort reiger of beter
roerdomp, met bruin gevederte en een lange
zwarte snavel, waarmee hij behendig vliegen
vangt. Antwoordt hij op uw groet met een
gerekte klaag-f op de zelfde hoogte, en begint
hij te draaien met zijn lijf, dan is hij goed
gemutst; en dan is er kans op, dat hij op eens
de vleugels oplicht en den staart uitspreidt;
dan vertoont hij zich in zijn ware gedaante
als de zonnevogel, de Tun-bittern met schit
terend roodachtige en zilveren veeren, bezaaid
met witte z^nnevlekken, een groote iropische
vlinder, zoudt ge zegden. Nu kunt ge net zoo
goed als door de papegiaiealaan, door de
glangenzaal den uitgang bereiken, kijk daar
eens of de zonderlinge hagedis, die uit Mada
gaskar is aangevoerd, nog leeft; en vraag
eens de larre van 't wandelend blad te zien.
die van de week uit 't ei is gekomen.
E. HEIJIANS.