Historisch Archief 1877-1940
1566
AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
grtpp
_ _ (uil GS,
Reeds zeer dikwijls, ook in de kolommen
van dit blad, is er geklaagd over den
treurigen toestand van het zangonderwijs op de
lagere school.
Verschillenle pogingen zijn al in het werk
gesteld om hierin verbetering te krijgen. Zoo
heeft het bestunr der Nederlandsche
Toonkunstenaai svereeniging zich reeds meermalen
tot de regeering gewend, om van boven af
invloed ten goede uit te oefenen op dien
slechten toestand. Het mocht echter niet
baten. En toen mr. A. H. M. v. Berckel een
paar jaren geleden de zaak ter sprake bracht
in de Eerste Kamer, kreeg hij van den t
oenmaligen minister van binnenlandsche zaken
een antwoord, dat niet bemoedigend klonk
voor de toekomst. ?
Ook van deze regeering schijnen geen
stappen in de goede richting verwacht te
mogen worden.
Daarom heeft het hoofdbestuur der
Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering van
het Schoonheidsbeginsel in het Onderwijs"
een goede daad verricht met zich per adres
te wenden tot de gemeentebesturen van enkele
groote gemeenten in ons land, ten einde
dezen te verzoeken het volgende te over
wegen :
1. Een onderzoek te doen instel
l e n, zooveel mogelijk door ten commissie,
waarin deskundige musici zitting hebben,
naar de wijze waarop in uwe gemeente het
onderwijs in het vak zingen wordt gege
ven, en naar de lesultaten welke worden
bereikt.
2. Indien dit onderzoek ongunstige resul
taten mocht aan het licht brengen, naar
verbetering van bedoeld
onderw ij s te streven door a. het tot stand
brengen en onderhouden van speciale oplei
dingscursussen in het zingen ten behoeve
van onderwijzers en aspirant onderwyzers
en geleid door bekwame musici, b. het
voorloopig aanstellen van een vak-onder wijzer op
die scholen, waar direct verbetering nood
zakelijk blijkt.
Het hoofdbestuur der vereeniging t. B
v. het Schoonheidsbeginsel, heeft zich de
adhaesie weten te verzekeren van de Maat
schappij tot bevordering der Toonkunst, van
de Nederlandsche
Toonkvmstenaarsrereeniging, van de Nederlandsche Koorvereeniging,
van de Vereeniging van Muziekonderwyzers
en Onderwijzeressen, van de Vereeniging
Het Nederlandsen Lied" en van de Nationale
vereeniging voor den Volkszang".
In een Memorie van Toelichting zet adres
santéuiteen, welke motieven haar geleid
hebben tot het indienen van haar adres en
brengt zy ook de volgende punten onder de
aandacht van de verschillende Gemeente
besturen, aan wie het adres gericht is:
1. Kunnen de verstrekkende gevolgen,
die goei en slecht zingen hebben niet
alleen op het gemoedsleven doch ook op
de gezondheid en ook op den kunstzin,
voldoende bekend geacht worden by hen die
op de L. S. zingen onderwijzen?
2. In hoeverre staan eventueel te
groote klassen, onvoldoende muzikale aanleg
by leerlingen en onderwijzers en andere
ongunstige omstandigheden het goede
zangonderwijs in den weg.
3. Worden op den lesroo»ter een voldoend
aantal en geschikte uren voor 't
zangonderwys uitgetrokken?
4. Word n bij het zangonderwijs instru
menten ter begeleiding enz. gebruikt en zoo
ja, zijn ze geschikt voor dat doel ? Zijn in
't algemeen de leermiddelen voldoende ?
Iedereen die het zangonderwijs op de lagere
school een goed hart toedraagt, zal er zich
zeker over verheugen, indien deze adressen
een goede uitwerking mochten hebben.
Amsterdam bezit wel is waar in de
Vereenigicg tot verbe:ering van den Volkszang
een lichaam dat uitmuntend werkt, doch
vooreerst behooren de kinderen die daar het
zingen beoefenen, niet meer to; de school
gaande jeugd en dan . .. wat beteekenen die
paar honderd kinderen op de vele duizen ien
die de school bezoeken?
Het is volkomen waar wat adressante be
weert, dat er verband bestaat tusschen de
onvoldoende resultaten van bet zangonderwijs
op de lagere school (enkele gunstige uitzon
deringen niet te na gesproken) en de ei«chen
die bij het verkrijgen der acte L. O. worden
gesteld aan de onderwijzers voor het vak
zingen".
Wy weten het maar al te goed, dat er
van de talrijke onderwyskrachten die jaarlyks
de acte L. O. behalen, slechts een luttel getal
op de hoogte is van de meest primitieve
kennis van muziek, laat staan van zingen
en wat daarmede annex is. En nu moge
het in de practijk niet goed te doen
zyn aan overigens voortreffelijke onderwijs
krachten het diploma te onthouden, alleen
omdat deze door de natuur misdeeld zijn
met aanleg voor muziek deze overweging
moest tevens aanleiding geven op andere
wijze hierin te compenseeren.
Wel mag men vreezen, dat de gemeente
besturen geen middelen ter beschikking
kunnen stellen om opleidingscursussen in
het zingen tot stand te brengen; alleen
het feit echter dat er tengevolge dier adres
sen in de gemeenteraden over deze
belangry'ke quaestie gediscussieerd zal worden,
brengt ons reeds een stap nader tot het doel.
Wanneer dan in eiken gemeenteraad een der
leden, kon opstaan om de zaak te bepleiten
en het misschien daarheen kon leiden, dat
de gemeentebesturen rekening hielden met de
examensder Ned.Toonkunstenaarsvereeniging
(koorgezang) en der Maatschappij tot Bevor
dering der Toonkunst (diploma's zangonder
wijs op de L. S.) byaldien er geen middelen
kunnen worden gevonden tot het oprichten
van cursussen, als door adressante bedoeld,
dan zou reeds een grondslag worden gelegd,
waarop later met goed gevolg kon worden
voortgebouwd.
ANT. AVERKAMP.
Het Stadsbosch van Assen.
De trots van Assen is het Stads
bosch, meer bekend onder den
naam het Sterrebosch."
Nu, Assen deze week het hon
derdjarig bestaan viert (zie het
artikel van R W. Herweg in De
Amsterdammer van 22 Juni 1.1.)
wordt bizotder de aandacht op die
fraaie bosch gevestigd,dat voor As
sen het Vreemdelingenverkeer be
vordert, door allen die over Assen
schrijven, ia het bijzonder door
Alb. Oltmans, amanuensis bij het
Rijksarchief in Drente. Hij heeft
by L. Angma te Aaaen eene
lezenswaarde studie over deze gemeente
het licht doen zien, toegelicht door
zeer vele afbeeldingen. By de
samenstelling werd Alb. Oltmans
met raad en daad bijgestaan door
mr. J. G. C. Joosting,' Rijks
archivaris in Drente. Het boekje
eene keurige uitgave bevat
deze hoofdstukken: De wording
der gemeente Assen; Koning
Lodewyk te Assen; de aanleg der
stad Assen; het schoolwezen; het
Stadsbosch; Assen opgenomen in
het wereld verkeer ; het garnizoen;
handel en nijverheid; en, vor
stelijke bezoeken in de 19de eeuw.
De mwraai ?oor Pen woonhuis.
Alles wijst er op, hoe bij het uitschrijven
der bouwkundige prijsvraag van De Amster
dammer eene practische bedoeling heeft
voorgezeten. Het onderwerp in de eerste
plaats. Het was ongetwijfeld eene uiterlijk
aantrekkelijker opgave geweest om bijv, het
ontwerp van een landhuisje of cottage te
vragen. Dat had naar alle waarschijnlijkheid
een nog veel grooter aantal inzendingen
uitgelokt dan er nu inkwamen. Maar aan
zulke ontwerpen bestaat geen behoefte. Inte
gendeel. Onze boekentafel wordt overstroomd
door meer of minder geslaagle uitgaven,
die alle landhuisjes en weer eens
landhuisjes brengen. Bij duizenden worden zij
ontworpen en gepubliceerd in alle landen,
in alle materialen, in alle genres, maar
veelal toch naar Ensjelsch model. Nuttiger
was het de aanlacht onzer bouwkundigen
te vestigen op de stadswoning. Daarbij
worden niet minder belangwekkende
probleemen gesteld, wier oplossing bovendien
tengevolge van verschillende omstandig
heden bezwaarlijk is. Het bouwterrein is
beperkt tot een rechthoekig stukje grond,
welks doorgaans te eng bemeten grenzen
met geen streep mogen word en overschreden.
Maar bovendien is de architect die in de
stad bouwt, nog door andere overwegingen
gebonden. Scherper bouwverordeningen dan
het platte land ze pleegt te kennen, houden
hem in banden. De toevoering van licht en
lucht in alle vertrekken, de eerste eisch
eener goede woning, stelt hem bij het ont
werpen van ingebouwde perceelen voor de
oplossing van vraagstukken, die de villa
bouw niet kent.
En ten slotte om nog epns niet te
spreken van artistieke moeilijkheid, die een
smalle woonhuisgevel met zich medebrengt
dragen de aanmerkelijk hoogere bouwkosten
in de steden het hunne er toe bij om de
bezwaren te vergraoten. Dit laatste werpt
te meer gewicht in de schaal, wijl een
landelijke type goedkooper bouwwijzen
mogelijk maakt, ja zelfs uitlokt, dan in
steden rationeel zouden zijn.
Het gevolg van een en ander is dat het
huidige menschdom wel nergens minder
geriefelük behuisd is dan in de nieuwe wijken
onzer steden, roote en kleine plaatsen
yerkeeren daarbij vrijwel in gelijke conditie.
Het ontwerpen dier en-masse gebouwde
huizen berustte bovendien grootendeels
niet in, constructief noch artistiek bevoegde
handen. De revolutiebouw deed bij honder
den tegelijk zijne kaartenhuisjes verrijzen,
die alle, vanaf het slot tot den
schoorsteenmantal, onderling zum Verweehslen
ahnlich" zijn.
Hunne indeeling was het toppunt van
ongezelligheid, dreef den spot met het be
grip van huiselijkheid. Het geheele type
tartte elke tenzij zér ingrijpende
poging tot gezellige inrichting. Het formaat
der kamers te hoog en te lang en te
smal leende er zich niet toe; de ope
ningen in de wand stonden in geen ver
houding tot het dichte muurvlak, dank zij
de te groote ramen en de rampzalige suite
deur", die, vooral wanneer ze zoogenaamd
met perspectief" voorzien is, twee kamers
te gelijk hopeloos bederft. De versiering;''
der plafonds streed met den marmeren
schoorsteenmantel en diens gepleisterde
bekroning omd en prijs der smakeloosheid,
maar het is mogelijk dat die ten slotte werd
weggedragen door een bloemenrijk behang
of door de verf.
En was nu zulk een woning slechts
geriefelijk in het gebruik. Maar ook dat was
ze niet. Elk der suite-kamers voor zich beant
woordt meestal niet aan de afmetingen van
een Hink vertrek, maav te /amen gebruikt
zijn ze te groot en daardoor duur in ver
warmingen verlichting. De achterste kamer
is bovendien meestal door eene voorge
bouwde veranda donker. De gangen en
trappen zijn nauw; de keuken zoo eng, dat
een dienstbode er zich nauwelijks in roeren
kan ; de beroem Ie kabinetjes" zijn te klein
voor een tafellaken, te groot voor servet;
de privaten donker en slecht verlucht. Maar
waartoe nog meer gebreken op te sommen
waar wij allen ze uit ondervinding leerden
kermen
In zulke woningen is een groot deel van
het huidige geslacht groot geworden. Is
het wonder dat het geen hooge eischen aan
zijne woningen pleegt te stellen, dat de
meesten, al schijnen z\j ook te meenen dat
het zoo hoort, eenerzijds ook weinig voelt
voor hunne woning, anderzijds begrijpelij
ker wijze niet van diep respect voor de
architectuur zijn doordrongen. In de eigen,
dagelijksche omgeving dient ook dat gevoel
gekweekt te worden. Het besef dat het
wenschelijk was in die toestanden eene
kentering te doen ontsraan, en daartoe een
stootje bij te dragen, was een der overwegin
gen, die in de Amsterdammer- prijsvraag de
keuze van het onderwerp bepaalden.
Het vraagstuk is echter omvangrijk.
Slechts een enkel onderdeel werdt er uit
gelicht.
Bij het uitschrijven der Prijsvraag voor
Bouwkunst', aldus stond in de inleiding
van het programma, heeft de bedoeling
voorgezeten: een eigen, vrij huis, in een
groote stad, op een huur van /'9UO i ?950
te doen ontwerpen. Om een norm te hebben
is in de bepalingen gesproken
vanAmsterdamsche eenheidsprijzen en Amsterdamsche
Bouwverordening. Het huis, voldoen de aan
d^ gestelde eischen, kan in iedere groote
of kleinere stad worden opgetrokken.
De bouwkosten zullen buiten Amsterdam
lager zijn, omdat in andere gemeenten
grond en arbeidskracht minder uitgaven
eischen. Aan een huis, bedoeld in 'onder
staande prijsvraag, is in Amsterdam en
elders behoefte."
En zekere grondwaarde aannemende en
aftrekkende een bedrag voor de fundeering,
kwam men er toe een zuivere bouwsom
van f 8500 beschikbaar te stellen.
Het juryrapport constateert dat aan geen
der inzenders der Vereeniging is gelukt
om de practische en aesthetische eischen
te vereenigen met de mogelijkheid van
bouw voor de gestelde som.
Hoog is dat bedrag het moet erkend
worden niet. Vooral niet als men rekening
houdt met het programma van eischen. De
prijsvraag heeft echter uitgewezen dat de
oplossing geenszins onmogelijk is. Er moet
echter tot het laatste gezocht worden, op
dat, woekerende met de ruimte, eene
geriefelijke indeeling vereenigd gaat met de
meest zuinige constructie. Wat hier met
zoeken te bereiken valt, blijkt o.a. hieruit,
dat door oordeelkundige schikking de eene
inzender op een bebouwd oppervlak van
een 70 M!. nog meerdere gemakken bood,
dan waarvoor een concurrent er met 100 M*.
niet uitkwam. Terwijl de een met twee volle
en een gemansardeerde verdieping uitkwam,
hadden anderen nog een sousterrein of een
benedenverdieping ontworpen.
Dat is een resultaat van het voortdurend
zoeken. Er moet eindeloos gevijld worden.
Cent fois sur Ie métier remettez votre
ouvrage'', geldt ook hier. Het is daarbij
een moeilijk probleem van ruimtekunst om
aldus bij de uiterste beknoptheid toch den
indruk van benepenheid te vermijden. De
vraag bijv. naar een kleine traphal" heeft
velen verleid tot grootsche trappenhuizen,
die in een woning als deze ongepast en
ongewenseht zijn.
Het programma herlezend zal men moeten
toegeven dat daarbij een huis werd uitge
lokt van beter type dan men gewoonlijk ziet.
Allereerst was de breedte op 7 Meter
gebracht.
Het bindend stellen van de bepalingen
der nieuwe Amsterdamsche bouwverorde
ning was een waarborg van hygiënischen
en cunstructieven aard. De gevraagde ruimte
eindelijk was toereikend voor een vrij groot
gezin met vier kinderen, die dan nog elk
een eigen kamer hadden.
Het programma liet den inzenders op
zettelijk eene groote mate van vrijheid, in
de hoop daardoor origineele gedachten uit
te lokken. Deze hoop, ging echter slechts
gedeeltelijk in vervulling. Vele inzen
ders wisten zich niet los te maken van
het geijkte suite-type, zelfs al werden zij
door de programma-eischen van een groote
en een kleine kamer eenigszins in de nor
male toepassing van dat type bemoeilijkt.
Opvallend is, hoe slechts weinigen zich
inderdaad er rekenschap van gaven, dat
de in de prijsvraag gestelde bouwsom
wier vermelding toch wel als de belang
rijkste programma-bepaling mocht be
schouwd worden tot de alleruiterste
economie dwong. Zelfbeperking moet het
alpha en omega zijn.
Het groote meerendeel der ingezonden
ontwerpen echter is met geene
mogeli.ikhoid uit te voeren voor de beschikbare som
van t' 8500. Dit is clan ook een der redenen
dat de jury geen prijzen mocht toekennen.
Die beperking kan echter geen kwaad.
Het zijn immers dikwijls slechts kleinig
heden, die er veel toe bijdragen een huis
aangenaam ii: de bewoning te maken. Klei
nigheden, waaraan moeite noch kosten van
eenige bettekenis venenden zijn, wanneer
er maar tijdig aan gedacht svovdt door een
ontwerper met praktischen zin.
Dat bijv. de deuren in een vertrek den
verkeerden kant opdraaien kan de be
oogde gezelligheid van hut hoekje bij den
haard' volkomen bederven. De kombinatie
van de keuken met het voorportaal van een
"W. C, kan de verspreiding van
etensdampen door het huis beletten. En juist deze
en dergelijke kleinigheden, dienen bij huizen
dezer categorie met zorg te worden over
wogen.
De plattegronden bestudeerende, komt
men lot verschillende zonderlinge waarne
mingen. Men ziet een kolenhok op zolder,
terwijl de keuken in het sousterrain zich
bevindt enz. Men ziet kamers aan binnen
plaatsen, kamers zoo hoekig dat er geen
meubel in plaats kan vinden en men kan
zich verbazen over het naïeve gemoed van
den ontwerper die naast de voordeur een
dienst boden kamer projecteerde.
Wanneer men de tentoonstelling bezien
heeft dau zal mogelijk het algemeen samen
vattende oordeel mogen luiden: te veel
arehitektuur", te veel kunst".
Het was te verwachten geweest dat de
aard vari deze prijsvraag iederen inzender
voor den geest had gebracht dat hier althans
eenvoud het kenmerk van het ware be
hoorde te zijn.
Slechts enkele der inzendingen hebben
uiterlijk een volkomen ongedwongen karak
ter, waaruit men voelt dat het zich geheel
natuurlijk en vrij ontwikkelde uit de beant
woording der praktische eischen.
Bij vele is dat niet het geval. Daar is
niet van binnen naar buiten gewerkt, maar
omgekeerd gaf het uiterlijk den doorslag.
Vandaar o a. die geheel onnoodige offers
aan de symmetrie der gevels gebracht, ten
nadeele van achtergelegen kamers, die nu
bijv. een onrationeel verschil van venster
vormen vertoonen of wel leidende tot ruimte
versnippering. Vandaar vele stijve gevels,
die eer op kantoor- of bankgebouwen dan
op eene burgerwoning zouden wijzen.
De interieurs van vele ontwerpen leiden
tot eenzelfde opmerking. Er was te vaak
merkbaar dat er gezoeht was naar iets bij
zonders, iets anders". Hoezeer een ontwerp
ook doorwerkt moet zijn, de deugd wordt
een fout wanneer zij in het eindresultaat
te duidelijk merkbaar is. Dan dreigt zelfs
eene aldus bereikte eenvoud hinderlijk te
zijn pretentieus te werken.
Zoowel in Duitschland als elders, bijv.
in Zwitserland, wij zijn wat dit betreft
eenigszins achter wordt in de laatste
jaren groote aandacht gewijd aan de be
scheiden burgerhuizen van weleer. Volgens
de oudere opvatting, die het kunstbegrip in
de architectuur verbindt en wil met monu
mentaliteit of met meer decoratieve stijlna
bootsing, bleven bij de studie der architectuur
die oude burger woningen vrijwel buiten be
schouwing. Eerst sedeit enkele jaren is
daarin verandering gekomen en waardeert
men haar onpretentieuzen eenvoud, haar
warmen, huiselijken toon die met de
allersimpelste middelen verkregen is.
Het zijn daarbij met name de eenvoudige
woningen der 18de eeuw of wel die uit de
eerste helft der 19de eeuw, de zoogen.
Biedermeier''- tijd, d ie aandacht en n a, vplgin g
vonden. Door het overwegen van de eischen
van practijk is die bouwkunst daarbij nauw
verwant aan het streven der moderne"
richting onzer dagen.
In die richtirg zou wellicht ook bij ons
eene oplossing van het i:i de Woonhuis-prijs
vraag van de Amsterdammer gestelde vraag
stuk kunnen worden gevonden. Het verdient
misschien opmerking dat bij de ingekomen
ontwerpen wél verschillende klaarblijkelijk
sterk geïnspireerd zijn op modern-duitsche
voorbeelden, zelfs zonder rekening te houden
met onze nationale materialen, maar dat
onze eigen oude bouwkunst niet bevruch
tend werkte.
En toch had zulks eer voor de hand ge
legen, waar juist deze op het gebiei der
burgerlijke kunst, zoowel in de 17de ah in
de 18de eeuw, zooveel voortbracht lat
aandacht verdient, en, zopal niet door zijn
vormen, dan toch door zijn geest veilig ten
voorbeeld kon worden genomen.
De prijsvraag van de Amsterdammer kan
intusschen, al heeft zij niet een vol resul
taat gehad, groot nut gehad hebben, door
veler aandacht op het gestolde probleem
saam te trokken. Zij verdient zoowel inde
kringen der bouwheeren als in die der bouw
meesters attentie. Het kan niet uitblijven
of ook zij zal een stoot geven aan het
algemeene streven: ons hedendaagsch woon
huis te verbeteren.
A msterdam. J. II. W. LEI.IMAN.
liwk. lm,).
De Tzaar - fte 130.000 potpnibezitttis.
De Tzaar dat zijn wij, de 130.000 land
goed bezitters I Dat is de formule van zoo
ongeveer de geheele politiek dergenen, die
als verdedigers van den Czarentroon en van
het heilige landeigendom, Rusland's bodem
met bloed blijven drenken. Immers: het
streven van de Russische volksmassa's om
uit haar ellende een uitweg te vinden, een
uitweg, die, naar iedereen weet, slechts kan
bestaan in een radicale agrarische hervor
ming, dat streven juist heeft Rugland's jonkers
in de arruen der zwartste reactie gedreven.
Zoo zijn dan tegenwoordig de eigenlijke
dragers der reactie deze 130.000
laudgoedbezitters. Zij zijn de leiders van het
chtrussische Verbond; uit hun rijen komen de
hofkringen en de hoogere ambtenaren voort,
alsmede de hoogere politie en de generale
beulen in den Kankasus, de Baltische pro
vincies en Polen. Het is geen geheim, dat de
eerste Doema door den aandrang van deze
werkelijke steunpijlers van het Tsarisme is
ontbonden en dat rij ook verder heel de
regeeringspolitiek bepalen. Moge het ook
bijwijlen schijnen, alsof zoo iets als een ver
koeling in de vriendschap tusschen deze
invloedrijke machten en de otücieele regecring
zou zijn ingetreden, in de werkelijkheid is
dit niets dan schijn of zeer handige vermom
ming van de waarheid. En zoo blijft de
regeeringstaktiek dezelfde als in 1900, ook uu de
tweede Doema zetelt.
Van tijd tot tijd bestijgt de minister-presi
dent van deze 130.000 landbeeren de tribune
der Doema, om dit voor het vergaderde volk
ook te verkondigen. En zoo geschiedde dit
ook weer den 2 Mei, toen Stolypin naar
aanleiding van de heropening der beraadsla
gingen over de agrarische kwestie, het nooiig
achtte een verklaring" over de agrarische
hervorming af te leggen.
Meer en meer is deze kwestie door de ge
heele economische en politieke ontwikkeling
in het middenpunt van het politieke leven
gebracht; zy is de kern van het politieke
moment en de eigenlijke botsing tusschen
de volksvertegenwoordiging en de regeeiing
zal om haar plaats vinden. Wanneer men laag
zeggen, dat iets beslissen zal over het lot dei
tweede Doema, dan zal het zeker deze grt ote
vraag zyn. Zoo was ook de algemeene indruk
bij alle afgevaardigden der linkerzijde, nadat
Stolypin zijn rede had voltooid. Haar inhoud
was in hoofdzaak de volgende:
Stolypin zeide, dat hy geen volledig pro
gram van de regeering betreffende de agrari
sche kwestie wilde geven: het departement,
dat dit aanging, zou zulks wel voor de agra
rische commissie doen. Maar hij wilde dan
eerst wijzen op het buitengewone gewicht
der agrarische kwestie, zoowel voor de boeren
als voor de grondbezitters, die ook liever als
buren rustige en tevreden menschen hebben
dan zulke, die hongeren en pogrom's op touw
zetten. Daarop kritiseerde de minister de
verschillende ontwerpen der partyen van
links en den weg, dien dezen bewandelen.
Uit de ver wezen hjking van die ontwerpen
zou een werkelijke staatsgreep en een sociale
omwenteling ontstaan. De minister gaf daar
van staaltjes. In de Noordelijke provincies
zouden de boeren meer dan 150 dessj. ont
vangen; in de provincie Archangelsk zelfs
1309, wanneer al het land verdeeld werd,
maar in de provincie Poltawa zouden zy b.y.
slechts 9 dessj. per familie ontvangen. Hieruit
kon men zien, dat de verdeeling van alle
landerijen onder allen de landarmoede in de
verschillende provincies niet zou lenigen. Dus
zou het wel noodig blijken, dat men tot bet
middel greep, hetwelk de regeeringzelf voor
stelde: de emigratie.
Stolypin critiseerde vervolgens het program
der constitutioneel-democratiscbe party, dat
hij vol contradicties en onduidelijkheden
noemde. Eenmaal erkend, moest het principe
der gewelddadige onteigening het eigendoms
begrip vernietigen. De regeering kon echter
wel meegaan met een andere gedachte der
K. D.-p&rtij, die namelijk betreffende de
economische vryheid der boeren. De minister
wees vervolgens op de agitatie onder de boeren
in de provincies. De regeering ging mee met
die kringen der publieke opinie, welke het
leven der boeren langs legaten weg willen
verbeteren, doch er bestond een strooming,
die hiertegen inging, die de onrust wilde
vermeerderen en alle der regeering vyandige
krachten wilde vereenigen. Het ontwerp
der K. D.-party zou tot hetzelfde resultaat
voeren als dat van de link sche partyen. Ver
volgens legde de minister het
regeeringsstandpunt uit. De regeering wil het lot der
boeren verbeteren; de regeering wil, dat de
boer een welgestelde bezitter zal zijn; want,
waar welgesteldheid is, daar is ook beschaving
en ware vrijheid. Daartoe moest de boer
bevrijd worden van de voorwaarden,
waaionder hij nu leeft, moest Lij in't bezit komen
van de vruchten van zijn arbeid. Alle boeren,
wien land ontbreekt, moesten dus het
noodige land ontvangen. Er is gezegd, dat
daartoe 57 millioen dessj noodig zouden zijn,
terwijl de regeering slechts beschikt over 10
millioen, doch de regeering heeft immers
zooeven eerst haar werk begonnen. Ver
volgens ging de minister over tot de hulp
verschaffing door den Siaat. De Staat was
ziek en het ziekste deel vormden de boeien.
Daarom behoorde men hen te helpen. Het
voorstel was gedaan, 130000 domeinen onder
de boeren te verdeelen, maar men kan geen
ziek lichaam meer op krachten brengendoor
het te spijzigen met brokken van zijn eigen
vleesch. (Men proeft hier den Tartaar met
een Europeesch vernis overtogen. v. R.).
Vteleer behoorde men het organisme op te
wekken, het weer in bewegin» te brengen,
dan zou het vanzelf de ziekte kunnen over
winnen. Alle partyen van den Staat behooiden
daaraan mee te werken. Dat kon dan wel
licht socialisme zyn, maar dan toch staats
socialisme, dat reeds zoo vaak in Europa
was toegepast. De Staat kon by ons private
landgoederen opkoopen om zoo met domeinen
van den Staat en het keizerlijk huis een
landerijenfonds te vormen. De prijzen zouden
niet stijgen, daar het aanbod der landerijen
zeer groot was. De boeren, die groot gebrek
aan landerijen hadden, konden deze dan onder
gunstige voorwaarden uit dit fonds bekomen.
De boeren waren op 't oogenblik wel arm
en kouden dus het hooge percentage, da: de
Btaat eischte, niet betalen. Maar de Staat
kon bet verschil tusschen het percentage der
uit te geven obligaties en het percentage, dat
als normaal zou worden erkend voor de boeren,
overnemen en dat verschil kon op het staats
budget komen. Op die manier zouden alle
klassen er toe worden gebracht, den boer te
helpen om het land te verwerven, dat deze
noodig had. Wat de gedwongen onteigening
betreft, men kon deze niet als een
toovermiddel of panacee aanzien. De gedwongen
onteigening zou in het geruïneerde Rusland
nog slechts een nieuwe klasse van geruïneerde
grondbezitters scheppen. De gedwongen ont
eigening kon noodig zijn, maar slechts in
uitzonderingsgevallen. Stolypin besloot met
te zeggen : mijn ervaring van 10 jaar heeft
mij hiervan overtuigd, dat men aan de
agrarische kwestie bestendig moet arbeiden ;
dat het niet mogelijk is, haar met n
slag op te lossen. Wij staan een. bescheiden
doch een werkelijken wejj voor; de vijanden
van den Staat daarentegen zouden den weg
van het radicalisme, den weg van de ver
nietiging der geschiedenis van Rusland en
van de vernietiging der trad.ties onzer cultuur
willen kiezen. Zij willen groote afpersingen ;
wij willen een groot Rusland.
In den kiiiderachtigen polemischen uitval
van Stolypin tegen de agrarische voorstellen
der linkerpartijen is nu slechts dit ne waar,
dat de landvraag tot d groote vraag der zich
afwikkelende revolutie is geworden. Haar
oplossing, zooals die in de wetsontwerpen
der linkerzijde is voorgesteld, gebaseerd op
een gedwongen onteigening zonder vergoe
ding, doet een diepen greep in oude eigen
domsrechten en verbreekt de economische
en politieke macht juist van die klosse.
waarop zich de afschuwelijke ruïne van hei
absolutisme nog verheft. Voor een Stolypin
is deze klasse het korte begrip der Russische
kuituur, voor het geheele beschaafde Rusland
is zij de klasse der bloedige tyrannie en der
antikultuur. Men mag zeggen, dat deze klasse
of haar oude macht bly'ft behouden en dan
is de Russische revolutie vruchteloos of de
revolutie is consequent en dan kan zij deze
vesting der slavenheeren niet achter zich
laten.