De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 30 juni pagina 8

30 juni 1907 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE A M i T L K D A M M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1566 Het absolutisme bracht den Kussischen boer in de grenzenlooze ellende, waarin hij zich bevindt, en nu wil de oppergendarme der kroon, den weldoener komen uithangen, die slechts uit vrees voor een algemeene verarming da agrarische hervorming niet wil. Het eigendom der landgoedbezitters is niet wat Stolypin ter harte gaat, o neen: hij pleit slechts voor de belangen der kleine bezitters. Want het zou te vreezen zijn, dat men, wan neer men eenmaal met de gedwongen ont eigening der groote goederen begon, bij het kleine bezit niet stil zou houden! Dat leidt de minister af uit de ontwerpen der linker zijde en dat met een zoo oppervlakkige feuilletonwijsheid, dat men meenen zou een Russischen Bülow te hooren. Ook zijn excur sies in het rijk van het socialisme, waartegen hij met dezelfde spaarargumenten als wijlen E. Richter en verder met afgekookte Manchesterscne frasen te velde trok, staan op gelijke lijn. De linkerzijde wil door haar gedwongen onteigening den staat vernietigen, Rusland in een ruïne veranderen enz.I En dat zegt een van degenen die het hardst hun best hebben gedaan, Rusland tot een land van vertwijfeling en jammer te maken. Ja, dit feit geeft de minister in zijn rede zelf toe: het door de linkerzijde geschilderde tafereel van de verarming der boeren wil hij wel als juist erkennen. Maar toch moet men hem gelooven, wanneer hij verzekert, dat de agrarische hervorming een algemeene verar ming tengevolge zou hebben. Zelfs het agra rische voorstel der K. D., dat den landgoed bezitters een goede schadeloosstelling belooft, en die alle mogelijke moeite zullen doen om de hervorming voor deze klasse zoo zacht mogelijk door te voeren, ja die de grond bezitters als economische en politieke macht eerder willen steunen, zelfs dat voorstel is voor de regeering reeds een halve socialiseering en onteigening t JE ven wel doet Stolypin schijnbaar een concessie aan den eisch ter gedwongen ont eigening. Deze moge plaats vinden, wanneer men ten behoeve van de verbetering van het bedrijf een drinkplaats, een bevloeiingsweide, wegen enz. wil aanleggen, of wanneer het betreft de opheffing der schadelijke gemenEn dit gedeelte van Stolypin's rede vervult nu zelfs de harten der K. D. met vreugde. Hierin zien dezen n.b. een bekeering van de regeering tot het principe der gedwongen onteigening. Het is dan ook wel zoo goed als zeker, dat de regeering in deze kwestie als 't ware voelhorens heeft uitgestoken om te beproeven, of ook in de agrarische kwestie de een of andere bodem voor een overeen komst met de K. D. zou te vinden zijn. (Slot volgt). v. R. Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen, door W. J. H. JONCKERS NIEBOER, adj.inspecteur bij de Maatsch. tot Expl. van Staatsspoorwegen. De inhoud van dit werk beantwoordt niet aan den titel. Geheel ontbreekt alles wat betrekking heeft op onze spoorweg-wetgeving, alleen worden de hoofdvoorwaarden van enkele concessies gegeven, evenzoo die der overeen kom a ten van 1890. Ook over de techniek der spoorwegen, over de groote werken daarin uitgevoerd, over de veiligheids-inrichtingen en over zoo veel meer wordt een absoluut stilzwijgen bewaard, behalve, dat vreemd genoeg, het een en ander wordt medegedeeld over de uitvinding der locomotief, iets wat met de geschiedenis, die hier behandeld wordt, weder niets te maken heeft. Ook het tariefwezen blijft geheel onbe sproken. Te vergeefs zoekt men in het werk ook iets over de geschiedenis der kleine spoor wegen. Een eenigszins juiste titel zou deze geweest zijn: Chronologische geschiedenis der economische omtwikkeling van de Nederlandsche spoorweg maatschappijen. Dit is heel iets anders dan de titel belooft, meer geeft het ruim 200 bladzijden groote boekwerk niet en dan nog wel bezien van uit een ambtenaarsstandpunt. Voor hen, die een beknopt overzicht dezer geschiedenis wenschen, heeft het werkje zeker eenige waarde, te meer daar ook een en ander over de parlementaire geschiedenis van den spoorweg-aanleg en van de daarmede verbonden concessies wordt gegeven. Het beste deel van het werk is ongetwijfeld waar de ontwikkelingsgeschiedenis der spoorMedaille, uitgereikt aan Dagbladscbrüyers. Voorzijde, Achterzijde. Aan allen, die z:ch bij de ramp van de Berlin" bizonder verdienstelijk hebben ge maakt, is door de firma Hudig en Pieterste Rotterdam, vertegenwoordigster der Great Eastern", eene herinneringsmedaille uitge reikt, vervaardigd uit metaal van het stoom schip. Deze week heeft de firma Hudig en Pieters ook aan de voornaamste Dagbladsehrijverg, die de ramp in hunne bladen hebben beschreven, zulk een medaille vereerd. wegen tuaschen 1860 en 1890 wordt geschetst, vooral de ontwikkeling der spoorwegtoestan den van 1880?1890 is niet onverdienstelijk bewerkt. Daarentegen is de schrijver bij zyn over zicht van de jaren 1890?1907 te veel be lemmerd geweest door zijn betrekking |bij een der groote maatschappijen om veel meer te kunnen geven dan eene opsomming van enkele feiten en een uittreksel der overeen komsten waaronder onze spoorwegen thans geëxploiteerd worden. Hij eindigt met de mededeeling der motie Fokker, Bos c.e., ingediend bij de Tweede Kamer d.d. 23 Dec. 1902. * * * Staats-exploitatie onzer spoorwegen. Bro chure uitgegeven door de SociaalTechnische Vereeniging van democra tische ingenieurs en architecten. De twee eerste hoofdstukken van dit werkje: Uit de geschiedenis onzer spoorwegen en de spoorwegovereenkomsten van 1890, ge ven in beknopteren en ook meer vrijen vorm wat de heer Joncker Nieboer in zijn lijvig boekdeel behandelt. Deze hoofdstukken zijn daarom als het ware als de inleiding tot het betoog voor staats exploitatie te beschouwen, welk betoog zich verder hoofdzakelijk concentreert in de beide volgende hoofdstukken : Kritiek op de spoor wegovereenkomsten en Staatsexploitatie of particulier bedrijf? De samenstellers betoogen hier ten eerste, dat de overeenkomsten van '90 niet te amendeeren zijn en dat hieruit reeds voortvloeit, dat staatsexploitatie de Benig overgebleven uitkomst is, wanneer de tegenwoordige rege ling heeft uitgediend. De financieel e regeling wordt daarna be streden op de bekende gronden, maar met eenige scherpteekenende illustraties aangedikt. Nieuwe gezichtspunten worden ook geopend over de vrije gestie der maatschappijen, m. a. w. over hun recht om deel te nemen in andere bedrijven, in andere spoor- en tram wegen, en i. De mogelijke nadeelen dezer vrijheid voor den staat worden duidelijk aangetoond. Het derde hoofdstuk eindigt met eene vergelijking van enkele hoofdbepalingen, omtrent naas ting, controle, onderhoud, uitbreidingen, waardevermindering, afschrijvingen, enz. tusechen de spoorwegovereenkomsten van 1890 en dergelijke van lateren datum met tramweg maatschappijen aangegaan. De schrijvers zeggen hierover terecht: Man ziet hieruit, dat deze overeenkomsten, uit lateren tijd, inderdaad op verschillende punten even zoovele verbeteringen be?atten, vergeleken met die van 1890. De ministers v. d. Sleyden, Lely, de Marez Oyens en Kraus hebben dus het werk van ttÜDister Ha/elaar niet i a woorden maar door daden gediskwa lificeerd". In het vierde hoofdstuk worden de bekende argumenten voor staatsexploitatie frisgh en uitvoerig behandeld en met nieuwe voorbeel den uit de praktijk der spoorweg-exploitatie versterkt. De lezing van dit hoofdstuk kan zeer worden aanbevolen. Het eindigt als volgt: Staatsexploitatie van spoorwegen wist steeds meer voorstanders. Het is niet zooals het soms in bestrijdingen wordt voorgesteld een klein groepje radikalen" dat er voor ijvert. Men vindt de voorstanders bij alle richtingen. In zijn belangrijke rede bij de debatten van 1890 wees nog de heer Farncombe Sanders daarop. Van den aanvang af," zoo sprak dit Kamerlid, is het idee staatsexploitatie verdedigd door uiterst deftge lieden. Ik begin met te noemen den voor zitter van de eerste door Wille m I benoemde staatscommissie, Anton Reinhard Falck, verder een lid dierzelfde commissie, den gewezen gouverneur van Noord-Holland, Van Ewijck; de rieeren Goudriaan, Rochussen ... De burgemeester Huidekoper van Amssterdam, de heer Kien, de heer Conrad; zij adviseerden toe staatsexploitatie ... Wijlen de minister Van Heemstra, de thans nog levende gewezen minister Heemskerk, de heeren Godefroi, Hubert Asch van Wyck, de heer Begram ..." Aan deze namen van uiterst deftige lie den" zouden wij dan nog dien van den heer Farncombe Sanders willen toevoegen. Ook onder de spoorwegspecialiteiten heeft het beginsel voorstanders: wij noemen de namen der heeren J. Staats Forbes, J. Th. Gerlings, T. Sanders. Minder bekend is het misschien dat dr. A. Kuyper zich principieel voorstander heeft verklaard. Naar aanleiding van een geschrift van den heer T. Sanders, schreef deze staats man in de Standaard van 19 Febr. 1898 : Reeds in 1878 heeft onze redactie zich bij de toelichting van ons program in beginsel voor staatsexploitatie verklaard, en zulks wel krachtens de primordiale roeping van de overheid, om de eenheid van het nationale Ie 7en door goede gemeenscbapswegen te ver werkelijken en de belangen van het vaderland tegenover het buitenland te bevorderen en te verdedigen." Met instemming deelt dan de Standaard de hoofdpunten mede van de kritiek des heeren Sanders op het gesplitst particulier bedrijf, om te besluiten: Finaal zou de spoorwegkwestie dan eerst zijn opgelost, zoo beide maatschappijen ver dwenen, en de overheid het spoorwegnet van heel Nederland niet alleen in eigen hand hield, maar ook zelf bediende." Moge voor dit gevoelen in de Staten-Gene raal weldra eene meerderheid zijn te vindenl In het vijfde hoofdstuk wordt betoogd, dat de belofte in 1903 door de regeering gedaan om de toen opgelegde strafbepalingen te doen aequivaleeren door eene verbeterde rechtspositie van het personeel der spoor wegen, groot 30.000 man, en door beter gere gelde arbeidsvoorwaarden, tot nu toe door de regeering niet is nagekomen. Het waren destijds afgevaardigden van de meer behoudende partijen Mees, de Visser, Kolkman en Rink, die namens hunne par tijen deze belofte van de regeering eischten, aleer zij hunne stem aan de strafwetnovelle gaven. De heeren Drucker en Troelstra spraken namens hunne partijen twijfel uit aan den ernst der regeering en ook aan hare macht om deze belofte na te komen, zij stemden daarom tegen de strafwet. Bij de debatten in het voorjaar van 1906 erkenden weder kamerleden van alle partijen, dat de vrees door de heeren Drucker en Troelstra in 1903 uitgesproken, maar al te gegrond was gebleken en dat de regeering de toen afgelegde beloften tot heden niet was nagekomen. Het waren de afgevaardigden Janssen (r. k.), Talma (a.-r.), Schaper (s.-d.), Borgesius (u.-].), Troelstra (s.-d.) en Bos (u.-l.) die 4it betoogden. De schrijvers toonen dan verder aan, dat terugkeer tot het standpunt van minister Havelaar van onthouding in zake de arbeids verhoudingen van het personeel niet meer mogelijk is, herroepen der strafwetten onwaar schijnlijk en dat er dus maar n weg open is om de gedane belofte in te lossen, d. i. staateexploitatie der spoorwegen. Want de particuliere maatschappijen kunnen de lasten aan de uitvoering der belofte ver bonden niet dragen en staata-exploitatie maakt het alleen mogelijk bieraan de voldoen, dasr dan alleen het algemeen belang en dus ook nakoming van gedane beloften den voorrang heeft boven financieele voordeelen. Het zesde en laatste hoofdstuk is eindelijk gewijd aan de intercommuaale tramwegen. De schrijvers bewonderen allerminst de hier tot heden gevolgde regeeringspolitiek, die tot versnippering en verbrokkeling van krachten heeft geleid, tot misstanden als onlangs aan het licht traden bij de Nederl. Tramwegmaatschappy en bjj de Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen en ook tot den Tramwegtrust der H. IJ. S. M. die in de keuze harer middelen om hiertoe te komen, zooals bekend is, allerminst kieskeurig was. De conclusie is dan ook, dat voortaan geen tramwegen moeten worden aangelegd dan door den Staat, nadat eerst de meer direct belanghebbende, gemeente, provincies, enz. van hun belang duidelijk hebben doen blijken door b.v. 2/s van het benoodigde kapitaal bijeen te brengen, waarna het Rijk voor het ontbrekende zorgt. Deze regeling stemt in hoofdzaak overeen met het Belgische stelsel en met die onlangs door den heer Neiszen, directeur der gemeentetram te Amsterdam, in De Vragen des Tijd» aanbevolen. De stedelijke tramwegen vallen natuurlijk buiten dit kader. T. SANDERS. Brieven aan Heerneef, door J. P. A. ROCHUS. C. L. van Langenhuijzen, Amsterdam. De schrijver van deze Brieven" doet het voorkomen, alsof een heerneef, nauwelijks twee jaren priester, hem een met dubbel briefport bezwaarde jereiniade in folio" ge schreven heeft, waarvan de hoofdinhoud deze is: Na twee jaren van onverpoosden arbeid op 's Heeren akker en ook heel wat zegen vragend gebed, smaakte ik tot dusver niet het geluk, een enkel garfje eigengewonnen koren te oogsten. Het lijkt hier wel een woestenij, waarin de stem des roependen geen weerklank vindt en de onkruidzaaiende inimiais homo dag en aacht vrij spel schijnt te hebben, want die gaart brandstof bij bussels en hoopen." Als bezorgde heeroom nu, wil hij heerueef van die moedeloosheid genezen en schrijft hem een heel langen brief, welke thans als 8ö-b!adzijden groote brochure te koop is. 't Blijkt een heel leuke, levenslustige en ook goed onderlegde heeroom" te zijn, die J. P. A Rochus en als opwekkend en troos tend geschrift voor spoedig teleurgestelde R. K priesters zal zijn boekje zeer zeier goeden dienst bewijzen. Heel aardig weet hij alle opwerpiugen, die van teleurstelling en moedeloosheid getuigen, te weerleggen, daarbij tevens rijkelijk wijzen raad en lessen van levenswijsheid uitdeelend. Ofschoon deze Brie<en" geen aanspraak maken op literaire waarde, zijn ze in hun soort toch modellen van lossen, prettigen stijl, terwijl de betoog trant met geestige zetten, leuke kwinkslagen, aardige vergelijkingen en toepasselijke verzen gekruid is. Deze heeroom heeft echter n zwak, aan meer geestelijken ei^en, nl. dat hij gaarne met teksten en citaten werkt. Als ik ging tellen, geloof ik meer citaten en teksten dan eigen regels van den schrijver te zullen vin den. Daardoor heeft het boekje iets onrustigs over zich en is het alleen te genieten door ben, die buiten de moderne talen, ook het Latijn kennen. Trouwens blijkt het boekje uitsluitend geschreven te zijn voor de R. K. geestelijkheid, voor wie de talrijke Latijnsche citaten geen bezwaar opleveren. Om een denkbeeld te geven van inhoud en slijl dezer Brieven", wil ik met een paar aanhalingen eindigen. En nu, het democraat-zijn. Daarmee kan gij weet het immers ? nogal aardig wat gesold en gegeurd worden. Of ik het afkeur ? Het democraat-zijn, allerminst die aanstellerij evenwel acht ik overbodig Aanvankelijk heeft gul en grif zij 't beleden het woord democraat velen van mijn leeftijd een tijdlang, ik zal maar zeggen : bekippeveld. Als ik het las of hoorde, meende ik tevens het roode vaandel en rossen toortsgloed te zien en sloeg er angst om 't oude hart. Sedert dien heeft Leo XIII de democratie gekerstend en ons van de stremmende kippehuid verlost. Vondel zegt ergens: Men mag om het rijm de taal niet verkrachten '. Den grooten Joost naneuriënd, rijm ik op denzelfden trant, doch met een trocheüs de versmaat verrui mend : Men mag om een naam een goede zaak niet verachten". Democraat-heeten late men zich derhalve maar welgevallen of niet, doch democraat zijn, in den zin, door Paus Leo uiteengezet, moet een ieder, die hoofd en hart op de ware plaats draagt. Onze meester werd Jezus ld est aalvator" genoemd en was het. Zoo dient de priester volksman niet enkel te heeten, maar te zijn, inderdaad zijn, met hart en ziel zijn, en «ara» phrase zijn." Volksvriend, gelijk onze Meester, de Aartsherder, het was, kan men alleen worden door ter wille van Christus het volk te beminnen met zorgzame, belanglooze, offer vaardige, manlijk-krachtige liefde. Pro Christo rege, pro Christi grege", ziedaar onze leus, nader toegelicht door den heiligen Paus Gregorius in de u bekende homilie, als volgt: Qui charitatem ergo alterum non habet, prs'dicationis offieiitm suscipere nullatenui debet." Is 't inderdaad denkbaar, Christus te be minnen en niet in een en dezelfde liefde het volk te omvademen? Meermalen, als ik onder de mij toever trouwde kudde de ronde deed, en daarna mijzelf eens interviewde", heb ik me gezegd: Ouwe jongen-lief, voortaan zal ik uit toe wijding voor mijn luidjes veel braver priester, veel zorgzamer herder dienen te worden; de oi'es en agni verdienen het dubbel en dwarp, en meer dan een htcdus heeft het noodig." Over het geestelijk-adviseurschap schrijft heeroom o. m.: Eindelijk stelt ge mij de vraag:fwat ik zoo-al denk over het geestelijk-adnseurschap". dat de volksbonders en de drank bestrijders van uw parochie u zooals gij 't uitdrukt hebben aangepraat". Zevenmaal minstens heb ik, telkens huive rend, o Jozef, de pen in den inkthoorn ge doopt, om op die vraag antwoord te ge^en, doch ook zevenmaal ging het geschrevene naar de snippermand, en heeroom zelf de buitenlucht op. Toen ik nog uwen leeftijd en uwe cheveux blonde" had, kon geen enkel van die blonde haarspieren vermoeden, dat ooit zoo'n baantje zou worden uitgedacht. Toch blijkt het en dit zij u reeds een begin van antwoord in onze dagen nooizakelijk. Ik keur dus goed, dat gij den aanpraters uw jawoord hebt gegeven. Gij zijt adviseur" waarom heet men 't niet: raadsman ? Dan verstaat reeds dadelijk Jan en alleman, wat gij eigenlijk te doen hebt. Uw taak brengt mede, dat gij raad, na tuurlijk goeden raad, geeft." Dat, behalve do ar een lossen en Ie vendigen stijl, deze Brieven" ook nog door vele ge zonde en juiste opvattingen uitblinken, mag uit deze enkele aanhalingea misschien reeds blijken. Hilv., Juni '07. HENRI H. v. CALKER. In no. 1563 van uw bladvindikopblz.il een honende spotprent, die bestemd is om den argeloozen lezer te doen gelooven, dat de invoering van het Middeneuropeesche uur in Nederland zou neerkomen op zouteloos kinderspel. Het is blijkbaar niet tot het bewustzijn van den ontwerper van die teekening doorgedrongen, hoe deerlijk hij zich Om ze in een anderen vorm onder de oogen uwer lezers te brengen, dienen twee wijzerplaten, waarop nu inderdaad de wijzers, die de uren van ons opstaan en ter ruste gaan, aangeven, verschoven worden. In midzomer hebien wij ongeveer 8 uur duisternis tegen 16 uur zonlicht. In midwinter 16 uur duisternis tegen 8 uur zonlicht. Stellen wij den gemiddelden slaaptijd op 8 uren, en erkennen wij, dat het gemiddelde vergiste, toen hij met zijn teekenstift trachtte aan te geven, dat de hoeveelheid zonlicht, die voor ieder Nederlander per jaar beschik baar is, onmogelijk afhankelijk kan wezen van eenigerlei spelen met het horloge. Het tegendeel is waar. Die hoeveelheid zonlicht zou onmiddelijk en voor goed vermeerderd worden, zoo alle Nederlanders slechts nmaal maar dan ook gelijktijdig! de wij/.ers van hun horloge, op voorstel ^an den Minister van Biunenlandsche Zaken, veertig minuten vooruit zetten. Men behoeft mij niet op ge -.ag te gelooven: de uitkomsten in Belgiëen'in West- en Oost Duitschland, zijn voor geen tegenspraak vatbaar en in de statistische rij te s omtrent het gasveibruik is het bewijs van mijn stelling voor altijd vastgelegd (Zie December 1906). Een natuurgetrouw Portret l» ? i& VAUIU1U &J WW &AUA.L X W l naar iedere foto geschilderd, is een allerdankbaarst ge schenk voor elke gelegenh. Prijscourant gratisH. BOGAERTS&C0, BO&TKL. DROUOT ?¥WKSSEB A Co. ?*? LAI6E HOUT8TB1AT 7*2 - - Den Haa«- - . TBLKfOON INTBBC. »T4 GROOTSTE INRICHTING VOOE COMPLETE MEUBILEERING = IN ALLE STIJLEN = == = = ANTIQUITEITEN = = = EIGEN MEUBELFABRIEK miiin van mm FJofinicrlirr. Ondegracht E 17, utrecht. PAAUI,EN - JfJWEKLEM. | mllllMIIIIIIIHIIlmlIIIIIMMIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIin uur van opstaan en ter ruste gaan in Neder land mag worden bepaald op 7 uur 's morgens en 11 uur 's avonds, dan laat bijgaande figuur waarin de dagwaak van de nachtrust door dunne lijnen gescheiden is duidelijk uit komen, dat het midden van een werkdag niet op 12 maar op 3 ure p. m. valt. De dikkere lijnen vertoonen ons wat ge schiedt wanneer onze uurwerken 40 minuten worden vooruit gezet: 's zomers en in 't vóór- en najaar winnen wij zonlicht, 's winters spelen wij quitte en hebben des morgens iets langer, des avonds iets korter duisternis. Door di', spelen met het horloge, zooals uw teekenaar deze nmalige wijzerverzetting in no. 1563 genoemd heeit, wordt dus een blijvende winst aan zonlicht verkregen door al!en die in het westelijk gebied eener zone Ie 'en, te grooter naarmate zij verder westelijk liggen. Over de hygiënische en over de sociaal-economische beteekenis van die winst hebben de hoogleeraren dr. W. Nolen en mr. J. d'Aulnis zich onomwonden uitgelaten. Die winst aan zonneschijn ligt thans in Neder land voor 't grijpen. A. A. W. HUEEECIIT. imMiummimMlimiiimiliiiiiMnlii KUNSTHANDEL =-= ??-? ??-? ??-? WED. G. DORENS & ZN. :-: ?-? :-? EXPOSEERT: - - ? - ROKIN 56ORIGINEELE ETSEN EX LITHO'S VTAN BAÜER, DUPONT, GR. VA .V KOGGEN, MOULIJiN,NIEUWENKAMP, WITSEN, E. A. ORIGIXEELE FRANSCHE KLEURETSEN. ETSEN' NAAR SCHILDERIJEN VAN HOLLANDSCHE MEESTERS VAN PROF. DAKE, GR. VAN ROGGEN..E.A. t t t REPRODUCTIES PROCÉD VAN MEURS. SIMILI-AQUARELLEN. KLEURDRUKKEN, ENZ. t t t t t t t COPhNHAGEN-PORCELEIN f t t t REPRODUCTIES NAAR BEELDHOUW WERKEN t t t t t t t t t t - SPIEGELS EN ENCADREMENTEN. FF =fl y Kunsthandel KRÜQER fr 37" Noordeinde. 's-Gravenhage. Permanente Tentoonstelling l v: Schilderijen en Aquarellen, f l KUNSTHANDEL J. C. NGHULLER, Plein 92", -t- H- -+ -+ -+ ^s-Gravenhage. Moderne Schilderijen, Aquarellen enz. MEUBEL-BAZAR, Singel 263 283, de Zantoor-MeuMen J. MEIJERINK MEIJER. » SBSB. em

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl