Historisch Archief 1877-1940
DE A M i T L K D A M M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1566
Het absolutisme bracht den Kussischen
boer in de grenzenlooze ellende, waarin hij
zich bevindt, en nu wil de oppergendarme
der kroon, den weldoener komen uithangen,
die slechts uit vrees voor een algemeene
verarming da agrarische hervorming niet wil.
Het eigendom der landgoedbezitters is niet
wat Stolypin ter harte gaat, o neen: hij pleit
slechts voor de belangen der kleine bezitters.
Want het zou te vreezen zijn, dat men, wan
neer men eenmaal met de gedwongen ont
eigening der groote goederen begon, bij het
kleine bezit niet stil zou houden! Dat leidt
de minister af uit de ontwerpen der linker
zijde en dat met een zoo oppervlakkige
feuilletonwijsheid, dat men meenen zou een
Russischen Bülow te hooren. Ook zijn excur
sies in het rijk van het socialisme, waartegen
hij met dezelfde spaarargumenten als wijlen
E. Richter en verder met afgekookte
Manchesterscne frasen te velde trok, staan op
gelijke lijn. De linkerzijde wil door haar
gedwongen onteigening den staat vernietigen,
Rusland in een ruïne veranderen enz.I En
dat zegt een van degenen die het hardst hun
best hebben gedaan, Rusland tot een land
van vertwijfeling en jammer te maken. Ja,
dit feit geeft de minister in zijn rede zelf
toe: het door de linkerzijde geschilderde
tafereel van de verarming der boeren wil hij
wel als juist erkennen. Maar toch moet men
hem gelooven, wanneer hij verzekert, dat de
agrarische hervorming een algemeene verar
ming tengevolge zou hebben. Zelfs het agra
rische voorstel der K. D., dat den landgoed
bezitters een goede schadeloosstelling belooft,
en die alle mogelijke moeite zullen doen om
de hervorming voor deze klasse zoo zacht
mogelijk door te voeren, ja die de grond
bezitters als economische en politieke macht
eerder willen steunen, zelfs dat voorstel is voor
de regeering reeds een halve socialiseering
en onteigening t
JE ven wel doet Stolypin schijnbaar een
concessie aan den eisch ter gedwongen ont
eigening. Deze moge plaats vinden, wanneer
men ten behoeve van de verbetering van het
bedrijf een drinkplaats, een bevloeiingsweide,
wegen enz. wil aanleggen, of wanneer het
betreft de opheffing der schadelijke
gemenEn dit gedeelte van Stolypin's rede vervult
nu zelfs de harten der K. D. met vreugde.
Hierin zien dezen n.b. een bekeering van de
regeering tot het principe der gedwongen
onteigening. Het is dan ook wel zoo goed
als zeker, dat de regeering in deze kwestie
als 't ware voelhorens heeft uitgestoken om
te beproeven, of ook in de agrarische kwestie
de een of andere bodem voor een overeen
komst met de K. D. zou te vinden zijn.
(Slot volgt). v. R.
Geschiedenis der Nederlandsche Spoorwegen,
door W. J. H. JONCKERS NIEBOER,
adj.inspecteur bij de Maatsch. tot Expl.
van Staatsspoorwegen.
De inhoud van dit werk beantwoordt niet
aan den titel. Geheel ontbreekt alles wat
betrekking heeft op onze spoorweg-wetgeving,
alleen worden de hoofdvoorwaarden van
enkele concessies gegeven, evenzoo die der
overeen kom a ten van 1890.
Ook over de techniek der spoorwegen,
over de groote werken daarin uitgevoerd,
over de veiligheids-inrichtingen en over zoo
veel meer wordt een absoluut stilzwijgen
bewaard, behalve, dat vreemd genoeg, het
een en ander wordt medegedeeld over de
uitvinding der locomotief, iets wat met de
geschiedenis, die hier behandeld wordt, weder
niets te maken heeft.
Ook het tariefwezen blijft geheel onbe
sproken.
Te vergeefs zoekt men in het werk ook
iets over de geschiedenis der kleine spoor
wegen.
Een eenigszins juiste titel zou deze geweest
zijn: Chronologische geschiedenis der economische
omtwikkeling van de Nederlandsche spoorweg
maatschappijen.
Dit is heel iets anders dan de titel belooft,
meer geeft het ruim 200 bladzijden groote
boekwerk niet en dan nog wel bezien van
uit een ambtenaarsstandpunt.
Voor hen, die een beknopt overzicht dezer
geschiedenis wenschen, heeft het werkje
zeker eenige waarde, te meer daar ook een
en ander over de parlementaire geschiedenis
van den spoorweg-aanleg en van de daarmede
verbonden concessies wordt gegeven.
Het beste deel van het werk is ongetwijfeld
waar de ontwikkelingsgeschiedenis der
spoorMedaille, uitgereikt aan Dagbladscbrüyers.
Voorzijde,
Achterzijde.
Aan allen, die z:ch bij de ramp van de
Berlin" bizonder verdienstelijk hebben ge
maakt, is door de firma Hudig en Pieterste
Rotterdam, vertegenwoordigster der Great
Eastern", eene herinneringsmedaille uitge
reikt, vervaardigd uit metaal van het stoom
schip. Deze week heeft de firma Hudig en
Pieters ook aan de voornaamste
Dagbladsehrijverg, die de ramp in hunne bladen
hebben beschreven, zulk een medaille vereerd.
wegen tuaschen 1860 en 1890 wordt geschetst,
vooral de ontwikkeling der spoorwegtoestan
den van 1880?1890 is niet onverdienstelijk
bewerkt.
Daarentegen is de schrijver bij zyn over
zicht van de jaren 1890?1907 te veel be
lemmerd geweest door zijn betrekking |bij
een der groote maatschappijen om veel meer
te kunnen geven dan eene opsomming van
enkele feiten en een uittreksel der overeen
komsten waaronder onze spoorwegen thans
geëxploiteerd worden.
Hij eindigt met de mededeeling der motie
Fokker, Bos c.e., ingediend bij de Tweede
Kamer d.d. 23 Dec. 1902.
* *
*
Staats-exploitatie onzer spoorwegen. Bro
chure uitgegeven door de
SociaalTechnische Vereeniging van democra
tische ingenieurs en architecten.
De twee eerste hoofdstukken van dit werkje:
Uit de geschiedenis onzer spoorwegen en de
spoorwegovereenkomsten van 1890, ge ven in
beknopteren en ook meer vrijen vorm wat de
heer Joncker Nieboer in zijn lijvig boekdeel
behandelt.
Deze hoofdstukken zijn daarom als het ware
als de inleiding tot het betoog voor staats
exploitatie te beschouwen, welk betoog zich
verder hoofdzakelijk concentreert in de beide
volgende hoofdstukken : Kritiek op de spoor
wegovereenkomsten en Staatsexploitatie of
particulier bedrijf?
De samenstellers betoogen hier ten eerste,
dat de overeenkomsten van '90 niet te
amendeeren zijn en dat hieruit reeds voortvloeit,
dat staatsexploitatie de Benig overgebleven
uitkomst is, wanneer de tegenwoordige rege
ling heeft uitgediend.
De financieel e regeling wordt daarna be
streden op de bekende gronden, maar met
eenige scherpteekenende illustraties aangedikt.
Nieuwe gezichtspunten worden ook geopend
over de vrije gestie der maatschappijen, m.
a. w. over hun recht om deel te nemen in
andere bedrijven, in andere spoor- en tram
wegen, en i.
De mogelijke nadeelen dezer vrijheid voor
den staat worden duidelijk aangetoond. Het
derde hoofdstuk eindigt met eene vergelijking
van enkele hoofdbepalingen, omtrent naas
ting, controle, onderhoud, uitbreidingen,
waardevermindering, afschrijvingen, enz.
tusechen de spoorwegovereenkomsten van 1890
en dergelijke van lateren datum met tramweg
maatschappijen aangegaan.
De schrijvers zeggen hierover terecht:
Man ziet hieruit, dat deze overeenkomsten,
uit lateren tijd, inderdaad op verschillende
punten even zoovele verbeteringen be?atten,
vergeleken met die van 1890. De ministers
v. d. Sleyden, Lely, de Marez Oyens en Kraus
hebben dus het werk van ttÜDister Ha/elaar
niet i a woorden maar door daden gediskwa
lificeerd".
In het vierde hoofdstuk worden de bekende
argumenten voor staatsexploitatie frisgh en
uitvoerig behandeld en met nieuwe voorbeel
den uit de praktijk der spoorweg-exploitatie
versterkt. De lezing van dit hoofdstuk kan
zeer worden aanbevolen.
Het eindigt als volgt:
Staatsexploitatie van spoorwegen wist
steeds meer voorstanders. Het is niet zooals
het soms in bestrijdingen wordt voorgesteld
een klein groepje radikalen" dat er voor
ijvert. Men vindt de voorstanders bij alle
richtingen. In zijn belangrijke rede bij de
debatten van 1890 wees nog de heer
Farncombe Sanders daarop. Van den aanvang
af," zoo sprak dit Kamerlid, is het idee
staatsexploitatie verdedigd door uiterst deftge
lieden. Ik begin met te noemen den voor
zitter van de eerste door Wille m I benoemde
staatscommissie, Anton Reinhard Falck,
verder een lid dierzelfde commissie, den
gewezen gouverneur van Noord-Holland, Van
Ewijck; de rieeren Goudriaan, Rochussen ...
De burgemeester Huidekoper van
Amssterdam, de heer Kien, de heer Conrad; zij
adviseerden toe staatsexploitatie ...
Wijlen de minister Van Heemstra, de thans
nog levende gewezen minister Heemskerk,
de heeren Godefroi, Hubert Asch van Wyck,
de heer Begram ..."
Aan deze namen van uiterst deftige lie
den" zouden wij dan nog dien van den heer
Farncombe Sanders willen toevoegen.
Ook onder de spoorwegspecialiteiten heeft
het beginsel voorstanders: wij noemen de
namen der heeren J. Staats Forbes, J. Th.
Gerlings, T. Sanders.
Minder bekend is het misschien dat dr. A.
Kuyper zich principieel voorstander heeft
verklaard. Naar aanleiding van een geschrift
van den heer T. Sanders, schreef deze staats
man in de Standaard van 19 Febr. 1898 :
Reeds in 1878 heeft onze redactie zich bij
de toelichting van ons program in beginsel
voor staatsexploitatie verklaard, en zulks wel
krachtens de primordiale roeping van de
overheid, om de eenheid van het nationale
Ie 7en door goede gemeenscbapswegen te ver
werkelijken en de belangen van het vaderland
tegenover het buitenland te bevorderen en
te verdedigen."
Met instemming deelt dan de Standaard de
hoofdpunten mede van de kritiek des heeren
Sanders op het gesplitst particulier bedrijf,
om te besluiten:
Finaal zou de spoorwegkwestie dan eerst
zijn opgelost, zoo beide maatschappijen ver
dwenen, en de overheid het spoorwegnet van
heel Nederland niet alleen in eigen hand
hield, maar ook zelf bediende."
Moge voor dit gevoelen in de Staten-Gene
raal weldra eene meerderheid zijn te vindenl
In het vijfde hoofdstuk wordt betoogd, dat
de belofte in 1903 door de regeering gedaan
om de toen opgelegde strafbepalingen te
doen aequivaleeren door eene verbeterde
rechtspositie van het personeel der spoor
wegen, groot 30.000 man, en door beter gere
gelde arbeidsvoorwaarden, tot nu toe door de
regeering niet is nagekomen.
Het waren destijds afgevaardigden van de
meer behoudende partijen Mees, de Visser,
Kolkman en Rink, die namens hunne par
tijen deze belofte van de regeering eischten,
aleer zij hunne stem aan de strafwetnovelle
gaven.
De heeren Drucker en Troelstra spraken
namens hunne partijen twijfel uit aan den
ernst der regeering en ook aan hare macht
om deze belofte na te komen, zij stemden
daarom tegen de strafwet.
Bij de debatten in het voorjaar van 1906
erkenden weder kamerleden van alle partijen,
dat de vrees door de heeren Drucker en
Troelstra in 1903 uitgesproken, maar al te
gegrond was gebleken en dat de regeering
de toen afgelegde beloften tot heden niet
was nagekomen.
Het waren de afgevaardigden Janssen (r. k.),
Talma (a.-r.), Schaper (s.-d.), Borgesius (u.-].),
Troelstra (s.-d.) en Bos (u.-l.) die 4it betoogden.
De schrijvers toonen dan verder aan, dat
terugkeer tot het standpunt van minister
Havelaar van onthouding in zake de arbeids
verhoudingen van het personeel niet meer
mogelijk is, herroepen der strafwetten onwaar
schijnlijk en dat er dus maar n weg open
is om de gedane belofte in te lossen, d. i.
staateexploitatie der spoorwegen.
Want de particuliere maatschappijen kunnen
de lasten aan de uitvoering der belofte ver
bonden niet dragen en staata-exploitatie maakt
het alleen mogelijk bieraan de voldoen, dasr
dan alleen het algemeen belang en dus ook
nakoming van gedane beloften den voorrang
heeft boven financieele voordeelen.
Het zesde en laatste hoofdstuk is eindelijk
gewijd aan de intercommuaale tramwegen.
De schrijvers bewonderen allerminst de
hier tot heden gevolgde regeeringspolitiek,
die tot versnippering en verbrokkeling van
krachten heeft geleid, tot misstanden als
onlangs aan het licht traden bij de Nederl.
Tramwegmaatschappy en bjj de Maatschappij
tot Exploitatie van Tramwegen en ook tot
den Tramwegtrust der H. IJ. S. M. die in
de keuze harer middelen om hiertoe te komen,
zooals bekend is, allerminst kieskeurig was.
De conclusie is dan ook, dat voortaan geen
tramwegen moeten worden aangelegd dan
door den Staat, nadat eerst de meer direct
belanghebbende, gemeente, provincies, enz.
van hun belang duidelijk hebben doen blijken
door b.v. 2/s van het benoodigde kapitaal
bijeen te brengen, waarna het Rijk voor het
ontbrekende zorgt.
Deze regeling stemt in hoofdzaak overeen
met het Belgische stelsel en met die onlangs
door den heer Neiszen, directeur der
gemeentetram te Amsterdam, in De Vragen des Tijd»
aanbevolen.
De stedelijke tramwegen vallen natuurlijk
buiten dit kader. T. SANDERS.
Brieven aan Heerneef, door J. P. A. ROCHUS.
C. L. van Langenhuijzen, Amsterdam.
De schrijver van deze Brieven" doet het
voorkomen, alsof een heerneef, nauwelijks
twee jaren priester, hem een met dubbel
briefport bezwaarde jereiniade in folio" ge
schreven heeft, waarvan de hoofdinhoud
deze is: Na twee jaren van onverpoosden
arbeid op 's Heeren akker en ook heel wat
zegen vragend gebed, smaakte ik tot dusver
niet het geluk, een enkel garfje eigengewonnen
koren te oogsten. Het lijkt hier wel een
woestenij, waarin de stem des roependen
geen weerklank vindt en de onkruidzaaiende
inimiais homo dag en aacht vrij spel schijnt
te hebben, want die gaart brandstof bij bussels
en hoopen."
Als bezorgde heeroom nu, wil hij heerueef
van die moedeloosheid genezen en schrijft
hem een heel langen brief, welke thans als
8ö-b!adzijden groote brochure te koop is.
't Blijkt een heel leuke, levenslustige en
ook goed onderlegde heeroom" te zijn, die
J. P. A Rochus en als opwekkend en troos
tend geschrift voor spoedig teleurgestelde
R. K priesters zal zijn boekje zeer zeier
goeden dienst bewijzen. Heel aardig weet
hij alle opwerpiugen, die van teleurstelling
en moedeloosheid getuigen, te weerleggen,
daarbij tevens rijkelijk wijzen raad en lessen
van levenswijsheid uitdeelend. Ofschoon deze
Brie<en" geen aanspraak maken op literaire
waarde, zijn ze in hun soort toch modellen
van lossen, prettigen stijl, terwijl de betoog
trant met geestige zetten, leuke kwinkslagen,
aardige vergelijkingen en toepasselijke verzen
gekruid is.
Deze heeroom heeft echter n zwak, aan
meer geestelijken ei^en, nl. dat hij gaarne
met teksten en citaten werkt. Als ik ging
tellen, geloof ik meer citaten en teksten dan
eigen regels van den schrijver te zullen vin
den. Daardoor heeft het boekje iets onrustigs
over zich en is het alleen te genieten door
ben, die buiten de moderne talen, ook het
Latijn kennen. Trouwens blijkt het boekje
uitsluitend geschreven te zijn voor de R. K.
geestelijkheid, voor wie de talrijke Latijnsche
citaten geen bezwaar opleveren.
Om een denkbeeld te geven van inhoud
en slijl dezer Brieven", wil ik met een paar
aanhalingen eindigen.
En nu, het democraat-zijn.
Daarmee kan gij weet het immers ?
nogal aardig wat gesold en gegeurd worden.
Of ik het afkeur ?
Het democraat-zijn, allerminst die
aanstellerij evenwel acht ik overbodig
Aanvankelijk heeft gul en grif zij 't
beleden het woord democraat velen van
mijn leeftijd een tijdlang, ik zal maar zeggen :
bekippeveld.
Als ik het las of hoorde, meende ik tevens
het roode vaandel en rossen toortsgloed te
zien en sloeg er angst om 't oude hart.
Sedert dien heeft Leo XIII de democratie
gekerstend en ons van de stremmende
kippehuid verlost.
Vondel zegt ergens: Men mag om het
rijm de taal niet verkrachten '. Den grooten
Joost naneuriënd, rijm ik op denzelfden trant,
doch met een trocheüs de versmaat verrui
mend : Men mag om een naam een goede
zaak niet verachten".
Democraat-heeten late men zich derhalve
maar welgevallen of niet, doch democraat
zijn, in den zin, door Paus Leo uiteengezet,
moet een ieder, die hoofd en hart op de
ware plaats draagt.
Onze meester werd Jezus ld est aalvator"
genoemd en was het.
Zoo dient de priester volksman niet enkel
te heeten, maar te zijn, inderdaad zijn, met
hart en ziel zijn, en «ara» phrase zijn."
Volksvriend, gelijk onze Meester, de
Aartsherder, het was, kan men alleen worden door
ter wille van Christus het volk te beminnen
met zorgzame, belanglooze, offer vaardige,
manlijk-krachtige liefde.
Pro Christo rege, pro Christi grege", ziedaar
onze leus, nader toegelicht door den heiligen
Paus Gregorius in de u bekende homilie, als
volgt: Qui charitatem ergo alterum non habet,
prs'dicationis offieiitm suscipere nullatenui debet."
Is 't inderdaad denkbaar, Christus te be
minnen en niet in een en dezelfde liefde het
volk te omvademen?
Meermalen, als ik onder de mij toever
trouwde kudde de ronde deed, en daarna
mijzelf eens interviewde", heb ik me gezegd:
Ouwe jongen-lief, voortaan zal ik uit toe
wijding voor mijn luidjes veel braver priester,
veel zorgzamer herder dienen te worden; de
oi'es en agni verdienen het dubbel en dwarp,
en meer dan een htcdus heeft het noodig."
Over het geestelijk-adviseurschap schrijft
heeroom o. m.:
Eindelijk stelt ge mij de vraag:fwat ik
zoo-al denk over het
geestelijk-adnseurschap". dat de volksbonders en de drank
bestrijders van uw parochie u zooals gij
't uitdrukt hebben aangepraat".
Zevenmaal minstens heb ik, telkens huive
rend, o Jozef, de pen in den inkthoorn ge
doopt, om op die vraag antwoord te ge^en,
doch ook zevenmaal ging het geschrevene
naar de snippermand, en heeroom zelf de
buitenlucht op.
Toen ik nog uwen leeftijd en uwe cheveux
blonde" had, kon geen enkel van die blonde
haarspieren vermoeden, dat ooit zoo'n baantje
zou worden uitgedacht.
Toch blijkt het en dit zij u reeds een
begin van antwoord in onze dagen
nooizakelijk.
Ik keur dus goed, dat gij den aanpraters
uw jawoord hebt gegeven.
Gij zijt adviseur" waarom heet men
't niet: raadsman ? Dan verstaat reeds dadelijk
Jan en alleman, wat gij eigenlijk te doen hebt.
Uw taak brengt mede, dat gij raad, na
tuurlijk goeden raad, geeft."
Dat, behalve do ar een lossen en Ie vendigen
stijl, deze Brieven" ook nog door vele ge
zonde en juiste opvattingen uitblinken, mag
uit deze enkele aanhalingea misschien reeds
blijken.
Hilv., Juni '07. HENRI H. v. CALKER.
In no. 1563 van uw bladvindikopblz.il
een honende spotprent, die bestemd is om
den argeloozen lezer te doen gelooven, dat
de invoering van het Middeneuropeesche uur
in Nederland zou neerkomen op zouteloos
kinderspel. Het is blijkbaar niet tot het
bewustzijn van den ontwerper van die
teekening doorgedrongen, hoe deerlijk hij zich
Om ze in een anderen vorm onder de
oogen uwer lezers te brengen, dienen twee
wijzerplaten, waarop nu inderdaad de wijzers,
die de uren van ons opstaan en ter ruste
gaan, aangeven, verschoven worden. In
midzomer hebien wij ongeveer 8 uur duisternis
tegen 16 uur zonlicht. In midwinter 16 uur
duisternis tegen 8 uur zonlicht.
Stellen wij den gemiddelden slaaptijd op
8 uren, en erkennen wij, dat het gemiddelde
vergiste, toen hij met zijn teekenstift trachtte
aan te geven, dat de hoeveelheid zonlicht,
die voor ieder Nederlander per jaar beschik
baar is, onmogelijk afhankelijk kan wezen
van eenigerlei spelen met het horloge.
Het tegendeel is waar. Die hoeveelheid
zonlicht zou onmiddelijk en voor goed
vermeerderd worden, zoo alle Nederlanders
slechts nmaal maar dan ook gelijktijdig!
de wij/.ers van hun horloge, op voorstel ^an
den Minister van Biunenlandsche Zaken,
veertig minuten vooruit zetten.
Men behoeft mij niet op ge -.ag te gelooven:
de uitkomsten in Belgiëen'in West- en
Oost Duitschland, zijn voor geen tegenspraak
vatbaar en in de statistische rij te s omtrent
het gasveibruik is het bewijs van mijn
stelling voor altijd vastgelegd (Zie
December 1906).
Een natuurgetrouw Portret
l»
? i& VAUIU1U &J WW &AUA.L X W l
naar iedere foto
geschilderd,
is een
allerdankbaarst ge
schenk voor
elke gelegenh.
Prijscourant
gratisH. BOGAERTS&C0,
BO&TKL.
DROUOT
?¥WKSSEB A Co. ?*?
LAI6E HOUT8TB1AT 7*2
- - Den Haa«- -
. TBLKfOON INTBBC. »T4
GROOTSTE INRICHTING VOOE
COMPLETE MEUBILEERING =
IN ALLE STIJLEN = == = =
ANTIQUITEITEN = = =
EIGEN MEUBELFABRIEK
miiin
van mm
FJofinicrlirr.
Ondegracht E 17, utrecht.
PAAUI,EN - JfJWEKLEM. |
mllllMIIIIIIIHIIlmlIIIIIMMIIIIIMHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIHIin
uur van opstaan en ter ruste gaan in Neder
land mag worden bepaald op 7 uur 's morgens
en 11 uur 's avonds, dan laat bijgaande figuur
waarin de dagwaak van de nachtrust door
dunne lijnen gescheiden is duidelijk uit
komen, dat het midden van een werkdag
niet op 12 maar op 3 ure p. m. valt.
De dikkere lijnen vertoonen ons wat ge
schiedt wanneer onze uurwerken 40 minuten
worden vooruit gezet: 's zomers en in 't
vóór- en najaar winnen wij zonlicht, 's winters
spelen wij quitte en hebben des morgens
iets langer, des avonds iets korter duisternis.
Door di', spelen met het horloge, zooals
uw teekenaar deze nmalige wijzerverzetting
in no. 1563 genoemd heeit, wordt dus een
blijvende winst aan zonlicht verkregen door
al!en die in het westelijk gebied eener zone
Ie 'en, te grooter naarmate zij verder westelijk
liggen. Over de hygiënische en over de
sociaal-economische beteekenis van die winst
hebben de hoogleeraren dr. W. Nolen en
mr. J. d'Aulnis zich onomwonden uitgelaten.
Die winst aan zonneschijn ligt thans in Neder
land voor 't grijpen.
A. A. W. HUEEECIIT.
imMiummimMlimiiimiliiiiiMnlii
KUNSTHANDEL =-= ??-? ??-? ??-?
WED. G. DORENS & ZN. :-: ?-? :-?
EXPOSEERT: - - ? - ROKIN
56ORIGINEELE ETSEN EX LITHO'S VTAN
BAÜER, DUPONT, GR. VA .V KOGGEN,
MOULIJiN,NIEUWENKAMP,
WITSEN, E. A.
ORIGIXEELE FRANSCHE
KLEURETSEN.
ETSEN' NAAR SCHILDERIJEN VAN
HOLLANDSCHE MEESTERS VAN PROF.
DAKE, GR. VAN ROGGEN..E.A. t t t
REPRODUCTIES PROCÉD
VAN MEURS.
SIMILI-AQUARELLEN.
KLEURDRUKKEN, ENZ. t t t t t t t
COPhNHAGEN-PORCELEIN f t t t
REPRODUCTIES NAAR BEELDHOUW
WERKEN t t t t t t t t t t
- SPIEGELS EN ENCADREMENTEN.
FF
=fl
y
Kunsthandel
KRÜQER fr
37" Noordeinde.
's-Gravenhage.
Permanente Tentoonstelling l
v: Schilderijen en Aquarellen, f l
KUNSTHANDEL
J. C. NGHULLER,
Plein 92", -t- H- -+ -+ -+ ^s-Gravenhage.
Moderne Schilderijen, Aquarellen enz.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
de
Zantoor-MeuMen
J. MEIJERINK MEIJER.
» SBSB.
em