De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 7 juli pagina 1

7 juli 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K*, DE AMSTERDAMMER A°. 1907. WEEKBLAD VOOB NEDEELAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ....... f' 1-50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ....... mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken 'verkrijgbaar B 0.12'/2 Zondag 7 Juli. Advertentiën van t?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitseliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Be prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: : Bericht.?VAN VERRE EN VAN NABIJ: Ooée Defensie, II, door H. Kiersch. De salarissen der onderwijzers in verband met hunne opleiding, door Fa. SOC. AANGEL;: Openbare Boekerij te Amsterdam, (Ingez.), dörJ. W. Wijndelts. FEUILLETON: Watithra, II, (slot), door Kees Meekel. KUNST E$T IjETJEBEN: Wïllem Kloos en de laatste 14 jaar literatuurgeschiedenis, III, door Alex Gatteling. Gode- en helde-gestalten', door dr.'f. B.-Scheper?.?VOOR DAMES: Koningin loaise van Pruisen in Juli 1807, door K. E. W. Strootman.?ALLERLEI, door Caprice. Wi« helpt ze aan n gelukkigen dag, dóór E. Heimans. UIT DE NATUUR: door E. HeifiHuis. Het Amstel-Hötel, met af b. Theophile de Boqk, met af b. Tentoonstel ling van etsen, gravures, lithographiën en houteneden in Arti, door W. Steenhoff. Fulchri -Studio, door Plasschaert. Por tret «m JP. van Eeghen. Het Beet hoven-buis, met afb. Over Speenhoff, Blijde Kunst" en wat dies meer zij, door R. J. 'Goddart. De Tzaar = de 130.000 grootgrondbezitters, II, (slot), door v. R. Vergankelijke Atomen, door Ch. M. van Deventer. (Een welgeslaagde poging, door Vrouwke. BINANCIEELE EN OECONOMISGHE KRONIEK, door Alex. J. Hendrix. Amerikaansche krantenindustriën. Naar het Dnitsch. ~ De gilden endejoden, door Sam. Dasberg. - INGEZONDEN. - DAMRUBRIEK. - ADVERTENTIEN. BERICHT. Zeer tot mij» ileedwezen zie ik mg, wegens voortdurende ongesteldheid, genoopt het hooMredacteurschap van dit blad neer te leggen ; niet echter zonder de hoop nog meermalen als medewerker te kunnen optreden. Brieven«u stukken, voor de redactie bestemd, gelieve men, tot aankondi ging eener nadere regeling, uitslui tend te adresseerden: Amsterdam, Keizersgracht 333. Hilversum, 3 Juli 1907. 3. DE KOO. iiiimiitnmiiiiiiiiniinmii ..... uiiuuuui ..... IIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIM Onze Defensie. IL Gelukkig, voor ons, dat in den toekom«tigen oorlog bij de als onvermijdelijk zeker te verwachten hulp der Engelsche vloot «eëne opsluiting van Amsterdam en ons leger binnen eene kringstelling niet te vreezen is. De uitgaven voor onze vesting werken kunnen daarom tot een minimum beperkt blijven; zoodat bij eene verstandige aan wending van ons geld voor de zee weer genoeg middelen te onzer beschikking zul len staan om de levende strijdkrachten naar den eisch van den tijd en de omstandig heden logischer te organiseeren. Dat wij nog tot den nek in het moeras zitten, be hoeft geen verwondering te wekken, waar 't geloof in de onfeilbaarheid der kringstelling het eenig zaligmakend militaire evangelie is en zekere partij van principieele tegenstanders van legerhervorming daaraan kracht ontleent voor de toepassing harer heillooze politiek. "Wanneer we lezenj dat dr. Nolens inde Venlosche Courant, volgens de mededeeling van de N. R. Ct. van 3 April Tweede Blad A, durft beweren, dat 't kabinet-De Meester van 't defensie vraagstuk een politiek vraagstuk maakte en dat de Staten van Noordholland dit voorbeeld volgden, dan worden wij er op nieuw aan herinnerd, bij welke menschen eerlijke hervormingsplannen steeds aan verdachtmaking bloot staan. Sinds het stelsel der viermaanders in de wet is opgenomen en door de toepassing tot een stuk van ons militair leven is ge maakt, ligt het voor de hand, daarin het uitgangspunt voor elke ernstige poging tot legerhervorming te zoeken. Breiden wij hun jaarlijksch contingent geleidelijk uit, en . toeken -wij met de onzinnige gedachte, ter wille eener averechts toegepaste billijkheid, daarin er»n zeker aantal ongeoefenden op te nemen, dan zal spoedig onder de jonge lingschap de prikkel ontstaan om zich tot den krijgsdienst voor te bereiden; waarmede déweg wordt geëffend, die naar de eenig mooglijke oplossing der hangende kwestie voert: verkorten diensttijd voor het gehèele leger, welk ideaal in hoofdzaak spoedig te verwezenlijken is. Bij ernstigen wil en eerlijke uitvoering zal het blijken, dat ons .volk van degelijker aard is dan men in zekere kringen schijnt te gelooven. Lomp heid e» ruwheid, die zoo dikwijls voor onhandelbaarheid worden uitgekreten, zul len verdwijnen, naarmate wij er beter in slagen, goede eigenschappen tot hun recht te doen komen. Wat wy op rekening van 't >volk stellen, is in den regel niets anders als 't resultaat onzer eigen tekortkomingen. Ofechoon ik het Zwitsersche stelsel 't eenig rationeele vind voor volken zonder .agressieve oorlogsplannen, ben ik toch niet zoo onnoozel om iets dergelijks zonder stelselmatige voorbereiding bij ons te willen invoeren. Het moet ontstaan, maar kan niet worden geforceerd, 't Ontbreekt ons nog te veel zoowel in de hoogere als de lagere kringen tengevolge van het onmenschkun?dige, onpatriottische systeem, tot heden .gevolgd, aan de behoefte tot n-zijn en samenwerking, waarin het geheim en de ?eerate voorwaarde van het welslagen eener nationale onderneming ligt. Het zou even wel een e gevaarlijke dwaasheid zijn met onze legerhervorming te wachteu, totdat de ware .patriottische toewijding alle kringen .doordrongen had. Zoo goed als die ver dwenen is door 't op egoïsme rustende en egoïsme .aankweekende stelsel, dat ons in 't moeras heeft geholpen; evengoed zal die weer ,te voorsciijn komen, zoodra van hoogerhand volgens een goed doorwerkt plan met vastberadenheid en overleg de hand gelegd wordt op alle krachten, die voor 't behoud onzer onafhankelijkheid nuttig -aangewend kunnen worden. Wat voor Zwitserland goed is, zal ook goed blijken voor ons. .Do onvermijdelijke tegen werking zou een zekere waarborg zijn tegen overijling, indien overijling van onze be kende overbedachtzaamheid te vreezen was. Wij ons overijlen! Wanneer men goed wist, hoe ernstig de groote militaire staten met 't Zwitserache leger van eenige weken eersten diensttijd rekening houden, hoe betrouwbaar deze volksmacht zich bij binnenlandsche onlusten heeft betoond en in hoe korten tijd zy marsch- en strijdvaardig is; men zou zich waarlijk niet langer be denken. Een legerorganisatie houdt evenmin ver band met nationaliteit als strategie of taktiek. Het is goed, dit in gedachte te houden, sinds 't verlokkende denkbeeld is opgewor pen, eene echt Nederlandsche legerl'ormatie te scheppen, noch Duitsch, noch Zwitsersch. Men poogde zichzelf en anderen wijs te maken, dat men zich even gemakkelijk aan begrippen onttrekken kan als aan 't gezel schap van een vreemde en zette eene leger organisatie op papier, die wel niet aan de hedendaagsehe eischen beantwoordde, maar door 't hinken op allerlei gedachten, zoo oude als nieuwe, zich werkelijk als iets typisch Nederlandsch openbaarde. Deze halfheid is een gewichtige steun voor de oud-militaire partij, die in vier maanden langeren dienst het behoud van 't vaderland ziet, maar geen flauw besef schijnt te hebben van de levende kracht, welke uit belangstelling en opgewektheid voortspruit, 't Is het bekrompen vasthouden aan het oude, dat reeds vóór 40 jaar ten deele verouderd was. Voor zoover 't zich in lengte van dienst nog steeds heeft ge handhaafd, zy het ook in veel geringere mate, zal het door haar toch nooit in zijn vollen omvang worden aanvaard. Durfde zij als de konsekwentie van hare overtui ging een eersten diensttijd van twee jaar in navolging van Duitsehland en Frankrijk voor ons land te eischen, men zou hare onverzettelijkheid kunnen billijken. Nu niet. Het loopt met haar op't uiterste. Moest zij niet onlangs in de Kamer hare toevlucht nemen tot 't bakerpraatje, dat men in Zwitserland reeds tot uitbreiding van diensttijd overgaat ? Is het onbehouwen domheid of opzettelijke misleiding, den eisch der Zwitsersche militaire partij om den eersten diensttijd voor de infanterie van zes weken tot 't maximum van drie maanden op te voeren, als zoodanig voor te stellen ? Ten overvloede zij vermeld, dat men niet verder dan twee maanden is gegaan. Als men zoo bezorgd is voor onze krijgs haftigheid, waarom blijft men dan lijdelijk aanzien, dat ons volk nog steeds in een toestand van volslagen onschietvaardigheid verkeert ? Of meenen de heeren, dat het beetje schieten in het leger dat gebrek verhelpen kan? Zoolang niet in elke plaats van eenige beteekenis schietbanen zijn voor 't geweer en in de kleinere voor de flobertbuks, komt toch de hoofdzaak niet tot haar recht. Zou de verderfelijke invloed onzer opsluitingsmanie ook niet in dezen aan 't werk zyn ? Naar mijne overtuiging is geen minister van oorlog verantwoord, zoo hij hierin niet het voorbeeld der Bondsregeering volgt. Behoort de schietvaardigheid tot de zorg van den Staat, in niet mindere mate geldt dit van de gymnastiek. Eerst dan, wanneer het schieten en turnen eene algemeene volkszaak zijn geworden, kan men zeggen, dat het gehèele volk voor de oorlogstaak berekend is. De oude militaire partij zou zich groote verdienste hebben verworven, indien zij dit had begrepen; indien zij op 't voetspoor van 't buitenland de lessen der laatste oor logen van 1870 af ter harte genomen had. Nog vóór weinige jaren evenwel werd het juistheidsschieten in het leger als iets o verbodigs beschouwd, alsof de vijand zich nog in dichte massa's voor den loop onzer ge weren zou vertoonen. En gymnastiek? De bloedelooze mannetjes zonder knoken of spieren, die men nog steeds in de gelederen duldt, spreken duidelijk van de geringe ?waarde, dooi onze militaire autoriteiten aan een krachtig ontwikkeld lichaam toe gekend. Doch waartoe ook mannen, ten volle voor de oorlogstaak berekend, als de troep niets anders heeft te doen dan zich terug trekkend in veiligheid te stellen!'t Kost minder inspanning, volharding en toewijding achler s'erke linien op vreemde hulp te wachten en daaraan de bevrijding van ons grondgebied over te laten, dan voor eigen goed eigen leven te offeren en eiken duim breed gronds met de onverschrokkenheid der doodsverachting tot het uiterste te ver dedigen. Wie op hulp rekent, niets waagt en zijn geheel land prijsgeeft om een ellen dig klein stukje daarvan zpogenoemd te verdedigen, komt bedrogen uit; zoo niet in, dan na den strijd. Want men verlieze toch niet langer uit het oog; dat alleen een scherp zwaard gewicht in de, schaal van den vrede werpt. ' Onmachtig om het ideaal van militaire kranigheid uit vervlogen tijden te verwe zenlijken, wisten de heeren niets anders te doen als op hunne bekende eigendunkelijke wijze in naam der heilige tucht elke po ging tot hervorming te onderdrukken; niet beseffende, dat zij daarmede het groote beginsel der tucht zelf: de verloochening van het eigen ik ter wille van eene hoogere macht, snoodelijk in 't hart troffen. Was hier de hoogere macht niet de gemeenschap zelve, die op voor ieder verstaanbare wijze de eerbiediging van de vrije gedachte eischte ? Zoo hebben zij bij den troep alles laten verworden of doodgedrukt, wat de waarde en beteekenis van een leger uitmaakt. Maar zoo ook hebben zij het volk met twijfel moedigheid en onverschilligheid geslagen en het moeras doen ontstaan, waarin wij dreigen te verzinken. Dat Nederland beslisse, of de landsver dediging nog langer aan hunne handen mag worden toevertrouwd, en of het goed is, de kracht daarvan in eene stelling te zoeken, die geen rekening houdt met de beteekenis van ons land te midden der West-Europeesche mogendheden! Rotterdam. H. KIERSCH. Dit stuk was reeds geschreven, toen de heer ritmeester Benteijn tegen verkorting van diensttijd zijne waarschuwende stem deed hooren, vooral om de onhebbelijkheden van ons volkskarakter, die zooveel energie absorbeeren in de militaire opvoeding." Ofschoon ik mij in niet mindere mate dan de heer Benteijn aan de idiote onhebbelijk heden onzer dorpschheid erger, kan ik daarin geen onoverkomelijk bezwaar zien tegen eene legerhervorming met verkorten dienst. Laat alle gezaghebbers van de hoogste overheid tot politie-agent en schoolmeester toe zonder zwakheid of aarzeling tegen de onduldbare uitingen van ons ziekelijk vrijheidsgevoel den strijd beginnen; en binnen korten tijd zullen kinderen en volwassenen zich voor de eischen der gemeenschap leeren bukken, 't Is gemakkelijk weeklagen over de ondeugden van het volk en zijn eigen plicht verzaken. Hebben de militaire overheden zelf alle middelen uitgeput om de slapheid bij den troep uit te roeien en een goeden geest van zelfverloochenende plichtsbetrachting aan te kweeken ? Ik meen het te mogen betwijfelen. 't Is hier do vraag: terug of vooruit. Aan de half heid en het stelselloos geknoei moet een einde komen; maar niet in den zin van de onwijze defensie-paragraaf der Vrijzin nige Democraten. De brochure van den heer Benteijn ver dient in zoover hartelijke toejuiching, dat zij naar ik meen het eerste militair geschrift is, waarin met ons verdedigings stelsel openlijk wordt gebroken en onze militair-politieke stelling in het juiste licht gesteld wordt. De salarissen der onderwijzers in verband met hunne opleiding. 't Kan zijn nut hebben, nu er eenige verhooging der onderwijzersjaarwedden op komst is, dat over bovenstaand onderwerp aan de lezers van de Groene" iets wordt verteld door iemand, die salaris en oplei ding genoten(?) heeft. Hij wil slechts spre ken over de onderwijzers, die er nu zijn. Wie werden voor pi.m. 20 jaar bestemd voor onderwijzer ? Antwoord: De begaafdste leerlingen van de gehèele Nederlandsche jeugd na aftrek van hen, wier ouders het geld voor M. O. of H. O. niet konden of wilden (standsbe grip) uitsparen. Zeer verschillend zou het antwoord luiden, zoo de vraag voor het tegenwoordig tijdstip gesteld was: aan 't admissie-examen van ondergeteekende voor de R. K. S. namen na keuring ruim 100 adspiranten, de laatste 3 jaar 40 ;i 50 deel; de Christelijke kweek- en normaalscholen hebben groot gebrek aan leerlingen; de hooge vrouwelijke deelname vormt een uit zondering, die de regel bevestigt, indien men de oorzaken slechts nagaat. Uit de keur van deze keur werden na zware admissie-examens een 100-tal uitge zocht, welke (een 100-tal, gezocht dus uit d« ruim 100.000 kinderen van dien leeftijd in geheel Nederland) na een opleiding aan de 5 R. K. S., welke vaak geest en tijd verknoeide met vandaag-weten-morgen-ver geten bijzonderheden op 't gebied van aard rijkskunde, grammatica etc., die gedurende 4 jaren geheel beslag op hun tijd legde, welke voor alles en niets opleidde, wer den toegelaten in de school op 18-jarige leeftyd, natuurlijk na eenige zeer dure (dank zegel en registratiebelasting) sollicitatie's. In al z'n traktementsrijkdom begreep zoo'n 18-jarige heer", mitsgaders opvoeder toch al gauw, dat de domste boerenkneoht van z'n dorp, die ? 250 a / 200 + inwoning, kost en kleeren ontving, meer vrij inkomen had dan hij; immers hij hield van zijn 98 %. (nu 93 %) van zijn ?500 (eerst ?400) verminderd met de hoogst mogelijke be lasting na aftrek van kostgeld over: zegge ? 150, waarvan hij moest betalen: kleeren, tijdschriften, contributie's, reizen etc. en ... last not least, lesgeld voor hoofd- of bij akten. Als zoo'n jongen geen tering kreeg of versufte door de meest schrale levensom standigheden gevoegd bij de meest inspan nende ongezonde dagtaak (bezoek onze dorpsscholen!) en afmattende en geestdoodende avondtaak, n.l.: het steeds door herkauwen van de vroeger gebruikte taalenz. boeken voor de hoofdakte, het volgen van een drilsysteem, waarbij bijzaken hoofd zaken zijn, waarbij slechts grenzen geleerd worden van een overigens onbekend land (zie handboekjes hiervoor!) voor de bijakten, dan kan hij nu het met hoofdakte brengen in de moeste gemeenten tot ?800, maar na 20 dienstjaren. Sommige gemeenten geven wel eens ? 50 of ? 100 voor een bijakte (elke bijakte kost 2 jaar werken en f 200 lesgeld). Vooral die bijakten maken de zaak tot een sweatingsysteem. Weet ge, hoe er door onderwijzers geblokt en gewerkt wordt om los te komen van dat belachelijke, on dragelijke en vooral vernederende hond en -worstjesstelsel, waarbij door mannen in de kracht van hun leven, die goeden, nuttigen arbeid hadden kunnen verrichten, thematjes worden gemaakt en lesjes ge leerd, die ze op 9-jarigen leeftijd beneden hun begrip zouden hebben gevonden. Kent ge de nooit te sluiten rij vakken: letter 1. s. art. 2 L. O. en M. O. + diploma's zang etc., die f 50 opbrengen of aanbe velend werken? Is u een voorbeeld bekend als mij, hoe een- onderwijzer van 45 jaar met volwassen kinderen, die ? 50 moest hebben voor een les van z'n zoon, uit een geleend 1ste Dubois", begint: L'avare est malheureux" en ge troffen door de bijtende ironie der situatie zijn zorgvolle gedachten laat trekken o f er alles, behalve over dat kinderboekje. Malheuraux, oui bièn malheureux! Diezelfde man was eenmaal de schranderste leerling van z'n dorp. Maakt het niet de indruk, alsof de staat, in zekere periode verlegen om onderwijzers, alle middelen te baat nam om te lokken (beurzen, boeken en lessen kosteloos) en... te verschalken, wie er inliep, hem die vrij dom later op z'n salaris verhalend, hem in z'n ontwikkeling schadend? Eenmaal onderwijzer is het door het ambt zelf en door de opleiding zeer moeilijk van beroep te veranderen. Nooit is de onderwijzer voldoende ont wikkeld; steeds blijft hij onderworpen aan examens voor akten, aan proeflessen en vergelijkende examens, kortom aan een bevorderingstelsel, waarin de meest lustigNederlandsche anarchie heerscht; zoo verbeuzelt hij tijd en kracht, die kind en school ten goede konden komen, tot hij voor een honger-pensioentje in aanmerking komt. Hij leefde, want hij leeft. O beschaafde en invloedrijke lezers en vooral ook lezeressen, als uw aandacht, na orchideeën, feminisme en kunst-aan-het volk-zonder-eten gekoesterd te hebben, kwam te rusten in dat o zoo volle, o zoo rijke huis- of tuinleven op volk en kind, laat ze, uwe aandacht, ook een oogglimp geven aan den onderwijzer; maar ga hem dien uitgemergelden kalen vent dan toch niet orakelen over: een beschaafd onderwijzer dient zulks te doen of niet te doen", 't sparen is zoo nuttig o.a. van vogels'', sprookjes wekken de verbeelding", kunst aan 't kind en in school", prachtige onder werpen, zeker, maar geef hem dien dompedanten plattelandsschoolmeester met de Friesche turf nog aan de schoenen, geef hem in letterlijken of bijna letterlijken zin, geef hem eten. Want weet wel, 't is alleen door 't ideeële van z'n ambt, door uwe kinderen zelf, dat zijne volharding niet geheel ondergaat, dat hij ondanks miskenning en ellende, ondanks onzekerheid in positie dank zij de overgang naar 't subsidiestelsel in 't vrij gevochten Nederland en de dagelijksche strubbelingen met bazig geworden, vrijheidlievende en o zoo verstandige ouders, ondanks zware zorgen bij groote verantwoordelijkheid, on danks alles nog maakt, dat 't onderwijs in Nederland niet te ver achter is gebleven. Aan de politieke voormannen, die blijkens Standaard en Tijd roerend overeenstemmen in adheasiebetuiging aan 't ontwerp-Rink, waarin nog eens de echt nationale deugd (?) hoogtij viert, de overleggende en overleg gende zuinigheid, vooral waar het luxeuitgaven zooals onderwijs geldt, aan hen wil ik nog het volgende zeggen: Mijn schoolmakkers en ik, een dertigtal burgerjongens en een tiental voornamen" vormden samen de hoogste klasse van de beste school in een groote provinciestad. 't Is waar, heusch waar, die tien voornamen waren als in de tijden van Karel de Groote de domste en middelmatigen, de burgertjes een beetje flinker en wij beiden (sta het toe en geloof het!) ver uitstekend boven de anderen, in alles primus (lijstjes ter inzage). Welnu, die voornamen groet ik met de hoed af; ze zijn na veel sport en ook wat leeren allen Mr. en Dr., die burgertjes zijn winkelier, aannemer en smid etc. en ver dienen minstens 2 X zooveel als ik en wij, nu ja, wij zijn onderwijzer en lyden honger. M'n makker, veel streveriger dan ik, trok zoo gauw mogelijk naar een groote stad, haalde in 9 jaar 6 akten (zonder proeflessen 6 zware examens, bestelde op de dag van 't eene examen de lessen voor de volgende akte) en verdient ruim f 1000, ikzelf heb meer lust in 't buitenleven, in studie in en voor school, heb reeds 2 scholen uit hun verval opgericht (wat al grootspraak), ben bezig dit een derde te doen en beur elke maand voor deze oprichterij :. ... f 60,95. Maar, als nu die verbazende, die degelijke, Hollandsche, zuinige verbetering komt, dan beur ik als H. d. S. met 9 dienstjaren elke maand: nog zestig gulden 95 cent. Bij al m'n rijkdom wil ik my'n naam ver zwijgen. FA. IIUllllUllMIHHIHMIIIIIIIIIi IIIIHKniHtlMIIIMII Sociale fctMIHIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIU nu nu i imiiiiiiiiiimiiiniitHmnii mnj Opte Boeïerüte Amsterta. (Ingezonden}. met J28 De bestrijding van mijn artikel, voorko mende in de ochtendeditie van het Alijem. Handelsblad van 4 Mei j.L, van de hand van dr. H. E. Greve, in het Sociaal Weekblad, van 18 Mei, en zijn uitvoerig opstel in het ochtendblad van het Handelsblad van 6 Juni, nopen mij nog eens uitvoerig op dit onder werp terug te komen, waarvoor ik thans der Redactie van dit Weekblad gastvrijheid verzoek. Volgens mijne meening staan er slecht» twee wegen open, om, inzake de oprichting eener Openbare Boekerij te Amsterdam, tot het gewenschte doel te geraken. De nieuwe openbare boekerij zal, of als geheel zelfstan dige inrichting, of in nauw contact met de bestaande Universiteitsbibliotheek tot stand moeten worden gebracht. In het eerste geval moet zij; lo. met inachtneming van het in 1903 genomen Raadsbesluit gevestigd worden als geheel zelfstandige inrichting, op de tegenwoordige Militiezaal met aangrenzende lokaliteiten, of 2o. de plannen moeten, in overeenstemming met de wenschen van dr. G. en van de Commissie tot verkrijging eener Bibliotheek met daaraan verbonden Openbare Leeszalen, een groote uitbreiding ondergaan, door d koninklijke stallen daarin op te nemen. Zal zij in nauwer contact komen met de bestaande Universiteitsbibliotheek, dan zijn weer twee gevallen denkbaar en wel, of zy wordt, 3o. weer met inachtneming van het Raadsbesluit van 1903, onder zelfstandig beheer ? op de Militiezaal gevestigd, doch zoo, dat zij de beschikking krijgt over de voor ' haar geschikte litteratuur der Universiteit»bibliotheek, óf zij wordt, 4o. naast de Univer siteitsbibliotheek, een zelfstandig onderdeel eener Algemeene Openbare Boekerij, waarvan de hoofdleiding in n hand gelegd wordt. Geheel gescheiden van de Universiteitsbi bliotheek ia de oprichting der Openbare Boekery m. i. uit een economisch oogpunt niet te verdedigen, daar de Univergiteitsbi- _ bliotheek voor een groot gedeelte in de be hoeften van het openbaar bibliotheekwezen voorziet. De -Universiteitsbibliotheek, tot 1877 Stadsbibliotheek en sedert herdoopt, kan, behou dens wijziging in beheer en uitbreiding, mede in verband met haren ontwikkelingsgang', voor een groot gedeelte voorzien in de voor de Openbare Boekerij benoodigde litteratuur. Bronnenlitteratuur, voor zoover noodig, overzichtelijk bearbeide werken, en van

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl