De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 21 juli pagina 5

21 juli 1907 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na 1569 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D. audiëntie van eenige dezer arbeidsters bg den minister om hare belangen nog nader persooi ly k toe te lichten: van het uitbleven eener beslissende uitspraak of toezegging in dezen, al werd aan het Koninklijk Besluit eene interpretatie" gegeven, waardoor het voorloopig buiten werking is gesteld. Voorts wordt in dit verslag nog melding gemaakt van de nieuwe gemeenteverordening te Maas tricht, waarbij als gronden voor het ontslag van gemeenteambtenaren wordt genoemd misbruik van vertrouwenen voor de vrouwe lijke ambtenaren ook nog het huwelijk, tegen welke zonderlinge samenkoppeling van denk beelden tevergeefs werd gerequestreerd: van de nieuwe wet op het arbeid-contract, volgens welke de gehuwde Nederlandsche vrouw nu zelve een arbeidscontract zal kunnen duiten, bijv.: zelve hare dienstboden huren. Een volgend jaar zal waarschijnlijk kunnen worden bericht, dat art. 342 van het Burgerlijk Wet boek is herzien. Een uittreksel uit de jaarverslagen der verschillende bq den Internationalen Vrouwen raad aangesloten Nationale Vrouwenraden volgt een andermaal. JOHANNA W. A. NABER, Afgev. v. Nederland i.h. Pers-comitév.d. Int. Vrouwenraad. UIT DB NATUUR Charlottenburg, 8 Juli '07. 61 Sybelstrasse. Den Heere E. Heimant. Met groote belangstelling lees ik in de couranten steeds de rubrieken, waarin wij, arme wereldstedelingen, 't een en ander vernemen omtrent onze natuurgenooten, de dieren, planten en bloemen. Dat i j een kleine vergoeding voor menschen, die door een c.ontract vastzitten aan een woning met geriefelijkheden als warm water-verzorging in keuken en badkamer, stoomverwarming in alle kamers, electrische trappenhuis-belich ting, maai welke woning, helaas! op 't noor den gelegen, zonder zon is. Wij kannen niet, zooals m\jn hond, eiken dag als de zon schijnt, buiten op straat, een uurtje in de zon gaan liggen druilen en dat nog wel vlak bij een slager, die nu en dan een kluif naar buiten werpt. Enkele allernieuwste Berlijnsche huizen bezitten reeds TOOT de bewoners gelegenheid tot het nemen van een zonnebad op een der zolders, daartoe ingericht, maar bloemen heeft men toch liefst in zyn kamer. Een gevoel van dankbaarheid komt in mij op, als ik, zooals b.v. heden, eindelijk eens de namen leer kennen van de schelpen en planten aan ons vaderlandsch zeestrand, die ik zoo dikwerf heb beschouwd. Het is waar, de opmerking van een spiritistisch medium, dat bloemen bad gezien en ze omschreef, maar toch de namen er niet van kende en zich daaromtrent verdedigend, antwoordde: De bloemen komen toch ook zonder namen ter wereld", blijft van kracht. Men kaji de bloemen en de dieren liefhebben ook zonder hun namen en zelfs hun eigenaardigheden te kennen. Desondanks, geeft het een zeker gevoel van bevrediging, als men, voortaan een lang ding als een sigarendomper" opbeurend aan 't strand, weet' met een zwaardscheede of Solen te doen te hebben en van hartschulpen en walken te kunnen spreken. Vooral als de namen, zooals die der zwaardschede' zoo wél-gekozen zijn, zil men ze voortaan gaarne gebruiken. Wie zijn toch de uitvinders van die goed-pas sende namen? Maar naast de dankbaarheid heb ik vaak en niet by 't lezen van uw artikel alleen, een ander gevoel dat van bedroefdheid. Hoe is het toch mogelijk, dat menschen als u (en Ericus b.v.), die zooveel van de natuur houden en er van weten, het aan schouwen van het gruwelijk verslinden van de levende dieren onder elkaar, als opvoedkun dig middel voor kinderen kunnen aanbevelen? Hoe kunnen gij en de uwen hopen, liefde op wreedheid te grondvesten ? GÜraadt aan, een zee-aquarium in te richten en zegt dan verder: Gooi een stukjedoode visch of vleesch of een boorworm of hal f doode atrandgaper of een ge broken mossel in een aquarium en ge zult zien, dat da slakken 't dadelijk merken". Ericus, in een artikel over het Sysjeinde Stads Editie van de Opr. Haarlemsche Courant, die my tegelijk met uw artikel bereikt, schrift: Die met kanarievogels niet heel ge lukkig is, beproeve het eens, een paar sy'sjes te houden en te laten broeden. Een man netjeskanarie vergeet door het fokken meer malen het zingen, ja vele vogels geraken daardoor voorgoed van 't zingen af, al scheidt men ze van de wijfjes, zoodra het broeden begint. Zelfs moet men de wijfjes zoover mogelijk van de mannetjes houden, in een geheel ander deel van de woning. Als die mannetjes ook maar n wijfje hooren, vooral tegen het voorjaar, dan herkennen ze terstond die stem als een van het zwakke" kanariegeslacht. Hoe goed ze ook zongen, raken vele, soms alle, in eens geheel van den zang af en doen niets, dan roepen tot het wijfje, dat het roepen terstond beantwoordt. Die een best zingende mannetjes kanarie heeft, mag zich dus wel tien maal bedenken, voor hu die met een wijfje in de broedkooi brengt. Bij sijsjes echter hindert dit vol strekt niet." Ziethier, twee wreedheden van dezelfde soort. Om 't pleizier" te hebben, de reuk kracht der zeeslakken na te kunnen gaan, moet aien een boorworm, een stervende strandgaper, een gekneusde mossel in 't aquarium werpen en toezien, hoe die levende, zwaargekneusde dieren door een ander dier worden doodgemarteld. Om 't pleizier" te hebben van den zang van den mannetjeskanarie, moet men 't ongelukkige in 't kooitje opgesloten beestje ook nog ver van een wijfje houden hoewel toch blijkbaar het dier zeer sterk naar een wijfje verlangt. Ik persoonlijk heb meer vreugde aan 't sjilpen van een vrije musch dan aan de schoonste waterrollers van zoo'n verkrachten kanarie haan, büwien men het middel tot doel heeft gemaakt. Waartoe, vraag ik, is het nog noodig, zich nogmaals te overtuigen dat de zeeslak goed ruiken kan ? Is het niet voldoende dat wij dit nu weten, door de onderzoekingen van een zoo gezaghebbend man als u op dit gebied zyt? Ia er groot onderscheid tusschen het voor een zeker wreed pleizier" toewer pen van levende dieren aan andere gevangen dieren (die ook na eenigen tijd verkwijnen) en het sadisme van lummels, die nogmaals Verloving van prins William van Zweden, met groothertogin Maria Polovnia. Opium rookende dame». - Een nieuw ontdekte Botticelli. Een vorstelijke verloving, die met algemeene sympathie begroet wordt, is die van prins William, tweeden zoon van den Zweedschen kroonprins met de om haar talent en groote beminnelijkheid gevierde groothertogin Maria Polovnia. Prins William is in veel op zichten het innerlijk en uiterlijk evenbeeld van zijn grootvader, den thans nog regeerenden koning Oscar II van Zweden. De drie-en-twintigjarige prins William houdt evenals zijn schrandere grootvader van studie, en is daarenboven een musicus van mér dan middelmatig talent. Zijn verloofde schildert zóó, dat zij als beroeps schilderes zou kunnen leven van het werk harer vlotte, vaardige handen. Haar groote liefde voor de natuur stempelde haar tot landschap-schilderes. Als chte artiste, bekommert zy' zich niet om weer-en-wind, kou en vermoeienis, ten einde luchten en lichteffecten te bestudeeren. Druipnat worden wanneer de regen uit loodzware wolken neergutst, deert haar aller minst, zy is opgetogen, wanneer zij het driftig spel van sombere wolken, die het licht onderIIIMMIIIINIIMIIMUMIIIMIIIIM en nogmaals vivisecteeren op kikkers, marmotten, honden, hoewel al hun proeven, doorgaans zonder waarachtig belang, te voren reeds door meer bevoegden zijn verricht ? Is niet heel dat moderne gedoe van dieren in kooien en bakken en aquariums houden, van den dierentuin tot het blinde vinkje, een ongepaste wreedaardigheid ? De Amsterdamsche Artis zou, meen ik, als opvoedkundig instituut aanzienlijk win nen, indien men alleen die dieren er levend hield, welke mak genoeg zijn, om zich in gevangenschap gelukkig te gevoelen. Al het overige is uit den booze. Leeuwen, tijgers, hyena'e, wolven, wilde katten, slangen, die men er nog wel kan zien als ze hun prooi krijgen (arme duiven en konijnen, die levend in de slangenkooien gaan), zouden uitstekend door opgezette dieren vervangen kunnen worden. Bij het zien van een leeuw in zijn kooi, voel ik medelijden, zoowel om zijn ge vangenschap als wegens den aard van het dier, dien ik tegen het menschely'k gevoel van liefde en schoonheid voel indruischen. Mij dunkt, dat er heel wat geleden wordt door al die hagedissen, kikkers, salamanders, schildpadden, rupsen, die door liefhebbers" van de natuur worden opgesloten en voor een groot deel, als de eerste pret er af is, verwaarloosd. Het moet het kind aan wreed heid gewennen, dat in een bus er levende meelwormen op nahoudt, deze kweekt, met geen ander doel dan om ze straks levend aan andere dieren te voeden. Wil het kind liefde tot de natuur worden ingeboezemd, dan moet het onderwijs in de kennis der natuur op ethisch-philosofischen grondslag plaats vinden of als gy een ander woord wilt, op christelijken grondslag. Het is waar, dat Christus de vriend der visschers was en visschen aan 't feestmaal uitdeelend, bepaald geen vegetariër is geweest. Maar hij heeft de leliën des velds bewonderd en lief gehnd en hy heeft God's nheid met het muschje, dat niet zonder Zijn wil ter- aarde valt, ver kondigd. De aanschouwing van de natuur, zooals wij ze, dank zij de onderzoekingen van mannen als n en uws gelijken, hebben l eeren kennen, brengt ons af van God. Nooit kan, wat wij als Liefde, als alles omvattende Liefde, be schouwen, een wereld doorademen, waar zoo wreedaardig de een den ander vermoordt en verteert en moet verteren op straffe van ondergang. Maar dat is het gioote, het kar dinale onderscheid tusschen den mensch en al het andere, dat hier op aarde leeft: wij voelen en beseffen, wij menschen alleen, dat dit stelsel van onderlinge wreedaardige verdelging in stry'd is met een ideaal in ons. En het besef van 't bezit van dat ideaal, verheft ons, brengt ons weder tot God. Dit besef nu hebben wy' in den mensch te ontwikkelen. Beschouw de schepping, jongmensch. Ziet aan dezen gruwelijken strijd; maar vindt er geen vreugde in betreur het, dat op deze planeet dit stelsel het eenige is, dat voortleven gedoogt. Maar weet ook, dat gij u daarvan hebt verwijderd en tracht er naar, u er steeds verder van te verwij deren. Voel u vijandig tegenover al wat wreed is, in de natuur en in den mensch, die te dezen opzichte, een tegen-natuurlijk wezen behoort te worden. En het goddelijke in ons menschen gaan wij eerst dan voelen, wanneer wij het dier in ons hebben over wonnen. Tusschen de kippen, die een kikker, die in de loop verdwaald is, het vleesch uit het levend lichaam rij ten en verteren; tusschen den aap, die met glundere nieuwsgierigheid, onbewust van zijn daad, een toevallig ge vangen vlinder, langzaam levend uit elkaar plukt; tusschen den stalboef, die den haver verkoopt en 't paard van zy'n heer laat ver hongeren ; tusschen den natuurvriend," die voor zijn pret toekijkt naar 't verslinden van 't ne levende dier door 't andere, is het verschil niet zoo heel groot. Het menschelijke in den mensch begint daar, waar hy het stelsel van liefde begint toe te passen tegenover het stelsel van wreedheid. Dit had ik al lang op het hart. De gelegen heid is te schoon om het ditmaal niet eens te uiten, vooral nu ik mij tot een zoo goed adres kan richten bevat niet hetzelfde blad, waarin gij aanraadt slakken met wormen te voederen, een oproep van uw hand, arme kinderen naar strand en bosch te brengen, waar gij ze zeker andere dingen zult leeren, dan het kneuzerig genot van wreede proeven met weerlooze dieren. Laat ons niet eenkennig zy'n en ons medelijden alleen bepalen tot onze naaste omgeving. Lijden is lijden het arme stads kind in de slop en de worm uitgezogen door de slak beiden behooren ons medelijden op te wekken, mede-lyden, dat is de menschelijke verfijning van het grove dierlijke egoïsme. BBBNAED CANTER. P. S. Zou het ruischen van zeeschelpen, die tegen 't oor gehouden worden, niet ver oorzaakt kunnen worden door 't suizen van onzen eigen bloedsomloop? Immers, elk voorwerp, een leeg kopje, de holgehouden hand, veroorzaakt een dergelijk geluid. * * * Den Heer Bernard Canter. Vooraf mijn dank aan de Redactie, die mij, door 't zenden van de proef van bovenstaand artikel, in staat stelde, den geachten schrij ver te beantwoorden. scheppen, rustig heeft kunnen nagaan. Voor dag en dauw gaat het vlijtige schilderesje er op uit, om te genieten de glorie van Zonsopgang. Af en toe exposeert zij haar werk, dat goed en grif wordt gekocht. De op brengst besteedt de verloof ie van prins Wiliiam voor liefdadige doeleinden. Beide jongelieden stellen veel belang in literatuur. *** Tegen het noodlottig opium roDken, treedt de heer Thomson, de Fransche minister van marine, krachtdadig op, zoekend door het toepassen van strenge straffen, schrik te verspreiden onder de officieren en manschap pen der Fransche marine, die het rooken van opium, wat zy in Oostereche gewesten leerden kannen, op de koele Westerstranden voort zetten. Helaas l niet alleen mannen gaan zich aan opium te buiten. Een Amerikaansch journa list vertelt afschuwelijke staaltjes door hem gezien van opium-boudoirs in Pary's en Nice. Geen armoedige, vunzige opium-holen, zooals hij die in San Francisco zag, maar lokkende weelde-vertrekken vol Oostersche pracht, zoete, bedwelmende geuren, zacht-opklinkende muziek, melodische fluisterstemmen uitzeggend mystieke verzen. nMiiMMMiimiiiMiiimiiimiim 'k Heb het wel verwacht. Diezelfde beris pingen worden me nu stellig al tien jaar geregeld minstens eejis per jaar toegediend. Verleden jaar en vóórverleden jaar heb ik er ook al in deze zelfde Groene van langs gehad, en er mij in verdedigd. In mijn Handleiding en andere geschriften heb ik de kwestie grondig besproken. Gevoeglyk had ik er naar kunnen verwijzen, en als 't de eerste de beste was, die mij ter verantwoor ding riep, zou ik dit om de lezers en mezelf ook gedaan hebben. Laat ik 't dan nog maar eens zeggen en trachten den heer Canter gerust te stellen. Hem te overtuigen van ongelyk, daartoe waag ik zelfs geen poging, want het wonder zou eerst kunnen geschie den, indien hij zelf in werkelijkheid met zijn eigen of andermans kinderen ging doen wat hem bij 't lezen alleen al bedroefdheid" bezorgt, n.l. aquarium of terrarium houden, dus dieren kweeken, verzorgen en voeden, desnoods met andere levende dieren. Hoe is 't toch mogelyk enz.!" 't Is mijn eerlijke, door jarenlange ervaring verkregen meening, dat het een uitmuntend opvoedings middel is dat opzettelijk laten zien en be grijpen van de werkelijke waarheid in't die renleven aan niet al te jonge kinderen. Wanneer ik mijn eigen kinderen en andere kinderen, door de ouders aan my'n zorgen toevertrouwd, een aquarium of terrarium liet onderhouden, dat wil zeggen hun een kleine, zy 't ook gebrekkige afspiegeling van bet leven in de natuur ter bestudeering gaf, heb ik dat steeds gedaat na ernstig overden ken, en met de overtuiging, goed te handelen in hun belang en in dat van de menschheid. Zeker, ik had kunnen doen zooals de ge achte schrijver wil, en 't zelfstandig onder zoeken aan anderen overlaten; ik had den kinderen kunnen vertellen, levendig vertellen, van de onderlinge afhankelijkheid van alle levende wezens; ik had ze misschien door lang praten en voorbeelden - aanhalen en proefnemingen oververtellen aan 't verstand kunnen brengen, dat lal wat leeft en gezond Uitgestrekt op mollige tapijten en zachte kussens, schemerend in tinten van zyden, Oostersche borduursels, rooken dames haar opium-pypen. Na de vierde py'p, zy'n de rooksters in een toestand het midden houdend tusschen waken en droomen. De heerlijk heden die haar fantasie in dien donzel-doezel kwistig biedt, worden den volgenden dag ge boet. De opium-rookster is dan dof, slap, vermoeid, verdrietig. Even als de alcoholiste naar de flesch grijpt om in zwy'mel te ge raken, zoo hunkert het opium-slachtoffer naar het oogenblik zich aan opiumgeur te be dwelmen. De strijd in onze dagen aange bonden tegen het misbruik van geest-ver doffende en lichaam-slopende dranken, zal, naar ik hartgrondig hoop, worden voortgezet door een onverpoosden kruistocht tegen het weerzin-wekkend opium-gebruik. De heer Jules Féral te Parys, kunstkooper, is tot de verrassende ontdekking gekomen, dat bet doek Madonna en kind", hem door de eigenaars toevertrouwd een echte Botticelli is ; feit, waarvan de bezitters volslagen onkun dig waren. Dit nieuw ontdekte scbilderwerk van Sandro Botticelli is volmaakt onge schonden, en dateert uit zijn eerste periode. kiemwit van een ethisch-pbilosophische, zoo ge wilt een christelijke" levensbeschouwing. Ge weet van wien 't vreeslijk woord kwam: Vader, Dankt 't wormpje ook ?" Het woord dat inslaat als een bliksem op een zwakke, een misleide, een afgeleide, op een door woor den opgevoede, volgens uw systeem van onderwijzen in de kennis der natuur. Op een ingewijde in de geheimen der natuur heeft 't geen vat meer, bij dien verschroeien het woord en het feit het geloof niet. Ook daar is liefde, een veel hoogere, dan die wij men schen kennen en kunnen begrijpen. De natuur is niet wreed. Hebt ge ooit een ringslang in een terrarium een kikvorsch zien grijpen, en 't dier lebend naar binnen zien schuiven ? Ik heb gehuiverd er bij en doe 't nog; daarom ga ik weg, als ik 't zie aankomen. En toch, wel niet de eerste keer nog, maar bij de tweede en derde keer, dat ik mij dwong er bij te blijven staan, kreeg ik de overtuiging dat de kikvorsch geen pijn voelt; hij is verdoofd, verlamd, gevoelloos, zy'n gevoelszenuwen zyn werkeloos door de emotie, bij den eersten greep al. Het gaat hem als Livingstone die door een leeuw gegrepen en meegesleurd werd. Hij heeft, volgens zijn eigen woorden, geen pijn ge voeld by' 't inslaan van de klauwen in den schouder, geen angst bij 't versleepen, of schoon hy' zijn volle bewustzijn behield. Zoo gaat 't bij eiken aanval, zóó als de sperwer de duif slaat, zoo als de bunsing de kip bespringt, zoo als de snoek de voorn gry'pt; een knauw, een hap, een slok, en weg is het leven. De natuur kan niet leven zonder dooden, maar zij doodt met goedheid, onvoelbaar, plotseling; de natuurlijke dood (in gebruikely'ken zin) bestaat niet, of zoo goed als niet, in de dierenwereld. De dood door een ander, sterker dier is de natuurlijke, de minst pijn lijke, de meestal plotselinge; de zieke patrijs is de wisse prooi van de hermely'n; 't is een verlossing die knauw in den nek. Er ligt een gevaar in, de menschelyke Men vermoedt dat het vervaardigd werd als huwelyksgeschenk voor een Florentynsche jonkvrouw. Jonge, Italiaansche meisjes uit de XVe eeuw waren bizonder gesteld by haar uitzet te kry'gen een schilderij of een basrelief, voorstellende de Heilige Maagd en het kindeke Jezus. Het symbool der moederliefde kreeg een eereplaats in de woning der jong-gehuwde. Deze Madonna en kind" van Botticelli, waarop zich voor 't oogenblik de aandacht van experts, schilders en kunstminnend publiek concentreert, geeft een zittend knie stuk van de Heilige Maagd, in rood kleed waarover een blauwen met groen gevoerden mantel, getooid met goud-motie ven. Het reine ovale gelaat is omsloten door violetkleurige huif, waarover een wit gazen sluier gedrapeerd is. Het kindeke staat op moeders schoot, de mollige armpjes om haar hals, het ronde kindergezichtje aan moeders wang geleund, de groote, stralende oogen hemelwaarts ge richt. Links van het doek, het zachte, wee moedige profil van een zwartlokkigen jonge ling, symboliseerend de tegenwoordigheid van een engel, aanbiddend het liefelijk beeld van de Madonna met haar kind. CAPRICE. Een hulp-terrarium. is, in 't leven wil blijven; en dit alleen kan doen door andere levende wezens 't zy' dan planten of dieren te dooden; de mensch ook, alleen met dit verschil, dat hij in den regel laat dooden door andere menschen, die hij daarvoor betaalt met... levensonderhoud. En als ik geen onderwijzer was, had ik dat mis schien gedaan en... gefaald. Want zoo zeker als ik hier de zwarte letters op't witte papier zie voortglissen, zoo zeker weet ik bij ervaring, d. w. z. door eigen waarneming op kinderen, opzettelijk en toevallig, dat mijn mooiste praten op 9 van de 10 jonge, luisterende zieltjes niet meer duurzaam vat zou hebben gekregen, dan mijn vingerkneep op een elastieken bal. Neen, waarde heer, niet dat zelf-zoeken en zelf zien en zelf waarnemen in de natuur brengt af van God", (zooals gij 't uitdrukt, en ik meen heel goed te begrijpen wat ge er mee bedoelt); want dat kan het leeren kennen van de waarheid nooit doen, niet bij kleine en niet bij groote meuschen. Maar t verbloemen brengt af, misleidt. Alleen wie stroom op waarts gaat, loopt in de richting van de bron. Hoe is liefde op wreedheid te grond vesten?" vraagt ge. Versta ik uw zin goed, dan bedoelt ge, dat de gruwelijke" tooneelen uit de dierenwereld b. v. van die slak, die een halfdoode worm verslindt, een van die opzettelijk te zien gegeven wreed heden is. Nu is er voor mij geen wreedheid in de dierenwereld; alleen de mensch kan wreed zijn. Dat is geen spelen met woorden, 't is een overtuiging, die ieder natuur onderzoeker, ook alis 't een kind, noodzakelijk zal en moet krijgen, als hij maar door eigen waarneming de natuur leert kennen. Daarin juist, in die tegenstelling, ligt de kiem en 't gevoelens in gedachten over te brengen op dieren; de dieren en ook de jonge kinderen hebben een instinct voor levensbehoud, maar zy kennen den dood niet, zooals wij; zij span nen instinctmatig spieren en zintuigen in om zich te redden en zij worstelen; maar van vrees voor den dood is bij hen geen sprake; die heeft alleen de denkende mensch voor het gevreesde, het altijd wachtende, het zeker komende, meestal smartelijk einde. Ook zoo met 't py'n voelen. Wij weten 't niet zeker, neen; maar een wormpje dat doorgesneden wordt, kan blijven leven en uit elk stuk groeit een nieuwe complete worm; een salamander, die zijn poot of staart liet in den bek van een baars, kry'gt een nieuwe staart of poot. Zou de pijn van de meelworm in den bek van een nachtegaal, wel dezelfde zy'n, als een openscheuring by een fijnbeschaafd, teer gebouwd mensch ? En staat de ruwe natuurmensch, de roodhuid, de Australische inlander, er even zoo voor als wij ? Denk eens aan de bevalling bij natuurvolken, aan hun opzettelijke vermin kingen bij puberteitsfeesten l Een kind heeft een boomkikvorsch in een flesch en 't moet hem levende vliegen geven of 't dier sterft van honger. Of de vliegen of de kikker! De kikker is de gevangene, hij kan z'n vlie gen zelf niet gaan halen bij den slager of van de plant. Laat hem dan vrij en gooi hem in den vijver, zegt ge. Voor de eenden ? den reiger of den ooievaar? Goed dat zijn onze zaken niet." Dan maar niet weten dus? Gelooven in de ver waterde natuur van antieke schoolboekjes en bakerverajes? Leven inonnoozelheid?Wee, wee dan, als de vreeslijke man met de vraag van 't dankende wormpje" komt! Niet de dieren, die elkaar dooden, zijn wreed. Wie gaf den wolf zijn honger en zijn klauwen, den ooie vaar zijn eetlust en zyn rooden dolksnavel? Alleen de mensch, de denkende mensch kan wreed zijn voor zichzelf, zyn evenmensch en ook voor de dieren, als hij ze kent in hun leven, hun onbeholpenheid, hun zwakte tegenover den mensch, en ze toch martelt. 't Kin i dat een bloempje of vlieg openpeu tert of 't een ulevelletje was, is niet wreed, als 't het leven niet kent en de dood en de pijn niet. Ook de idioot, de gevoellooze misdadiger niet. Dat behoef ik u niet te zeggen. En wanneer ik moet voeden met levende dieren, die ik houd en laat houden omdat ik nu eenmaal geloof en niet anders kan dan gelooven, dat op dit stuk alleen weten, werkelijk weten door eigen ervaring, tot diep zedelijk inzicht kan voeren, dan zal ik dat in 't bijzijn van heel jonge kinderen in 't geheel niet doen, bij oudere altijd met duidelijken tegenzin, die niet geveinsd is. 't Kan niet anders, 't moet. 't Is treurig, maar waar. Waarom 't leven gegrondvest is op den dood, dat weten wij niet. En als een kind zoover is, zooveel weet dat het mij begrijpen kan, dan eerst praat ik met de jongelui er over ; en zeg met over tuiging, dat de wilde dieren niet wreed kunnen zyn, zij weten niet wat zy doen, kennen geen onderscheid tusschen goed en kwaad; en als wy dan samen een middel zoeken om onze mooie salamanders aan dood voer te wennen, als we ze foppen met een rolletje van fijn gewreven vleesch, dat we aan een draadje bewegen of 't een worm was, en zien dat de list gelukt en de salamander toehapt, dan zy'n wij blij en is ons gemoed opgelucht; dan zy'n wij zoover, dat wy geen levenden worm meer behoeven te zien opeten : Begrijp het goed, m'n jongen, wij zijn niet blij om den geredden worm, daar in de grond. Kijk, die wordt juist door een merel uit de aarde gerukt en stuk gehakt. Maar blij om ons zelf, wy zy'n gelukkig door ons echt menschelijk gevoel; wy zijn ge lukkig en dankbaar, doordat wy niet verplicht waren zelf te dooden en te zien dooden. Wy', die eerbied hebben leeren krijgen voor 't grootsche, 't ontzaglijke, goddelijke onbegrepen iets, dat wij leven noemen". Geachte heer Canter, 'k zou zoo op elk punt van uw schrijven kunnen in gaan, met u redetwisten, en u zou my met volgens u even goede redenen kun nen beantwoorden. Willen wy' 't er bij laten? Myn lezers hebben waarschijnlijk ook liever feiten dan be spiegelingen, 't Is een kweatie, waarby' wij beiden hetzelfde willen langs ver schillende wegen. Bijna letterlijk kunt ge uw woor den Maar dat is 't groote, enz." terugvinden in op stellen van mijn hand in 1892 en 1893 geschreven in een handleiding voor on derwijzers. Juist door de tegenstelling te leeren in zien van het dier, dat alleen doet wat zy'n honger, en nog een paar natuur driften meer, hem dwingt te doen, met den mensch, die weet, en die zijn driften kan leeren beheerschen, kunnen wij kinderen op leiden tot de groote liefde voor den evenmenseh en ook voor de dieren. Ook uw uitval tegen de vivisectie had ik willen beantwoorden, want die vind ik on billijk en eenzijdig, zooals een uitval trouwens in den regel is. Ook ken ik een eerlijk en knap auteur, die vivisectie op zichzelf toe paste, toen hij met levensgevaar zelf ging onderzoekeri,om de waarheid aan de menschen te kunnen vertellen; hij waagde zijn leven, dat voor hem, zijn huisgezin en de maat schappij meer waard is dan dat van honderd duizend kikkers. Misschien kom ik er later nog eens op terug; nu heb ik geen tijd en ook geen lust meer; 't is eindelijk vacantie en dan pen ik niet meer dan hoognoodigis. Over bet z.g.n. ruischen in schelpen en andere holle voorwerpen, later nog wel. Met groet E. HEIMANS. Wie met de vacantie naar buiten gaat, zal zy'n terrarium wel niet meenemen, om 't ge vaar van breken te ontgaan. Nu, er is altijd wel een amateur-fotograaf in 't pension of in 't hotel, die platen verknoeit. Vraag ze, veeg ze met warm water schoon en maak er een hulp-terrariam van volgens bijstaand model, dat ik bedacht heb. Het is een spoelbakje met zes 13 bij 18 cM. ex-platen, in gips vastgezet. In zand gaat ook wel, maar dan een touwtje er om binden. Ont snapt eens een hagedisje of een hazelworm, zoowel te beter voor 't diertje, en ge vangt weer een ander.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl