Historisch Archief 1877-1940
No. 1569
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
REMBRANDT.
Portret eener oude vrouw.
Dit portret, voor een iegelijk te bezichtigen' in de Kunstzaal van Frederik Muller & Co., geteekend: llembrandt. f. 1661
is een doek van 77 centimeter hoog en 64 centimeter breed. Het was in 1899 en 1907 tentoongesteld in de Koninklijke
Akademie te Londen; terwijl het achtereenvolgens deel heeft uitgemaakt der kunst verzamelingen van Sir A. Hu me, Londen; van
Earl Brownlow, Ashridge Park; van Charles Sedelmeyer te Parijs, en van E. F. Milliken te New-York.
Bode spreekt in het 6de deel van zy'n groot werk over Bembrandt, blz. 194, over deze beeldtenis en voegt er ah No. 480
een lichtdruk van Braun Clement & Co. aan toe. Deze lichtdrukt wijst duidelijk op te veel geretoucheerde opneming.
De hierboven staande afdruk van een cliché, naar nieuwe fotografische opneming, is veel zuiverder en toont de vrouw
volkomen als op de schilderij.
Bembrandt heeft dit doek geschilderd in hetzelfde jaar 1661, waarin hij het album van Jacobus Heyblocq met een teekening
verrukte, zijne trouwe huiazorg, Hendrickje Stoffels, ziek zijnde, haar testament maakte bij notaris Listing , en dat hy
schilderde de beeldtenis van Joris de Caullery en zijn zoon.
gestadige teeken oefening voidert, daar zal
men van hen, die deze bevoegdheid bezitten,
in ieder geval genoeg kennis van het métier
kunnen verwachten, om zelf hunne capaci
teiten in de vereischte richting teontwikkele-n.
Voor vele lagere scholen hieft echter het
aanstellen van een bepaalden vakonderwijzer
te groote financieel e bezwaren. In Amsterdam
heeft men de avondlessen in teekenen en
handwerken, waarvan de eerste soms nog
wel eens door een vakonderwijzer gegeven
werden, opgeheven en in degewoneschooluren
ingelascht en dus de leerkrachten onder het
bestaand personeel der school moeten zoeken.
Meermalen vernam ik trouwens van hoofden
van lagere scholen, dat iemand met een
middelbaar acte te veel artiest" was voor
hunne kinderen, een meeuing kenmerkend
voor de richting, om het onderwijs in alle
vakken zooveel mogelijk in handen van den
klasseonderwijzer te geven Al zouden wij naast
teekenen, voor nog enkele vakken als zingen
bijv. (men kan niet van alle onderwijzers
even veel musikalen aanleg verwachten) een
uitzondering willen maken, wij kunnen ons
voorstellen, dat er overwegingen zijn, die
het doen prefereeren, dat ook de klasse
onderwijzer teekenles geeft, maar ... zooals
wij boven opmerkten, al bezit hij de be
voegdheid die de acte lager onderwijs-teekenen
verleent, dan nóg zullen zijne krachten
blijken te kort te schieten om raar behooren
het reform-teekenen te kunnen onderwijzen.
Ea in spijt van de goede teekeningen die
hier en daar ter tentoonstelling aanwezig
waren en slechts waarde verkrijgen, wan
neer wij de capaciteiten van den leerling en
van den onderwijzer kennen, daar zij be
zwaarlijk als durchschnitt" werk aangemerkt
kunnen worden, blijven wij vooropstellen
dat: wil men het re/brm-teekenen, hoe dan
ook riader gedefinieerd, op de lagere scholen
invoeren, en door de klasse onderwijzers
doen geven, deze slechts door niet te gering
te schatten studie en oefening, door het
volgen van hierop gebazeerde teekencursussen
eenigermate voor hunne taak voorbereid
kunnen worden. Bij de tegenwoordige
exaineneischen, hetzij voor hoofdacte, hetzij voor
acte 1. o., kan men geschiktheid er voor niet
van hen verwachten.
R. W. P. DE VRIES JK.
Motor-toorts of automobile-woede?
(Ingezonden^.
De auto vermaatschappelijkt ? 't Kan geen
anderen weg uit. Maar bereidt u er op
voor, r zij in 't spoor van maatschappelijk
heil snort, zal zij nog genoeg cadavers
rijden. Bovendien zal 't weeldebedrijf der
sport onzer dagen er wel voor zorgen, dat
een en ander niet over te veel vieren en vijven
zal loopen.
Snel en meer dan snel, ziedaar 't parool!
Toch, dat 's menschen snelheids-zinnen en
snelheids-idealen verder gaan dan de wegen
onveilig maken, dat jakkervaarten al proef
ritten in expositiezalen beginnen te houden,
dat wordt bedenkelijker.
We kregen zoo dien indruk onder 't lezen
van 't verslag in 't jongste nummer van dit
blad zijn lezers ten beete gegeven. Dat ver
slag n.l. over de tentoonstelling van teeke
ningen, volgens de nieuwe methode gemaakt,
gehouden in de militiezaal te Amsterdam,
door den heer R. W. P. de Vries J>. Laat
die meneer nog 'n jongmensch wezen wat
we niet alleen uit dat junior opmaken
die z'n sporen nog dubbel en dwars moet
verdienen bij 't teekenonderwijs. Laat hy
daarbij gehouden zijn, om welke reden dan
ook, alle periodieken en bladen vol te pennen
over alles wat maar aan dat teekenen los
en vast is. Dan vinden we dat alles opperbest.
Maar dat hij alvast beginne zich beter op
de hoogte te stellen van de namen der dingen,
die hij in z'n pleidooi voor rationeel
teekenonderricht meent ter tafel te moeten brengen.
't Ging toch immers om de allereerste uit
komsten of resultaten vaa ons teekenen op
nieuwe banen" zooals die daar heden in de
Militiezaal uitgestald zijn. Enfin, dat kan nóg
terecht komen in 't wordt vervolgd" dat ons
toegezegd is. Laten we ons er op spitsen.
In elk geval ging de vaart aanvankelijk
to^h wat al te woest en te dol. Dit stuk geiend
en dat omver gereden. Alles wat voor de
wielen kwatn, vooruit er mee. Weg met de
glorie der gebroeders Dupuis, weg met de
beweegbare klapmodellen van Bes, weg met
de blokken, weg met de wandplaten, weg..."
Ja, dat jakkeren in 'n bepaalde ruimte, dat
zaalrijden op proefrit, schijnt dan nog wel
zoo erg als 't rennen op onze openbare we
gen, waar slechts hnizen vliegen, boomen
vervagen, slooten vei glinsteren, hoogstens'n
paar ribben op 't spel staan.
Be&' Mapmodellen ? Wie, zelfs buiten 't
teekenonderwij}, hoorde die dingen zóó ooit
noemen ? Toch geen klap van den molen
beet, als ze wel in sommige streken van ons
land zeggen. Ook niet met Sancho Panza
op reis geweest, maar dan toch met kaptein
Klapperdos" in de tuf-tuf gezeten?
Wyten we 't dan ook maar aan 't trillen
en sidderen, aan 't klepperen en f laan der
machine, al boewei 'n onbekoorlijk
benzineluchtje moeielijk te verwijderen zal wezen.
Hoe intusschen over 't geschrijf des heeren
de Vries voortaan te oordeelen ? Want zulke
flaters kunnen onmogelijk aan't welbekende
en alomtegenwoordige drukfouten-duiveltje
geëndosseerd worden.
Bovendien dateert de vinding der genoemde
modellen geenszins van gisteren. Als de
Dubbele en beweegbare draadfiguren" vonden
ze langer dan 'n kwarteeuw reeds haar weg
door den lande. En eenparig zijn ze bij 't
teekenonderwijs 't er over eens, dat die figuren
bij 't natuurteekenen een der
aanschouweHjkste hulpmiddelen uitmaken. Zóó slecht
op de hoogte te wezen van datgene waar
men over schrijft, moest de schrijflust toch
'n weinig doen intoomen.
Verslagen opmaken en uitbrengen in auto's,
allicht hebben we ons daarop voor te bereiden.
Men staat tegenwoordig nergens meer voor.
Maar zaalrijden in zulke monstrums, en dan
terzelfder tijd anderen de oogen nog te willen
openen en zien te willen leeren, da's de bru
taliteit toch wat ver gedreven.
Want al is 'n Autler" ook op Alles voor
bereidt, 't ergste moet nog komen.
Verklaarde toch de heer De Vries zelf niet:
De leuze van de natuur en nog eens de
natuur, leidde naast veel te moeilijke opgaven
tot wat men zeker niet verwacht had, den
terugkeer van het teeken voorbeeld, dat ruïnen,
landschappen, dieren, etc. af heelde, waarvan
menig exemplaar hier aanwezig, getuigt."
't Zal wel waar wezen, dat men dien ver
ouderden en verlaten kant weer uit zal moe
ten. Hoe zou 't anders kunnen? De mode
loopt zoolang mee tot ze niet meer kan en
moet omkeeren.
Het doel onzer modellen was juist daar
tegen te waken. Minder, liever in 't geheel
niet als teekenmodellen want zóó werden
ze juist door onkundigen misbruikt wel
daarentegen als aanschouwinggmo&eïeu kon
den ze de ruggegraat van ons teekenen zijn.
We voelen echter daarover in dit blad niet
verder te moeten uitweiden Gaat men echter
voort, bij onze nog altoos praktisch te boek
staande natie, de lief hebbenj aan te wakkeren
voor geraamtelooze dingen, dan zal de wal 't
schip wel keeren. Zal men terugkeeren tot
zooveel, dat men nu uit den booze of uit
den tijd meent te zijn dat men afkeurt
en wegwerpt, neerhaalt of omverrijdt
waarover men thans zoo apodictisch 't
banvonnis uitspreekt.
Moet snelheid den levensmoed er alleen
inhouden, moet vaart den boel aan 't schui
men brengen, moet er geliefhebberd in stee
van geleerd worden aan 't opkomend geslacht,
dat men dan 't Trojaansche paard
binnenhale. Al zal het ditmaal uit Amerika over
Duitachland moeten gebeuren. K. BES.
Ds. H. PIBESON,
Directeur der Heidring-gestichten te Zetten,
vierde zijn 50-jarige Evangeliebediening.
Hollanösctie scinldeitonst, en fransclie.
Er is iets, dat de schoone on-rust over
treft. Het is niet de matte rust, het is de
schoone rust la paix ardente (Verhaeren).
Deze wordt zelden gevonden. Daar-voor
komt de schoone onrust. Deze kan een voor
treffelijke eigenschap zijn; een erkenning en
een nog niet bezitten van de wonderlijke,
van de werkelijke groote eigenschappen die
b.v. menschen en de uit hen komende
schilderijen eigen kunnen zijn. Het is daar
om niet altijd het werkelijk schoone wat
deze eigenschap geeft: licht mist ze harmonie,
maar vol-op bezit ze dikwijls wat we mochten
noemen in impressionistischen zin: het Leven.
Het werk van Doetoiewsky brengt in sommige
zijne personen dragers van deze eigenschap.
Meer dan Gorki's werk, dat gezien tegen
over dat van Dostojewsky van een lageren
rang blijkt te zijn. Maar niettegenstaande deze
gemakkelijk te maken tegenwerping, heeft
me de juistneid van Carrière's uitdrukking
getroffen waarin hij het werk van naturalisten
en Gorki vergelijkend schreef, dat de natu
ralisten, en hun personen, missen let
inquietudes supérieure».
Deze uitdrukking karakteriseert meer dan
de Fransche naturalisten waartegen het ge
schreven is geworden. Het karakteriseert te
veel der Hollandsche schilderijen en schilders
uit de negentiende eeuw. Ik wil in dit
artikeltje geen namen noemen van wie wel die
on rust bezitten. Ze zyn weinigen. Hoevelen
der schilders (meer nog dan de andre kunsten)
bezitt- n deze inquietudes superieures f In
sommig opzicht (door het misverstaan door
kleinere geesten) doen uitdrukkingen van
grootere schilders veel kwaads. En zoo is
de misvatting van het gezegde: eenschilder
moet schilderen" aanleiding geweest tot een
ijdele gerustheid van veel gemakzoekende
lieden. Een schilder moet schilderen wat
zou hij anders doen, uit hoofde van zijn
schilder-zijn. Het is een van zelf heid. Maar
tot wat gaf zij aanleiding, deze te duidelijke
waarheid? Tot het eigenaardige en slechte,
tot iets wat veel echd gebracht heeft: een
schilder moet niet denken", niet?o verdenken"
niet bezinnen", niet overwegen" maar zijn
werk op de bonnefooi uit de natuur scheppen,
zooals het verder heet.
Een kunst als het impressionisme (wat we
hier in Holland daaronder verstaan) en die
te veel lette op l'accident" (zie eveneens
Carrière) werd daarmee voor de kleine en
ongeschoolde (zoowel in den geest als in het
vak) voor de ongeschoolde geesten gevaarlijk.
Een kunst met meer overweging kan dood
gaan door verstarring, door het worden tot
een ijdele formule maar ze bezit dan
toch altijd in de niet totaal-doode werken
dat deel van een verstand, dat deel van een
geestelijken inhoud, dat alleen in den laatsten
tijd onderschat is en waardoor stellig het
gebrek aan stijl (fasten, toch ruime bouw;
op-lossen der vormen in essentieele lijnen
die saamgezet weer een nieuwe eenheid
worden) te verklaren is. Een kunst als het
impressionisme kan de waarheid, dat een
schilder moet schilderen, in den slechten
zin door de volgelingen opgevat, niet erg
wel verdragen. En dan lykt me de uit
drukking van den franschen schilder van
een veel vruchte dragender diepzinnigheid.
Het dient tot niets een kleinen geest reden
tot gemak, in de hem eigen gemakzucht, te
geven. Er is alleen van hem wat te verwach
ten zoo hij met juisten en scherpen prikkel
geslagen wordt. Het is het eenige om met
eenvoudige klaarheid hem in beweging te
houden, opdat hij zuiver trachtte te geven
wat aan kleins maar fijn hij bezitte. Een
kritiek moet van dezelfde overweging uit
gaan. Het op de knieën vallen voor
leeghoof di gen doet een bewonderen van een
werklijk iets, daarna, haast ongepast ver
schijnen. Een uitdrukking: een schilder
moet schilderen," is een nuttelooze waarheid
geeft aanleiding tot een knie-val voor het
leeg hoofd het geschrevene door Carrière
kan geen kwaad, maar zeker goeds brengen.
Het wijst op wat er gemist wordt in te veel
werk: het niet trachten naar vol- op edel en
diepzinnig schoon. Carrière dunkt mij door
deze woorden beter dan wie het andere
geciteerde zei. PLASSCHABRT.
De miildeleenwsclie tooneelspelen m
Royaait en Made.
De kunst met haar heffingen en dalingen
heeft telkens opnieuw behoefte aan
rekonstruktie, aan heropbouw uit vroegere be
schavingen, voor toets aan 't zelfbereikte,
als reagens tegen slijting, en in geen
enkele kunstuiting werkt de kunstlooze zoo
vernietigend en zoo «eker in als bij de kunst
ten tooneele, omdat het eenvoudig wegblij
ven zoo het vertoonde niet bevalt, die kunst
uiting zelf onmogelijk maakt Het vulgus is
hier werkelijk overheerschend.
Er tegenover staat, dat een kunst die de
harten bevredigt, ook al blijkt ze in haar
uitingen niet hoog, met die bereiking reeds
een voldoende waarborg heeft voor wat ze
beoogt, met andere woorden: al wat bestaat,
ook op 't gebied van kunst, is goed, enkel
uit het feit dat het bestaat, wijl het genot
erj voldoening geeft aan hen voor wie die
kunst ontstond.
Ik ben dan ook, volgens deze lijn, lang niet
zeker of de hedendaagsche dramatische kunst
zoo slecht is als enkelen ons willen doen
gelooven. De schouwburgen mogen niet al
tijd zóó bezet zijn als men dit zou wenschen, de
beoefenaren niet zoo gewaardeerd en beloond
worden als ze zelf meenen aanspraak er op
te hebben, dit neemt niet weg dat zij die
de schouwburgen bezoeken ten volle ervan
genieten en de cyne in het harde leven vaak
zoo moeielijk verworven, gaarne er voor
offeren. Men moet daarvoor maar eens de
schouw burgbez >ekers bespieden, zoo'n beetje
als psycholoog de la foule en niet de toe
schouwers afmeten naai 't eigen verveelde of
verfijnde aanvoelen. De meeste amuseeren zich
best, wat natuurlijk niet zegt dat het vertoonde
supérieur is of zelfs maar goed, maar wél dat
het goed genoeg is voor de kunstbehoefte
van de bezoekers.
Eerder valt er te verklaren, dat de maat
schappelijke omstandigheden velen beletten
om de kunst te gaan genieten, zoodat de
schouwburgen meestal zijn opgevuld met
die er niet moesten zitten. Bezwaarlijk is
dus hiernaar af te leiden of de hedendaagsche
dramatische kunst voldoet of niet, en in
dat opzicht hebben we geen toets. Ik voor
mij meen, dat de toekomst van het tooneel
ongeveer ligt tusschen Ibsen en
Maesterlinck in. Hij, die deze kunstuitingen
Prof. Dr. W KOSTER, f,
Oud-Hoogleeraar te Utrecht.
iiiiimiiiiitltviiriniiiiimiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiHiMiiii
weet te vereenigen, zou een moderne
Shakespaere kunnen zijn. Of dan waarde*ring
zal volgen ? Moeilijke vraag, wijl vooral
bij het tooneel de ekonomische kwestie,
men moet over middelen beschikken om
meer dan een enkele keer naar den schouw
burg te gaan beslist. Immers komen de
verkeerde bezoekers dan ontbreekt het
noodige kontakt tusschen spelers en toeschouwers.
De wolf en de lammeren, de nai'eve en de
waanwijze, de massa en de verfijnde enkeling,
ze gaan niet samen in 't zelfde schap. Onze
schouwburgen zijn ingericht, door hun om
vang, hun kosten en hun toegangsprijzen
voor den middenstand, die er schaars komt,
en als die er komt in hoofdzaak ontspanning
zoekt na den zorgenvollen dag. Splitsing
moet er eerst komen: kleine, intieme
tooneelzaaltjes voor de intellectuele, groote en
grootsch ingerichte schouw-burgen voor de
massa. Feitelijk is zoo'n splitsing, elke sor
teering van publiek, een onding, wijl ware
kunst alles in zich vereenigt, zoowel het
grootsche als de verfijning, en verwonderen
zou het me dan ook niet als op den duur
de kleine zaaltjes zonder toeschouwers
zoüen geraken en de intellectuel z'n bescheiden
plaatsje ging opzoeken tusschen de menigte,
al konden de kleine tooneelzaaltjes hun waarde
dan behouden voor proeftooneelen zoo nu
dan voor exquisiteiten.
De dramatische kunst heeft tot doel de
massa. Het rake, klare woord is op het too
neel alles, het woord als muziek, als een
felle vloek of een donderslag, het woord kort
en zeker van tref, ondersteund of liever voor
afgegaan door de mime en 't gebaar. Als
voor het tooneel menschen schrijven die
geen begrip hebben van klank of kleur,
geen besef van draigkracht, die zich niet
eens de moeite geven de waarde van elk
woord te peilen, en zoodanig dat bij eiken zin
ruimte overblijft voor den akteur; als
tooneelepel enkel een rammeling wordt van
tafereelen, een toepassing van min of meer
handige trucs, ja dan verloopt het tooneel
in kijkspel. De groote schouwburgen zijn
noodig, behalve voor het grootere publiek,
ook voor het dichterlijk woord, parelend en
als op jeen goudschaaltje afgewogen. Hoe 't
er gewoonlijk mee staat, elke tooneelepeler
zal u zeggen hoeveel woorden ze overboord
gooien, hoe het magerste ding nog te vol
ervan is, hoe ze in eisen zin haast verkor
tingen aanbrengen, gezwegen dat bijna geen
enkele zin is berekend op de draagkracht
van de stem, op 't leven zelf.
De heeren Boyaards en Verkade hebben
dezer dagen een zeer loffelijke proefneming ge
daan als reagens is alle kunst nauwgezien
geen reagens op het algemeen geldende
tegen onze hedendaagsche tooneelkunat door
de opvoering van t wee middeleen wsche spelen,
de Lanseloot en Elckerlyc.
Voor wie 't nog niet wisten zal het
ineens klaar en duidelijk zyn geworden welk
een bijna alles overtreffend tooneelspeler
Boyaards is, en voor wie 't wel wisten zal
het nu zoo sterk zijn belicht, dat geen
weifelen meer mogelijk blijkt. Welk een
verschil met den Boyaards in zijn opgang
toen men, zijn gaven erkennend, wel
eens werd ontsticht door zijn pralend geluid.
door zijn zelfbewustheid en poze, wat dan
toch eigenlijk misschien maar waa nerveuse
kunstkoorts en wilskracht, die nog geen
loutering en zekerheid vond in zichzelf.
Boyaards in de volle mannelijke kracht,
staat nu, daar valt geen ontkennen meer aan,
op gelijke hoogte met de allergrootsten, op
gelijke hoogte ten onzent met Bouwmeester,
behalve dan nog, dat hij uit ander milieu,
mér kind van dezen tijd is en misschien
ook meer devotie heeft. Daar waren momen
ten dat ik meende Bouwmeester te zien, hoe
verschillend deze twee ook zijn; Bouwmeester
nerviger, pootiger, Boyaards lyrischer en vaak
bezonkener, toch altijd nog worstelend met
zijn te mooi geluid. Hij heeft veel, ik zal
niet zeggen geleerd, maar dan toch zich eigen
gemaakt van het allerbeste in Bouwmeester
hij is nu even schakeeringrijk en groot.
Gezegend land dat twee zulke krachten heeft!
Dat ze beiden vei-weg zwtrven heeft geen
nood, ze zullen terugkeeren; de ziel van
zijn volk te hebben is beter en zekerder
dan een vaste plaats aan een mooi theater.
Dat ik hier zéó over Royaards schrijf, wordt
wel wat bedenkelijk. Ik vraag me af wat zou de
Elckerlyc zijn gaweest zonder hem ? Misschien
niets... misschien veel l Ik durf het niet zeggen.
Boyaards zelf heeft eens geschreven, ik meen
uit Berlijn, dat sommige stukken hij had
het toen over Heijermans middelmatige
vertooners noodig hebben.
Een middelmatige Elckerlyc zou ons zeker
niet zoo ademloos hebben vastgevezeld als
deze Boyaards- Elckerlyc, maar had allicht ook
meer eenheid gegeven aan dit spel. De proef
is nu moeilijk meer te nemen. Eenmaal het
voortreffelijke gezien, stelt men zich niet
met het mindere tevreden; de andere
zouden nu moeten stijgen naar 't hoogere
plan en dat is niet zoo gemakkelijk te be
reiken ; vooral niet met ongeoefenden. Dat
beroepsartiesten blijven te verkiezen boven
dilettanten, hiervan hebben Boyaarda en
Verkade zelf 't beste bewijs geleverd.
Ontegenzeggelijk wettigt deze creatie van
Boyaards zoo er niets anders viel te loven,
reeds de geheele opvoering. Men heeft er
niet licht over te denken, om als Elckerlyc
de gansche avond heel het tooneel te moeten
J