Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1570 '
FRANS HALS.
Juffrouw Tieleman Rooatertnans?Brugman.
JAN STEEN.
(Me Knust hu FM. Mnller en Co.
Rembrandt's schilderij: De Oude Vrouw",
waarvan het vorig nummer de eenig zuivere
wedergave bevat, en waarvan slechts eéne
audere, te veel geretoucheerd in Bode's
standaardwerk over Rembrandt voorkomt, is
aan een particulier in het Buitenland verkocht.
Op de tentoonstelling bij Frederik Muller
en Co. hangen nog drie schilderijen, welke
vermoedelijk denzelfden weg zullen gaan,
als niet het Rijk of particulieren hier te
lande, zich er van verzekeren. Het zijn
schilderijen van Frans Hals en Jan Steen,
van welke in de werken, handelende over
deze schilders, geen enkele afbeelding voor
komt. Daarom zijn er voor De Amsterdammer
fotografische opnemingen van gemaakt voor
cliché's, waarvan de afdrukken hier onder
staan.
Aangaande het portret van juffr. Tieleman
Roostermans-Brugman, oud 22 jaar, geschil
derd in 1634, deelt de heer C. J Gonnet,
archivaris der gemeente Haarlem, op hem
gedaan verzoek, de volgende opteekening
mee: Den 30 November 1631 zijn in de
Nederdnitsche Hervormde kerk ten huwelijk
aangeteekend: Tieleman Roostermans, jong
gezel van (geboren te) Gocb. En Catharina
Brugman, jonge dochter, wonende te Amster
dam. De bruigom woonde te Haarlem in de
Begijnenstraat. Zij zijn niet te Haarlem ge
trouwd, maar te Amsterdam, 23 December
1631.
Een architectonisch" landschap.
Het landschap der latere en allerlaatste
impressionisten (zeker dat der minder
kunnenden) mocht ge benoemen met den naam
van het muzikale landschap (niet echter
met muzikaal bedoelend overeenkomstig de
oudere kerkcomponisten noch Bach", maar
het woord muzikaal nemend in den zin zoo
als in 't algemeen tegenwoordige muziek
wordt ondervonden: als niet vol vastheid en
overweging). Er is in de vele landschappen
die tegenwoordig geschilderd worden (zie
iedere ledententoonstelling) een zoetjes zich
laten gaan op het begin van de ontroering
wanneer deze nog dyonusisch is, en niet
apollinisch. En er is een daarmee zich te
vree stellen. De geest van den schilder schoolt
zich zelf niet meer. Het is te gauw voldoende.
Overweging wordt gemist. Als het maar
frisch er uitziet, als het maar lekker"
gedaan is, dan ontstaat de groote tevreden
heid. En er is daarom nog iets aangenaams
in de vele werken die onder dit principe ont
staan zijn omdat leven altijd aangenaam.
is, en zonder haar een kunst natuurlijk niet
groeit.
Maar eigenlijk is dit toch slechts de begin
regel van het vers. Eigenlijk moet dan de
overweging intreden, en de ontroering moet
rijpen tot haar vollen vorm. Ze kan dit ge
makkelijker wanneer de geest (debeweeglijke!)
in haar jeugd te schole ging, en van sommige
dingen meer hoorde dan hy tegenwoordig
daarvan weet. Wanneer den geest sommig
schilderij eens verklaard wierd (door een
kunstenaar voor de komende kunstenaars)
wellicht zou de jacht op het succes-vol eerste
stukje, landschap of figuur wat verminde
ren en mogelijker wijze zou een tentoon
stelling interessanter worden: omdat ieder
scherper zich typeerde, daar hij zichzelf in
voller vastheid gaf. Een werk zou in den
goeden zin meer gecomponeerd worden. De
angst voor het componeeren is tegenwoordig
haast overal. Het is te verklaren. De kleine ge
voelen tj es die in schilderyen uitgedrukt wor
den, en die alle een a-peu-près zijn, kunnen door
het ongeschoold zijn van den maker, niet tegen
het minste stootje, omdat het misschien wel
vaatjes zijn, aangenaam om te zien, maar
omdat omdat als je er tegen botst blijkt
dat er niets in zit. Van der jeugd af aan
zou dus de tucht strenger moeten zijn. Fr
zou begonnen moeten worden met de volle
aandacht aan den vorm te besteden en
niet met zoete handigheidjes, een jong talent
te maken tot een rendeerende koe, zoodra
hij eigenlijk nog niets kan zijn maar
alleen kan leeren. Er is een angst voor de
compositie, omdat deze altijd gedacht wordt
in verband met sommige gebeurtenissen,
voorstellingen, waarvoor door velen te wein ig
gevoeld wordt. Maar is een bosch niet altijd
een gegeven voor een compositie? Is een
weg aaet boomen niet niet immer uit te
bouwen tot de schoone galerij van levende
natuur? Is een vloot van schepen (beweeg
lijke eenheid) niet altijd te zetten tot een
rythme, een bouwsel van vlakken en vormen;
wijdte, hoogte, breedte, schoon verdeeld
door andere lichamen? Er is een angst voor
compositie, omdat gemeend wordt dat zij
zonder natuurlijkheid is. Een compositie is
een eenheid. Een eenheid kan altijd natuur
lijk zijn. Maar wijl een compositie is een over
wogen iets (vol van gekunde, vereenvoudigde
dingen desnoods) is ze daarom een
caclaver, wijl al hare leden logischer wijze aan
elkaar geschakeld zijn? Er is een deductie
daarom is er toch geen dood ?
Het architectonisch" landschap is dat
landschap dat gebouwd is (waarmee ik bedoel
dat alle deelen hun functies zuiver vervullen
in het geheel, dat ze elkaar steunen wijl ze
zijn een geheel, dat ze el kaar schoren tot een
enkel doel), Een architektonisch landschap
is een landschap dat, als een gebouw, vol
overweging is; dat de groote lijnen duidelijk
heeft en dat toch de bloesems der schoon
heid niet mist, evenals een kapiteel aan een
zuil een ontbloeiing is na de schacht, zijn
kolom zelve. Een architektonisch landschap
kan zijn, naast gebouwd, vol gratie, vol
bedwongen hartstocht, vol sierlijkheid het
kan eerder schoonheid zijn (de apollinische)
dan de hartstochtelijker, schijnbaar kracht
voller impressies. Een architektonisch land
schap ware te wenschen, en is mogelijk.
PLASSCHAEBT.
JAN STEEN
Huwelijk in het dorp.
De Kippenkoopman.
imiiiitiiiiimiiiiiiMiiiiimmimi
MHiiimiiMliiliimimiim
iimiHiiiiiiilimiMii
IIUIIIIMIIIIMIIMIIIIMIIMII
Pastoor H. C. Verbraak.
Na drie-en-dertig jaar te Atjeh een leven
van opoffering en offervaardigheid geleid te
hebben, heeft de door geheel Indiëen ook
in Nederland hooggeachte pastoor H. C.
Verbraak A'jeh verlaten om zijn werk van
naastenliefde en inenschenmin te Padang
voort te zetten.
Pastoor H. C. Verbraak is nu 72 jaar, en
hoe oud ook, nog krachtig, en zonder de
kwalen van den ouden dag, en geenesdings
eerder moede dan der ruste". Rust heeft hij
nooit gekend deze man, die met de jaren
meer ascetisch werd en in den dood een
overgang ziet tot een beter leven, het aan
breken van den nimmer eindigende rustdag,
een rust, welke hij zich daarom thans nog
niet wil gunnen.
Den 29sten Juni 1894 heeft pastoor Verbraak
den dag herdacht, dat hij te Atjeh kwam.
Bij kon. besl. van 13 Aug. 1872 zag hij zich
benoemd tot Roomsch-katholiek geestelijke
van den tweeden rang in Nederl. Indiëen
den 24sten dier maand vertrok hij met het
stoomschip Conrad" er heen. Weinig tijds
verbleef hij te Padang om naar Atjeh te
vertrekken, waar hij 29 Juni 1874 aankwam.
Te Kota Radja bouwde hij een bescheiden
bedehuis en bestreed de onkosten
voornamentlijk uit eigen middelen, spaarpenningen
van zijn traktement. Daar heeft hij geregeld
op Zou- en feestdagen tweemaal 's weeks
godsdienstoefening gehouden.
Zijn geheele leven te Atjeh wijdde hij aan
zieken te troosten, beproefden op te beuren
en stervenden den overgang lichter te maken.
In de ellende van den oorlog was hij voor
velen de eter der hope, niet vragende tot
welken godsdienst zij benoorden.
In zijn laag en gezegend leven is hij de
vriend der militairen geworden, van hoog en
laag geplaatsten. Toen hij 20 jaar te Atjeh
wa-t, viel der regeering de eer te beurt zijne
verdiensten openlijk te erkennen door hem
te benoemen tot Ridder in de Orde van den
Xederlandschen Leeuw. De schoonste hulde
brachten hem echter de officieren en soldaten
in Indië, zoowel Europeanen als Oosterlingen,
en van alle gezindten die in vrede en oorlog
een Godsgezant in hem zagen.
Den 2den Augustus 1896 boden zij hem
geschenken aan : boeken van hooge waarde
en eenige kostbare altaarvoorwerpen. Op een
stond ^egraceerd: Aan PASTOOB VEKBKAAK,
1874?Atjeh?L894. Uit erkentelijkheid van
toewijding en plichtsbetrachting". Het
Nederlandsch-Indische leger,
Om te weten en te kennen de groote daden
van Pastoor Veroraak moet men de
Soldatenkrant" lezen van vóór acht jaar. Enkele der
vele getuigenissen der militairen-zelf spreken
boekdeelen.
In hbt laatst van 1873 aldus vertelt
de gepens. kolonel J. F. D. Bruinsma zag
een reiziger, die van Padarg Padjang kwam,
tot zijn verbazing een bendy met een inlander
er in, tegen een heurel oprijden. Het paard
werd bij het gebit voortgetrokken.door een
Europeaan, die de soutane droeg. Maar,
pastoor, wat doet ge nu ?" zoo riep hij, toen
hij Verbraak herkende. En kalm was het
antwoord, als sprak het vanzelf: Och, ziet
ge, mijn peerd wil de hoogten niet op en
nu heeft mijn jongen mij al drie heuvels
opgeholpen, 't Is niet meer dan billijk, dat
bij nu eens uitrust en ik paard en bendy
een paar hoogten optrek."
Zijn voornaamste arbeidsveld vond de pas
toor in het hospitaal. Daarvan getuigen met
groote waardeering verschillende officieren
en minderen, Zoo schreef een soldaat aan
zijne familie : Zestien dagen lig ik in het
hospitaal. In de eerste dagen was ik het leven
moe; ik kermde van pijn en zou mijn
buur