Historisch Archief 1877-1940
No. 1570
DE AMSTERDAMMER M EEKBLAD VOOR NEDERLAND.
man bedankt hebben, als hij mij iets kon be
zorgen om zacht te sterven. Toen kwam de
pastoor mg opzoeken, ofschoon ik van een
andere religie ben, en wat die brave man
voor mij gedaan beeft, zal ik nooit vergeten.
Eiken dag zag ik hem in de zaal bij de zie
ken; mjj sprak hij over my'ne toekomst, die
wel verbeteren zou, wanneer ik eens
beter was. Hjj zei aan vader te
zullen schrijven hoe ik ongelukkig
was en beterschap beloofde. Ik zei
hem alles wat mij op het hart lag
en h|j was zoo vriendelijk en sprak
my toe, dat ik hnilde als een kind
en een geheel ander mensch ben
geworden."
Van het hospitaal vertelt een
gegageerd sergeant- zieken vader: Er
zy'n 26 zalen elk met 40 kribben
met gemiddeld 5 tot 600 zieken.
Eiken morgen, meestal vóór 8 uur,
doet de pastoor er zyn ronde en om
de twee kribben groet hy met de
hand en wenscht goeden morgen.
Hoe menig krijgsman heeft hydaar
bijgestaan, getroost en opgebeurd
of het sterven verzacht l En niet
alleen geestelijke hulp verleende hy';
moest er een brief geschreven wor
den en was de lijder daartoe niet
in staat, dan wilde de pastoor dit
wel doen; ja, hy' zorgde voor de
postzegels en bracht de brieven
eigenhandig naar het postbureau."
Een officier van gezondheid, dr.
N. Munk, herinnerende aan een
cholera-periode in 1901, vertelt: Die
dagen staan my helder voor den
geest. Maar midden in het visioen
van die klagende zieken, sommigen
stil, nu en dan kreunend, anderen
schreeuwend van py'n, met angstige
blauwwitte gezichten, verrijst in een
schitterend licht, het beeld van den
geestelijke, van pastoor Ver braak.
Orer de soatane heen de door
herhaalde ontsmetting gevlekte en
smoezelige ziekenkabaja, daar be
neden de vaalblauwe geruite
ziekensarong; een aandoenlijk groteske ver
schijning, waarboven het bleeke, magere
priestergelaat ernstige, hartelijke deelneming
uitstraalt over de arme mensehen, die daar
in de sta dien der vreesely'ke ziekte neerliggen,
maar uit de aanwezigheid van hem, die zich
geheel vrijwillig en om hunnentwille in 't
gevaar begeeft, kracht putten om zonder
verwenschingen de krampen te verdragen,
die hun lijf doorsnijden, of met gebroken
oogen een troostwoord van zyn lippen leien.
En pastoor Verbraak was de eenige, die
vrijwillig de vreesely'ke cholera-zaal geregeld
bezocht."
Is het wonder, dat deze eenvoudige gees
telijke maar een generaal in zyn vak",
getuigt een ander officier zich bij den
soldaat in waarheid populair wist te maken?
Reeds jaren te voren hadden de minderen
militairen hem het Virtus nobilitat" toege
dacht, getuige den brief van een soldaat,
die ia het Bataviaasch Handelsblad o.a. schreef:
Elke soldaat, mijnheer, zonder onder
scheid van geloof of graad, acht hem hoog
en de grootste doordraaier moet hem al
vreeselyk om hebben", als hij by het zien
van de bekende lange zwarte jas niet tracbt
zoo recht mogelijk te loopen en behoorlijk
het militair saluut voor heeroom te vol
brengen."
En thans heeft Pastoor VERBRAAK Atjeh
verlaten en zet zyn gezegend werk te Padang
voort, waar hij er voor 33 jaar een aanvang
mee maakte.
De Indische bladen, in het bizonder het
Advertentieblad voor het Gouvernement Atjeh
en Onderhoorigheden te Koeta-Radja, van 25
Mei 1907, hebben by Pastoor VERBRAAK'S
vertrek naar Padang nog eens in herinnering
gebracht het vele, dat hy' te Atjeh gedaan heeft.
Wie ook ging of gedwongen werd te gaan,
hy was de man, die bleef.
In Atjeh is weinig stabiel geweest, stelsels,
personen, zelfs geen nederzettingen. Wat er
ook veranderde, welk stelsel er ook gevolgd
werd en wie het toepaste, waar men zich
ook vestigde, zeker was men Pastoor
VERBKAAK aan te treffen en een bezoek van
hem te ontvangen; en heeft hij tot zijn spijt
in die 33 jaren zijne taktiek van
goedgeef ach heid al een weinig moeten veranderen,
nooit heeft hy zy'ne taktiek gewy'zigd van
vriendelijkheid en goedheid voor allen.
Hy was voor de menschheid die leed.
Hoe ontzaglijk veel werd er in Atjeh ge
leden l Welk een veld bood het dus dien
edelen menschenvriend voor zyn werk van
liefde.
Niet van hooren zeggen toch, maar door
eigen ondervinding kende hij al de gevaren
en de ellende van den oorlog. Hij kreeg den
vuurdoop, doorstond menigen kogelregen,
gevoelde op zy'ne herhaalde tochten naar de
posten, hoe vermoeiend en afmattend dat
trekken is door een vy'andely'k terrein en
met hoeveel ontbering en ongemakken dat
bivakkeeren op alle mogelijke plaatsen ge
paard kan gaan.
In vele opzichten eene uitzondering, is hjj
niet bevryd gebleven van de nadeelige ge
volgen van het verblyf in eene ongezonde
woning.
De Kraton was in den eersten tijd over
bevolkt en maanden lang moest hij wonen
in een armzalige hut, neergezet op pas ge
dolven graven. De lyken waren met zulk
een dun laagje aarde bedekt, dat bij het
vegen de doodsbeenderen zichtbaar werden.
De stank was ondraaglijk en bukken werd
zooveel mogelyk vermeden. In een der ka
mertjes waren een paar choleralijders over
leden. Op het einde van 1875 kreeg hy een
hevige galkoorts, terwy'l bloeddiarrhee een
ernstig karakter aan de ziekte verleende. De
crisis duurde gelukkig niet lang, zijn sterk
gestel bood weerstand en kwam dien aanval
spoedig te boven. Binnen n maand was
hy weder o m op dezelfde plaats werkzaam
met frisschen moed.
Het pleit voor het Nederl.-Ind. leger en
zy'ne bevelhebbers, dat het dezen man nooit
aan waardeeriug heeft laten ontbreken. On
dubbelzinnige blijken van hoogachting werden
hem geschonken, telkens als hij eene belang
rijke gebeurtenis in zijn leven feestelijk
herdacht.
Ook buiten de militaire kringen was hij
goed gezien. Overal was hij welkom en werd
hy gast vrij ontvangen en met onderscheiding
behandeld.
De ouderen en jongeren, zij raadpleegden
hem graag die levende Atjeh-K-roniek met
zijn verbazend geheugen voor personen en
feiten, plaatsen en tijden, jaren en datums.
Bij nadere kennismaking ging men ook
houden van den eenvoudigen, bescheiden
man, die aan iedereen liefst meer zou geven,
dan hij vroeg of dan hem toekwam. In een
ieder eerbiedigde hy het gezag, erkende het
goede en liet het recht wedervaren en zat;
liefst niet wat minder loffely'k was. Hij stelde
in. alles be'ang, wilde tot alles medewerken
Pastoor VEBBKAAK.
en bijdragen, zoo het zonder verloochening
zijner beginselen kon geschieden. Hij heeft
zich verheugd over elk succes, eiken tegen
spoed en ramp betreurd, maar nooit het
vertrouwen en den moed verloren, steeds
getracht de gemoederen gerust te stellen door
op lichtpunten te wyzen. Gaf hy op de eerste
plaats Gode, wat Godes was, hij heeft zich
ook beijverd aan den Keizer te geven, wat
des Keizers is; was zyn leven Gode gewyd,
de Godmensch, die zich gaf tot heil der
wereld, was zijn voorbeeld.
Hoewel karakter, aanleg, physieke zoowel
als lichamelijke kracht, van enormen invloed
is op den levensgang van personen, zal men
daarop toch een overwegend aandeel toeken
nen aan de opvoeding.
Zooals het met personen gaat, gaat het ook
met de volken en een van de eerste zaken
waaraan regeering en wetgeving hunnen aan
dacht wijdeji is en zal steeds moeten zyn de
volksopvoeding, het onderwy's. Dat is alty'd
een voorwerp ?an aanhoudende zorg".
Nu valt het niet te loochenen, dat niette
genstaande die aanhoudende zorg, wy in zake
volksonderwys in Nederland nog lang niet
gekomen zyn tot een toestand die bevredigend
mag genoemd worden. '
Het tegendeel is waar.
Een van de ernstige gebreken van het
onderwijs, voornamelijk van het middelbaar,
is overlading. Hieraan heeft men getracht
tegemoet te komen door de H. B. S. met 3
j. cursus, doch ook daar zou nog beperking
der leerstaf noo lig zijn.
Het onderwijs vergt in het algemeen te
veel van de hoofden onzer kinderen e a doet
te weinig om de harten ontvankelijk te
maken voor het goede, het schoone; inén
woord, het aesthetiesche element wordt ge
mist.
Met zeer veel wiskunde en bespottelijk
ingewikkelde taalregels worden de hersens
volgepropt en voor het toekomstig leven
eerder verzwakt dan versterkt, vele hondeide
jaartallen en aardrijkskundige plaatsnamen
worden iagepompt en dat alles weer afgetapt
bij examens, maar de namen van Phidias,
Polycletus, Rafael, Michel Angelo, Velasquez,
Rembrandt, Hals, Bramante, Claude Perrault,
van Campen, Barry worden by het onderwijs
niet genoemd of bly'ven holle klanken.
Kunstgeschiedenis staat niet op het
leerprogram.
Niet dat ik het onderwijs in de kunst
geschiedenis nog zou willen voegen bij het
vele wat onze ongelukkige kinderen zoo al
voor hun 18e jaar moeten leeren. Maar ik
zou het in de plaats van veel overbodig, willen
stellen.
Het is merkwaardig dat men het er al zoo
lang over eens is, dat ons onderwijs aan
overlading en andere gebreken lijdt en dat
men maar niet van een poging tot herzie
ning hoort.
Jaarlijks moeten ia Amsterdam tientallen
jongelieden met studeeren uitscheiden wegens
plotseling opkomende hersenzwakte, die soms
eerst na vele maanden rust weer betert, doch
dikwy'ls gedurende het geheele leven sporen
nalaat. Het ergste euvel der overlading is
evenwel, dat gebleken is dat door het uit
puttende, geestdoodende onderwy's de kracht,
de energie van de groote massa der jonge
lieden voor de toekomst verzwakt worden.
Wanneer dus eindely'k de oogen open gaan
en men met hervorming van het onderwijs
ernstig begint zal er door vereenvoudiging
plaats moeten komen voor het
zooallernoodigste aesthetische element, en onderwy's
moeten gegeven worden in de kunstgeschie
denis.
Want, veilig kunnende aannemen dat een
groot gedeelte van de Nederlanders der betere
standen zijn opleiding krijgt aan de middel
bare scholen, valt er te constateeren dat
kunst kennis en kunstliefde slechts spo
radisch voorkomen by ons publiek. En dan
nog het meest voor muziek.
Groot is evenwel, niettegenstaande de vele
concerten, muziekavondjes en de
honderdduizende piano's, de liefde voor en vooral
de kennis van muziek nog niet, al valt niet
te ontkennen dat ze oneindig grooter zijn
dan de interesse voor beeldende kunst.
Ik kan den welopgevoeden heer X. niet
wijs maken dat een concert van Bach een
sonate van Tartini is maar notie van het
schoone en welvoegelijke van een gebouw
heeft hij niet en zonder blozen verklaart hij,
landgenoot van Rembrandt, Israels, Mauve,
dat hy heelemaal geen verstand heeft van
schilderyen.
Kom dan ook maar eens by hem aan huis
en ge deinst terug voor de horreurs die hy
aan zyn wand heeft, terwy'l uit zyn meubilair
blijkt, dat hy' het slachtoffer is van een
meubelmaker zonder smaak of kennis.
En zoo gaat het in eiken stand der maat
schappij. Natuurlijk met loffelijke uitzonde
ringen. Het is dus te hopen dat, wanneer er
eens ty'i voor is om ons onderwy's te herzien,
men het vereenvoudige en tot inzicht geko
men, dat in het land van Rembrandt de
kunstzin hoog moet staan, men het verrijke
met kunstgeschiedenis en schoonheidsleer.
Het zy my nu vergund even aan te geven
hoe ik my denk dat op de lagere- zoowel
als op de middelbare scholen het aesthetisch
onderwijs moet gegeven worden.
De aangewezen leermeesters zijn de gedi
plomeerde teekenonder wij zers. De staat heeft
nu reeds een vijf-en-twintig jaren achtereen
een kostbare inrichting, de normaalschool
voor teekenonderwy'zers onderhouden. Het
wordt ty'd dat het land van die instelling de
vruchten plukt, die men er van mocht ver
wachten dat ze zou afwerpen.
Goede smaak, kunsthistorische kennis
moeten by de gediplomeerden dier school
in voldoende mate aanwezig zyn, om ze met
succes voor de volksopvoeding te doen op
treden.
Behalve de teekenles, als zuiver technische
oefening beschouwd, moeten er eenige uren
's weeks gewijd worden aan de kunstgeschie
denis en praktische aesthetiek. In breede
trekken worde aangegeven de ontwikkeling
der beeldende kunst by' de verschillende cul
tuurvolken terwy'l, de historische lyn volgend,
onze vaderlandsche kunst het leeuwendeel
kry'gt.
Goede afbeeldingen moeten het onderwijs
ondersteunen en toelichten. Het diene als
grondslag tot voortdurende
smaakontwikkeling by' de kinderen en jonge lieden, waarby
het den onderwijzer zy aanbevolen zoo min
mogelyk schoolmeesterachtig op te treden,
doch het onderwijs het karakter te geven
van aangename causeriën afgewisseld door
zeer korte diktaten en biografische notities.
Tevens worde den kunstleeraar opgedra
gen om in overleg met het hoofd der school
of met den directeur, de lokaliteiten op be
scheiden wijs te versieren, hier en daar een
fraaie prent op te hangen, raad te geven
bij het aanschaffen der schoolmeu beien en
by' het verven en behangen der lokalen.
Men versta mij in 's hemelsnaam goed I
Dat versieren en in aangename kleur verven
der lokalen behoefc niet te ontaarden in
luxueus inrichten I
Goeden smaak tentoonspreiden is dikwijls
het tegenovergestelde van duur.
Bovendien, wat aan ty'd door beperking van
het overdreven uitgebreid onderwys wordt
uitgespaard, als het aantal te leeren jaartallen,
plaatsnamen, baaien zijrivieren, kapen, toppen
en inhammen tot op een 10de is verminderd,
als het taalonderwijs zal zyn gezuiverd van
de overbodige taalregels, uitgevonden door
taalleeraars die door boekenschry'ven wat
extra's willen verdienen, als de wiskurde
beperkt wordt tot datgene wat een beschaafd
man in het dagely'ksch. leven kan gebruiken
zal aan de aesthetische opleiding onzer kin
deren gegeven kunnen worden en zal ruim
schoots aan de vorming van hun geest ten
goede komen.
Dat kunstonderwijs, dat onderricht in goe
den smaak, hebben zoowel de arme kinderen,
als die van de meer gegoeden en rijken noodig.
De natie in haar geheel heeft het gevoel voor
het schoone en voor de kunst verloren, hetgeen
zich dui lelijk afspiegelt in de zeden.
Jonge lieden, die tien jaren achtereen hun
schoonheidsgevoel hebben kunnen ontwik
kelen, zullen beschaafder zijn, dan zij die
slechts op dienstbaarheid of geldverdienen
zyn afgericht. Zij zullen een schooner leven
tegemoet gaan en als staatsburgers kunnen
en willen medewerken om het sterk zinkend
peil der beschaving weer omhoog te brengen.
Ik hoop dat mijn stem niet, die eens
roepende in de woesty'n" moge zijn en beveel
mijn denkbeeld aan allen ter overweging aan,
die door hunne positie een invloed ten goede
kunnen uitoefenen en zich als goede staats
burgers verplicht gevoelen alles te doen wat
mogelyk is voor het geestelijk en materieel
welzijn van ons volk.
A m s t. Juli 1907. CAREL L. DAKB.
Uit het hedendaagsche Korea.
i.
Aan een particulieren brief van een in
China gevestigden Hollander, die kortelings
uit Korea terugkeerde, is het volgende ont
leend:
Met een Japanschen stoomer van
Vladivostock vertrokken, kwam ik den volgenden
dag te Sying-Chin, een z.g. treaty port (open
haven) op de N. O. kust van Korea.
Het kustgebergte, waar wij langs voeren,
vertoonde eene eindelooze reeks van met
sneeuw bedekte berggevaarten, oogen
schijnlijk zonder strandvlakte in zee af
dalende. Te Gensan, waar de boot moest
aanleggen, kregen wij al spoedig de typen
der bevolking onder oogen. De Koreanen
zijn physiek een grooter en fraaier ras dan
hunne erfvijanden de Japanners, maar
staan uit een intellectueel oogpunt bij deze
verre ten achter. Zij zijn lichter van huids
kleur, waardiger, ik zou bijna zeggen
gedistingueerder in voorkomen en optreden,
doch de geestkracht, ondernemingsgeest,
krijgshaftigheid enz. van hunne overweldi
gers zijn hun ten eenemale vreemd.
Fusan, op de Z. O. kust van Korea, is
de belangrijkste open haven; tevens een
soort van Ylissingen of Hoek van Holland,
er varen daar dagelijks booten in aanslui
ting met de spoorwegen van Japan, Korea
en Aziatisch Rusland. Br is ook een
stoombootdienst tusschen Teuruga op de Westkust
van Japan en Vladivostock, in verbinding
met de Trans-Siberische lijn. Zoodra de lijn
Voiju-Moukden ia exploitatie komt zal er
concurrentie ontstaan tusschen de lijnen
Japan-Korea en Japan-Vladivostock om
naar Europa te gaan; in beide gevallen
zal het traject Tokio Londen ongeveer
twintig dagen vorderen. Zoo vlug wist
Phileas Fogg met al z'n bankbiljetten het
niet aan te leggen; trouwens, iie toestand
dagteekent van -na Jules Verne.
De derde brug tusschen het Oosten en
het Westen, de lijn Peking-Kalgan, door
de woestijn Gobi naar Kiachta en verder
naar het Baikal-meer en Irkutsk is mede
in aanbouw. Maar tegen den strijd waarop
die groote verkeersweg geopend wordt
zullen onze kiezen ons wel niet meer
zeer doen.
De douane-formaliteiten waren hier lastig
genoeg. Terwijl men in China den
westerschen gentleman veelal laat passeeren, wordt
door den Japanschen verificateur (sedert
den oorlog ging de douane-dienst uit han
den van een engelschen directeur-generaal
over in die van een Japanschen) geen ge
legenheid verzuimd om den Europeaan te
toonen dat hu bestaat. Elke koffer, elk
valies moest worde i ontpakt ten genoege
van ces vilains petits messieurs Japonais"
(gelijk Pierre Loti hen noemt). Een mijner
valiezen kwam hun verdacht voor, omdat
er geen adres op stond. Even schoot mij
de anecdote te binnen van den indischgast
uit den tijd der O. I. Compagnie, wien men
bij aankomst in 't vaderland een zijner
pakjes wilde ontnemen, omdat het onge
merkt was. Laat het dan ongemerkt
doorgaan", zei de olijkert. Maar
eenjapansche douanebeambte voelt voor zulke
snedigheden heel weinig; en zonder de
welbespraaktheid van mijn chineeschen be
diende zou het valies vermoedelijk aange
houden zijn.
Per jiurikska, het bekende tweewielige
passagierskarretje dat alom in O ast-Azi
in gebruik is, begaven wij ons naar het
spoorwegstation van Fusan, waar de snel
trein voor Seoul gereed stond. Het land
schap langs gaf een weinig bevredigenden
indruk van de natuur in the Hermit King
dom." Eindelooze heuvelrijen zonder ge
boomte, zonder struikgewas zelfs, volgden
elkaar op. Niets dan de naakte grond in
de schakeering der verschillende aardlagen
kwam te voorschijn; een schouwspel aan
trekkelijker voor een geoloog dan voor een
gewonen reiziger. De valleien tusschen die
heuvelreeksen bestonden onveranderlijk uit
rijst/elden, in dezen tijd des jaars echter
blank staande; de dorpen uit met riet ge
dekte hutten, zonder eenig geboomte of
iets wat afwisseling aan het dorre land
schap kon geven. En nergens, gelijk in
Japan, eene schilderachtige roode pagode
of steenen tempelpoort; nergens, gelijk in
China, een kunstig gebeeldhouwde
voorvaderentafel of steenen draak.
Seoul, waar wij in den nacht aankwamen,
kon mij evenmin bekoren. De muur om
de stad heeft wel een chineesch karakter,
maar de poorten en wachttorens, welke de
glorie van eene stad in China zijn, waren
armoedig en van geringe afmetingen; de
muur zelf was deerlijk in verval. De hoofd
straten hadden wel de breedte van avenues
en boulevards, doch de huizen daarlangs
waren laag en onaanzienlijk, grootendeels
met riet gedekt. De oude koninklijke
paleizen vertoonden weinig sporen van
kunstzin, noch in bouwstijl, noch in beeld
houwwerk of inwendige versiering.
En evenzoo zag men in de weinige tem
pels slechts grove muurschilderingen en
onartistieke Buddha-beelden. De nationale
kunst, in China en Japan zoo fantastisch
en oorspronkelijk, beteekeut hier weinig.
BALTHASAK HELDBING f.
President der Nederl. Handel-Maatschappij.
Geb. 1839, Overl. 1907.
Inheemsch porselein bestaat geloof ik niet
meer, en het koperwerk, ofschoon in veel
vuldig gebruik, mist alle versiering. In
verband daarmede vindt men ook geene
curiositeitenwinkels. Het eenige waarvoor
Korea bij toeristen en kunstverzamelaars
bekend is, zijn de met koperbeslag versierde
kleederkisten en kabinetten. Ook van de
in China zoo gebruikelijke
geborduurdzijden kleederen vindt men hier geen spoor.
De gewone dracht voor arm en rijk is een
lang wit kostuum met een vreemdsoortigen
hoed, gemeenlijk zwart van kleur.
Geen wonder dat de kunst in verval is
bij een volk dat zelf in verval is. In zui
delijk Nederland heeft men een spreekwoord:
Als de Waal geboren wordt heeft hij den
mond tot liegen, de hand tot gry'pen en
den voet tot dansen staan. Iets dergelijks
zou men van den Koreaan kunnen zeggen,
behalve dat van dien voet. Diefachtig en
leugenachtig, beminnaars van spel en drank
heeft hij violen laten zorgen, zonder naar
de waarschuwingen van ontwikkelde Euro
peanen te willen luisteren, en nu zijn the
Medes wiihin his gates, vermoedelijk om
er nooit weer uit te gaan. Degenen, die
zich niet onder het japansche juk willen
buigen, emigreeren bij honderdtallen. Tij
dens mijn verblijf te Vladisvostock kwamen
die uitwijkelingen voortdurend per
scheepsgelegenheid aan en vonden bij de Bussen
een goed onthaal.
De keizer en zijne ministers regeeren nog
slechts in naam; het is de Japansche resi
dent-generaal, markies Ito, die de touwtjes
van deze marionetten vasthoudt. Hoe kren
kend die overheersching ook voor het volk
zelf is, zoo is het toch niet te ontkennen
dat de Japanners, die er met de ruwe
schoenen doorheen stappen, reeds een bete
ren toestand in het Land van de
Morgenkalmte tot stand gebracht hebben. Het is
hun wel toevertrouwd den Koreaanschen
Augias-stal te zuiveren van de eeuwenlange
accumulatie van bijgeloof, luiheid en cor
ruptie.
iDjr: VretóoDferentie.
Naar het ontwerp van J. C. Wienecke,
stempelsnijder aan 's Rijks munt te Utrecht,
heeft de firma Begeer aldaar deze
draagpenning geslagen, ingevolge Kon. besluit van
22 Juli 1907. Zij werd, in naam van H. M!
Koningin Wilhelmina, aangeboden aan de
afgevaardigden ter Vredesconferentie en door
hen gedragen aan een zijden azuurkleurig
lint, bij gelegenheid van den feestmaaltijd
in het Koninklijk Paleis te Amsterdam, op
welken Hare Majesteit hen had uenoojdigd.
Op de voorzijde ziet men den voorgevel van
de Ridderzaal, de vergaderzaal der Tweede
Vredesconferentte. Tusschen de twee toren
spitsen van het Grafelijk gebouw breekt de
Zon der gerechtigheid door, de duisternis
verdrijvende. Onder den voorgevel staan
deze woorden : Hagae Comitis" ('s
GravenHage), en in Romeinsche cijfers het jaartal
1907.
De keerzijde geeft het volgende te lezen:
Donum Wilhelminae Neerlandiae Reginae
ad secundum Pacis Conventum legato. (Ge
schenk van Wilhelmina, koningin der Neder
landen aan den afgevaardigde ... (naam van
den drager) der Tweede Vredesconferentie.
Ter bewaring van de draagpenning werd
den leden der Vredesconferentie aangeboden
een doos door de firma Begeer gemaakt op
z'n antieks".