De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 28 juli pagina 7

28 juli 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1570 DE AMSTERDAMMER M EEKBLAD VOOR NEDERLAND. man bedankt hebben, als hij mij iets kon be zorgen om zacht te sterven. Toen kwam de pastoor mg opzoeken, ofschoon ik van een andere religie ben, en wat die brave man voor mij gedaan beeft, zal ik nooit vergeten. Eiken dag zag ik hem in de zaal bij de zie ken; mjj sprak hij over my'ne toekomst, die wel verbeteren zou, wanneer ik eens beter was. Hjj zei aan vader te zullen schrijven hoe ik ongelukkig was en beterschap beloofde. Ik zei hem alles wat mij op het hart lag en h|j was zoo vriendelijk en sprak my toe, dat ik hnilde als een kind en een geheel ander mensch ben geworden." Van het hospitaal vertelt een gegageerd sergeant- zieken vader: Er zy'n 26 zalen elk met 40 kribben met gemiddeld 5 tot 600 zieken. Eiken morgen, meestal vóór 8 uur, doet de pastoor er zyn ronde en om de twee kribben groet hy met de hand en wenscht goeden morgen. Hoe menig krijgsman heeft hydaar bijgestaan, getroost en opgebeurd of het sterven verzacht l En niet alleen geestelijke hulp verleende hy'; moest er een brief geschreven wor den en was de lijder daartoe niet in staat, dan wilde de pastoor dit wel doen; ja, hy' zorgde voor de postzegels en bracht de brieven eigenhandig naar het postbureau." Een officier van gezondheid, dr. N. Munk, herinnerende aan een cholera-periode in 1901, vertelt: Die dagen staan my helder voor den geest. Maar midden in het visioen van die klagende zieken, sommigen stil, nu en dan kreunend, anderen schreeuwend van py'n, met angstige blauwwitte gezichten, verrijst in een schitterend licht, het beeld van den geestelijke, van pastoor Ver braak. Orer de soatane heen de door herhaalde ontsmetting gevlekte en smoezelige ziekenkabaja, daar be neden de vaalblauwe geruite ziekensarong; een aandoenlijk groteske ver schijning, waarboven het bleeke, magere priestergelaat ernstige, hartelijke deelneming uitstraalt over de arme mensehen, die daar in de sta dien der vreesely'ke ziekte neerliggen, maar uit de aanwezigheid van hem, die zich geheel vrijwillig en om hunnentwille in 't gevaar begeeft, kracht putten om zonder verwenschingen de krampen te verdragen, die hun lijf doorsnijden, of met gebroken oogen een troostwoord van zyn lippen leien. En pastoor Verbraak was de eenige, die vrijwillig de vreesely'ke cholera-zaal geregeld bezocht." Is het wonder, dat deze eenvoudige gees telijke maar een generaal in zyn vak", getuigt een ander officier zich bij den soldaat in waarheid populair wist te maken? Reeds jaren te voren hadden de minderen militairen hem het Virtus nobilitat" toege dacht, getuige den brief van een soldaat, die ia het Bataviaasch Handelsblad o.a. schreef: Elke soldaat, mijnheer, zonder onder scheid van geloof of graad, acht hem hoog en de grootste doordraaier moet hem al vreeselyk om hebben", als hij by het zien van de bekende lange zwarte jas niet tracbt zoo recht mogelijk te loopen en behoorlijk het militair saluut voor heeroom te vol brengen." En thans heeft Pastoor VERBRAAK Atjeh verlaten en zet zyn gezegend werk te Padang voort, waar hij er voor 33 jaar een aanvang mee maakte. De Indische bladen, in het bizonder het Advertentieblad voor het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden te Koeta-Radja, van 25 Mei 1907, hebben by Pastoor VERBRAAK'S vertrek naar Padang nog eens in herinnering gebracht het vele, dat hy' te Atjeh gedaan heeft. Wie ook ging of gedwongen werd te gaan, hy was de man, die bleef. In Atjeh is weinig stabiel geweest, stelsels, personen, zelfs geen nederzettingen. Wat er ook veranderde, welk stelsel er ook gevolgd werd en wie het toepaste, waar men zich ook vestigde, zeker was men Pastoor VERBKAAK aan te treffen en een bezoek van hem te ontvangen; en heeft hij tot zijn spijt in die 33 jaren zijne taktiek van goedgeef ach heid al een weinig moeten veranderen, nooit heeft hy zy'ne taktiek gewy'zigd van vriendelijkheid en goedheid voor allen. Hy was voor de menschheid die leed. Hoe ontzaglijk veel werd er in Atjeh ge leden l Welk een veld bood het dus dien edelen menschenvriend voor zyn werk van liefde. Niet van hooren zeggen toch, maar door eigen ondervinding kende hij al de gevaren en de ellende van den oorlog. Hij kreeg den vuurdoop, doorstond menigen kogelregen, gevoelde op zy'ne herhaalde tochten naar de posten, hoe vermoeiend en afmattend dat trekken is door een vy'andely'k terrein en met hoeveel ontbering en ongemakken dat bivakkeeren op alle mogelijke plaatsen ge paard kan gaan. In vele opzichten eene uitzondering, is hjj niet bevryd gebleven van de nadeelige ge volgen van het verblyf in eene ongezonde woning. De Kraton was in den eersten tijd over bevolkt en maanden lang moest hij wonen in een armzalige hut, neergezet op pas ge dolven graven. De lyken waren met zulk een dun laagje aarde bedekt, dat bij het vegen de doodsbeenderen zichtbaar werden. De stank was ondraaglijk en bukken werd zooveel mogelyk vermeden. In een der ka mertjes waren een paar choleralijders over leden. Op het einde van 1875 kreeg hy een hevige galkoorts, terwy'l bloeddiarrhee een ernstig karakter aan de ziekte verleende. De crisis duurde gelukkig niet lang, zijn sterk gestel bood weerstand en kwam dien aanval spoedig te boven. Binnen n maand was hy weder o m op dezelfde plaats werkzaam met frisschen moed. Het pleit voor het Nederl.-Ind. leger en zy'ne bevelhebbers, dat het dezen man nooit aan waardeeriug heeft laten ontbreken. On dubbelzinnige blijken van hoogachting werden hem geschonken, telkens als hij eene belang rijke gebeurtenis in zijn leven feestelijk herdacht. Ook buiten de militaire kringen was hij goed gezien. Overal was hij welkom en werd hy gast vrij ontvangen en met onderscheiding behandeld. De ouderen en jongeren, zij raadpleegden hem graag die levende Atjeh-K-roniek met zijn verbazend geheugen voor personen en feiten, plaatsen en tijden, jaren en datums. Bij nadere kennismaking ging men ook houden van den eenvoudigen, bescheiden man, die aan iedereen liefst meer zou geven, dan hij vroeg of dan hem toekwam. In een ieder eerbiedigde hy het gezag, erkende het goede en liet het recht wedervaren en zat; liefst niet wat minder loffely'k was. Hij stelde in. alles be'ang, wilde tot alles medewerken Pastoor VEBBKAAK. en bijdragen, zoo het zonder verloochening zijner beginselen kon geschieden. Hij heeft zich verheugd over elk succes, eiken tegen spoed en ramp betreurd, maar nooit het vertrouwen en den moed verloren, steeds getracht de gemoederen gerust te stellen door op lichtpunten te wyzen. Gaf hy op de eerste plaats Gode, wat Godes was, hij heeft zich ook beijverd aan den Keizer te geven, wat des Keizers is; was zyn leven Gode gewyd, de Godmensch, die zich gaf tot heil der wereld, was zijn voorbeeld. Hoewel karakter, aanleg, physieke zoowel als lichamelijke kracht, van enormen invloed is op den levensgang van personen, zal men daarop toch een overwegend aandeel toeken nen aan de opvoeding. Zooals het met personen gaat, gaat het ook met de volken en een van de eerste zaken waaraan regeering en wetgeving hunnen aan dacht wijdeji is en zal steeds moeten zyn de volksopvoeding, het onderwy's. Dat is alty'd een voorwerp ?an aanhoudende zorg". Nu valt het niet te loochenen, dat niette genstaande die aanhoudende zorg, wy in zake volksonderwys in Nederland nog lang niet gekomen zyn tot een toestand die bevredigend mag genoemd worden. ' Het tegendeel is waar. Een van de ernstige gebreken van het onderwijs, voornamelijk van het middelbaar, is overlading. Hieraan heeft men getracht tegemoet te komen door de H. B. S. met 3 j. cursus, doch ook daar zou nog beperking der leerstaf noo lig zijn. Het onderwijs vergt in het algemeen te veel van de hoofden onzer kinderen e a doet te weinig om de harten ontvankelijk te maken voor het goede, het schoone; inén woord, het aesthetiesche element wordt ge mist. Met zeer veel wiskunde en bespottelijk ingewikkelde taalregels worden de hersens volgepropt en voor het toekomstig leven eerder verzwakt dan versterkt, vele hondeide jaartallen en aardrijkskundige plaatsnamen worden iagepompt en dat alles weer afgetapt bij examens, maar de namen van Phidias, Polycletus, Rafael, Michel Angelo, Velasquez, Rembrandt, Hals, Bramante, Claude Perrault, van Campen, Barry worden by het onderwijs niet genoemd of bly'ven holle klanken. Kunstgeschiedenis staat niet op het leerprogram. Niet dat ik het onderwijs in de kunst geschiedenis nog zou willen voegen bij het vele wat onze ongelukkige kinderen zoo al voor hun 18e jaar moeten leeren. Maar ik zou het in de plaats van veel overbodig, willen stellen. Het is merkwaardig dat men het er al zoo lang over eens is, dat ons onderwijs aan overlading en andere gebreken lijdt en dat men maar niet van een poging tot herzie ning hoort. Jaarlijks moeten ia Amsterdam tientallen jongelieden met studeeren uitscheiden wegens plotseling opkomende hersenzwakte, die soms eerst na vele maanden rust weer betert, doch dikwy'ls gedurende het geheele leven sporen nalaat. Het ergste euvel der overlading is evenwel, dat gebleken is dat door het uit puttende, geestdoodende onderwy's de kracht, de energie van de groote massa der jonge lieden voor de toekomst verzwakt worden. Wanneer dus eindely'k de oogen open gaan en men met hervorming van het onderwijs ernstig begint zal er door vereenvoudiging plaats moeten komen voor het zooallernoodigste aesthetische element, en onderwy's moeten gegeven worden in de kunstgeschie denis. Want, veilig kunnende aannemen dat een groot gedeelte van de Nederlanders der betere standen zijn opleiding krijgt aan de middel bare scholen, valt er te constateeren dat kunst kennis en kunstliefde slechts spo radisch voorkomen by ons publiek. En dan nog het meest voor muziek. Groot is evenwel, niettegenstaande de vele concerten, muziekavondjes en de honderdduizende piano's, de liefde voor en vooral de kennis van muziek nog niet, al valt niet te ontkennen dat ze oneindig grooter zijn dan de interesse voor beeldende kunst. Ik kan den welopgevoeden heer X. niet wijs maken dat een concert van Bach een sonate van Tartini is maar notie van het schoone en welvoegelijke van een gebouw heeft hij niet en zonder blozen verklaart hij, landgenoot van Rembrandt, Israels, Mauve, dat hy heelemaal geen verstand heeft van schilderyen. Kom dan ook maar eens by hem aan huis en ge deinst terug voor de horreurs die hy aan zyn wand heeft, terwy'l uit zyn meubilair blijkt, dat hy' het slachtoffer is van een meubelmaker zonder smaak of kennis. En zoo gaat het in eiken stand der maat schappij. Natuurlijk met loffelijke uitzonde ringen. Het is dus te hopen dat, wanneer er eens ty'i voor is om ons onderwy's te herzien, men het vereenvoudige en tot inzicht geko men, dat in het land van Rembrandt de kunstzin hoog moet staan, men het verrijke met kunstgeschiedenis en schoonheidsleer. Het zy my nu vergund even aan te geven hoe ik my denk dat op de lagere- zoowel als op de middelbare scholen het aesthetisch onderwijs moet gegeven worden. De aangewezen leermeesters zijn de gedi plomeerde teekenonder wij zers. De staat heeft nu reeds een vijf-en-twintig jaren achtereen een kostbare inrichting, de normaalschool voor teekenonderwy'zers onderhouden. Het wordt ty'd dat het land van die instelling de vruchten plukt, die men er van mocht ver wachten dat ze zou afwerpen. Goede smaak, kunsthistorische kennis moeten by de gediplomeerden dier school in voldoende mate aanwezig zyn, om ze met succes voor de volksopvoeding te doen op treden. Behalve de teekenles, als zuiver technische oefening beschouwd, moeten er eenige uren 's weeks gewijd worden aan de kunstgeschie denis en praktische aesthetiek. In breede trekken worde aangegeven de ontwikkeling der beeldende kunst by' de verschillende cul tuurvolken terwy'l, de historische lyn volgend, onze vaderlandsche kunst het leeuwendeel kry'gt. Goede afbeeldingen moeten het onderwijs ondersteunen en toelichten. Het diene als grondslag tot voortdurende smaakontwikkeling by' de kinderen en jonge lieden, waarby het den onderwijzer zy aanbevolen zoo min mogelyk schoolmeesterachtig op te treden, doch het onderwijs het karakter te geven van aangename causeriën afgewisseld door zeer korte diktaten en biografische notities. Tevens worde den kunstleeraar opgedra gen om in overleg met het hoofd der school of met den directeur, de lokaliteiten op be scheiden wijs te versieren, hier en daar een fraaie prent op te hangen, raad te geven bij het aanschaffen der schoolmeu beien en by' het verven en behangen der lokalen. Men versta mij in 's hemelsnaam goed I Dat versieren en in aangename kleur verven der lokalen behoefc niet te ontaarden in luxueus inrichten I Goeden smaak tentoonspreiden is dikwijls het tegenovergestelde van duur. Bovendien, wat aan ty'd door beperking van het overdreven uitgebreid onderwys wordt uitgespaard, als het aantal te leeren jaartallen, plaatsnamen, baaien zijrivieren, kapen, toppen en inhammen tot op een 10de is verminderd, als het taalonderwijs zal zyn gezuiverd van de overbodige taalregels, uitgevonden door taalleeraars die door boekenschry'ven wat extra's willen verdienen, als de wiskurde beperkt wordt tot datgene wat een beschaafd man in het dagely'ksch. leven kan gebruiken zal aan de aesthetische opleiding onzer kin deren gegeven kunnen worden en zal ruim schoots aan de vorming van hun geest ten goede komen. Dat kunstonderwijs, dat onderricht in goe den smaak, hebben zoowel de arme kinderen, als die van de meer gegoeden en rijken noodig. De natie in haar geheel heeft het gevoel voor het schoone en voor de kunst verloren, hetgeen zich dui lelijk afspiegelt in de zeden. Jonge lieden, die tien jaren achtereen hun schoonheidsgevoel hebben kunnen ontwik kelen, zullen beschaafder zijn, dan zij die slechts op dienstbaarheid of geldverdienen zyn afgericht. Zij zullen een schooner leven tegemoet gaan en als staatsburgers kunnen en willen medewerken om het sterk zinkend peil der beschaving weer omhoog te brengen. Ik hoop dat mijn stem niet, die eens roepende in de woesty'n" moge zijn en beveel mijn denkbeeld aan allen ter overweging aan, die door hunne positie een invloed ten goede kunnen uitoefenen en zich als goede staats burgers verplicht gevoelen alles te doen wat mogelyk is voor het geestelijk en materieel welzijn van ons volk. A m s t. Juli 1907. CAREL L. DAKB. Uit het hedendaagsche Korea. i. Aan een particulieren brief van een in China gevestigden Hollander, die kortelings uit Korea terugkeerde, is het volgende ont leend: Met een Japanschen stoomer van Vladivostock vertrokken, kwam ik den volgenden dag te Sying-Chin, een z.g. treaty port (open haven) op de N. O. kust van Korea. Het kustgebergte, waar wij langs voeren, vertoonde eene eindelooze reeks van met sneeuw bedekte berggevaarten, oogen schijnlijk zonder strandvlakte in zee af dalende. Te Gensan, waar de boot moest aanleggen, kregen wij al spoedig de typen der bevolking onder oogen. De Koreanen zijn physiek een grooter en fraaier ras dan hunne erfvijanden de Japanners, maar staan uit een intellectueel oogpunt bij deze verre ten achter. Zij zijn lichter van huids kleur, waardiger, ik zou bijna zeggen gedistingueerder in voorkomen en optreden, doch de geestkracht, ondernemingsgeest, krijgshaftigheid enz. van hunne overweldi gers zijn hun ten eenemale vreemd. Fusan, op de Z. O. kust van Korea, is de belangrijkste open haven; tevens een soort van Ylissingen of Hoek van Holland, er varen daar dagelijks booten in aanslui ting met de spoorwegen van Japan, Korea en Aziatisch Rusland. Br is ook een stoombootdienst tusschen Teuruga op de Westkust van Japan en Vladivostock, in verbinding met de Trans-Siberische lijn. Zoodra de lijn Voiju-Moukden ia exploitatie komt zal er concurrentie ontstaan tusschen de lijnen Japan-Korea en Japan-Vladivostock om naar Europa te gaan; in beide gevallen zal het traject Tokio Londen ongeveer twintig dagen vorderen. Zoo vlug wist Phileas Fogg met al z'n bankbiljetten het niet aan te leggen; trouwens, iie toestand dagteekent van -na Jules Verne. De derde brug tusschen het Oosten en het Westen, de lijn Peking-Kalgan, door de woestijn Gobi naar Kiachta en verder naar het Baikal-meer en Irkutsk is mede in aanbouw. Maar tegen den strijd waarop die groote verkeersweg geopend wordt zullen onze kiezen ons wel niet meer zeer doen. De douane-formaliteiten waren hier lastig genoeg. Terwijl men in China den westerschen gentleman veelal laat passeeren, wordt door den Japanschen verificateur (sedert den oorlog ging de douane-dienst uit han den van een engelschen directeur-generaal over in die van een Japanschen) geen ge legenheid verzuimd om den Europeaan te toonen dat hu bestaat. Elke koffer, elk valies moest worde i ontpakt ten genoege van ces vilains petits messieurs Japonais" (gelijk Pierre Loti hen noemt). Een mijner valiezen kwam hun verdacht voor, omdat er geen adres op stond. Even schoot mij de anecdote te binnen van den indischgast uit den tijd der O. I. Compagnie, wien men bij aankomst in 't vaderland een zijner pakjes wilde ontnemen, omdat het onge merkt was. Laat het dan ongemerkt doorgaan", zei de olijkert. Maar eenjapansche douanebeambte voelt voor zulke snedigheden heel weinig; en zonder de welbespraaktheid van mijn chineeschen be diende zou het valies vermoedelijk aange houden zijn. Per jiurikska, het bekende tweewielige passagierskarretje dat alom in O ast-Azi in gebruik is, begaven wij ons naar het spoorwegstation van Fusan, waar de snel trein voor Seoul gereed stond. Het land schap langs gaf een weinig bevredigenden indruk van de natuur in the Hermit King dom." Eindelooze heuvelrijen zonder ge boomte, zonder struikgewas zelfs, volgden elkaar op. Niets dan de naakte grond in de schakeering der verschillende aardlagen kwam te voorschijn; een schouwspel aan trekkelijker voor een geoloog dan voor een gewonen reiziger. De valleien tusschen die heuvelreeksen bestonden onveranderlijk uit rijst/elden, in dezen tijd des jaars echter blank staande; de dorpen uit met riet ge dekte hutten, zonder eenig geboomte of iets wat afwisseling aan het dorre land schap kon geven. En nergens, gelijk in Japan, eene schilderachtige roode pagode of steenen tempelpoort; nergens, gelijk in China, een kunstig gebeeldhouwde voorvaderentafel of steenen draak. Seoul, waar wij in den nacht aankwamen, kon mij evenmin bekoren. De muur om de stad heeft wel een chineesch karakter, maar de poorten en wachttorens, welke de glorie van eene stad in China zijn, waren armoedig en van geringe afmetingen; de muur zelf was deerlijk in verval. De hoofd straten hadden wel de breedte van avenues en boulevards, doch de huizen daarlangs waren laag en onaanzienlijk, grootendeels met riet gedekt. De oude koninklijke paleizen vertoonden weinig sporen van kunstzin, noch in bouwstijl, noch in beeld houwwerk of inwendige versiering. En evenzoo zag men in de weinige tem pels slechts grove muurschilderingen en onartistieke Buddha-beelden. De nationale kunst, in China en Japan zoo fantastisch en oorspronkelijk, beteekeut hier weinig. BALTHASAK HELDBING f. President der Nederl. Handel-Maatschappij. Geb. 1839, Overl. 1907. Inheemsch porselein bestaat geloof ik niet meer, en het koperwerk, ofschoon in veel vuldig gebruik, mist alle versiering. In verband daarmede vindt men ook geene curiositeitenwinkels. Het eenige waarvoor Korea bij toeristen en kunstverzamelaars bekend is, zijn de met koperbeslag versierde kleederkisten en kabinetten. Ook van de in China zoo gebruikelijke geborduurdzijden kleederen vindt men hier geen spoor. De gewone dracht voor arm en rijk is een lang wit kostuum met een vreemdsoortigen hoed, gemeenlijk zwart van kleur. Geen wonder dat de kunst in verval is bij een volk dat zelf in verval is. In zui delijk Nederland heeft men een spreekwoord: Als de Waal geboren wordt heeft hij den mond tot liegen, de hand tot gry'pen en den voet tot dansen staan. Iets dergelijks zou men van den Koreaan kunnen zeggen, behalve dat van dien voet. Diefachtig en leugenachtig, beminnaars van spel en drank heeft hij violen laten zorgen, zonder naar de waarschuwingen van ontwikkelde Euro peanen te willen luisteren, en nu zijn the Medes wiihin his gates, vermoedelijk om er nooit weer uit te gaan. Degenen, die zich niet onder het japansche juk willen buigen, emigreeren bij honderdtallen. Tij dens mijn verblijf te Vladisvostock kwamen die uitwijkelingen voortdurend per scheepsgelegenheid aan en vonden bij de Bussen een goed onthaal. De keizer en zijne ministers regeeren nog slechts in naam; het is de Japansche resi dent-generaal, markies Ito, die de touwtjes van deze marionetten vasthoudt. Hoe kren kend die overheersching ook voor het volk zelf is, zoo is het toch niet te ontkennen dat de Japanners, die er met de ruwe schoenen doorheen stappen, reeds een bete ren toestand in het Land van de Morgenkalmte tot stand gebracht hebben. Het is hun wel toevertrouwd den Koreaanschen Augias-stal te zuiveren van de eeuwenlange accumulatie van bijgeloof, luiheid en cor ruptie. iDjr: VretóoDferentie. Naar het ontwerp van J. C. Wienecke, stempelsnijder aan 's Rijks munt te Utrecht, heeft de firma Begeer aldaar deze draagpenning geslagen, ingevolge Kon. besluit van 22 Juli 1907. Zij werd, in naam van H. M! Koningin Wilhelmina, aangeboden aan de afgevaardigden ter Vredesconferentie en door hen gedragen aan een zijden azuurkleurig lint, bij gelegenheid van den feestmaaltijd in het Koninklijk Paleis te Amsterdam, op welken Hare Majesteit hen had uenoojdigd. Op de voorzijde ziet men den voorgevel van de Ridderzaal, de vergaderzaal der Tweede Vredesconferentte. Tusschen de twee toren spitsen van het Grafelijk gebouw breekt de Zon der gerechtigheid door, de duisternis verdrijvende. Onder den voorgevel staan deze woorden : Hagae Comitis" ('s GravenHage), en in Romeinsche cijfers het jaartal 1907. De keerzijde geeft het volgende te lezen: Donum Wilhelminae Neerlandiae Reginae ad secundum Pacis Conventum legato. (Ge schenk van Wilhelmina, koningin der Neder landen aan den afgevaardigde ... (naam van den drager) der Tweede Vredesconferentie. Ter bewaring van de draagpenning werd den leden der Vredesconferentie aangeboden een doos door de firma Begeer gemaakt op z'n antieks".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl