Historisch Archief 1877-1940
No. 1571
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
huwelijk of geboorte. Condoleanties op
prentbrief kaarten vond ik nog niet, doch ook deze
nieuwigheid zal wel niet lang uitblijven.
Hoe gemakkelijk en praktisch ia toch dit
alles l De industrie neemt toch maar een
hooge vlocht en weldra zal het denken niet
meer noodig worden en wij allen worden
een soort van hooge beambten, die slechts
htm handteekening behoeven te zetten onder
een klaargemaakte mededeeling, enz.
Het onzinnigste, dat ik nog zag, en daarbij
een ding, dat mij om de techniek interesseert,
is wel een gansche serie van afbeeldingen:
Napoleon op St. Helena. Niet slechts fraais
en geestigs, ook sentimenteels kan men elkaar,
door loutere betaling van eenige centen,
zeggen. Napoleon dan bevindt zich op
St. Helena, alwaar hij op anachronistische
wijze handiglijk in vele theatrale houdingen
is gekiekt." De serie bestaat uit 18 kaarten.
Boven 's keizers welgelijkend hoofd ziet men
een tafereel in de lucht, als een fata morgana;
bij iedere pose een andere. Het zjjn des
Corsikaads herinneringen en vizioenen. En
versjes staan er onder: Stumm wendet der
Kaiser die tugen ab, und traumt nur von
einsamen Telsen grab!" Nun alles dahin,
Reich, Fr ei hei t und Throu, und der schmerste
Verlust, sein Sohn, sein Sohn." De knoopen
van zijn jas en het gevest van zijn degen
z\jn goud, de zon van Austerlitz is rood.
Het geheel zij iederen Napoleons vereerder
aanbevolen, reductie by het koopen van
alle 18. Houding en blik bij alle 18 zeer
aangrijpend.
Doch kan het gekker? Op welke gekun
stelde manier zijn die dingen gemaakt een
gecostumeerd model voor een achtgrond
poseerdt, de vizioenen werden bijgeteekend,
de rots werd van den theater-décorsebilder
gehuurd. Maar zoo iets zendt men elkaar
toe, met een postzegel t j e.
L)e zaak is natuurlijk, das wij vergeten
moeten, met briefkaarten te doen te hebben.
Het zy'n alles willekeurige prentjes, goedkoop,
omdat ze klein zijn en omdat ze veel debiet
hebben, want de prentbriefkaart is in de
mode Zuiver als prentjes zouden ze nooit
worden gekocht.
Het past en lust mij niet, mij hier als arb'-ter
elegantiarum op te werpen, weinig zou het
overigens ook baten doch ik zou velen,
tot wien de leer van de doelmatigheid ala
kunsteisch vooral bij nijverheidszaken door
gedrongen is, in overweging willen geven de
hier besproken, door de eigenaardige tijds
omstandigheden zoo overal ingang vindende
onnoozelheid eens en vooral als zoo ianig te
erkennen. Zoo goed als een stoel leelijk en
waardeloos is, als men er doorzakt, is een
ansichts" brief kaart iets raiicuals, als ze niet
in de eerste plaats als brief kaart raison d'ótre
heeft. Dat men iemand een postkaart stuurt
met de photografie van een landschap of
stadgezicht er op, genomen in de plaats waar
men is, laat ik gaan, ook is het niet onjuist,
de voorstelling van de een of andere gebeur
tenis, of het con mentaar bij een gebeurtenis
aan een ander thuis te zenden, daarmee
zeggende: dit viel hier voor," of zóó denkt
men hier over dit of dat." Dus bv. een grap
over een actueel feit. Doch als ik een prentje
thuis krijg met de post, waarop een
havelooze de Eatgeber auf deui Kapitalmarkt"
of een vnilnisschepper den Kunstwart"
bestudeert, dan mai? ik de grap nog zoo
geniesen, den afzender komt geen lof toe voor
de kant en klaar gekochte aardigheid, die
nergens betrek Sing op heeft, die honderd
anderen evenzóó elkaar doen toekomen.
De Staatsanwalt téBreslau verbood onlangs
prentbriefkaarten met vrouwelijke
naaktfiguren in een Rubens-reproductie, om redenen
van moreelen aard, ik zou nooit de
pharizeesch getinte verklaring van 's mans vonnis
willen onderschrijven, doch zou hem gelijk
geven, indien hij de dingen als briefkaart en
als jzoodanig alleen verbood. Wie zulke voor
stellingen, hoe mooi ook aan de volkomen
openbaarheid der bestelling overlevert, en
laat bekijken en bevingeren door wie lust
heeft, dien kan het niet om de kunstwaarde
van Eubens' werk te doen zijn en zendt hij
mij als briefsaart iets, waarvan hij gaarne
wilde, dat ik het binnenskamers van harte
bewonderde, zoo rekent hij toch buiten het
feit, dat voor mij de eerste frischheid van
het ding door die voorafgegane algeheele
publiciteit er af is; zendt hij het met eenig
ander doel. dan handelt hij onkiesch, smakeloos
en onnoozel. In onze populariseerende, doch
ook vulgsriseerende dagen, waarin men zich
zelfs, (want de zwarte kunst en de occulte
wetenschappen gehoorzamen meiegaan den
geest des tijds) door een automaat laat waar
zeggen, schijnt sinds meer oneigenlijk, niets
meer profanatie, doch ook de zwakste repro
ductie van een bewonderd ding vertrouwt
men niet zonder omhulsel aan de brievenbus.
En indien in envelop, dan is het geen brief
kaart meer.
De groote populariteit der prentbriefkaarten
heeft het mogelijk gemaakt, goede, zij het
kleine reproducties naar groote kunstwerken
uiterst goedkoop te verkrijgen, en b.v. de
serie Rembrandt-teekeningen, zoo in den
handel gebracht, biedt ons een duurzaam
genot, doch niet elk als briefkaart genomen.
Als prentje en als zoodanig alleen koopt men
ze en bewaart ze. Doch doordat de reproducties
voor briefkaarten dienst moeten kunnen doen,
is men aan een bepaald formaat gebonden,
tot schade van de waarde der prent, die som
tijds even te klein gereproduceerd werd, of
geen marge heeft, of een vorm, die kwalijk
past in het langwerpig vierkant, dat de post
voorschrijft.
De vraag nu, of de prentbriefkaart als
kunstsoort een toekomst heeft, is geheel af
hankelijk van de k westie of men een gepaster
eigen, logischer verm vindt voor zulk een
gebruiksvoorwerp als vercierde of door doel
matigheid en aantrekkelijkheid mooie groet,
mededeeling, gelukwensch, vraag. De brief
kaart met een reproductie naar een schilderij
of teekening, met een willekeurig prentje
volgedrukt over het geheele, oorspronkelijk
voor schrift bedoelde vlak, is een onding.
De beziging van een deel van het voor het
adres bestemde vlek voor den scbriftelijken
inhoud is onlogisch en ondoelmatig. De eenig
juiste vorm voor een geïllustreerde briefkaart
zou zijn een kleine, schetsmatige, als het ware
slechts als meer of minder zinrijke verciering
van het geschrevene dienstdoende teekening
boven aan op het vlak, voor den inhoud be
stemd. Alleen déze vorm, waarvoor
silhouetfiguren of vlakteekenina; en in enkele kleuren
het geschikst zouden zijn, zou een prentbrief
kaart tot een voorwerp van kunstnijverheid
kunnen maken. Nu is de mooiste, óf als een
prachtig vercierd doch onbruikbaar zwaard,
als geheel een miskking, óf een prentje zon
der meer, dat men, als men het mooi vindt,
uit piëteit wel nooit als briefkaart zal ge
bruiken. COKNBLIS VETH.
Nederlandsche Zangstukken, uitgegeven
door het Willems-Fonds", Vuylsteke,
Gent.
KOR KUILER Herbst, opus 25. No. 2. Die
rechte Kunst, Mein Kadet, opus 28.
Mijn naam. Opus 29 No. 1. A. A.
Noske, Middelburg.
GEOHG STERN, Ob Schwerer Nebel in
den Waldern hangt, Der Spinnerin
Nachtlied", Abschied", op. 2 en Drei
Kinderlieder, Op. 3. A. A. Noske, Mid
delburg.
G. H. G. VON BKUCKEST FOCK. Vier Hefte
Lieder für Sopran. Opus 18, De JNieuwe
Muziekhandel, Amsterdam.
HENDRIK C. VAN OORT, Schwere Nachte
opus 9. A. A. Noske, Middelburg.
ANNA STIBBE. Oud Liedeken, Deux Chan
sons pour voix grave, A. A. Noske,
Middelburg,
P. JONKKR. Cinxen (Pinksteren) G. H.
van Eek, 's-Gravenhage.
A. D. LOMAM JR. Deux Chansons Poésie
de Victor Hugo. De Algemeene Muziek
handel. Amsterdam.
BERTHA M. VAN DER STEMPEL. Zonne
straaltjes. Drie Liedjes. G. Alsbach.
Amsterdam.
D. DE GROOTE JR. Serenade voor een
zangstem, met begeleiding van viool
en piano. Zwei Liedchen für die
kleine Editb. op. 2. Gebrs. Wagenaar,
Arnhem
Het is alsof telken jare de stapel nieuwe
uitgaven een grooteren wasdom bereikt dan
zijn voorganger. Moge dit al tot bewijs
strekken dat onze componisten niet stil zitten
en moge er verscheidene onder hen zijn,
die men gaarne opnieuw ontmoet er komen
namen bij die voor het eerst in deze kol om
men besproken, worden, ja die hun intrede
doen in de muzikale wereld. Getuigen hunne
werken van talent, dan zij hun verschijnen
met sympathie begroet, zelfs wanneer hunne
compositiën nog meer een belofte voor de
toekomst beteekenen, dan "reeds aanstonds
groote kunstwaarde vertegenwoordigen. Toch
mag ik niet verzwijgen, dat jonge compo
nisten over het algemeen zich te vroeg ge
drukt willen zien. Een behoorlijke zelf-critiek
diende steeds vooraf te gaan aan het besluit
om zijne geesteskinderen de wijde wereld in
te zenden. Dan zou er minder kaf onder het
koren zijn en het gehalte der werken zou
er beslist door winnen.
Een jaarlijksche gast is de uitgave van
het Willemsfonds". Ditmaal bestaat zij uit
slechts acht liederen. Geopend wordt de reeks
met een lied van G. Antheunis op eigen
woorden 't Is zoo lang geleden".
De componist heeft blijkbaar den
volkstoon willen treffen. Goed maar iets zóó
doodgewoon s, zóó simpels, was toch maar
beter in de pen gebleven. Vier malen
in n strophe dien stijgenden sextensprong
en dan vier strophen . ..! Dan doet het lied
van Duvosel (een nieuwe verschijning?) Wat
is het toch goed", met zijn frissche 6/8
rhythme heel wat beter. Iets minder is het
Wiegelied" van C. Hinderdael. De decla
matie is niet steeds juist. Ik wil aannemen dat
de bas in de vierde maat d-e moet zijn;
anders toch ontstaan er minder fraaie
quintenparallellen tusschen bas en zangmelodie.
Het lied Zonne, hebt gij geen heller licht?"
komt mij wat te pretentieus en ook te
uiterlijk voor. Mijn lieveken" van Molenaar
is allerliefet geharmoniseerd. O Lente mijner
jeugd" van O. Roels schijnt in melodische
vinding en stemming eer bij een krijgslied te
passen dan bij de woorden van Antheunis. Een
der beste liederen uit dezen bundel is Geen
roosje zonder doornen" van L. Adr. v.
Tetterode; het doet zijn componist alle eer aan.
Ook De Waterlelie" van Th. v. Wamel
maakt een zeer goed figuur in den bundel:
Alleen bevreemdt mij die gis in de zevende
maat. Trouwens in de volgende maat schrijft
de componist as.
Van Kor Kuiler heb ik reeds sinds
geruimen tijd ia deze kolommen liederen be
sproken. Al wat Kuiler schrijft getuigt van
talent, maar te/ens van een buitengewoon
gemak in het componeeren. Een gemak dat
de kunstenaar wel eens verleidt tot te vroeg
publiceeren. Ik ben er zeker van dat hij
van Mijn naam" meer had kunnen maken.
Zou bij den terugkeer der zelfde tekstwoorden
een muzikale zinspeling in dien geest niet
op haar plaats zijn geweest? Herbst" in
zijn donkei e stemming en met zijn interes
sante harmoniseering lijkt mij zeer goed ge
troffen. Die rechte Kunst" is een vlot lied,
waarbij het echter bevreemding wekt dat de
componist den toonaard van Des en niet
van D heeft gekozen. Deze toonaard toch
is veel meer geschikt het Geigenspiel" weer
te geven, ook komt mij de wending naar C,
op de woorden gar wundersam geklungen"
ietwat gezocht voor. Geestig en alleraardigst
gedacht is Mein Kadet" op tekst van Anna
Ritter. De begeleiding is lastig, ware dit
niet het g=val, dan zou het zeker veel ge
zongen worden. Toch verdient het zulks ten
zeerste.
De goede eigenschappen die ik mocht
constateeren in de liederen van Georg Stern,
die ik verleden jaar besprak, vind ik ook
hier weer. Vooral zijn keuze van gedichten
en een hoog stieven om den inhoud dier
gedichten op voorname wijze weer te geven.
Wanneer ik nu meen dat de componist thans
beter er in geslaagd is, dat doel te bereiken,
dan wil ik hierbij niet zoozeer te kennen
geven dat hij thans zooveel rijper is gewor
den, maar veeleer dat deze gedichten niet
zulke enorme eischen stellen als die van
verleden jaar. Ob schwerer Nebel in den
Waldern hangt" van Stefan George en|?Der
Spinnerin Nachtlied" van Brentano komen
mij zeer goed geslaagd voor.
Vol ernst en waardigheid is het eerste
lied opgevat, met mooie fijne harmonische
intentiën is het tweede weergegeven. Het
derde is mij niet zoo sympathiek, door de
consequente zestienden begeleiding, die op den
duur ietwat stroef en belesumerend klinkt.
Allerliefst zijn de Kinderlieder" uit des
Knaben Wunderhorn," die Fundgrube" van
schoone poëtische versjes, die wij waarlijk
onze naburen mogen benijden. Wanneer het
zingen in het Duitsch onzen kinderen geen
bezwaar oplevert, moeten deze liedjes in ieders
handen komen.
G. H. G. von Brucken Fock is zeker een
onzer allerbeste en misschien wel de meest
zelfstandige onzer toondichters. Wat hij ons
in zijn opus 18 geschonken heeft, getuigt van
zijn buitengewoon kunnen, maar tevens van
een zeer diep doordringen in den geest zijner
gedichten. Bij het opnieuw doorspelen en
lezen zijner liederen, kwam mij de voor
treffelijke reproductie van mej. Joh. v. Lin
den van den Henvell en den componist,
gestadig voor den geest. Zooals beiden deze
toongedichten hebben vertolkt zal men het
moeilijk in grootere volkomenheid hooren.
Ik gebruikte daar het woord toongedich
ten ; het komt mij voor dat men daarmede
de beteekenis van Fock's opus 18 duidelij ker
weergeeft dan met liederen. Aan het woord
lied verbindt men toch gaarne het begrip
melodie en wel met het oog op de
zangwijze. Fock echter brengt vaak de melodie
in de pianopartij, zooals b.v. in het
prachtvolle, eenigszins aan Sehumann herinnerende
eerste nummer uit de Madchenlieder" van
Zitelmann
Menigmaal wil de componist in de piano
partij uitsluitend schilderen, zooals in die
Möwe'' en dan behandelt hij de zangstem
declamatorisch.
Dat hij echter ook een breed uitgesponnen
melodische phrase weet te vinden leert ons
die Insel der Vergessenheit" van Anna Ritter.
Maar is daarom dat stuk ons niet juist zeer
sympathiek? Humor is dezen componist
evenmin vreemd. Ritzelputzel" van
Zoozmann strekt hiervan ten bewijze. Als ik nu niet
alle veertien liederen in 't bijzonder bespreek
dan leide men hieruit niet af dat zij niet even
belangwekkend zijn als de vier genoemde.
Naar ik meen is dit het eerste opus van
Fock, waarmede hij zich op lyrisch terrein
begeeft. Dankbaar mogen wij hem zijn, voor
deze uiting van zijn rijk zielele ven. Toch mag
ik de opmerking niet weerhouden dat men
in de moderne liederen-litteratuur niet in die
ma'e het gebruik eener melodische zangwijze
versmaadt als Fock dit doet, (zie b.v. Stranss,
Wolf, Mahler). Ik wil volstrekt niet beweren
dat dit een gebrek is, maar het zal misschien
wel oorzaak zijn dat een groot aantal onzer
liederen-zangeressen zijn opus 18 uit den
weg gaat.
Een zeer dankbaar vloeiend melodisch eo
muzikaal degelijk bewerkt lied is van Oort's
Schwere Nachte" op woorden van Elise
Degen. Zeer goed gevonden is het consequent
volgehouden basmotief in de begeleiding.
Vlot is ook Oud Liedeken" van Anna
Stibbe. Er zit gan» in het lied. Bij den slot
regel van iedere stropbe had de componiste
echter iets anders, ieis meer
contrasteerends moeten vinden De beide fransche
liederen maken evenzeer een zeer muzikalen
indruk. De declamatie b.v. is voortreffelijk
verzorgd.
Cinxen" is een der weinige gedichten van
Guido Gezelle. die zich zeer goed leenen
voor compositie. Meestal toch is de poëzie
van dezen Vlaamschen zanger zoo af, zoo
compleet, er zit vaak al zooveel muziek in,
dat elke muzikale aanvulling of illustratie
overbodig is. Men meene nu niet, dat Cinxen
een minderwaardig gedicht is; maar daarin
komt een climax voor, die als het ware
vraagt om muziek, nl. bij de woorden O
groote kerke Gods, O hemelwelven." De
componist P. Jonker, mij tot dusverre nog
onkend, is er, mede tengevolge van het door
hem gebruikte motief in de begeleiding, zeer
goed in geslaagd dien climax te vergrooten.
De vaak eigendommelijke scandeering in
Gezelle's versbouw is meestal door den com
ponist zeer goed begrepen; alleen bij de
woorden 't en zij, voorbij geschoven een lang
zaam bellen, dat herhalende eens en nog
zegt" enz." had de componist den declamatie
rhythmus nog beter moeten afluisteren
van het gedicht. Overigens komt het mij
voor dat wij van den heer Jonker nog menige
voortreffelijke compositie mogen verwachten.
De twee gedichten, van Hugo eischen een
zekere légance in de muzikale wedergave,
die i's. slechts gedeeltelijk heb gevonden bij
's heeren Loman's compositiën. Evenals een
eenmaal aangevangen, gewone vol-dn op
logische wijze moet worden voortgesponnen,
zal ook in de muziek een of andere phra^e
zich consequent moeten ontwikkelen. In het
eerste lied, Nouvelle Chanson", schijnt mij
de derde maat niet het logisch vervolg van
de eerste twee maten; daardoor wordt af
breuk gedaan aan het elegante, dat het ge
dicht eischt. Sierlijker en melodisch ook
bekoorlijker is voor mij Autre Chanson''.
Dat is waarlijk een allerliefst stukje. In de
slotmaten van het naspel mis ik echter ook
weer bovenbedoelde logica.
De liedjes van mejull'rouw van der Stempel
zijn door de componiste zelf ge licht. Het
zijn naive kleine versjes, zonder pretentie.
Evenzoo ook de muziek. Aardige uitingen
van een muzikaal aangelegde jonge dame!
De serenade van den heer D. de Groote Jr.
zal door iedereen die graag zangmuziek met
begeleiding van piano en viool ter hand
neemt, met welgevallen begroet worden. Het
is een eenigszins romantisch getinte compo
sitie, welluidend en dankbaar, zoowel voor
de zang- als voor de vioolpartij. De beide
duitsche liedjes zijn evenzeer allerliefst. Een
voudig en innig. Er zit iets in van wat de
Duitschers noemen Herzinnigkeit".
ANT. AVEHK.A.MI'.
Uit het hedendaagsche Korea.
n.
Tijdens mijn verblijf te Seoul bezocht ik
even de oude hoofdstad des rijks,
PiyongYang genaamd, op ongeveer een dagreis
sporens gelegen. Die stad ligt zeer pittoresk
op den hoogen oever van de rivier Ya-Dong,
een mpoien breoden stroom. 13e plaats heeft
een historisch verleden, maar is even arm
als de rest van Korea aan de
gedenkteekenen van dat verleden. Echter moeten
zich dieper het binnenland in eenige oude
vorstengraven bevinden, kenbaar aan opeen
gestapelde grauietblokken in den vorm van
afgoknotte piramiden. Voor den reiziger, die
de indrukwekkende graven der Japansehe
SLoguns te N/ikko zag, te midden van het
ernstige cryptomeria-woud, zinrijk versierd
met kraanvogel en schildpad, zouden die
Koreaansche vorstengraven hoogstens den
indruk van Oostersche huunebedden teweeg
brengen. De stadsmuur was een toonbeeld
van verval, ofschoon dan schilderachtig
verval. De Japanners hadden biereen groot
terrein op den rivieroever afgebakend voor
militaire doeleinden", /ij zullen er wel een
fort bouwen, dat precies de rivier bestrijkt.
Van Seoul en Chemulpo vertrok ik naar
Dalny, en van daar naar Port Arthur. De
eerste plaats had ik gekend als eene
Westersche metropolis in den eersten aanleg
en als een toonbeeld van bedrijvigheid, waar
allerwege grootsche gebouwen werden op
getrokken, en voor de reusachtige haven
werken millioenen roebels uitgegeven. Thans
stonden al die fraaie huizen van Russische
hoofdofficieren en hoofdambtenaren meer
endeels ledig. Het Officierseasino was her
schapen in een handelsmuseum, andere
kapitale huizen in Japansehe logementen
en winkels. Maar alles op kleine schaal,
bekrompen en onaanzienlijk, zoowel de koop
man als zijne waar; het gaf den indruk
van Klein Duimpje in de zevenmijlslaarzen
gestoken. En de Russische kathedraal op
een der hoogste punten van de stad stond
daar met zijne zware Byzantijnse hèkoepels,
met het flikkerende Grieksche kruis op den
top, te midden van het uitgestrekte plein
zoo stil en uitgestorven; verkeer en handel
hadden zich tegelijk met het Russische goud
zoozeer van deze plaats teruggetrokken, dat
de eenzaamheid der omgeving daardoor nog
meer geaccentueerd werd, en men zich in
eene necropolis waande.
Ook Port Arthur, op drie uren sporens
afstands van Dalny gelegen, vertoonde een
beeld van verlatenheid en verval. Te samen
met een paar Amerikanen, opzettelijk van
Chefoo gekomen om de vermaarde vesting
te bezichtigen, begaven wij ons in Russische
droschky's, met Chineesche koetsiers op den
bok, op weg naar de forten, waar zulk een
geweldig oorlogsdrama was afgespeeld. De
heuvelreeks, waarop de versterkingen ge
bouwd waren, was als doorploegd en om
gewoeld door de projectielen, die weken
achtereen uit het Japansehe
belegeringsgeschut op deze werken neerploften. De
loopgraven en borstweringen, de hooge
taluds, de banketten en glacis vormden thans
een mijlenlang puinveld. Gebogen en ver
wrongen spoorstaven, met het stekeldraad der
versperringen nog daaraan bevestigd, staken
hier en daar tusschen de puinhoopen uit.
De forten zelve, op den kruin der heuvels
gelegen en tot eeno diepte van vijftig voet
daarin uitgegraven, hadden uit formidabele
betonmassaas bestaan met muren van eene
vervaarlijke dikte. Boven, op vernuftig ge
construeerde draaischijven, stonden de zware
kanonnen, beneden von l men onderaardsche
verbindingsgangen, kazematten, magazijnen,
kruitkamers, enz. Breede en diepe, maar
waterlooze grachten omsingelden de hoofd
werken. Het dynamiet voor het opblazen
dezer forten moest wel in groote hoeveel
heden zijn aangewend om zul/ie verwoes
tingen te kunnen aanrichten; de titanische
rotsblokken, wijd en zijd weggeslingerd,
schenen eerder van eene machtige vulka
nische uitbarsting dan van eene
dynamietontploffiug afkomstig te zijn.
Alles lag hier vergruisd en verpletterd
dooreen, materialen, kanonnen, affuiten, ge
reedschappen. Met uitzondering van twee
forten, welke het minst geleden hadden, en
van het vermaarde Golden Hill-fort aan den
ingang der haven mocht alles vrijelijk be
zichtigd worden. De stad zelve, de oude
zoowel als de nieuwe, vertoonde niet veel
sporen meer van den geduchten strijd; de
huizon waren meest ongehavend, en werden
thans door den Japanner instede van dooi
den Moskoviet bewoond. In het paleis van
den onderkouing, admiraal Alexiefi', zetelde
thans de Japansehe vestingkommandant,
terwijl de openbare tuin, waar ik vroeger
zoo dikwijls de kapel van de russische ma
rine had hooren spelen, vol met rommel en
ontuig lag. in het droge dok zag ik een
torpedoboot het onderste boven gekeerd,
terwijl aan den ingang van de haven nog
steeds dezelfde schepen gezonken lagen,
welke de Japanners bij het uitbreken van
den oorlog derwaarts zonden om de haven
te blokkeeren. Ken aannemer zou die wrak
ken lichten, maar kon er niet mee klaar
komen. De japxnsche regeering zal nu zelve
die corvee ondernemen waarlijk niet te
vroeg.
Gaarne had ik den ingang van die haven,
eenmaal het tooneel van geweldige
krijgsgebeurtenissen, eens goed willen bekijken
en trachtte daarom, in plaats van per spoor
trein, per stoomboot naar Dalny terug te
keeren. Maar de Japs" waren mij te slim ?
af. De moedige, superbe ende preciese
natie", gelijk reeds de bewin Ihebbers der
O. I. Compagnie het volk van Dai Nippon
noemden, laat zich niet in de kaart kijken
en riekt al spoedig in iederen vreemdeling
den spion. Ik bekwam dus nul op het rekest.
Very sorry, small steamer no go just now."
Derhalve wilde ik het uur voor den trein
afwachten in een hotel aan de haven, dat
vroeger het voornaamste restaurant van Port
Arthur v\as geweest, druk bezoeht door
gegalonneerde en beridderde officieren van
leger en vloot, die er in Saus und Braus"
leefden. Men had hunne overvloedig met
champagne bevochtigde maaltijden ge
<oegelijk kunnen vergelijken met een
Belsazarfestijn ; het was de roode Japansehe hand
die hier het MKHK mene te.'fd itphai'tiiiii op
de muren schreef.
De Japansehe zin voor orde en netheid
had aan de plaats, vroeger in menig opzicht
een slordige russische winkel, thans een
zooveel beter aanzien gegeven. Wij troft'en
het echter slecht met onze inkwartiering,
daar met denzelfden trein waarmee wij ge
komen waren negenentwintig ofh'eieren van
het britseh-indisehe leger als pasten van de
japansche regeering gearriveerd waren, en
voor hen was het geheele hotel gereserveerd.
Voor zulke dikke vrinden als de staatkunde
van Kngelschen en Japanners gemaakt heeft,
moesten wij natuurlijk wijken; het
Uebainji'ln van Jjhn Buil met de Japansehe
theehuisnimf beheerschte hier den toestand.
Wij hadden echter eene introductie van
den agent der Nippon Yusen Kaisha
(JapanStoombootmaatschappij) te Dalny aan den
hotel houder, en daardoor werd aan mij en
mijne amerikaansehe reisgenooten ten slotte
aangewezen een japanseh vertrek (vloer van
gevulde stroomatten ei wanden van met
papier bespannen schuifdeuren), waar wij
op en onder /'utons, soort van dunne ma
trassen of dekbedden, eene goede nachtrust
genoten.
Den volgenden morgen bezichtigden wij
het Naval Museum, na de inneming van
Port Arthur gesticht. De Japanners zijn
er vlug bij geweest met zich aldus een
dnurzaam gedenkteeken op te richten van
hun zegepraal op eene groote europeesohe
natie. Alles en nog wat, op het beleg be
trekking hebbende, was daar tentoongesteld:
veroverde kanonnen ei, banieren, de ver
gulde heiligenbeelden waarvan de bigotte
Moskoviet den zegepraal zijner wapenen
verwachtte, monsters van alle in den oorlog
gebruikte projectielen, waaronder ook de met
dvnamiet gevulde melkblikjes, welke door
de Bussen als handgranaten werden aan
gewend; voorts de zware draagbare stalen
schilden, waarachter de belegerden
voortkropen om de Japanners, die hen in loop
graven benaderden, met handgranaten te
bestoken. Er waren ook curieus vervaar
digde mitrailleuses, uit een tiental
geweerloopen achter een groot schild bestaande,
en welke door een eenvoudig mechanisme
tegelijk afgevuurd konden worden. De voor
naamste forten waren hier in miniatuur
gereproduceerd uit hout en carton; modellen
die een verkleind beeld gaven van den toe
stand zoo vóór als na de verovering, 'n Leer
zaam gezicht voor HH. officieren, of voor
kadetten bezig om op eene militaire school
het kunstje van den oorlog" te leeren.
De bomvrije schuilhoeken (bombproof
shelters), waar de belegerden tijdens den
kogelregen van het beleg dekking vonden,
waren hier in natura weergegeven, zoo mede
alle verdelgingsmiddelen ter zee en te land
gebruikt; en ook, zeker om de tegenstelling,
alles wat op den dienst van het Roode Kruis
betrekking had. Het was eene hoogst merk
waardige verzameling, doch naar 't scheen
alleen bestemd voor japansche oogen. Al
thans, de autoriteiten waren gansch niet
geneigd om deze oorlogstrofeën aan vreem
delingen te laten zien; en alleen door eene
introductie, welke een mijner reismakkers
voor een japanschen stafofficier wist te ver
krijgen, werd ons de gevraagde vergunning
verleend.
De nieuwe stad van Port Arthur, ongeveer
een kwartier uur gaans van de oude gelegen,
met kapitale openbare gebouwen en woon
huizen, zag er nu .haast nog doodscher uit
dan Dalny. Vooral de steigers en staketsels
om de menigte onvoltooide huizen, die bij
het uitbreken van den oorlog in aanbouw
waren, gaven aan de plaats een luguber
uiterlijk. Een domineerend punt was de
fundeering voor de groote kathedraal, reeds
tot eene hoogte van 50 a 60 voet uit
granietblokken opgetrokken, waarvoor de Russen
den garischen kruin van een hoogen heuvel
hadden afgegraven. Men kon van daar de
geheele omgeving overzien en het groote
bassin, links van de haven, dat voor de
koopvaardijschepen bestemd was. Hier had
moeten verrijzen het symbool van het Heilig
Rusland, een trotsche domkerk met vergulde
koepels en, hoogst van al, het kruis der
Christenheid hoe ras heeft de belijder
van Buddha- en Shinto-godsdienst dat visioen
w eggevaagd?
Maar het oude Europa kan het zich nog
?wel eens beklagen dat het, door den naijver
en de verdeeldheid zijner rivaliseerende vol
ken, Japan in staat heeft gesteld om de
russische barrière tegen het Gele Gevaar
te doen wegvallen; en voor de toejuichingen
in de europeesehe pers in den aanvang dezer
eeuw, bij iedere victorie van den dwerg over
den reus met de leemen voeten, kunnen
nog wel eens bange voorgevoelens in de
plaats komen. Want de russisch-japansche
oorlog heeft aan de oostersehe volken, van
Kamschatka tot den Gouden Hoorn, aan de
teeniimj millions of the Kast eene nieuwe
toekomst geopend, en wel mag hier de be
kende vraag gelaan worden: Wachter, wat
is er van den nacht?
Het was over dit onderwerp, en over de
mogelijkheid eener latere invasie van het
Oosten in het Westen, dat ik mij met mijne
amerikaansche reisgenooten, staande op de
ledig gebleven rots van het russische geloof,
een poos onderhield. Op dit hooge
kerkfundament had eenmaal de vertegenwoor
diger van den keizer aller Russen met den
voet gestampt, en gezegd met de woorden
die in den koepel van den St. Pieter ge
schreven staan : supe ? hunc petram
aedificabo ecrlesiam meam (op deze steenrots zal
ik mijne gemeente bouwen) wat was er
van dat besluit geworden! Geen bolwerk
voor de Grieksche Kerk zou hier verrijzen;
eerder een bolwerk voor de oostersehe vol
ken, verpersoonlijkt in den Mikado, den man
dien onze voorouders den Japanschen paus"
plachten te noemen.
Evenwel geloofden mijne reismakkers zulk
een iverwicht van het Oosten op het Westen
onwaarschijnlijk, een terugkeer van de dagen
van Attila en (lenghis Khan onmogelijk;
waaraan een hunner, die zoowat aan den
puriteinsehen kant was, toevoegde:
But, after all, are not the crimes of our
western eivilization ripe for punishment ?"
De spoortrein voerde ons spoedig naar
zui lelijker streken; bekende stadsgezichten,
de diplomaten wijk van Peking, het handels
kwartier van Tientsin doemden weer voor
ons op. Daar, in de europeesehe kolonie,
haast verloren te midden van China's mil
lioenen, werden de gebeurtenissen in ,,the
Hermit Kingdom" (Korea) met belangstel
ling gevolgd. Sedert de zending van markies
Ito naar Seoul twijfelde niemand meer aan
de plannen van Japan, waarvan men met
vader Cats veilig zou mogen zeggen:
Siet, kind, dit heb ick langh geweten,
Dat groote vissen kleyne eten.
Na den gelen draak van China en den
bruinen beer van Rusland verslagen te heb
ben, gaat Japan thans Korea tot een
vasalstaat, misschien wel tot een wingewest
maken, en niemand zou kunnen zeggen
waar die machtsuitbreiding zal ophouden.
Dat Nippon is de Sphinx van het Oosten
geworden.
S. KALM.
Het teiscbe Schoolwezen.
In deze tijden, nu de gansche wereld in
spanning de crisis volgt van het reusachtige
tsare-rijk, is een boek als de Zamjetkie
Oetsjietelja" zz Aanteekeningen van een
Leeraar, door A. Petriesjtsjef, van zeer groot
belang door zijne cultuur-historische waarde.
De schrijver is zelf eenige jaren lang ver
bonden geweest aan districts- en stadsscholen,
zoodat het martelaarschap en de lijdensge
schiedenis van den volkschool-onderwijzer
een histoire vécue is, evenals Vereseajef's
De Biecht van een Geneesheer".
Klaar en duidelijk wijst Petriesjtsjef op de
twee hoofdfouten van het Russische school
wezen, die met elkaar in nauw verband staan.
Ten eerste heeft de school minder een
paedagogisch dan een politiek doel op het oog,
waaruit noodzakelijkerwijs moet volgen, dat
de leeraar elk zelfstandig optreden is ontzegd;
gedwee en slaafsch moet hij de artikelen van
het voorgeschreven reglement nakomen.