De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 11 augustus pagina 2

11 augustus 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1572 de Whigs, die men inderdaad niet heele maal liberaal noemen kan, daarin de meerderheid hadden. De nieuwe toestanden echter hebben het karakter van ' het Hoo?erhuis geheel gewjjzigd. De meerderheid der edele Lords ia tegenwoordig noeh conservatief, noch liberaal, wanneer men in deze woorden een wereldbeschouwing wil zoeken ;'zij is plutocratisch en niets anders. Het Hoogerhuis vertegenwoordigt geen conservatieve be ginselen, maar kapitaaisbclangen. Het oude feudalisme, tegenwoordig uit den tijd,hoewel bij de echte vertegenwoordigers vereenigbaar met vele mannelijke deugden en menschenadel, is door het geld thans ge heel uitgeteerd. Het Hoogerhuis bestaat voor het grootste deel uit lieden, wier adel geen honderd jaar oud is en de leden van oudere families over het algemeen is de Engelsche adel van jongen datum doen hun best uit die klinkende namen het geld te slaan, dat zij niet konden erven. Bankiers, bierbrouwers, spoorwegkoningen, vormen thans de adel der Engelsche natie. Er zijn ? daaronder uitmuntende menschen, maar waarom zij erflijke wetgevers moeten zijn, is mceielijk in te zien. In ieder modern .land zal de persoonlijke invloed vangroote kapitalisten stejk zijn maar geen andere staat vereeuwigt dien invloed zóó als Enge land dat doet. ? De liberale regeering heeft zich in den strijd met den Lords door bovenbedoeld besluit een wapen gesmeed, dat men zeer goed een mes zonder kling kan noemen. De Ministers weten natuurlijk zeer goed, dat zij er niets mee beginnen kunnen, maar" dat is ook hun bedoeling niet. De geheele politieke opzet is verklaarbaar door het: ut aliquid fieri videatur (opdat men den schijn van handelen aanneme). . JVIen wil de Radicalen in het eigen kamp overrompelen. Dat men de Lords niet ernstig te lijf wil gaan blijkt uit de verwerping van een voorstel om het geheele Hoogerhuis op te heffen, een voorstel van den socialist Henderson. Toen dat-voorstel afge stemd werd verliet Balfour met de conser vatieven de zaal, om duidelijk te doen blijken dat ook de liberalen het Hoogerhuis wilden behouden. De Begeering moest met de groote meerderheid harer aanhangers dus alleen tegen het voorstel optreden, en dit viel met .315 tegen 100 stemmen. Dat bewijst zeer .duidelijk dat het regeerende liberalisme de geprivilegeerde belangen niet ernstig wil aanvallen. En bovendien blijkt daaruit, dat het oude Engelsche partijwezen voor zijn taak niet meer berekend is. (Frankf. Zg.) iiiiiiiiiHtiiiimiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiii iiimiimiiimiiiimiiii C DOOR KAREL F. PROOST. Ik ontmoette haar voor het eerst toen ik eens at in de stad bij de familie Donker. Sympathiek leek ze me niet, maar te midden van veel burgerlijke gezichten, viel ze toch even eruit. Za was heel leelyk door groote hoekigheid van trekken, een veel te scherpe neus en een tanige, sproetige huid; maar in haar oogen, groot donkerblauw, zat iets van vragend verlangen en van eenvoud. Veel zeggen deed ze niet; een enkele maal maakte ze een opmerking, schuchter, niet-durvend. 't Gesprek kwam op een tooneelvoorstelling van den vorigen avond en verliep van kritisch beschouwen alras in onnoozel ge praat over publiek en acteurs. Mijn gastheer, streng burger-zakenman had het woord, decreteerde met groote beslistheid over de slechtheid van acteurs, over hun immoraliteit en er maar-op-los-geleef: Ja, je moet mij niks vertellen, maar 't zyn toch alty'i menschen, waar een steekje aan los is. En even kwam zij toen er tusschen, niet burgerlyk als haar omgeving : Ja, maar die menschen leven toch ook een heel ander leven, je kunt toch niet... Ja, viel myn gastheer weer uit, da's maar een makkelijke redenatie, maar dat wil ejr bij mij nou eenmaal niet in, hoor! En zij, weer in zichzelf terugkrimpend, verdedigde niet verder, als bang reeds te veel gezegd te hebben. En ik, die geleerd had te zwygen en het niet opnemen wou voor de kuische onkuischheid" omdat het niet begrepen zou worden, zag haar even aan, knikte. Onwillekeurig was medelijden met haar in my opgekomen, omdat ik mér achter haar voelde ineens, en begreep dat ze zich in die omgeving niet thuis kon voelen. Later ontmoette ik haar nog een enkele maal, maar onze kennismaking werd toch niet meer dan een gewoon-oppervlakkige. Ik kwam in die tijden weinig in de stad; al sinds jaren woonde ik, om rustig te kunnen werken, op mijn dorpje. En ik dacht verder weinig aan haar, omdat ze me niet zoo heel interessant leek : n van de zoovelen, die je dagelijks ontmoet, maar die langs je gaan. Tot een paar jaar later, ik haar opeens zag in myn buurt en bet kleine scènetje van dien middag me weer voor den geest kwam. Ze zag er bleek en slecht uit. Ik sprak haar aan: .?Dag juffrouw Beek, u hier? Dat had ik ook niet verwacht, u hier nog eens te zien. U is toch niet ziek geweest ? .?Dag mijnheer, ja ik zit hier buiten, al een paar weken om wat op te knappen. 'k Ben van de winter wat ongesteld geweest, een beetje overspannen, zenuwen... 't Is hier zoo mooi l Ja, de streek is hier heerly'k. En in verlangen om wat hartelijk voor haar te zyn, omdat ik ze zoo stumperig vond: En zoo'n gezonde lucht! Die zal u veel goed doen. Kent u hier alle mooie plekjes al? 'k Wed van nog niet. Die vinden vreem den! zoo gauw niet. Is u al geweest bij die ouden molen, aan 't eind van het dorp ? r?Neen, dat ken ik nog niet. - Mag ik er u dan eens heen brengen ? 't is een heerlijk plekje om er wat te liggen droomen. Tentoonstelling böM G IQ (ÖJB Haai). Notities. Het belangrijkste werkje op deze tentoon stelling is het kleine schildtiry door M. Maris. (No. 30 van den katalogus). De voorstelling is de volgende: Voorgrond gras, links een geitje (te houterig) daarbij achter een hek op een pad een kind bang bij de voorover gebogen moeder. De moeder heeft een eigenaordtge ioode muts op van den vorm onge veer zooals de, dan witte, mutsen zijn van banketbakkers. Achter het geitje meer links een zwijnshok met een gedeelte van het dier daarachter; achter dat hok, nog een donker bouwsel; rechts de iucat. De kleuren van het geheel, de hem, den schilder niet ongewone, zijn oruin en geel. Eigenaardig is in de diepe praal de;er kleuren de toch groote kracht, die andere rondom mat maakt. Er is bij gedeelten dat inailactitige m dat M. Maiis in gezicht i.p Munt matre etc. eveneens heeft. De fijakleurige muts van het vroaw je is met een gevoel geschilderd, dat eenigsiins overeenkomt met het gevoel van Vermeer voor de Chineesche muts op het laatst ia het MauritBhuis ge komen schilderij. De verhouding van lichaam lijkt misschien niet volkomenjuist opdit voornaa n werkjeyiat in een openbare verzameling hojrt te hangen om niet die rare transacties mee te ma ien, die schilderijen on lervinden in en door de banden van verzamelaars ja, maar minnaars van schilderkunst, nee eer en meer dan kunstkoopers nog soms in 'kunst sjaggerenden". Van Jacob Mar'» zijn er No. 31 Kinder portret, No. 32 De brug (aqoaielstudie en No. 38 Tusschen schoven. Het kinderpojtrec een meisje, zoo goed als en face met eea blauw lintje in het haar, de linkerhand even nog op het schil ierijtje aangeduid i; een van die kleine schetsjes voor ie maken portretten, die, eigentlijk gezeid, niet bizonder belangrijk zijn hoewel ze een bekoring van kleurtjes hebben. In de Brug daarentegen, een witte brug gezien voor een stadje, alles in groote partyen ij de wyze waarop alles aan gegeven wierd een aanduiding hoe ook in meer werken het begin van de schildering was. No. 38 In het koren jsijn twee Italiaansch gekleede meisjes tusschen korerj. De voorste ziet ge ten voeten uit, en face, terwijl de tweede daarachter gebukt naar een klaproos zich buigend, geschild.rd werd. Wat in de Matthy's' belangrijk i->, de ziel gewordme verw, is in dezi 3 Jacob Maris niet aan te trefl'en. Ook niet in het landschap dat met hoogsn horizont ligt achter de twee Itali aans ch uitgedoste meisjes. We liepen samen verder, en op mijn vragen vertelde ze me, dat ze het van de winter zoo erg druk had gehad; een broer van haar was ziek geweest, disn had ze opgepast, en nog andere dingen meer, en ze was al niet zoo heel sterk ook ; maar buiten voelde ze zich nu al weer veel beter, ze kon al vrij groote wandelingen maken. Is u hier alleen ? Ja, mijn moeder kon nog niet mee; binnenkort gaan we op reis, maar als je niet gezond bent, geniet je zoo weinig, daarom ben ik alleen maar eerst wat hierheen gegaan. Pensief en weinig zeggend zat ze neer op het uitgezochte plekje, een heuveltje, waarop wat mooie zilveren berkjes, mei een ver uit zicht over de hei. Ze was in bewondering, maar het matte, stroeve was nog niet weg uit het nu, meer nog dan vroeger, tanige gezich je; 't bleef het biijz}jn van iemand, die weet dat er moois is om hem heen, maar niet waardeeren kan. Ik bracht haar terug naar het pension, waar ze logeerde, bood aan, haar nog eens te komen halen voor een wandeling. Heel graag, zei ze eenvoudig. Ze trok me niet hél erg aan, toch vond ik haar wel aardig; maar rnyn gevoel was toch meer medelyden met vermoede eenzaamheid. Na dien middag wandelden wij geregeld nog een week zou ze blijven, en ik leerde haar de omgeving kennen, zóó als ik ze lief had ; ik had er jaren gewoond en kende ze zoo goed. En haar zag ik opleven, haar oogen hadden meer glans gekregen, ze was minder gauw moe, en vaak was stil genieten in haar. We spraken veel samen, over maar gewone dingen, wat over het dorp en zijn omgeving en een beetje over literatuur. Ze had veel ge lezen, van alles door elkaar, maar verwerkt had ze het niet, en dat wist ze ook wel, ze had geen oordeel, durfde het niet hebben ook. Kunt u dan maar ineens zeggen of u een boek goed vindt? I k; geloof het wel, dat komt zoo tegelijk, antwoordde ik glimlachend. Neen, dat durf ik heelemaal niet; ik vind het bijvoorbeeld erg moeilijk om te weten of een karakter goed geteekend is; ik geloof dat ik niet genoeg menschenkennis heb om dat te weten. Neen, dat is ook zoo makkelijk niet, daar heeft u gelijk in. Maar daarop liepen dan ook meest al onze gesprekken dood dat ze niet wist en dan maar in gedachten bleef voortloopen. Houdt u van wat ze noemen realis tische kunst ?" En ze kwam wat los : Ziet u, ik geloof wel dat die menschen het eerly'k meenen, maar ik kan me niet begrypen, waarom ze nu juist altijd dat leelyke en slechte uitkiezen om te beschryven. Je ziet toch al zoo veel leelyks en slechts om je heen, ik hou meer van boeken, die je wat opheffen en beter maken. Gelooft u, dat boeken een mensch beter maken ? Ja zeker, u niet ? Neen,,ik geloof niet meer dat aan een mensch wat veranderd kan worden. Ze was even teleurgesteld, 't leek haar wat cynisch. Dat kunt u niet meenen, dat weet ik aan mezelf... ik doe soms wel dingen, die ik vroeger niet gedaan zou hebben, juist door invloed van boeken en menschen. Ja, dat is wel zoo, maar dat zijn toch maar van die uiterlijke dingen, in 't groote blyven de menschen toch altijd hetzelfde. Dat is waar... je draagt altyd je zelf mee. Ik heb wel eens gedacht... als kind, dat ik later, ouder, heel anders zou zijn, maar De werken van Cossaar zijn hier in grooten getale aanwezig. Hunne belangrijkheid is daaraan met evenredig. Ze zijn op een w:jdloopige impressionistische wjjze geschilderd, en vertoonen geen krachtige persoonlijkheid. Ze zitten vol eigenaardige oppervlakkigheden (een sleep lijkt in een diepe geul in een rivier te varen) en hebben soms op zijn hoogst dat soort bekoringen waaraan een tij l dis rondom stond ia het impressionisme ons te zeer wende, en waarmee wij te gauw ons te vreden stelden. Het is te hopen en te verwachten, dat hierin een keer kome en dat dit niet een wenden worde tot droog heid, maar tot een levensvolle vastheid. Zal die tijd en die kunstuiting eenmial gekomen zijn dat zal hè:, die het nog beleven, ver wonderen waarmee we oas te vreden gesteld hebben, met welk oppervlakkige, met welk a pau-pres. De vorm zal dan zijn eisen hebb n en de overweging eenvoudig en zuiver het schilderwerk binnentreden. De werken van Cossaar die hier te zien zijn, hebben niets buitengemeen?. Hun kleur? niets ??hun levensvolheidl die be/iiten ze niet hun weidt'chheid ? ze zijn niet krachtig hun bij lyriek een 1e groote vormeloosheid van kleur en van wat er aan lijn m IH. Er zy'n twee Bosboom's: de belangrijkste is de St. Janskerk uit den Bosch met een wemeling van licht in damp ma ir i iet zoo eenvoudig en ruim van bouw noch zoo zuiver en aandachtig van kleur als hij soms het kerkje (uit Edam meen ik) aquarelleerde waarin de spaarzaamheid waarmee er alles gedaan waa, en de teedere band van aanraken in het materieele tot een geheel van fijne kieschheid werd. De tweede Bosboom is een plot seling, ruim getrokken lijnen geheel dat een eigenschap van den maker a ingeeft elegance" zonder verder dan dairom belang rijk te zyn. Fiorli Vertier heeft hier een. strand te Katwijk uit 1906. Het is een gegeven : zee en schuit, dat zelden in het werk van dezen schilder voorkomt, mairdat met nog een pair gezichten op de Haven te Katwijk aan Zee, in 1906 gemaakt werd. In die Haven te Katwijk zijn enkele gedeelten van het strand etc. die op een wijze analoog aan die van Brethier geschilderd werden. Van der Wede is een van de schilders die beter werk maakte teen ze jonger waren dan in den lateren tijd. De tegenwoordigheid, het om h n zijn, van grooter, diepei, beter .scï'i'ders steunde hen onwillekeurig. Later negen zy, in zwakte, zeer tot een commer cieel, gemakkelijk verkoopbaar werk, dat daardoor dan tevens schrieler werd, omdat de noodige zorg en aandacht, dezen niet krachtigen talenten bovenal noodig, niet meer kon of. in allen gevallen stellig, niet meer aan hun schilderijen en aquarellen gegeven werd. En er zijn er velen zoo. De Raverkamp's. Er is in Haverkamp's werk precititeü. Maar dit is niet voldoende. Er moet in precisiteit gloed zijn anders is het inder daad niet belangrijk. De nauwkeurigheid kan een begin zijn maar ze is op ziclizelce geen iiMimiliimimni HimiiimiiMiiiiinmiiiiiiii nu ik ouder ben, zie ik dat ik nog altijd dezelfde ben, en dat je je nooit los kunt maken van je zelf.. . En dan zwegen we weer, liep ze verder, subjectief, in haar eigen ge lachten. Ook leende ik haar boeken ; ze had er niet veel bij zich; conversatie was er niet in het pension en de avonden waren nog lang. Den volgenden dag bracht ze de boeken weer mee; souns maakte ze een of andere opmerking, soms vond ze alleen maar mooi. EQ ik zag haar, hoe langer hoe meer, als een gevoelig zieltje, jaren lans; gedrukt door een omgeving, die haar niet deed uitkomen ; vatbaar voor goede indrukken, die ze, psycho logisch zoo onontwikkeld, niet kon verwerken. En ze zou er ook nooit boven uitkomen, omdat ze weer terug moest naar het oude en daar niemand zou vinden. Ze sprak weinig over haar ouders en familie, veel vriendinnen scheen ze ooi niet te hebben; buiten het huishouden en huiselijks zorgjes leek haar leven niet te gaan. Ze weid opgeruimder langzamerhand, soms kon ze oplachen, luid en impulsief, maar dadelijk doofde de lach weer en werd ze verlegen; waarom, begreep ik niet dadelijk; maar als ze even in gloed kwam, warm werd voor een oo'en blik, week iets van het heel leelijke uit haar gezicht, en straalde er zachte goedheid uit haar oogen, het eenige wat niet leelijk aan haar was. En voor mij weid ze even een afleiding ik zag zoo weinig menschen een soort amusement, prettig als ik het vond haar oplevinkjes en stemmingen te bestudeeren. Den laa sten dag van haar hier-zijn maakten we een groote wandeling, alle plekjes die haar lief waren geworden, moest ze nog eens zien, en even soms blonk jeugd in haar ge zicht, dat nooit jong geweest kon zijn. De laatste week is heel prettig voor me geweest, zei ze plots. Ja, u is veel beter geworden, geloof ik, hè? Ja, heel veel. [k heb meer moed. By het afscheid nemen, vroeg ze: nu heb ik heelemaal uw kamer en uw interieur nog niet gezien, ik zou dat graag doen, mag ik u van avond een bezoek komen brengen. Zaker mag u, heel graag! 's Avonds tegen den schemer kwam ze. Wat een heerlijke kamer heeft u ! en wat een boeken l en ze keek bewonderend naar mijn vele boeken, en heeft u die allemaal gelezen ook? Zoo ongeveer wel, geloof ik. Wat weet u dan veel! En die ook, die dikke folianten, die er zoo geleerd uitzien? Waar haalt u den tijd vandaan? Ik heb het altijd zoo druk thuis, zoo met allerlei en niets, maar altijd wat. Ja, ik heb nog al hard gewerkt in my'n leven, maar gaat u nu even prettig liggen op deze rust bank, u ia moe van van mid dag en u heeft wat hoofdpijn ook, nietwaar? Ja, een beetje, hoe weet u dat? Dat denk ik maar zoo ; leg u dat kussen maar onder uw hoofd, dan rust u lekker uit. Hé, wat ligt dat heerlijk, en wat een prettige omgeving hier! Er zit zoo'n harmonie in, zoo'n groote rust, en heeft u dat allemaal zelf zoo in orde gemaakt? Ik gaf haar een paar m >oie etsjes te bezien. Hier, bekijk u die eens, dan zal ik onder de hand een kopje thee voor u zetten. Doet u dat OOK al zelf? u lijkt wel een kluizenaar. Dat ben ik ook zoo'n beetje, en dan leer je al die dingen zelf. Toen bracht ik haar thee, presenteerde haar eea koekje, haar lievelingskoekje, wat ik toevallig wist Wat heerlijk!... waarom is u zoo vriendeeinde". De nauwkeurigheid van Haverkamp zal sommigen hard toeschijnen en hardheid lijken te zijn?maar ze is dat n ie'. Het was beter dat ze het was, het meer was, het stellig en duidelyk was. De hardheid" in jong werk is een gespannen zijn op het détail, het détail nog niet kennen, en daardoor niet vrij zijn. Er zijn later de betere lijnen mogelijk die eveneens vol spanning (ontr< eriugs in tensiteit) zijn, maar die dan tiju of breed trillen naarmate het leven in den maker strak of welig de snaren van het kunstvolle roert. De hardheid, die onhandige gespitnnenheid van de lijn en de kleur in jon*; werk is altijd haast een goed bejin ouidit ze op kracht wijst, en wil uitduidt. Maar wanneer ge "een luctiter geteekend door Haverkamp beziet en ge ziet haar armen dan zijn deze niet voldoende krachtig, niet voldoende van spanning, om vooralsnog later zwaar, of stout werk te doen verwachten. Kr is tot nog toe in de nauwkeurigheid vpn de meesten dezer dingen een te groote s<ho3sche zorg; iets van de zucht tot z( rg .aaoiheid van een goed onderwijzer eer drtu die van een ontroerend kunstenaar. En deze verkeerde zucht moet er uit wil het détail of het doorwerkt zijn in later werk inderdaad uiting van leven zijn en nitt enkel een uiting van vlijt. In een stilleven van hem b.v. is vlijt maar is er wel in wat genoemd wordt détail: levend onderdeel van een levend geheel? De Gabnèl een watertje niet de boompjes er, rank stijgende, aan is van de goede kwaliteit van dit werk dat altijd echt haast bleef tegenover ve, l van dat slordige impres sionisme, dat een boom in zijn lijn uit luiheid naliet te teekenen ; van een beste kwaliteit in dit werk is het hier tentoongestelde niet. Van Buutr een caféconcert scène; niet belangrijk PLASSCUAERT. Werlen ijeenEeöraclit te y. Wisselin£li Pdicüri. Notities. I. Akkeringa. Ook de Akkerin^a's zullen tot d,u wilii< gaand goed onder de gemaakte schilderijen gaan behooren, dat ge, en niet onpassend het klein goed" mocht noemen ; als ge, wat hat publiek geregeld koopt en naar zy'n eigen aard zich aanschaft, mocht beschouwen als de koeken en koekjes, als de sohuimpjes en repen chocolade van een niet te deftige confiserie" waar marsepein een vrij ongeler l artikel is. Er zijn altijd een aantal van deze werken en werkjes in ieder kunstperiode, die n^ch schaênoch baat der kunst brengen, maar alleen de niet wilde zielen doen mijmeren over het strand en hun jeugd daaraan doorgebracht, over hoe toen de zee klotste op een zonnigen dag, een gcheepjen voer, of die aan zielen niet onge voelig voor buitengenoegens optieuw een dag in de duinen voor oogen tooveren? Tooveren niet want er is geen toover in. Dit is lijk voor me? U is beter dan andere menschen. Neen, beter heelemaal niet, 'n beetje anjers misschien wel en dat is nog maar heel toevallig, ik hou er nu eenmaal van een beetje voor andfren te zorgen (J is wel beter dan andere menschen, andere zijn niet zoo goed. En weet u waarom ze niet zoo zijn ??Dan, als een bekentenis :... omdat ik zoo leelijk ben. Ik weet dat het zoo is,... al zoo heel lang. .. Ze zweeg even, ging weer voort, in ver langen zich uit te spreken voor iemand, die haar misschien zou kunnen begrijpen en willen aanhooren. ... Als klein mei-je moest ik het al merken, toen ik op kostschool was, tusschen andere meisjes. Thuis was het altijd zoo goed geweest, mijn moeder hield van me en was zoo lief voor me, misschien wel juist daarom. Maar op school was de juffrouw riet vrien delijk tegen me, werd ik zoo'n beetjeachterafgezet en werden mooie meisjes aangehaald en vertroeteld. Toen ik dat zag later voelde want je begrijpt het niet zoo in eens, kwam er zoo'n wantrouwen tegen de meuschen in mij. En meisjes zijn zoo eerlijk tegen je, zeggen je zoo precies wat ze denken; en als zij zich mooi maakten, met strikjes en lintjes, dach ten ze nooit aan mij; aan mij was toch niets te doen en ik had nu eenmaal ook niets aantrekkelijks aan me," zeiden ze wel eens ronduit. En dan voelde ik me verongelijkt, 'k werd piikkelbaar, hatelijk... Later... ga je 't nog meer voelen. Dan gaan anderen coquetteeren en flirten met jongen?, en ik had niets te flirten, want nie mand keek naar me, geen enkele jongen. En dan kwamen andere meisjes bij me en vertel den me van hun avontuurtjes en dolle buien; ze vonden mij wel een goedig beest" om alles maar aan toe te vertrouwen, 'k kreeg altijd alles te hooren:... ze wisten niet, dat ik 's nachts lag te huilen uit wanhoop over mijn, leelijkheid, uren lang. Dan kon ik zoo boos zijn op God, dat hij zoo gemeen kon zijn mij alles te onthouden, want dat is voor een jong mei-je toch eigenlijk alles, nietwaar? Van de kostschool kwam ik thuis; van mijn moeder was ik bly'ven houden, al begreep ze me niet, al kon ze zich niet voorstellen dat ik zoo'n verdriet kon hebben om mijn ... leelijkheid, dis ik voelde als een v^oek, en die me overal tegenhield, me belemmerde in al mijn uitingen. Altijl ging ik er onder gebukt, overal vervolgde het me, in gezelschap durfde ik mijn mond niet opendoen, niet lachen.-.. bang. .. Ik wist wat de menschen op straat van me zeiden; ik voelde wat de heeren die 'k ont moette, achter mijn rug van me zouden zeg gen ; 'k begreep wat voor aardigheden ze op me zouden maken als ze samen waren. Misschien was 't wel overdreven van me, maar 'k kon 't niet helpen; overal zocht ik wat achter, de minste kleinigheid deed me weer piekeren, tobben ... Dat maakte me schuw.. . En er was niemand die me begreep .. . Mannen letten alleen daarop ... ofje mooi bent... maar waarom vertrouw ik u eigenlijk? U is toch niet zoo l . Neen, ik ben niet zoo, maar ik ben ook ouder. Maar u is toch niet zoo geweest ook, niet waar ? Neen, ik was vroeg oud. 't Werd donkerder in de kamer; buiten was het heel stil. Vindt u 't niet gek dat ik u zoo maar alles vertel? maar ik kan met u spreken, zoo als ik dat nooit met iemand heb kunnen doen. het kenmerk van deze werkjes en makers: ze bezitten geen enkelen toover. En toch de toover dien ik bedoel is een merk van kunsr. Deze werkjes zijn dan ook eer vriendschap pelijke uitingen in verf over de natuur en het zy'n te lande,?dan het andere, wat hun makers eigenlijk weinig inte-esseert, omdat ze zoo weinig het voelen. Want die toover is schoonheid, de zeld-zame. De werkjes door Akkeringa zijn strandtafereeltjes, of nettenboetsters in de duinen, of een breiend meisje. Er zijn een aantal van deze werkjes die uit den laatsten tijd zijn. En is er in deze conversaties met tie natuur een fijnere val in de woorden ge komen, i* er in deze uitingen een enkle hoffelijkheid meer in kleur te vin len ver geleken bij vroeger? Er is hier een gezicht op htt strand. Kinderen zitten in het zoo genaamde HcLt (want er is een kleffe scha duw); ge ziet een stiandhoofd met palen; op het water deinen de scheepjes. Er is te recht op Sadée afgedongen, maar denït iemand dat dit strandge/icht beter is dan een Sadée. Ik heb er eenigen tijd en zorg aan besteed, om dit na te gaan maar deze Akkeringa is niet heter dan een Sadée. Wanneer ge alles nausvkeurend bekijkt de ry palen op het strandhoofd (hoe zwak geteekend l hoe ongevoelig geschetst!) de fcheepjee (wat zijn dat eigentlijk voor zaken op het watei); de groepeering der kinderen, en alty'd op nieuw de onechte, volumelooze, werklijk juist benaamde kleffe' schaduw dan lijkt er mij geen vooruitgang te zijn in dit werk zelfs geen stilstand. Mg dunkt dat meer zorg meer dan brood dezen schilder r.osdig is. De Breitner's zijn niet bemoedigend. Wan neer ge feen schildery als oud Amsterdam (een winter) nauwkeurig beziet en dit is toch een ei^ch dan zijn er te vele dingen die u hinderen naast do weinige die u treffen. In een schilderij dat ge altijd voor oogen zoudt kunten hebben mogen zeker nooit van die elementaire fouten zy'n (noch andere na tuurlijk) die, eens gezien, tot een last voos den kijker worden. Zoo is in dit schilderij met de groene schuit, de vorm der hoornen met hun takken vol sneeuw van een zoo eigenaardige ongevoeligheid, en levenloosh*id, dat ze niet op een studie naar de natuur lijken gebaseerd te zy'n, maar te veel uit een moede herinnering neergezet. Zoo zijn er voorts in de enkele lijnen van de tweede schuit fouten, die de vorm van deze boot tot een niet zuivere maken, etc. In de verbouwing aan den Nieuwendyk te Amsterdam" is de overweging te gering. Daardoor is het geheel een eer verward en ongeordend iets geworden dan dat het kwam tot de orde", die in bouw moet werden. uitgedrukt. Het gegeven is niet beheerscht, het gegeven is te vormloos, te constructieloos neeraezet. Daarenboven zy'n enkele der figuren bizonder ongelukkig hier gekozen en is de wykina; van een huis en de overzij der straat niet voldoende.dior hem u'.tgedrukt. Dezelfde fout, geen overweging, is in het Rokin te Amsterdam". Ook daar zijn gewonei iiiiiimiiumiiiiiimimuiimimMiniiiimiiiitiiiuimiiiMiiiiiimiiiiiimt Ze richtte zich op, sloeg haar handen om haar knieën en zei, strak een andere kant uit ziende, mechanisch: Eenmaal heb ik van iemand gehouden, hij was jonger dan ik, 'k ontmoette hem op een vereeniging waar ik voor werkte. Hij was s il. bescheiden, zei nooit veel, maar hij had goeie oogen en zacht en viiendelyk was) hij. Soms geloof ik, dat hy ook van my' hield; 's avonds bracht hij me wel eens thuis, me een arm geven durfde hij niet; en me vragen heelemaal niet; hij was minder in stand dan ik en geld had hij niet. En ik kon het hem niet zeggen ... Ze peinsde en ik wachtte. Is het eigenlijk niet gemeen, dat een vrouw geen man mag vragen van wien ze houdt ? ... ik zou goed voor hem geweest zijn, dat weet ik en we zouden misschien kinderen gekregen hebben ... dan. had ik wat gehad om voor te zorgen . .. Weer even stilte, tot ze doorging, minder toonlooe, warmer: . .. Kunt u u voorstellen hoe heerlijk het is voor een vrouw, een kind te hebben, waar je heelemaal voor zorgen moogt, dat heele maal van jezelf is, heelemaal je eigen. Soms denk ik wel eens... dat wij vrouwen... eigenlijk niet van een man houden, maar alleen van het kind, dat hij je geeft... alleen van het kind ! ... En als je niet te maken hadt met familie en fatsoen en de schande, dan zou 'k ... een min willen nemen ... tot je 'n kind hadt van hem ... en dan zou ik hem laten loopen en alles zijn. voor dat kind .. . Vindt u dat slecht van me en zou ik de eenige zijn, die zoo denkt ? Slecht is het zeker niet, en ik geloof dat er veel vrouwen zóó zijn. Ze zweeg lang ...'t was heelemaal donker geworden haast. Nu nog een paar jaar, dan ben ik een oude vrouw, zijn al mijn verlangens dood, mü'n liefde-verlangen, dat soms zoo heftig is, dat je 't wil uitschreeuwen ; je wil lief hebben een wezen en je mag niet en je hebt er toch recht op! ... En nachtenlang lig je wakker, alleen maar met je verlangen, waartegen je vecht. En dan . .. denk je dingen ... u begrypt me wel... waar je je later over schamen moet, en die 't nog rger maken. En dof kwam er achter nog: Vindt u me^erg slecht ? Ze wachtte ... Neen, ik weet wat het is, ik kan het zoo begrijpen. . .. En dat alles maakt me ziek, zoo ziek S3ms, dat ik weg moet van huis en geen menschen kan zien, alleen maar haten kan, haten ! . .. Na voel ik me beter, kan ik weer terug gaan naar huis, en 'k moest het u alles zeg gen ... 't heeft me opgelucht... al vroeg u niet om vertrouwen. Heb ik misbruik gemaakt ? Neen, ik dank u. Ze stond op, wilde heengaan. Gaat u al weg'? Ja, ik moet mijn koffers nog pakken, morgenochtend ga ik al vroeg weg. Neen, maak u geen licht toen ze zag, dat ik de lamp wilde opsteken. Waarom niet ? TJ kunt zoo niets zien. Omdat ik u niet zien wil; ik wil u morgen ook niet zien. Als ik u zag... zou ik me schamen. Ik begreep haar, liet haar gaan. Adieu ! zti ze nog. Den volgenden morgen stuurde ik haar wat bloemen, 't Is maar zoo weinig, wat we voor een menach kunnen doen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl