De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 11 augustus pagina 3

11 augustus 1907 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1572' DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. fouten als dat een deel van de straat staat, etfc., maar ook daar zijn de zorgeloosheden in'taekening en bouw te duidelijk geworden dan dat dit schilderij een werk zou kunnen zijn dat een langdragende behagalijkheid bezit. Aangenaam van kleur is de Neger' ; beter schilderijtje is de Artil erie maar toch ook van deze serie nut een der betere. lreitner is van huis uit een fel, dikwyls ruw, schilders temperament. Maar dit talent had moeten gesteund worden door verinner lijking. Het heeft den vorm niet genoeg ge erd en vastgehouden en het heeft gemeend dat de tijd van de wild uitstortende jeugd een eeuwige jeugd Z3U blijven. Dit talent heeft ge'dacht dat de ross van de verwen altijd zou duren. Maar het lijkt, dit oogtnblik, er niet naar dat deze hoop bewairheid is. De kleur mist oie stoutmoedige spontanéteit die een Regen en Wind als studie aantrekkelijk misken. Er is een verandering te wenschen anders zou zelfs aan Breilner blijken dat het gebrek aan tucht, den meesten impressimisten eigen, ook hier zijn schadebracht. PLASSCIIAEKT. Een BilieilK-MüsenHi ia of elders? Er wordt thans in de dagbladen eene co'mmissie vermeld, die zich ten doei sehijntte stellen, in de hoofdstad iets als een Biiderdijkarchief of museum tot stand te brengen. Na de treurige ervaringen van blinde partij zucht, door mij apgedaan, partijzucht die sedert eeuwen verhindert dat er m Neder land ooit iets nationaals en groots tot stand komt; na al de vergeefsche pogingen, door mij in het werk gesteld, om een volledige uitgave van Bilderdijk's beste werken op touw te zetten, en om Bilderdijk, niet meer Vondel, als onzen grootsten meester op taal gebied te doen erkennen na alwat ge beurd is, te veel om op te sommen, te per soonlijk vaak om ouder de aandacht van het onnadenkende publiek te worden gebracht, behoeft men zich niet te verwonderen wan neer ik den uitslag der pogingen, waarvan de'?' dagbladen thans melding maken, met grooten twijfel tegemoet zie. Twijfel vooral, omdat de hoofdzaak, waarop het aankomt, dat namelijk de nalatenschap van Bilderdijk zoo volledig mogelijk in n museum of archief worde vereenigd, hetzij in de hoofd stad of elders (want ook Haarlem, ook 'Leiden, ook Utrecht, enzoovoort, kunnen aanspraken doen gelden) door het gemis aan do noodige samenwerking niet zal wor den bereikt. Reeds vroeger, reeds jaren geleden, heb ik er op gewezen dat die nalatenschap, laat ik zeggen op eene bijna wanhopige wij 5e, ?verspreid is. En die verspreiding en ver brokkeling zal er nu niet beter op worden. Worden de geruchten bewaarheid, die mij Ier oore kwamen, dat in het Stedelijk (of Suasso) Museum te Amsterdam n of meer zalen aan de bekende verzameling-Leeflang zullen worden afgestaan, dan zal men, om ons slechts tot dit ne voorbeeld te be palen, alleen in de hoofdstad reeds drie afzonderlijke verzamel ngen van Bilderdijk bezitten: n in bedoeld museum, n in de Kon. Akademie van Wetenschappen (door Klinkert nagelaten), en n evenzeer be langrijke verzameling in de stedelijke of uni^ersiteitsboekerij. Waar is nu de een-heid ? Wat zal er geworden zijn van mijn -voorstel, te dezer plaatse gedaan, en dat den stopt heeft gegeven tot de geheele beweging, om de nalatenschap van den grooten dichter zoo volledig mogelijk jn n museum of archief te vereenigen ? Maar dit is onmogelijk, zal men zeegen. !Y.erkregen rechten moeten worden geëer biedigd, en geen enkele boekerij zal mogen Afstaan wat aan haar bij uiterste wilsbe schikking is nagelaten. Maar kunnen dan niet het Rijk en de Gemeenteraad van Amsterdam de handen ineenslaan, ter be reiking van n groot doel? Bestaan er .werkelijk overwegende bezwaren om al die -verschillende grootere en kleinere verzame lingen te vereenigen tot n samenvattend en samenhangend museum? Moet niet tel kens zooveel mogelijk met het echtnederlandsch particularisine worden gebroken ? Laat men ernstig willen. Daar, waar een wil is, moet ook een weg bestaan. Op zulk een wijze zou het Rijk en de "bedoelde Gemeenteraad ook eindelijk eens kunnen toonen dat voor de letterkunde en den letterkundigen roem van een volk nooit genoeg offers kunnen worden gebracht. Voor onze letteren is van rijks- en gemeente wege zelden iets van belang gedaan; het ?veel misbruikte kunst is geen regeeringszaak" (was dit van Thorbecke ernst of kortswijl?) kan thans op schitterende wijz > worden gelogenstraft. De kunst en de lette ren, in hoogeren zin n, moeten steeds worden beloond, aangemoedigd, in 't open baar gehuldigd, zij staan hooger dan de platstoflelijke belangen, helaas al te veel de idealen der gemiddelde massa. Niet hoofd zakelijk suiker en koffie, niet vooral tabak en thef», maar Multatuli en Bilderdi.]k, en Rembrandt en Vondel, en derge lijke figuren zijn de zuilen van onzen roem, de plecbtankers van ons volksbestaan. Maar wordt dit algemeen ingezien ? Onze geschiedenis leert het in tegendeel. Daaren boven bestaat geheel Nederland, helaas, uit klubjes en kliekjes en partijtjes, waardoor gewoonlijk het groote, algemeene belang der natie over het hoofd wordt gezien. Dit zal op den duur zeer zeker kunnen leiden i tot ondergang van die natie; maar ik voor mij schud bij voorbaat alle verantwoorde lijkheid voor zulk een 'ondergang van mij af, want ik heb herhaaldelijk, en bijtijds, en sedert jaren gewaarschuwd. Er is ook door mij kort geleden, in een reeks artikelen in het bekende oude Haar;lemsche blad verschenen, uitvoerig aange,toond wat de beteekenis van Bilderdijk is geweest, waarop bij hem het licht moet vallen, wat wij van hem moeten verwer pen, en wat aanvaarden, kortom wat de blijvende beteekenis zou moeten zijn van eeho beweging, door mij in 't belang van onze nationale kunst, onze nationale letteren, onzen vaderlan Jschen roem op touw gezot. Van den invloed dier artikelen heb ik mij blijkbaar veel te veel voorgesteld, lauw heid aan den eenen, partijzucht aan den anderen kant zijn do twee struikelblokken die in den regel ten onzent alle pogingen ver lammen, met de beste bedoeling ondernomen tot het bereiken van een niet terstond in geld waardeerbaar doel. Vóór alles had ik mij twee resultaten voorgesteld: meerdere kennis making met, en al^emeene waardeering van een echtnederlandsch dichter, op wien heel de schat onzer taal teruggaat, die onze taal tot de grootst mogelijke volmaking heeft opgevoerd en in de tweede pUats een volledige verzameling zijner nalatenschap, in een ook voor vreemdelingen belangrijk en bezienswaard archief of museum, gepaard aan eeue nationale en gemakkelijk bereik bare uitgave van het best zijner werken, in poëzie zoowel als ia prosa. Het eerste resultaat is slechts in zeer geringe mate bereikt; de hoofd vertegen woordigers onzer bovendrijvende staatkun dige jitrtij, om slechts dit voorbeeld te noemen, hebben zich zoo goed als geheel onthouden van eene gedachtenisviering ter eere van een groot vaderlander die dan toch, hou schijnbaar antiliberaal vele zijner uitingen zijn geweest, een schitterende Hchtbaak 1,1 en blijft in de rustige duisternis onzer \aderlandsche letteren. En wat het tweede resultaat aangaat: mijn geestesoog ziet nog niet in onafzienbareii tijd zulk eon museum verrijzen, en de zoozeer wensctielijke meer volledige uitgave van Bilder dijk's werken, de beste en meest blijvende hulde aan zijn nagedachtenis, is eigenlijk, behalve door mij, nog door niemand in den laatsten tijd ernstig ter sprake gebracht. Er is te Amsterdam eene vereeniging van regelmatig vergaderende heeren, d:e de Kon. Akademie van Wetenschappen wordt genoemd, zooals men weet ouder Bilderdijk's vriend, Koning Lodewijk Napo leon, opgericht. Zij zou thans het werk eener meer volledige uitgave ter hand kun nen nemen, althans krachtig kunnen onder steunen. Ik, niet-lid, doe daartoe eea beroep op haar, dat misschien nog bij enkelen weei klank zal vinden. Er is te Leiden eeno Maatschappij, van Nederlandscae Letter kunde, wier lidmaatschap ik heb opgezegd omdat ik mij met hare inrichtingen wij/.e van werken volstrekt niet kan vereenigen, en mij voorloopt .j onmachtig gevoel haar grondig to hervormen. M<ïar zij telt in haren boozem, evenals de andere vereeniging, invloedrijke mannen. Ojk op haar doe ik een beroep ia het belang der zaak. Maar ik moet her halen wat ik reeds hierboven schreef: ik voed sterken twijfel aan een gelukkigen uitslag mijner pjgingen. /al er binnen kort zulk eene vaderlandsche uitgive tot stand komen? Z*l er een waardig museum voor Bilderdijk verrijzen, in den geest zooals dat van den aanvang af door mij is voorgesteld en aangeprezen ? Het mislukken van talrijke andere pogingen, op hot gebied zoowel van staatkunde als van letteren en kunst, waar aan ik jaren lang mijne beste krachten heb gewijd, dwingt mij ook thans eene afwach tende houding aan te nemen on weinig zelfs van de besten der natie te ver wachten. iimimiimuiiiimMiiiiiiii Naar mimi Tan standaardwerk II. C. Mu.i.KK. ni iiiiniiiiiiiiimmiiimi Yiaanileren's Als ik zeg, dat dit is ons standaardwerk, als ik zeg, dat Rodenbach's Gu Irun ons als een belangrijker werk voorkomt dan Starkadd van Hegenscheidt, dan bedoel ik aller minst, dat Slarkadd moet onderdoen be trekkelijk de eenheid der handeling of de psychologische uitwerking der karakters. In tegendeel. Maar Gudrun is maentiizer, is breeder, is wijder uitgezet. In Plegeascheidt'tt werk ronkt, als op wolken gedragen, het spel van muzikale beelden in Rolenbach's drama waait u een felle wind in het aange zicht en het dunkt u dat ge staat, op hooien bergtop, in 't vrije geluchte en boven liet schuimend spel van de zee. Daar is meer ruiuite in Gudrun en verder r-ikt er de horizon, wilder gaat er het mensctielijk ge baar en klaarder, struischer klinkt er de taal. Het kan zijd, dat Slarkadd meer in de door den dichter omschreven perken is besloten, dat het dm minder uitspat en niet buiten zijn ma'e zijn beschikbaar gevoel verspilt, het kan zijn, zeg ik, d U bij Starkadd de kuaï-tarchitectuur zuiverder is en alle onder deelen, in verhouding tot de betrachte eenheid van bet geheele, bil, ijker opwerken; het kan zijn insgelijks dat Starkad l kalmer en met maer zekerheid zich ontwikkelt en dat het een werk is van wijsheid, Gudrun echter gaat geweldiger te wege, het asenit breeder, het is een werk van grootschheid. Nogtam ligt eUleiB het zér groote belang van dit werk Gudrun is in onze moderne liieratuur een ongemeen verschijnsel, het uit gangspunt van iets dat nu nog aan het woelen en het worden is. De bcteekmis ran het ver schijnsel Gudrun is voor ons Zuil- Nederlanders geW'dtligcr dan 't werk Gudrun :elv(. Gij weet hoe de maatschappelijke toestand hier binst de jaren 75 en SO was. Heel veel is hij ten huldigen dage niet veranderd. Ik heb ten overvloede gewezen. op de, pogingen der vlaamsche beweging om de geldelijke en stoffelijke verhedlng van ous volk to bespoe digen alzoo meen ik dat ik dienaangaande naar vroegere gezegden verwijzen mag. Welnu, den eindelijken opstand en de algeheele be vrijding van het volk, in het streven der vlaaiische beweging besloten, heefo Albrecht R odenbach zich tot een kunstideaal gemaakt. Dit is de eerste waarJe, aan zijne literaire beteekenis verbonden, en, op een verdere stonde van mijn kort vertoog, zal ik dit kritisch motief even hernemen. Het onderzoek van eene andere waarde en niet de geringste neemt, ons nader hand in beslag : de waarde ran Rodenb.icli's literair standpunt in de geleidelijke ontwik keling van de vlaarusche literatuur. Het is opvallend hoe, rondom de jaren tachtig terwijl de letterkundige omwenteling in Noord- Nederland gebeurende was, hier insgelijks Vlaanderen'^ literair geweten aan het roeren ging. In Holland werd door een bende geestdriftige schrijvers het ijskou Ie pelantism der voorgaande kunstperiode met een geweldigen vloed van woordenpasjie overrompeld. Na de heerlijke sonnetten) eeks Vlatliilde ' van <leu zoo vroeg gestorven Jacques Perck, welke de vervallen kunst tot het zuiver-iJeaal- betrachten der schoonheid terugbracht, na het woest en wild-vrij bedrijf der Nieuwe-Gidsers, die met al hnn uitbundig en milde en liefierijk leven het dorre spook van ijdele ihetoriek op de rompe viel, na de scherpe kunstvonnissen van een Van Deyssel, de volle gevoelspoëzie van een Wil.em Kloos en de luchtigheid van, een Herman Gorter, 1) Bij S. C. van Looy verscheen in lüCIfi een nieuwe uitgave vau Gudrun sfifl in rijf bedrijven, door Albrecht Kodenbach, met hinderlijk-roode versiering van C. Yandershi.\ .-. na een Prederik van Elen, na een Verweij, na zoovele anderen, was Holland onher roepelijk voor het koude formalism, waaraan het zich allengerhand bevroren had, verloren. Hier gebeurde iets van dien aard, maar hoe wonderlik l de oproep rees van uit gindsca verre en stilte hoekje van het land, uit West-Vlaanderen, dat eerder zou gaan lyken op het meest verachierd deelken van het iand. Hoe wonderlik ja! terwijl de letter kundigen van Gent, Brussel en Antwerpen nog verwijlden in de potsierlijke navolging der schoolmeesterachtige kunsttraditie, welke tot in haar nest door het opkomend schrij versgeslacht werd uitgeroeid, broeide aan den overkant der Schelle een gretig geweld, dat springen zou en gloeien en heel het land weldra zou zetten in laaie kunstpassie. Het lag daar stille te broeien, tot het veerdig zou ZIJD, berstens^ereed, en daar rees de grooie Guido Gezelle, die, misprezen of verraden of onbekend, neerstig en overvloedig zijne prachtige verzen schreef. Het lijkt wel een wonder, inderdaad. En 't is echter maar in echijn een wonder, want wat voor wonder is er daarin, dat een kun stenaar, welke het minst van zijn volksaard verwijderd is, ook het vlugst dezen volk-uard, bij inkeer, benaderen kan? Een volk, wel S van zijn grondigen volksaard gescheiden is, teert op vreemde cultuurvormen, en, omdat het geen eigen aard meer heeft, heeft het geen eigeu kunst. Zulk volk houdt zich, al kwijnend, nog wat op met geleende begrippen en verbasterde bee'ding zulk volk w zijn uitersien val n'ibij, Liar, ons nu m >ar bekennen dat ons volk ongeveer zulk een volk ia. Het is in dit geval natuurlijk dat de voortrellelijk'ste pogingen om den verloren volks aard te herwinnen zullen uitgaan van 's lands gedeelte, dat het dichtst zijn volks aard i abij is gebleven. Dit gedeelte is WestVlaanderen West Vlaanderen is, als het ware, het verborgen oord, waar de oude zeden en geliruiken, dank zij de zorgzame katholieke bthou ikracht, njn bewaard. Ik wil niet zeggen ddt du-i die behoudkracht van een o?erwegenden katholieken invloed een bijzonder heil is voor ous volk. Ik stel vast hoe diep ook dit volk in verhou iing tot _de andt-re europeesche volkeren gevallen is dat da oude teden en gebruiken in groote mate bewaard werden, en dat deze goede bewanry ten uittJag mag heeten vau de katholieke behoudkiachf. Dusdanig ver schijnsel wordt meermaals bij veracliterde of vernederde volkeren aangetroffen. In WestVlaanderen schijnt de bos-r u toe als een die rechtstreeks uit de midieleeuwen vandaan kom'. Zijn doen en denken, zijn gang en waniel z;'u haast geheel deielf lealsindie verretijilen. Men voelt dat die rnen-cben i iet veranderd zjn. Eeu h; op beschavingstijd vakken zijn van 't eene groote land naar 't andere groo'.e land, al over deeg kleine land heeiigevareti zoadtr d ju bodem te raken. De traditie is r.iet door gegaan, heeft zich niet allangs de jiren en de jaren doorgezet, heeft zich niet iii den vooruitgang van dat volk ontwikkeld de traditie is hier precies blijven stille staan en dat volk heeft niet geroerd. Opmerkzaam is dit feit als m°n de Westvlaamsche sprake gaat beluisteren. Die taal heeft nagenoeg alles behouden wat haar vroeger leven was tal van wendingen, tal van woorden, tal van klanken, die ciet passen op mo lerne begrippen, maar een schat zijn van eeLigtn eenvoud en een rake uiting van d;ii vlaamachen volksaard. Is de taal niet ganech het volk ? Inderdaad, en du j heeft het West-Vlaamsch volk, landploegers en koe wachters, wiens sprake zoo wonderlik den bedoelden volksaard nastreeft, traag'.aam nog behon len laat mij zeggen het onbewust geweten van zijn volksaard. Waar, elders dan hier, zou rijzen met meer kansen van goeden uitslag de oproep tot ontwaking ? Het is gebeurd en met goeden uitslag ook. In West-vlaanderen is opgestaan de grootste onzer dichters, deschoonbesnaarde en zoelgevooisde Guido Gezelle, veelvoudige ziener en merkwaardige taalvoeler. Hij was do fterke baanbreker, hij kon dragen op den ademslag van zijn machtig gevoel al dit om vangrijke leven vau zijn volk, hij dichtte maiir en dichtte, drong dieper in de volks ziel, in de volkspraak, in het oer-zuivere wezen van zijn volk en dit we/.en was oer-zuiver in zijn kunstbetrachlen, want hl wist het, met de ongemeene schranderheid zijner dichteri-iutuïie, van al het woekerend ongewas en onge lierte, daar het mede belideu was, schier ganscheltjk te ontlasten.... In \Vewt-Vlaanderen is opgestaan Guido Gezelle's leerling, Hn^o Veiriest, de frau ;ichüj£e recen sent, de gevoelige verteller, de fijnproever bij uitmuntendheid.... In Weat-Vlaamlereu is opgestaan Hngo Verriest'sleerling, Albrecht Kodenbach, de kerel met liet gloeiend hart, wet de gretige handen wijd uiigestrekt raar eene zonnige toekomst, en dewelke süerf op den drempel van zijn. leven.... In WestVlaandereu is opgestaan Stijn Slreuvels, de overweldigende schilder-met-het-woord, die aio-er de grenzen getuigenis bracht van Vlaandnren's groeiende opstanding. Al deze vier zijn West-Vlamen, en zij begrepen wat er in 't gedoe en 't gedacht van hiiii volk nog voor zuivers en helders te vinden was, en daarlangs drongen zij tot in hnn menschelijk binnenste, en zoo vonden zij de simpele eigenschappen van hun volks aard. (Juk in. de bewerking van hunne taal ginien zij dien weg op. Zij onderzochten de ongesiepen spraak vau hun volk, zij tastten er de eigenaardige draaiingen en gebaren van, zij vatten er de zinrijke woorden en vingen er de wondere toonen op, welke die taal vormen tot een onizaglijk uitgebn id klank bord. Het was alsof zij eene versche taal aan het smid-n waren, want zij bleek weidia zoo onzeggelijk veel van de akademisehe, geijkte, Nederl.mdsche taal af te wijken, dat uien vreezen ging of dit nog wel Nederlandsen. was. M !'u noemde haar ook eene gewestspraak en degenen, die ze voerden in hun kunstwerk, werden met de zonderlinge benaming taalpar U c lariali'.n aangewezen. Men begieepniet, dut deze taalparticularisten, die men op taal kundig gebied toch moeielijk alle bevoegdheid kon ontkennen, langs dien vrijen, gezonden, natuurlijken \\tg de Vlaamsche taal tot hare volle ontwikkeling zouden brengen; men begreep niet dat het verkeerd was, voor een Vlaming zoo maar te goeder irouw en zonder toezicht als de zijne aan te nemen een Nederlandsche taal, die zich in een geheel andere begripswereld ontwikkeld had, namelijk in do Hollandsche; men begreep niet dat het hier het leven zelf van de taal gold en dat het noodlottig zrn moest zijn toevlucht tot eene oneigen beêlding en een geleende uitingtkracht te nemen; men begreep niet dat bewuste taalparlicularisten van meet af am begonnen; dat ze eenigszins dronken werden iu de overdadige weelde van den eigen vlaarnschen woordenschat; dat ze, op den koop toe, meteenent nog de wegerde drukking van het officieele Nederlandscb moesten tegenwerken, en hierdoor, bij wijze van reactie, hunne taaivorming door over dreven gewestmiddelen benevelden; kortom, men wilde maar niet begrijpen dat alle onzuiverheid, wegens buitensporige toepas singen veroorzaakt, stilaan wel bezinken zou, en dat dit alles dan zou gedijen tot het echte, het eemglijk mogelijke Vlaamsen Nederlandsch, mot andere woorden: tot eene hoogerbesckaafde sterk-levende taal. En zie! nu reeds geraakt men allengs tot dusdanige uitslag, zooals u blijken zal uit delezing van Streuvels laatste werk Hvt Uitzicht der Dingen. Zulke bespiegelingen omtrent den Vlaamscheii volksaard ter verduidelijking van onze letterkundige verrijzenis, zijn van overwegend belang in de bespreking van E-jdenbach s Cjudrun, niet alleen omdat Kodenbach heeft meegedaan aan den literairen ttrijd, maar omdat bij Kjdenbach in alle klairheid en bewustzijn is opgekomen, benevens het ver langen naar de zedelijke opvaart van zijn volk, insgelijks de gloeiende begeerte naar zyn stofleiijköverheffing. Hij wilde dat zijn volk, verlaagd in de boeien van vreemde heerschappij, eindelijk vrij zou komen, en oprijzen in het licht der beschaving, oprijzen tot de hoogte van een zelfstandig kuituurvolk. Wat hij zich inbeeldde als zijnde het uitsluitelijk ideaal van zijn volk, het werd zijn eigen ideaa1. En zulk een ideaal, dat op de betrachting berust van een zoowel stoffelijke als zedelijke welvaart, heeft Kodenbach weten, te verwerken tot een kanstideaal. Dit wsa hij zijn eigen wellicht niet bewusr. Althans legi hij in eene lange voorrede geheel zijne Flammgantische overtuiging te berde, en schijnt zie i nogal weinig te bekommeren met de kunstgehalte, waarnaar hij streven zal. Doch aanstonds in een zwaren en statigen prologns treft hoezeer de bijzondere, haast lokale beteekeni", waarmede de schrijver zijn onderwerp omhaugt, door de werking van het hoogere kuustotdrag wordt verbreed, verdikt, veralgemeend en men voelt eene dramatische kracht, ontstaan oit de dubbele samenwerking van epische en lyrische vermogei.s, de vormen bereiken van wijdmenseheiijke gestalten. HERMAN TEIRLIXCK. Ou. Ie tijd'^n in den Oranje-Vrijstaat. Naar dr. tl. A. L. HA.MEI.ÜKRO'S nagelaten papieren beschreven door dr. HENDRIK F. N. MUI.I.KH. Uit g. Brul, Leiden 11)07. Dit werk is seen pleidooi, geen betoog. Het is een bekendmaking en een verwerking van geschied kundige gegevens ui t:inijn 0ranjeVrijstaatsch aichief." Aldus de fchr'tver in de inleiding. Heel de opzet van het werk toont aan, dat het dr. Muller emst is geweest met zijn bewering; dat hij zich verre heeft willen houden, en wat meer Z'gt, heeft kmiiien houden van het werken met schel e kleuren en het gebruik maken van goedkoope effecten. Maar en dat is een bewijs van de deugdelijkheid, van de streng logische geiiachtengang v'an het Werk als men het werk leest dan wordt het, zakelijk en tchrnbaar koel geschreven, n welsprekend pleidooi, n niet te weer spreken betoog. Dit geschiedverhaal is een doorloopende aanklacht tegen Engelsen machtmisbruik, zonder de gebreken der boeren te bewimpelen of hun iwakke zijde te ver bergen. Komt aan dr. Muller de eer toe tal van bescheiden en otlicieele stukken voor ons te hebben verwerkt, de persoon die ze op s^chrift stelde, of althans lij het opstellen der staats stukken een gewHitign rol heeft gespeeld, is rnr. Hamelberg. Een man, van wien oogenFchijnlijk hél weinig te wachten was; die a's i echter plaatsvervanger te Amersfoort grappen op'eekent, over welke men zelfs niet kan glimlachen en uitvoerige betoogen over aangelegenheden van geen belang". 1} Eeist in den Vrijstaat vindt hij g^legenhe-H zijne talenten te ontplooien. Vernemend, dat dit nieuwe gemeenebeet nog geen enkele rechts geleerde hjk was, bes.oot hij er heen te gaan. Na ten uitvoerig beschreven zeereis (hij moest zelf daarvoor wijn. beddegoed en kaarsen opdoen) kwa n hij, 24 October 1855, Kotterdam veria'en hebbend, 24 December te Kaaptad aan. Heel kal mpj es aan ging het schip \andaar naar Atyab, na een ver blijf van :;4 dagen te Kaapstad; tijd wasvoor de reeders toen blijkbaar geen geld. HaJielberg vertrok wlf per kar naar zijn toekotnstige woonp aats. De redenen tot stichten dezer nieuwe Vrijsta-t worden door dr. M. meegeileel l; ik kan dus volstaan met daarnaar te verwijzen. Duidelijk blijki dan ook dat na eenig onderhandelen de Engelgchen de Oranje-Vrijstaat volkomen hebben erknul. liet wa» echter nog steeds waar, wat in 1(103 de Z'-veed-che resident Harold Appel boom te 'sdravenhage aan zijn Koning schreef: Het schijnt niet raa Izaam zich al te veel te engageeren met een natie als de Kngelsche, die, wanneer zij haar verdragen, en traktaten langer moet naleven dan haar voordeel meebrengt, daartoe gedwongen en genoodzaakt moet worden, waarover al haar naburen klagen en hetgeen, wegens baar macht in zee, niet zonder het grootste gevaar kan gebeuren. -) Wel was 30 Januari 1854 bij koninklijk besluit de heerschappij der koningen over de bouvereiniteit opgeheven, het besluit is abandon and renounce for ourselves, our Heirs and Succes-gors, all Dominion and Sovereignty of the Ciowu over the Territoiies, designated in onr letters by the name of the Orange lliver erriloiy".3) Maar, nu het niet langer Kngeland's voor deel was, werd het gemaakte verdrag ver geten. Trouwens, in hetze. ]'de jnar dat de Oranje-Vrijstaat werd erkend en Engeland daarmee partij koos tegen de naturellen, schreef Clerk, de Engelsche diplomaat: Ik ben van meening dat het uiterst aanbeve lenswaardig is oui de zaken tusschen ons en Mosjesj (het naturellen hoof!) zoo te laten, dat die niet een nauwere connectie uitsluit." Aan Hamelberg's diplomatiek beleid is het te danken dat bij de tweede convent'e van Aliwal-Noord met den gouverneur Wodehoude aan den Vrijstaat mér land bleef dan de imperialisten en zendelingen (waarover straks meei) hadden verwacht. Tevens werd nog eens uitdrukkelijk herhaald dat het nieuwe tractant aan de ocafhankelijkheids conventie g ten afbreuk kon doen. In een opzicht hadden echter de imperia listen volkomen hun zin; ze hadden gezien, dat het hun kon gelukken de Britsche regeering te dwingen tot het verbieden van ernstige verdragen, zelfs van verdragen van overwegend belang voor de republieken." De inboorlingen wisten nu dat Engeland hun wilde helpen, zoodra dit slechts wasten nadeele van de boeren. Deze laatste hadden nu moeten afstaan aan de Bazoetoa gronden ,,welke reeds bet eigendom waren geworden van private personen", van al 't gestolen vee kregen ze geen enkel stuk terug. Dit alles was echter nog maar spel. In 1867 werd de eerste diamant ontdikt in een hoopje steenen van de Orarje Rivier af komstig. Het imperialisme lag nu op den loer om deze begeerde buit in haar klauwen te krijgen. Hoe? Door de valsche aanspraken te ondersteunen van een halfbloed, beginselloos, gevoelenloos en tuk op weelde Of schoon zelfs brilsche getuigen zijneaanspraken voor ongeldig verklaarden en eveneens, eenige jaren later de Britsche rechter. Barkly, de engelscbe gouverneur zag niet op zulk een kleinigheid. Eerst liet hij de president van Transvaal er in loopen door hem een valsch stuk te laten inleveren, dat hemdoor een zendeling ('.'.) was ter hand gesteld. Daarna zal hij met Vrijstaat afrekenen. .. . Natuurlijk onder edele beweegredenen ! De eugelschen zijn gewoon hnn staatkundige beweegredenen te steken in de klee.leren van recht, billijkheid en zelfs plicht''. 4 Lord Kimberley verklaarde: De Engelsrche regeering heeft geen verlangen de diamantvelden aan het Britsche grondgebied te b echten". 5) Den 4 Nov. 1871 deed Barkly de diamantveld^n in beslag nemen en door gewapende politie bezetten. Men zou nu rneenen dat het imperialisme teneden kon zijn met zijn buit. Integendeel! Toen het bl.jek dat bui'en het nu als Britsch geproclameerde gebied juist veel diamanten werden geyunien, werd een nieuwe kaart ge?????????????«?«U^lK^HBl Kooptgeen Zijde! zonder eerststalen onzer gegarandeerd soliede prachtig mooie nouveautés in zwart, wit en gekl. gevraagd te hebben. Specialiteit: Zljdestoffen voor Brtiids-, Bal-, Gezelschaps- en Wandeltoiletten en voor Blouses, Voering enz- van 60 cents lot 9 gulden per Meter. Wij verkoopen direct aan par ticulieren en zenden de gekozen zijdenstoffen franco vracht en rechten aan huis. SCHWEIZER & Co.. Luzern H26. (Zwitserland). Zijdestoffen-Export. Kon. Hofl. luchtkuuroord van Nederland , , , , _, _ ' Huis 1ste Bang: HotCl (ICS PayS'BaS. Mat. pr. Tuin. Pension. Omnib. El. licht enz.' Door dui-enden al" HET BESTE eikend. Wie altijd versche en heerliji smakende Groenten en Vruchten hebben wil, bestelle KRUMElCH'sInmaakpoiten. Met metalen deksel. Van steen met zoutglazuur overtrokken. Vraagt uwen Winkelier in huishoudelijke artikelen d* brochure: Hoe maakt men het bos: Fruit en Gioentcii in", weike U grans word; \e-strekt. En gros bij: JOU. II. \\\ KR JltlHEï, lumfoort. ExtraTarwebl o em voor de fijne keuken. l Pakje wan 14 Kilogr. ?0.121 Mld.VGORMEEL-EN BROODFABRIEKEM VIJZELGRACHT 28. *- «SU opgave van uw adreo wordt U door de Afdeeling BroodfabneK particulier bediend BOUWT , NUNSPEET o/d. VELUWE. Inlicht, b d. Vereeniging Kantoren voor Vaste Goederen in Nederland te Nunspeet.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl