De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 18 augustus pagina 1

18 augustus 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H', 1573 DE AMSTERDAMMER A°. 1907. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor hidiëper jaar, büvooruitbetaling mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/a Zondag 18 Augustus. Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VEBRE EN VAN NABIJ: De sluier, ?over de aproviandeering van de stelling van Amsterdam, een tipje opgelicht. Het Engelsch procesrecht, door J. H.Heerspink. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: De ge meente als werkgeefster, door S. FEUIL LETON: Het geheim, I. Naar het Engelsch, van Wtuy E, Wilkena Freeman. KUNST EN LETTEREN: Van Wisselingh'e verzame ling, door Plaaachaert. Iets over Huygene, J, door N. C. Meijer Drees. BOEKAANKONDI6ING. INGEZONDEN. VOOR DAMES: Taal en andere vormen, door F. S. M. 'G&yot. Elisabeth Ney, t, Een "boekdrukkery in een nonnenklooster. ALI/EKLEI, door Caprice. UIT DE NATÜUfi, door E. Heimans. De Woonhuisprijavraag van De Amsterdammer, II, door J. H. W. Iieliman. Portret van Björnstjerne Bjömeon. De Indische schilderij bij Frederik Maller, door S. Kalff, met af b. Etsen-verzamelingen, of van lithografiën, enz., door JPlt. Muziekbeoordeelingen, III, door Aa*. Averkamp. Bjj dr. Marmorek, II, <(slot), Naar het Duitsch, van Paul Block. FINASiCISEELE EN'QEGONOMISCHE KRO NIEK, door Ales. J. Hendrix en V. d. S. Een Derde Kamer, door Bernard Canter. SCHETS JiE.?DAMBiRUBBIEK.?SCHAAK SPEL. ADV'ERTENTIEN. De sluier, over de approviandeering van de stelling van Amsterdam hangende, een tipje opgelicht. Uit den aard der zaak beeft de appro viandeering van de stelling van Amster dam ook in hooge mate de aandacht getrokken van het groote publiek. En dit is zeer natuurlijk. Het betreft hier immers een militair belang, waarmede schatten gemoeid zijn. Langer dan een kwart eeuw wordt van de zijde der volks vertegenwoordiging en van de pers aange drongen om deze belangrijke zaak af doende te regelen. Het niet slagen daar van is in hoofdzaak een gevolg van de groote sommen, welke met een afdoende regeling gemoeid zullen wezen en daar voor deinzen de ministers van oorlog terug. De eene minister na den ander stelt de afdoening uit, zooals reeds meer malen ook in dit weekblad werd aange toond. Omtrent den gang van zaken in den laatsten tijd zij in herinnering ge bracht, dat de Minister Eland, om tot uitstel te geraken, een staatscommissie in het leven riep, welke later gevolgd «verd door andere soortgelijke commisfiiën, dat de ministers Eland en Bergansius de zaak verder blauw blauw lieten, wat aangaat het nemen van afdoende maat regelen en dat Minister Staal, opziende tegen de groote uitgaven, niet inging op 4e voorstellen van eerstbedoelde staatscommissie, welke daarop neerkomen dat ai dadelijk acht millioen en verder j?.arlyks vijf ton noodig zullen zijn. Een eigenaardig licht is intusschen, onder de regeering van den Minister Staal, op deze zaak geworpen. We heb ben het oog op hetgeen aan den dag is gekomen bij de voorloopige behandeling jn de Tweede Kamer van een verzoek schrift om rechtsbedeeling bij dit staats lichaam ingediend door den hoofdofficier, belast met den intendancedienst in de stelling van Amsterdam, Omtrent dit merkwaardig stuk bracht de commissie voor de verzoekschriften op 27 Juni 11. \erslag uit aan de leden der Tweede Kamer. Wij teekenen daaruit het volgende aan: Behalve op eenige kleinigheden, als daar zijn: dat verzoeker in een verga dering door schouder ophalen of oog bewegingen te kennen gaf dat hij be schouwingen van den voorzitter 1) niet deelde, over het verschil tusschen de beteekenis van verpleging" en appro viandeering" enz. grondt zich het samentreffen in hoofdzaak op een proefneming met persturf, waarvan bet verloop niet was overeenkomstig de inzichten van den stelling-commandant. 1) Het is uwe commissie uit de over gelegde bescheiden allerminst duidelijk geworden, dat het ongunstig oordeel over deze hoofdzaak gerechtvaardigd zoude wezen. Men vraagt zich af, of indien de stelling-commandant in zijn inlichtingen te kennen geeft, dat hij persoonlijk in staat is om op zijn bureelkachel het vraagstuk der persturf tot oplossing te brengen 2) wel de noodige ernst heeft voorgezeten, die niet alleen vereischt wordt bij de oorlogsvoorbereiding in de Amsterdamsche stelling, maar evenzeer waar het er op aankomt rechtvaardigheid te betrachten tegenover ondergeschikte officieren, wier toekomst bijna zonder beperking in handen der bovengestelden ligt. Allerzonderlingst en in het hooge belang der zaak meent uwe commissie daarop nog even de aandacht te moeten vestigen is de zienswijze, die de ge wezen stelling-commandant 1) was toe gedaan ten opzichte van de taak eener staatscommissie, welke zonderlinge op vatting aanleiding is geweest, dat ver zoeker in diens beoordeelingslijst zeer ten onrechte een grief is gemaakt. Het kwam mij aldus zegt de stellingcommandant woordelijk om verschil lende gemakkelijk te doorgronden redenen geicenscht voor, dat in die commissie (ver pleging van de burgerbevolking bij inslui ting van de stelling van Amsterdam) zoo min mogelijk door uitlatingen van militaire zijde de meening ingang zou kunnen vinden, dut iet» op bedoeld gebied nog niet in orde was," enz. 3) En toen nu verzoeker op zeker punt eerlijk zijn meening had te kennen ge geven, luidde de ongunstige aanteekening in zijn beoordeelingslijst aldus: Hetgeen door den Intendant in eene vergadering waarin ook burgerpersonen aanwezig waren, gezegd werd, kwam mij niet handig voor.'1' 3) Dat geldt eene vergadering van leden eener staatscommissie, waarvan de taak is de regeering en volksvertegenwoor diging voor te lichten.! Yolkomen terecht weerlegt verzoeker de beschuldiging dan ook op de volgende wijze: Of het daarentegen mogelijk is, tegen over eene staatscommissie, die juist ter wille van de voorbereiding van de ver pleging der iw^frbevolking in het leven is geroepen, te voorkomen, dat de meening ingang zoude vinden dat iets op bedoeld gebied nog niet in orde is", is mijns inziens zeer te betwijfelen. Waar op dit gebied nog zoo weinig in orde is, 3) acht ik het integendeel zeer noodig, dat de leden der bij Koninklijk besluit benoemde com missie den waren toestand in dit opzicht volledig kennen en zich niet behoeven af te vragen, waartoe de commissie dan eigenlijk is ingesteld, als alles in orde is...." Tot zoover de commissie. Voorzeker hebben weirügen buiten het leger kunnen gelooven, dat toestanden als de boven omschrevene zich in ons land kunnen voordoen. Toch heeft het gebeurde een groot voordeel. Nu immers zullen er wel geen volksvertegenwoordigers meer aange troffen worden, die gelden voor de afwer king en de approviandeering van de stelling van Amsterdam wenschen te voteerea, alvorens over deze zaak het noodige licht is ontstoken. E. VAX GENOT. 1) Het betreft hier den tegenwoordigen Minister van Oorlog. 2) Het vraagstuk om geperste turf aan te wenden voor de approviandeering, is sedert jaren in studie en werd voor dit belangryk onderwerp een staatscommissie in het leven geroepen. 3) Wij cursiveeren. Het Engelsche procesrecht. M. de B. Mr. Roosegaarde Bisschop, Advocaat te Londen, wist in Maart 1907 in belangwek kende redevoeringen in Nederland voor de wijziging van zijn procesrecht scherp de aandacht te vestigen op het Engelsch proces recht. Dat procesrecht beveelt zich door den ?waarborg voor snelle behandeling aan. De levendige voorstelling, welke Mr. Bisschop van het geding gaf, is wel geschikt menig een onder de bekoring te'brengen van het Engelsch proces. Toch schijnt overneming mij niet gewenscht. Daarom waag ik een poging om de oogen van belanghebbenden te openen voor de schaduwzijde. Het geschrift, hetwelk het geding opent, is de dagvaarding. Zij bestaat in eene op roeping om voor den rechter te verschijnen. Op de rugzijde er van wordt de reden be knopt omschreven in dezer voege: wegens laster-'' Aanstonds valt het op, dat aan de beknoptheid de duidelijkheid wordt ten offer gebracht. De gedaagde moet gissen, welke de strekking der dagvaarding is. Zij maakt inbreuk op zijn recht van verdediging. Eerst de openbare terechtzitting brengt het vereischte licht. Bijgevolg is het gevaar van overrompeling niet denkbeeldig. Op den rechtsdag betreedt de rechter, geheel onkundig van de zaak, de rechtzaal. De zaak wordt in haar geheel voor hem behandeld en de rechter geeft onmiddellijk vonnis, Deze behandeling stelt buitengewone eischen van 's rechters combinatievermogen en biedt groote kans voor rechterlijke dwaling. Het debat over het rechtspunt, hetwelk voorafgaat aan het bewijzen van de feiten, is een debat tusschen den advocaat en den rechter. De rechter toetst de argumenten van den advocaat aan zijn eigen rechtskennis en deinst er niet voor terug onmid dellijk zijne meening te zeggen. Zelfs laat de rechter zich soms aldus uit: Ja, dat moogt u zoo meenen, doch dat is onjuist, want in die en die zaak heeft de rechtbank beslist, dat zoo en zoo zal gelden." Zulk een debat is ten eenenmale mis plaatst. De rechter wordt pleiter. Hij neemt de taak over van den advocaat van partij. Door het toetsen der argumenten verraadt hij zijn standpunt. Door het uiten van zijne meening loopt hij op het vonnis vooruit. Eindelijk door het motiveeren van de onjuist heid van het gevoelen van den advocaat noemt hij met zoovele woorden zijne rechts gronden. Het debat is evenwel, behalve ontijdig, geheel overbodig en inconsequent, want partijen hebben hare advocaten en aan deze draagt het Engelsch recht de leiding van het geding op. Een bron van gevaar voor overrompeling is voorts de eross-examination (kruisver hoor). Deze is de ondervraging van den advocaat van de tegenpartij na het verhoor door de partij, die de getuigen voor den rechter deed verschijnen. Op de cross-exa mination kan de advocaat zich voorbereiden. In het stellen van vragen is hij vrij. Zij schenkt hem de gelegenheid op het door getuige gegeven antwoord telkens onmid dellijk een nieuwe vraag te doen volgen. Wat het laatste betreft, het behoeft geen betoog, dat de ondervraagde dan geen tijd heeft om de draagkracht der vraag te over zien en evenmin om zich de gevolgen van een gegeven antwoord duidelijk te maken. Dat moet tot OE voorzichtige uitingen leiden. Mr. Bisschop geeft toe, dat de advocaat van do ondervragende partij daarvan mis bruik kan maken, maar meent het middel tot herstel te vinden in het toezicht van den rechter en in de reëxamination. Ik geloof, dat het voor den rechter uiterst mpeielijk is bij eene sneue ondervraging bijtijds tusschen beide te komen, en de reëxamination of ondervraging door den advocaat der eerst ondervragende partij volgt zoo schielijk op en wordt zoo geheel bepaald door het kruisverhoor, immers hij is gebonden aan de punten van het kruisverhoor dat het voor dezen ver van gemakkelijk, zoo niet onmogelijk, is door eene consequente ondervraging de nadeelen van het kruisverhoor ter zijde te stellen. Het komt mij daarom voor, dat het middel tot herstel meer in de verbeelding dan in de werkelijkheid bestaat. Voeg daar nu bij den voorsprong, welken de deskundige heeft in de voorbereiding en in het onbeperkt vraagreeht, en de slotsom kan niet auders zijn dan dat het kruisverhoor gemakkelijk aanleiding geeft tot tendentieuze onder vraging en vreesaanjaging en zoo onbe vangen en juiste getuigenverklaring be lemmert. Bij het kruisverhoor houdt de rechter toezicht. Dat toezicht oefenend, wijst hij den advocaat er wel op, dat hij een vraag slecht heeft gesteld en op een door hem aangegeven wijze had moeten stellen. Die wijze van toezicht houden heeft bedenkelijk veel overeenkomst met meepleiten. Mr. Bis schop zegt dan ook, dat de rechter wel eens te veel spreekt. Maar bovendien kan zich daaruit een debat ontwikkelen tusschen den rechter en den advocaat. En dit is weder ten eenenmale misplaatst. Zulk toezicht draagt tegelijk het karakter van raadgeving. Dat is niet de taak des rechters. Hij zit er om de waarheid te ver nemen met het oog op zijne beslissing. Uitingen als rik ben dit of dat met u eens, of niet eens" zijn uit den booze. Immers het is gewoon vooruitloopen op het vonnis. De cross-examination en de reëxamination kunnen door hare snelle opeenvolging en haar snel verloop ook een bron van ver gissingen worden voor de advocaten. De advocaten leiden de verhooren. Die regeling legt de leiding in handen vaa partijdige personen en is geschikt in de hitte van den strijd de waarheid te doen zoek raken. Terecht ziet Mr. Bisschop in het nietschriftelijk constateeren van de verhooren een zwak punt van het Engelsch proces. Men mist daardoor immers elk behoorlijk middel van controle en berooft zich van het fundament, hetwelk gelegen is in de verhooren. Langs dien weg kunnen dus verhoor, cross-oxamination en reëxamination ernstig gevaar opleveren voor verwarring in deu loop van het geding. Een ander bezwaar, aan het Engelsch proces verbonden, is de duur der terecht zitting. Hij is van 's voormiddags half elf tot 's namiddags vier uur. De eene zaak volgt de andere op. Dit geschiedt eiken dag. Onbetwistbaar te lang en bij de over lading van den rechter met werkzaamheden veel te vermoeiend, 's Eechters aandacht moet verslappen. Het Engelsch recht kent voor de advo caten een eerste termijn, een antwoord en een repliek, maar geen dupliek. De rechter laat een tegenpleiter niet aan het woord, indien hij toch niet overtuigd is. Een en ander schijnt me eene verkorting van de rechten van de betrokken partij. De wijze van behandeling moet niet afhangen van het al- dan niet-overtuigd zijn van den rechter, maar van de volledige toelichting door of van wege partijen.^ Immers, du choc des opinions jaillit la vérité. Uit het Engelsch stelsel vloeit voort eene over wegend nzijdige toelichting door een der partijen. Een merkwaardigen indruk maakt het, dat de pleidooien soms dagen achtereen duren. Ook .hier moet verslapping van 's rechters aandacht intreden. Daarbij voegt zich het verlies van het voordeel der snelheid. Een nadeel van het Engelsch recht is, dat men geen schriftelijk vonnis heeft. Nooit zal het te bewijzen zijn, in welken zin het is gewezen. Uitdrukkingen als voor eischer" of voor gedaagde" zeggen te dien opzichte niets. Een parodie op het Engelsch stelsel wordt m. i. geleverd door het voorbehoud van het vonnis in sommige gevallen. Dan wordt het vonnis soms eerst na weken en nog wel schriftelijk gewezen. Naar het Engelsch recht hangt de gron dige behandeling af van den behandelenden rechter. Dat moet echter niet eene quaestie van den persoon zijn. De regeling van het recht moet eene grondige behandeling waar borgen. Een donkere schaduw valt op de gewilde snelheid van het Engelsch recht door de onzekerheid in vele gevallen, wanneer de zaak voor den rechter komt. De gevolgen zijn uitstel en kosten. Zoo heeft het zich volgens Mr. Bisschop voorgedaan, dat eene zaak hangende is geweest van November 1906 tot Februari 1907. Gedurende dien tijd moesten partijen met hare getuigen zich gereed houden voor den rechter te ver schijnen. De termijn van hooger beroep, als regel vastgesteld, is niet bindend. Integendeel ia hij afhankelijk van het wisselend inzicht des rechters. Dat is eene interessante bij drage tot de rechtszekerheid. De omgaande gerechten in Engeland geven slechts ns in de drie maanden de gelegen heid tot het voeren van een proces voor die gerechten. Men is daarbij gebonden aan de advocaten, die die gerechten vergezellen. Ook hier gaat wederom het voordeel der snelheid verloren, tenzij men de duurte van de reis naar, van het verblijf en de geding voering te Londen trotseere. In het algemeen is het ontegenzeggelijk waar, dat de Engelsche rechter niet lijdelyk is. Maar door zijne deelneming aan den strijd daalt hij af van het verheven stand punt van den onpartijdiger! rechter om zich te mengen in den strijd van partyen. Hij overziet den rechtsstrijd niet meer onbe vangen en beslist niet objectief het geschil. Daarin ligt eene miskenning van zijn taak, welke is die van onpartijdig leider, wiens streven gericht is op het vinden van de materiëele waarheid. Een vreemde tegen stelling schijnt, dat volgens het Engelsch recht wel de jury de onpartijdige beoor deelaar moet zijn van de feiten en het bewijs, maar niet de rechter. Door het tusschen advocaat en rechter dikwijls gevoerd debat en door het ingrijpen in het geding op de wijze, als de Engelsche rechter het doet, ontstaat licht verwarring in het geding en wordt het ontwerpen van een duidelijk beeld van het geschil ernstig bemoeilijkt. Het wil mij voorkomen, dat het Engelsch systeem niet consequent is doorgevoerd. Grijpt de rechter in in den gang van het geding, dan neemt hij door zijn wijze van ingrijpen deel aan den strijd en brengt zijne onpartijdigheid in het gedrang. En voor een onderzoekend rechter treedt hij te veel terug en laat het overwegend aandeel in de leiding van het proces te zeer over aan de deskundige vertegenwoordigers van par tijen. Daardoor ontaardt de rechtsstrijd te zeer in een schaakspel met het daaraan verbonden doel door handigheid in het spel de tegenpartij schaakmat te zetten. De snelheid doet bovendien te zeer af breuk aan de grondigheid der behandeling en geeft het recht het voorkomen van haastrecht. Typeerend schrijft Mr. Caroli in zijn praeadvies aan de Juristenvereeniging: de Engelsche procedure is het beeld van een op de spits gedreven oorlog. Partijen stellen zich verdekt op, laten zich zoo weinig mogelijk in de kaart kijken, bewaren het stilzwijgen over hare bewijsmiddelen en sparen haar volle kracht voor de openbare terechtzitting. In het Engelsche stelsel weerspiegelt zich het Engelsche volks karakter." Enschedé. J. H. HEEKSPIXK. lUIUUIIHIMUlillllllllllllllllllllllilllMJIMIIIHII Sociale, iw De geieenten als wertgeefsters. De buitengewone levendigheid, waarmee dit jaar de raadsverkiezingen gevoerd zijn, en het zeer groote aantal sociaaldemocraten dat zich in een groot aantal plaatsen raadszetels heeft weten te veroveren, zijn vol strekt geen toevallige, als vanzelf en zonder aanleiding geboren verschijnselen. Plaatse lijke kwesties en sterke propaganda zijn hierbij ongetwijfeld in het spel geweest maar het feit, dat dit verschijnsel zich in zoovele plaatsen voordoet, en speciaal in de groote en proyincie-hoofdsteden, wijst wel op homogeniteit in oorzaak. Van de oorzaak kan men hier wel niet spreken. Maar n der oorzaken is toch: de sterke ontwikkeling van de bedrijven en de publieke diensten der gemeenten, waar mee het aantal der geëmployeerden in haren dienst xich voortdurend sterk uitbreidt. De exploitaties nemen toe, de zorg der Ge meenten op sociaal terrein, met het daar voor noodige personeel, breidt zich voort durend uit. En nu kan geen enkele ge meente er aan ontkomen, dat aan hadr, wat aangaat de vervulling van haar taak als werkgeefster, hoogere eischen worden gesteld dan aan particulieren. De Gemeente is nu eenmaal de uitdrukking van de. sociale gemeenschap, die, waar het aankomt op het treffen van regelingen ten behoeve dergenen die in haren dagelijkschen loon dienst zijn, redelijkerwijze gesproken een voorbeeld behoort te zijn voor particulieren. Redelijkerwijs gesproken herhaal ik. Min of meer blijft ook de Gemeente steeds opden bodem van wat eenmaal algemeen als regel is erkend. Een buitengewone uitzonderings-positie kan ook een gemeente hare werklieden en beambten niet ver schaffen zoomin als het Rijk. Doch waar aan deze werklieden en beambten het middel der werkstaking om door eigen krachtea zich rechten te verschaffen, hun loon te verhoogen, vacantiedagen te verkrijgen, den werktijd te verkorten, ontnomen is, daar mag toch minstens van de Gemeenten ver wacht worden, dat zij waarborgen geven voor een even sterke stijging van dien levensstandaard, toekennen van rechts middelen en medezeggenschap, en toekennen van faciliteiten, die bij particulieren meer en meer toepassing vinden. Dezer dagen heeft de Nederlandsche Bond van Gemeente-werklieden zijn jaarfterslag over 1705 gepubliceerd, en aan dat jaar verslag is toegevoegd een overzicht van de arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en facili teiten in verschillende steden onzes lands. Daaruit zijn merkwaardige conclusiën te trekken. In de eerste plaats de zorg voor ouden van dagen, weduwen en vreezen. Een ouderdomspensioen bestaat thans bijna overal reeds in de grootere gemeenten onzes lands, maar t ach wordt er nog van een twaalftal plaatsen gemeld, dat deze eerste sociale zorg van de Gemeente jegens hare loontrekkenden ontbreekt. De grootste dezer plaatsen zijn Hooge veen, Venloo,Wageningen, Apeldoorn, Bussum, en dan volgen nog enkele kleinere gemeenten. In Alkmaar is het in bewerking. In de Gemeenten waar deze zorg wél ge nomen is, bestaat er nog weer groot verschil tusschen de wijze waarop. In de meeste groote, en een aantal kleinere gemeenten geschiedt dezeouderdoms-verzekering£w«:/«r dat de werklieden er voor betalen. In Amers foort echter stort de werkman er 4 pCt. van zijn loon voor, in Gouda 3 pCt., in Haarlem 2 pCt., in Leiden 2/£ pCt,, in Nijmegen. zelfs 6 pCt.! Persioneering voor weduwen en weezen bestaat nog slechts in de grootste gemeenten, waarvoor ongeveer overal, waar ze bestaat, door de werklieden zelf betaald moet worden. Een aangename indruk maakt de kolom: vacantie- of verlof-dagen, die thans in on geveer alle grootere, en de meeste kleinere gemeenten wordt toegekend. Bovenaan staat de gemeente Ede, met... 14 dagen vacantie ; Amsterdam, Haarlem, Leiden, Leeuwarden, Rotterdam en Zaandam geven 6 en 7 dagen, de overige 4 en 5 dagen; alleen Schiedam en Wageningen geven 3 dagen. Alle natuur lijk met behoud van loon. Merkwaardig is het nog te vernemen, dat er in een aantal kleinere gemeenten, maar onder de grootere ook een enkele, b.v. Maastricht geen boetestelsel bestaat. Uitvoerige mededeelingen worden ook nog gedaan omtrent de loonen, waarop echter moeilijk te baseeren valt, omdat in de groote gemeenten veelal het loon wordt aangevuld door aangenomen of taakwerk, waardoor oververdiensten bereikt worden. Om een gemiddelde te nemen, wordt als het hoogste loon gemeld dat van Den Haag, nl. ?13.?tot ?15.20; vervolgens Amster dam, met ?14.40; Eotterdam van ?12.65 tot ? 13.75 ; Arnhem van ? 11.80 tot ? 13.80. De hoogste loonen waarvan melding wordt gemaakt, zijn die van de straatmakers te Rotterdam, van ?17.28 tot ?20.58. Zooals gezegd, valt hierop echter niet volkomen te baseeren, omdat in den regel, door aan gegeven werk, in de groote steden d e loonen hooger zijn dan het gemiddelde, naar het uurloon berekend. Omtrent den werktijd wordt gemeld, dat voor de gewone categorien van werklieden deze varieert van 54 tot 72 uur per week. Deze laatste komt voor te Doesburg, terwijl 54-urige werktijd te Leiden is ingevoerd. Over 't algemeen echter is het 60 uur per week. Stiefkinderen zijn over 't algemeen de brugwachters, die veel langeren werktijd hebben. Amsterdam 72 en 84 uur, Apeldoorn 81 uur, Arnhem 98 uur, Leeuwarden 100 uur, Utrecht 119 uur. Uit een vergelijkend overzicht met ver schillende buitenlandsche steden blijkt, dat, de arbeidsvoorwaarden in Nederlandsche steden niet als bijzonder gunstig uitblinken. Wij komen daarop later nog wel eens terug.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl