De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 18 augustus pagina 2

18 augustus 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M i T h R D A MM E R W E E E B L A D V OOR N E D E R L A N D. No. 1573 (Pulchri. Augustus) Notities. II. Den Jongkind wierd, de p'aats der eere gegeven. Om zyn kleur-vloed? Het is een schilderij uit 1873; de voorstelling: de Nieuwe Haven te Rotterdam. Het is geen van de beste werken van dezen schilder. Het is on'rustig. Het geeft een oogenblik van den dag ?waarop verschillend licbt wel een rillend spel Tan glansen geeft en van schijnsels maar kunst is rust, is evenwicht. Kunst moet als xe zulke mom anten wil weergeven, ze schik ken. tot een bezonnen een heid. Ken schil der^ mag niet onrustig zyn; de verhoudingen Tan het lichte en van het donkre hooren zulke te zijn dat ze een geheel geven, een wn-heid. Die eenheid is in dit schilderij niet. De figuurtjes zijn zwak, en de welving ran de lucht is niet uitgedrukt. Zoo als het hier hangt zyn er te veel, op den duur, Hinderende tekortkomingen in, dat de plaat selijk gulle kleuren-vloed deze voldoende zou verminderen totdat het werk een aangenaam &ei te zyn. J<u:ob Maria' Trek vaart" ia _ liet zuiverste van de 5 werken hier. Op den Doorgrond een man op een wit paard een schuit trekkend "-(het trekken is niet voldoende gegeven). Achter hem over de heele breedte van de aquarel een vaart, ' -waarachter een stad met een koepel. De bekoringen van deze waterverfteekening zijn een zuiverheid in haar verwen; de fijne lengte die in de kanten van de vaart gegeven is geworden, die het geheel verwijdt en vergroot; in de werklijkheid en fijnheil van het luchtje staande achter en over de stad, met haar Bchoonen koepel. In De Zusjes" een kind xittend in de bakerstoel, een ander er voor «taand, ach er beide een gobelin zijn de kleuren vol en fijn. De twee b au we jurken \>.v. Maar de en profil geziene kinderen zyn niet los van den achtergrond, wat het gansch (net zijne kleur!) ietwat vermindert. In Pioegers" is het effect juist weergegeven: een lichte plek van lucht links op het schil derij, rech s een donkerder plek, over akkers, met duinen in den achtergrond. Er is echter armoede in de teekening: zie de wilgen, zie de man den ploeg tiüeid achter zijn paard. . De lucht i?, met zijn schoon b'auw, dat krachtig en licht is, een van de bij blyvende dngen van den Schelpenvisscher." In de latere teekeningen van M. Maria (het worde . elders, zoo mogelijk psychologisch verklaard) gaat de vorm te loor, te veel. In de teekeBingen Voor het altaar" en de andere kin" deren" is op te merken hoe hetprjcédéhet ?loffelijke overwon maar er U, eveneens te »ien, dat de kracht van uitbeelding niet meer di^ is van vroeger. In een schilderij zooals het Mei-je in de keuken (Mesdag museum) is de droom niet geringer, en is da vormen rijkdom grooter. Er is zeker in d;ze laatste teekenmg minder materie maar de verliezen zyn daardoor ce groot geworden aan uitduiding in lynen, voornamen tly k in de zuive heid en .kracht van het gevoel. Een weeke zinnelijk heid is eveneens in deze werken, Een studie uit Ojsterbeek. van een groote knapheid, ?wordt Letn toegeschreven. De lucht ia o. a. MtiliiiiiiiiiiiiiiniiiiiiilliMiiiiiiiiiiiiilii HET GEHEIM, Naar het Engdtch, van MAEY E. WILKEXS FBEEMAN. I. Catherine Gonld kwam om half negen Laastig het huis binnen. John Greasoa, de man met wien zy verloofd was, zat in de voorkamer met haar moeder en tante Sarah. In den salon brandde de kachel en was het licht aangestoken, maar daar Catherine niet thuis was, toen hy kwam, was John bij haar moeder en tante gaan zitten Zij hadden alle drie op Catherine gewacht met nieuwsgierig ongeduld. Het was niet laat geweest, toen John kwam, nog maar kwart voor acht, doch Gatherine was anders altijd thuis om hem te 'verwelkomen, maar dien avond was zij er niet, en om de een of andere reden kwam hun dat allen zonderling voor. Ik begrijp niet, waar Catherine is," zeiie haar moeder telkens, min of meer onrustig, terwijl zij zaten te wachten. Misschien is zij even naar het postkantoor geloopen of naar den winkel," veronderstelde tante Sarah. Tante Sarah zat te breien aan een fijn wit wollen doekje. Zij was" ook een beetje onrustig-verbaasd, maar zij hield geen oogenblik op met breien, hoewel zij vol spanning luisterde naar Catherine's voetstap en herhaaldelijk een blik wierp op de klok. ' Toen zij haar opmerking over het post'kantoor en den winkel maakte, fronste John Greason de wenkbrauwen. HU was een knappe jonge man met een vierkante kin. Hy had 'een doos bonbons voor Catherine meegebracht en hield die op zijn knieën, terwijl hij zat te Vachten. De laatste post komt orn vijf uur aan," zeide hij. En Op weg hier heen ben ik in den winkel geweest, en daar was Catherine niet. En als zij op weg naar huis geweest ?was, zou ik haar zijn tegengekomen." ' Dat is zoo," zeide Catherine's moeder. V,IK begrijp niet, waar zij is. Ztj gaat nooit uit zonder te vertellen waar zij heengaat en Jjovendien wist zij, dat jij zoudt komen." O, zij is natuurlijk even bij den een of ander Bangeloopen," zeide John. Hij deed zij n best, op nonchalanten toon te spreken, maar te ver geef J. Ondanks zichzelf bleven zyn wenk brauwen gefronst. Hij was boos, al was het t redelijk. Hij was een eenige zoon, en was gewend', dat alles altijd ging, zooals hij wilde, ,Zyn moeder en zijn beide zusters hadden altijd gemaakt, dat alles ging, zooals hij wilde. Als John niet had, wat hij wilde hebben, hadden zij het gevoel, alsof er iets niet in orda was in het heelal. En nu kwam het hem onbegrijpelijk voor, dat Catherine had kunnen uitgaan, terwijl zij hem verwachtte, n terwijl hy altyd precies om kwart voor ftcht kwam. Hij trachtte op onverschilligen toon over het weer en het laatste dorpsnieuws te praten. Als Catherine Goul l verkoos uit te gaan, wanneer zij wist, dat hij zou komen, en niet te vertellen, waar zy heenging, en zeer aan zijn werk gelijk. Verder is hier Montmartre, en een teekeniag Stadsgezicht. Montmartre: een muur oai wat een tuin lijkt naar de diepte zich wendend, boomen, water, huizen ; een hoogte waarop een molen, etc., onder een gedroomde lucht. Hoewel de plaatsingen van alle dingen ten opzichte van elkander verward som* lyken heeft dit schilderijtje werkelijk een zatte kleur als van gedropen email in zijn bruin, in zijn groen ; daar bo;en is de lucht onstoffelijk gevormd. Er is in dit schilderijtje een ietwat waardoor het lykt uit koztbaar glas te saam gezet en het is in te zien dat een venster van fon kende kleuren Matthys niet onmogelijk zou zyn. Ook het Stadsgezicht', een phaataisie over Lausannel heeft in som uige gedeelten fijne vaardigheid van hand een zwoel gevoel volgend, die zeker niet onverschillig laten. Over de twee weinig belangrijke Afnnticrliis is niets te berichten, ze geven geen stoot tot een enkle uiting. De vruchten, blauwe pruimen en blauye druiven, door Mevrouw Mt.sdag van Houten geschilderd zijn. voor baar doen en te weinig laten, een klein scl.i derij'je, maar een goed. Het geheel Let-fc meer dan gewoonlijk een verzorgde vorm, waardoor haar kleur gesteund werd en beter een ge heel ontstond. Te dikwijls zijn bij de .e si.-hilderes (om welke reden toch, om een wild impressionisme?) da voroaen totaal verwaar loosd, en liggen die hot en haar door mal kander. Toch is een schilderijtje als dit in zyn grootere eenheid met blijvender iidruk en eigentlyk met grootere kracht begaafd dan haar andere groote wüdheden, Het werk van Hopwood gewoon-modera" is met be langrijk, en a gray day b.v. een stuk zee laat door toe!s en kleur koel. De andere zijn fijner, maar van een algemeen" aspect, het werk van Hammemhöi is zeker van weusch, van neiging, belangrijker. Een S.nt Pieters kerk te Kopenhagen betft een wel matte kleur, maar de groo'e lange lijnen der com positie zyn niet verdonkere iniani; er is ten dergelijke neiging (het omgaan van kleinheid) in het portret van de vrouw, eu face gezien, . met een kopje voor zich ; er is een zucht tot intimiteit in het Interieur met de sofa. Het verborgen leven dat we gaarne aan de voorwerpen rond-oin ons geven, en dat ze in hun groepeering door ons (als rangschik kingen overeenkomende met onzen geest) ook bezitten is v»el een voorwerp van aandacht. En veel rnaals is ua deze uitdrukkirg dan ook getracht. Het is een ander portret van ons zel?en dat we schilderen. In soumi^e gedeelten van dit Interieur is dit bereikt (zie de lijsten, etc. rechts) tegen den muur hangende maar er is in de schilderwijze een groot bezwaar tegen de volkomen weer gave van zulke rustig ge?e;te dingen: da .schilderwijze die gesloten moest zijn is te eigenaardii;-gelyk, d^> toets is te kort, en dit maakt het geheel niet rustig van aanzicht. Het werk van den heer J R K. Dvff is tot nu toe me niet by-blijveiid en sprankelt niet van frischheid. Van de Frantche schilders als Daubigny en Diaz zijn hier niets dan t vee schetsen, en een schilderij. Het schilderij>je van Diaz: Forêt de Funtaine bleau 13 een zwaar en licltloos geheel, het studietje Paysage: effet 3e nuages? niet zonder weidde iheid betiteld, niet van be'ang. Een klein werkje is dat ook van Da'ibigny. De goede, groote, Eciilderyen, etsen, teekeningen van deze schilders worden langzamerhand of te duur om ze veel op tentoonstellingen te zien of zyn een vast bezit geworden. Een naturehem te laten wachten, dan zou ten minste niemand merken, dat het hem iets kon schelen. Catherine's moeder keek voortdurend uit een van de ramen. John zat stijf met zijn rug naar het andere toe. De gordijnen waren niet neergelaten, buiten was alle, met sneeuw bedekt en het was volle maan, zoodat alles wit en stralend wa?. Maar John wilde niet naar buiten kijken. Telkens als Catberine's moeder uitkeek, voelde hij zijn ergernis grooter worden. Hij begon erover te denken, of het niet raadzaana zou zijn, maar naar huis te gaan; doch eindelijk, j'iist toen de klok half negen had geslagen, riep Catherine's moeder verheugd uit: Daar is zij l" Nu, ik ben benieuwd, waar zij geweest is," zeide Sarah, eveneens op veraeugden toon. John zeide niets. De uitdrukking van zijn gelaat was donker en onheilspellend. Hij was bleek geworden. Catherine kwam binnen, warm en blozend van den kouden wind. Zij kwam binnen, alsof er niets bijzonders aan de hand was. O, wat is het koud!" zeide zij. Da^, John! Ben je er al lang?" Hij is hier al van kwart voor acht af," zeiie hpar moeder. Waar ben je geweest, Catherine?" John zeide niets. Hij keek Catherine koel onderzoekend aan van onder zijn donkere wenkbrauwen. Catherine stond lachend bij de deur. Zij was op het punt te antwoorden, toen zij dien blik opving. Toen lachte zij weer, en zei Ie niets. Zij was mooi, en zag er dien avond bijzonder goed uit. Zij was geheel in het rood gekleed een rooden hoed, een rooden mantel, een roode japon. Zij zette haar hoed af, trok haar mantel uit, ging naar een spiegel toe, die tusscbeo de beide ramen aan den voorkart hing, en streek met haar slanke vingers het donkere haar weg, dat over haar voorhoofd hing, steeds glimlachend. Toen keerde zij zich om en keek hen aan. Haar geheele gelaat straa'de van vroolijkheid. Zij was zoo bekoorlijk, dat haar moeders hart zwol van trots en bewon dering. Doch John Greason keek haar aan, en. er kwam geen verandering in de uitdruk king van zijn gezicht. Waarom vertel je niet, waar je geweest bent, Catherine?" vroeg haar moeder. Zij trachtte een strengen toon aan te uetnen, maar haar stem was vol teederheid. Cathe rine lachte alleen maar. Nu, Catherine Gould, waar ben je gewetst?" vroeg, haar tante. Catherine antwoordde eindelijk, maar haar antwoord was niet bevredigend. Dat is een geheim," ztide zij en zij hief haar hoofd uitdagend op en lachte weer. Zij deed een paar schreden in de richting van de deur en keek vroolijk naar John, klaar blijkelijk verwachtende, dat hij zou opstaan en met haar meegaan naar den salon. Maar hij bleef onbewegelijk zitten. Er is licht aan in den salon, John," zeide zij. Toeu deed John eindelijk zijn mond oj-en. Waar ben je geweest?' zeide hij. Catherine keek hem aan. Zij aarzelde even. morte door Bonvin is een gedegen werk maar het mist de exquisiteit van den kleinen Fautin Litour (no 73). Een Delacroix hee't al ijd een natuurlijke grootheid, een intensi teit; een; verwantzijn van het landschap met de figuren en hunnen toestand Van de vier Coroi's is de Paysage pres Hon fleur met het waterjo een fijn werk; een aquarel doet twijfelen; is zoo ze van hem al is, leeiij<. Drie Harpigniee. DP Eglise de Sc. Cenery is droger maar Bastert en Poggenbeek's kleuren blijken hier mee verwant, in hun fra ech of daarop voortgebouwd werk. Het landschap met de rivier er door (no. 92) heeft in de samenstelling iets gemakkelijk gedaans, daarenboven ie de lucht een niet onaange naam gedeelte zooals ook de Koet de Luue" as geheel is. Het werk door H irpignies gemaakt, hier ter tentoonstelling is noch groot noch niet een vollen adem. Over het werk door <?>, W. Dijssflh^il' is te zeegen dat de men-chelijkheid, het werklijk Weztn van derj maker niet van de belangrijke soort is. Er vaart noch storm door noch leeft er wijsheid in. Maar het is een gts adig zich technisch verbeterend werk en een schil derij als kabeljauwen no. 60 is in zijn serie van visschen beweeglijker van uitdiukking geworden; meer schilderij, minder half-hei l, (l ing lussciengestijlder werk, en impressionis tische aanzet) De goud visschen no. 65 zijn onbelangrijk omdat noch de groepeering dier visschen of vernuftig, of piquant, of schoon is, noch blijkt de teekening zelf in dit werk van belang. Een Goudaal" no. 62 is niet meer dan curieus; kabeljauw en schol" no G l f en observatie van een aardig o <genblik. Te vermoeden is dat een voo.uit-gang van dit weik eer technisch zal zijn, dan open-ba ing van nieuwe, ongekende, geeste lijke diepen in dezen schilder. De Troyon (no. 129) is van hem zeer typee rend. Een groot zwaar beest tegen de grijze lucht. Een niet fijn, maar zwaar geteekend dier midden op het vlak breed-uitgezien, met licht op den rug en de il inken, daarachter etc. wat kippen eenvoudig neer-;tetchilderd. Er is een groot zien in dit schi derij, waar tegen een vroege \Mlltm Mari* kle'n wordr, en lijn. De weide met koeien (ao. 113) heefc verdienstelijke, en heldre, gedeelten op den linker voorgrond gouden bieden in blauw water, maar de koeien en de boomen erop fija njet gekund '. Flonkend van kleur zijn twee latere: Eenden. Het groen (io no. 114) gezien tegenover de donkerte vaa het wat er is een rijpe kleuren-zatheid, die ook gegeven is in de lichte kleuren van de eenden. Deze b?-ide dingen zijn eigenlijk te beschouwen als studies schoon in kleur. De Neuluiys' zijn zyn ze niet altijd zoo ? bij gedeel en schoon; de A arsen, het Landschap bij 's Hertogenbosch (no. 101) voor hem niet slecht maar vol ongekundheden, en ongeordend zijn; links hangt ergens een boon? echijnbair in de lucht, een muur van een park is schots en scheef; de beesten zijn hoe? boe? Batterl. In den stal (iio. 12) heelt een aardig friech kleurig uitkijkje; zijn Poortje te Vianen i-i wel zeer a.peu-près. Van Haver ziju de aquarellen (no. 21) Hindoe-tempel, no. 21 OHanten, no. 23 Caïro, no. 24 Kuiteis leeg) maar be langrijker zijn binnen het vermogen van dit talent, dat ik te dikwijls definieerde oin het hier weer eens te doen): Benares dat mij als compositie langer bevalt dan de grooter van opzet zijnde kathedraal van Amiens, en een haremwacht bij Maneschijn, ludekathe draal te Amiens (14) is de noodzakelijkheid iiiiiiiHiimiiiiiiiuiitniiiiiniiiiim Toen wierp zij haar hoofd weer met een vrooltjke, uitdagende beweging in den nek. Dat is een geheim," zeide zij. Waarom vertel je het hem niet?" vroeg haar moeder, eenigszins ongerust. Martha Gould was een laag-s ascetisch ui ziende vrouw, met groote, diepliggende oogen. Zij bad een eigenaardige manier om haar mond eamen te trekken en tegelijkertijd haar voorhoof l te rimpelen tusschen de twee gordijntjes van grijs haar. Haar schoonzuster, S irah Gould, die in haar jonge jaren een mooi mei>je geweest wa% en een sterke familiegelijkenis met Catherine vtrtoonde, doch altijd ongetrouwd was gebleven, breide zwijgend door, zonder een blik van haar nichtje af te wenden. Ga je niet mee naar den ealon, John?" vroeg Catherine. De blos op haar wangen werd dieper. Waar ben je geweest?" vroeg John, haar onafgewend aankijkend. Dat is een geheim," zeide Catherine Maar ditmaal lachte zij niet. Waarom vertel je John niet, waar je geweest bent, Catherice?" vroeg haar moeder, angstig van den een naar den ander kijkend. Op dat oogenblik vertoonden de twee ge zichten dat van den nian en dat van het jonge meisje een eigenaardige gelijkenis, ondanks al het verscl.il in vorm en trekken. Maar beide hadden dezelfde uitdrukking. Uit beide sprak een onbuigzame wil, die hen tot eikaars gelijken stempelde. John stond lang zaam op. De bonb mdoos, die hij vast in zijn hand geklemd hield maaite een belachelijk eü'ect bij zijn geheele houding. Hy keek Catherine aan, en zij keek hem aan. De moeder en de tante keken beunelings naar hen beiden. De moeder deed haar mond open, alsof zij iets wilde z«ggen, doch sloot hem weer. De kluwen witte wol rolde van tante S.arah's schoot op den grond. Catherine raapte hem op en gaf hem haar terug. Dank je wel," zeide tante Sarah, en er was iets versehrikkelijks in die gewone be weging en die gewone woorden te midden van de vreeselijke spanning, die de kleine kamer als met een ontplofbare stof scheen te vullen. Onmiddellijk daarop gooide Jo.1n de bonbon dooi niet een beftigen luk weg. Het ding vloog lakelings langs Catherii e heen, hoewel hij volstrekt niet gemeend ha i, het in haar richting tt werpen. Het viel op den grond, bartste uileen, en de zoete inhoud rolde 111 alle richtingen. En toen verliet John Greason de kanier en het huis, zonder een woord te zeggen. Hij trok de voordeur met overdreven behoedzaamheid achter zich dicht. In de kamer was het bijna niet te hooren. De drie vrouwen bleven achter als door den bliksem getroffen. Catherine stond mid den in de kanier, haar moeder en haar tante keken haar aan. Zij zagen alle drie bleek maar uit elk van de drie gezichten spraken verschillende aandoeningen. Op het gelaat van Catherine's moeder lag verbazing, schrik en boosheid; op dat van tante Sarah scheen verbazing en schrik; op dat van Catherine niets dan koppige boosheid. De moeder was de eerste, die het stil zwijgen verbrak. Heb ik ooit van mijn leven!" zeide zij. van het eindigen van het schilderij daar «aar het eind.gt tiet groot genoeg voor me om de bouw vaa dit werk als heet t genoeg te beschouwen, niettegenstaande de zucht naar grootschheid. Completer schijnt me des wege Benares met zijn kleurige groepen aan de onderzijde van het werk en zij a manier van naar boven afgesloten te worden. Een Brug te Toledo is Daumier achtig e c. Fantin Latour'n fijnste dingen ziju e;i 73Fruitsdans uiie assieitö(uit 1870) kersen, en groene pruimen, de grond en achtergrond ( vat groot) grijs; no. 6b' Chry sant hernes in een witte vaas en no. 09 verschillende bloemen (uit '86) Een gloed-vol schildery. vruchten, een ^las wijn, sinaasappelen etc., wordt zeer vermin derd Let niet schoon i u dit geheel staan van eea tafel. Toch blijkt uit deze dingen dat deze Fantin Latour een van de belang rijkste bloemenschilders was, die leefden. Gab ie's Groote Morgen nevel vormt het be langrijkst werk in zijn blankheid, eenstudie uit '79. het felste werk van zijn inzerding, terwijl de Plas een avondsteruining" uit pi. m. 'öO (eenmaal nog rijper geworden zooals altijd het goei werk van Gabriël zuiver rijpt ( loor ook de dunne sctiilüerinji) etn goed werkje zal zijn. De manier waarop de eenvoudige Gibriel's zich randhaven tinschen ander werk, trtft. Van W. de Zwart zijn er etsen. een te zwart in de verf zijn Salleven, etc.; sommige aardige bladen uit een schetsboek. PLASSCHAERT I ;ls o?er Hoyps. i. In deze dagen is aan 't verschijnen een goedkope druk van de oflïciëele Huygensuitgave van Worp. Ik weet niet of dal een poging is van de firma S. Gouda Quint in Arnhem om Huygcns te populariseren. Veel karss van slagen zou er zeker niet we;en. O ver'de histoiiese betekenis van de ge dichten zal ik niet oo delen; ook zou ik ze niet graag onbelangrijk noemen, want ik weet dat ze voor filologen een goudmijn kunnen zijn, ook in letlerlike zin; maar het is een feit dat een gewoon lezer, die niet aan letterkunde Moet", de waar.Ie ervan niet geruakkehk zal inzien. En toch wor den ze nog al gelezen op inrichtingen van onderwij-. Voor gewone schoolkinderen, daar heb ik no^ niet van gehoord; maar wtl al wordt de kennis van enkele ervan modzakelik gerekend v.oor iemand die aan 't hoof J van een school wil komen te staan ; en wie taal eraar worden wil, die.moet dat gedeelte dat behoorlik gekommeatarieerd is, bepaald van links raar rechts en van voor naar achter doorgewerkt hebben. Wemogen dan ook zeggen, dat nagenoeg alle onder wijzers de dichter Huyg-ns kennen ; en al mag dat nu op zich niet zoveel bewijzen, immers schoolmeesters lezen alles; of liever, ze lezen alles wat e n ander niet leest, omdat ze daar nu eenmaal ambtshalve zoal niet toe verplicht, dan toch wel toe ge drongen worden; merkwaardiger is het verschijnsel, dat er onder hun een soort van Huygens vereerders schijnt op te komen. Ik ken bijvoorbeeld een taaileraar, die nooit in 't publiek de naam Huygens uitspreekt, of hij zet er de versiering mijn lievelingsdichter" voor. En zoo zijn er meer. Type is de heer H. J. Eymael, een scherp zinnig Huygens-verklaarder, die het jammer Toen volgde de tante. Bonbons door de kamer gooien!" zeide zij, en die woorden klonken bijna onnoozel. Toen sprak Catherine, en er was iets akelig, hards in hare stem. Ik zal ze oprapen, voordat ze in het kleed worden getrapt," zeide zij. En zij knielde neer om het naar alle richtingen verstrooide suikergoed op te rapen. Wat ben je van plan te doen?" vroeg hare moeder op een toon vol ontzetting. Die bonbon j oprapen," antwoord Ie Ca therine, met denzelfden harden klank in haar stem. Neen, ik be loei niet met de bonbons maar met John ? Zou hij denk je, dat dat het nu uit is lusschen jullie beideü?" Als een meisje zich verloofd heeft met een kleinen jongen, dan trouwt zij niet met hem, als zij dat eenmaal heeft ontdekt," zeide Catherine, een rooskleurigen bonbon oprapend. Moeder en tante keken, elkaar aan. Zij knik!en en wenkten elkaUr toe, om met vra gen door te gaan. Waarom wou je hem niet vertellen, waar je geweest bent?" vroeg tante Sarah eindelijk met haar zacht bedeesd stemrneje. Omdat hij het vroeg,' antwoordde Catherine. Omdat hij het vroeg ?" herhaalde me vrouw Gonld. Catherine wendde haar bleek, vastberaden gelaat naar haar moeder toe. Moeder," zeide zij, laat ons er alsjeblieft niet meer over praten Ik heb niets meer te zeggen. Ik wil niets meer zegden, John verdacht mij er van ergens geweest te zijn, of iets gedaan te hebben, wat ik niet had moeten doen. Hij ondervroeg me, alsof ik zijn slavin waf. Als hij zoo doet, voordat wij getrouwd zijn, wat '/.al hij dan daarna doen ? ' O, Catherine T' riep tante Sarah op een toon vol ontvetting;. Maar Catherine's moeder sprong haar bij. Ik hegrijp wel, wat je bedoelt,' zeide zij. Ik heb nog nooit eeu volwassen man zoo iets dvvaas en kinderachtige uien doen, als die doos met lekkers zóó over den gr )nd te gooien. Daar ligt nog een stuk onder dien schommeUtoel.?Hij is verschrikkelijk driftig, en bij een volwassen man kan je daar niets aan d )en. Als het een kind was, kon je hem een pak slaag geven, maar nu het een rnan . . ." Dat noem ik geen man," viel Ca;herina haar in de rede. Nu nam tante Sarah het woord op. Nu het een man is," zeide zei, is het eenige wat een vrouw doen kan, stilzitten en niets doen." ,,lk bedank er voor, stil te zitten en niets te doen," zeide Catherine. Zij richtte zich op, nam een slip van haar rooden rok op om er de bonbons en de gebroken doos in te dragen, en ging naar de deur. Wat ga je doen, Catherine?" vroeg haar moeder op angstigen toon. Ik ga die bonbons weg brengen." Catheriua deed de deur oppn en sloot die snel achter zich dicht, opdat de koude lucht uit de gung haar moeder en tante niet zou hinderen. vindt, dat een zeker huis, waar de dichter" in gewoond heeft, later voor een fabriek of zoo iets gebruikt is, en dat zelfs de naam die Huygens aan dat buis gegeven had, uit den gevel verdwenen' is. En, zooals hij, lopen ook sommige anderen warm, zox>dra ze maar over Constantei" aan de gang komen. Tenmist* zo schijnt het. Want er is vetl retoiika in de wereld. Daartegenover staan rneneen, die niet zoo veel met tluygens ophebben. Als ik bijvoor beeld mijn oogen dicht doe en me eventjes heel goed probeer voor te stellen, dan zeg ik io mezelf dat ik hem toch eigenlik een beetje een kinderachtige vent vind, met alleen hier en daar een klein tikje aandoenlikheid, in't bijzonder als hij op zijn oude dag over lijn eigen aangelegenheden aan 't pi aten gaat. Ik moet er dadelik nog bij zeggen, dat hij ook nog wel eens de verdienste hè.ft gehad dat hij mij aan 't lachen gemaakt heeft. M*ar soms ook was dit m n of meer uitlachen. Bij voorbeeld Huygens wil ons vertellen wat hij alzoo eet 's middags. Nu moeten we ons goed voorstellen : hij is al een bedaagd man, en het versje staat midden in een heel ernstig gedicht. Mijn Maeltijd is, twee sneden Brood, Meer naerde middelmaet als groo% Met sooveel spijs daer toe als maghen, Onsiecke m gtien, licht verdragen. Spijs uijtter zee, spijl uljt de Weij, Spijs uijt den Hof, spys uijt de Hey Spijs na mij u' eigen Tong gekoren, Spijs toegespijst inet haer behooren. Diij togen Bier, twee droncken Wijn, Daer kan ick me verzadight zijn." Omdat de lezer nu het versje van de zeven poepen niet kent, wordt hij bij dit slot niet zoo geprikkeld tot lachen als iK ; maar dat zal ik verhelpen door het het hier óók uit te schrijven ; ofschoon Hoygens zelf eigenlik al mooi genoeg is. Let op de klemtonen, en niet te langhaam asjeblieft. Tk kwam 'res bij een póepekraam Daar za^ ik zeve póepe staan En .ke poep die kocht een koek En s'ak 'em in z'n póepebroek. Ik zei wat doen die póepe hier Die póepe drinke pó^pebier Die pó-pe dti..ke po :pewijn Wat zulle die póepe viójlik zijn". En dan de grotere gedichten ik noem ie voor 't gemak nog maar zoo, omdat ze toch de uiterlike kenmerken van rythme en rijm vertoonen. Ik herinner me bijvoorbeeld het Voorhout; dat is het komiekste, dat valt bij de rett wel eea beetje uit de t ion. 't Is jeugdwerk", moet je denken; net als het Costelick Mal, met dat begin waar hij de kleeding van die tijd beschrijft: Een' op-gesnoeideBroeck, een' sackende Bragoen ; Een holle Harnasch-tip, een door-gekapte Schoen, Een' arerechte Teil, dack-decksel van da luysen; Een' op gekrulde S:rop, om ratten in te huyscn ; Een om-geworpen Hemd, spijt Waschters blooten arm; Een om-geworghde kuyt, spijt Bealingamaecksters darm Een over-lintte voet, spijt Doffers ruy^e pooten; De vrouwen hoorden de voordeur open gaan. Catharina's moeder sprong naar het venster. Zij zag een wit voorwerp ver gezeld van een menigte kleinere, een boog beschrijven door de lucht en terecht komen in de glinsterende sneeuw van het tuintje. Heeft ze 't heusch gedaan?" fluisterde Sarah op tragischen toon. Martha keerde zich om en knikte, en bijna op 't zelfde oogenblik k fam Catherine de kamer weer binnen, onhoorbaar en zorg vuldig de deur achter zich sluitende. Het jonge meisje hield het hoof l lier omhoog; haar friesche kleur was weer geheel terug gekeerd. Zij lachte zelfs, schijnbaar zonder moeite en zonder eenige bitt>-rheid. Wat zullen de musschen morgenochtend smullen," zeide zij. Haar moeder knikte barsch. Tante Sarah maakte een kreunend geluidje. Ik begrijp niet, hoe je.. ." begon zij aarzelend. Maar haar schoonzuster viel haar heftig in de rede. Wat wou je dan eigenlijk?" vroeg zij. Wou je soms, dat ze ging zitten huilen, omdat die ellendige kerel haar Itely'k heeft behandeld." Nee ... ee... n," protesteerde Sarah, ball in tranen, nee ... ee ... n, dat weetje ook wel, Martha." Nu, waarom praat je dan zoo ? Lieve hemel, wat stel je je aan l 't Lijkt wel of het jouw aanstaande is." Sarah begon nu in allen ernst te schreien en hield haar zakdoek voor haar gezicht. 't Is alleen maar, dat ik het zoo naar vind, niengchen met elkaar te zien kibbelen," snii'e zij. Voor zoover ik weet heeft niemand ge kibbeld," zeide Catnerine koel. Zij legde een paar hoedespelden naast elkaar op de tafel, en trok een strik van haar hoed recht. Juffrouw Holmes had wel wat soutien in dien stiik mogen zetten," zeide zij. Telkens als ik in den wind loop, valt hij om." Ja, dat had zij wel m)gen doen," zeide haar moeder. Sarah was ontzet. Op zulk een oogenblik over sou ien in een strik praten had in haar oogen iets van godslastering. Ik meende, dat je met John had ge kibbeld", waag Ie zij op te merker, op zwafcken toon, gevolgd door een snikje als van een bedroefd kind. Volstrekt niet," zeije Catherine, nog steeds bezig met de strikken op haar hoed. John (ireason is alleen maar in een booze bui raar huis gegaan, als een kind van zes jaar, omdat hij gedwarsboomd werd in zijn nieuwsgierigheid en achterdocht. Oin te kib belen moet je met je tweeën zijn. /t heb heelemaal niet gekibbeld" Maar,'" stamelde tante Sarah, ;k zie niet in, waarom je niet kon vertellen, waar je was geweest." D<tt had ik ook best kunnen doen, als 't mij gevraagd wi-.s," antwoordde Ca.herine. Maar 't werd je gevraagd." Neen. John vroeg het niet, John wan trouwde mij. En op zoo iets antwoordde ik niet. Ik ben altijd te vertrouwen geweest en dat zal ik mijn leven lang blijven." ( Wordt vervolgd).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl