Historisch Archief 1877-1940
No. 1573
D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
van oude voorbeelden. Opvallend immers
is, dat bijna geen der ontwerpen, een
voor ons land, zijn klimaat en materiaal,
beslist nationaal karakter vertoont. De
meeste konden evengoed voor Brussel
gedacht zjjn, of in de nieuwe wijken eene
duitsche stad verrijzen. Onze eigen oude
bouwkunst, die toch op zoovele in casu
geschikte voorbeelden van 17de en 18de
eeuw kon wijzen, heeft niet bevruchtend
ingewerkt. Niet dat hier eene getrouwe
herleving der toenmalige vormen op den
voorgrond zou worden gesteld, maar
door hun praktischen eenvoud, hun on
gezocht en onpretentieus kunstkarakter
zou de geest dier oude woonhuizen meer
nut kunnen stichten dan de studie van
buitenlandschen modernen huisbouw, die
blijkbaar wel ter inspiratie*diende.
J. H. LELIMAN, Bouwk.-Ing.
IIIIIIIIIIIMItllllll Ml
_ BJÖRNSTJERNE BJÖRNSON
deze week alom gehuldigd, bij gelegenheid dat hij vóór 50 jaar Synnöve Solbakken
(Zonneheuvel) geschreven^ heeft, dat een merfesteen zette in de Scandinavische letterkunde.
De Indische schilderij bij
Frederik Muller.
\'A. Cuyp. Grande vue de la ville de
Batavia. Tres interessant tableau.''
Aldus vermeldt de catalogus van de
schilderijenverzameling, thans bij Frcderik
Muller ten toon gesteld, het gezicht op
Batavia dat de kwalificatie interessant
metterdaad verdient.
Het is dit groote doek dat voor den prijs
van ? 18,000 vermoedelijk in het bezit van
den Staat zal komen, ten einde in het
RijksMuseum geplaatst te worden. Hoofdfiguren
der schilderij zijn Barent Pietersen, ge
naamd Grootebrouck, directeur van Suratte,
en zijne vrouw Catharina Paets. Een in
landsche bediende houdt hun den pajong
boven 't hoofd, terwijl. de directeur met
zün rotting op de schepen der retourvloot
?wijst waarmede hij, den l Dec. 1640 naar
het vaderland terugkeerde. Op den achter
grond verheffen zich de muren en punten
(bastions) van het historische Kasteel van
Batavia
Het grootsch en sterk Kasteel, welks hechtgebouwde
m u a ren
Het vratig woeden van den vlnggen tydt verduuren
gelijk Jan de Marre zong. Boven dit
etadsof liever dit vestinggezicht welven zich de
omtrekken der Blauwe Bergen; en alsof die
tfajong nog niet genoeg schaduw verleende,
schiedschrijvers zwijgen over deze figuur;
Valentijn noemt zijn naam .slechts vluchtig,
De Jonge in het geheel niet. Men verneemt
alleen dat hij in 1619 uit zijne vaderstad
Hoorn naar Indiëvertrok en reeds zes jaren
later met den rang van opperkoopaian de
Comp. belangen waarnam te Mazulipatnam,
op de kust van Coromandel. In de Realia
vindt men:
l Aug. 1634. Suratte. Barent Pietersz.
van Hoorn,
werd Directeur over den handel aldaar.
Het Dagh-register van het kasteel Batavia
is over hem iets uitvoeriger. Het vermeldt
dat hij in hetzelfde jaar 1634 met de schepen
Nieuw Hoorn en de Jiardes naar Balapatam,
een peperhaven in Voor-lndiëwerd gezon
den, en daarbij eene bepaalde hem voorge
schreven route moest volgen omme van de
Portugesen niet verkent te werden, die ons
prejudiciabel ende hinderlyck in onse
negotiatie souden mogen comen te wesen." De
zaken in de Comp. factory te Saratte waren
niet al te best in orde, de dienaren der
E. Maatschappij, dachten er minder om
hare belangen dan wel om hunne eigene,
en nu moest Pietersz. hun eens den bril
op den neus zetten, te beginnen met den
directeur zelf, Jacob v. d. Graeff. Men had
te Batavia uitgerekend dat over het vorige
jaar 1633 niet alleen alle de profyten in
ongelden gesmoort, maer daerenboven noch
plaatst de schilder het echtpaar onder het
looverdak van den een of anderen Indischen
fruytbopm", welke, conform met de spreek
woordelijke vruchtbaarheid der tropen, met
goudgele vruchten welvoorzien is.
Van dezen Barent Pietersz. of Pietersen
(de naam Grootebrouck was klaarblijkelijk
slechts een aanhangsel, gelijk dat met zoo
vele oudhollandsche namen het geval was)
is weinig bekend. De meeste koloniale
gewel 21000 gulden ten achteren gecomenzijn."
Derhalve werd goedgevonden en verstaan
dat v. d. Graeff en alle Comp. dienaren,
wier handelingen geen goedt contente ment"
gaven, «ich te Batavia moesten komen ver
antwoorden, en aan den Raad van Indi
eens alles vertellen over een handel die
verlies gaf in plaats van winst. Wat daar
in Suratte gebeurde was trouwens hetzelfde
wat op zooveel andere buitencomptoiren"
gebeurde; men schoor zelf de schapen, en
liet de Comp. de varkens scheren. Maar
juist daarom was het noodig een exempel
te stellen.
Het duurde dan ook niet lang of er
kwamen te Batavia bewijzen van Pietersz'
werkzaamheid, berichten over grove
particulariteyten tot werckelycke prejuditie
van de Comp.", ten laste van ettelijke on
trouwe beambten. Zij werden opgezonden
met hunne stukken, waarbij oock daer
beneffens verhaelt werdt haer gedebaucheert
ende grousaem leven".
'n Vroege vorm van Tropenkoller!
anders niet. De sterke drank vervulde ook
hier weer eene voorname rol; en kenschet
send is hetgeen Stavorinus verhaalt over
het europeesche kerkhof te Suratte, waar
deze koloniale broeders van de lik" een
laatste rustplaats hadden gevonden. Men
zag daar ja indrukwekkende graftomben,
die den inboorling een hoog denkbeeld
moesten geven van de beteekenis der
hollandsche natie, maar ook het grafteeken
voor een bottelier, die den drank zoozeer
bemind had dat, volgens zijn uitdrukkelijke
begeerte, drie groote steenen punchkommen
op de hoeken van zijne tombe, en n boven
op de spits waren geplaatst.
Het jaar 1636 vermeldt Barent Pietersz.
als afzender van eene lading indische pro
ducten; eene aanteekening welke doet zien
wat er bij deze factory al zoo werd uit- en
ingevoerd. Onder de export-artikelen be
hoorden: inlandsche manufacturen, mirrhe,
opium, verfhout, peper, garens, indigo,
ruwe zijde, gecattoenneerde deeckens", enz.
Ook parelen, doch van eene inferieure soort.
Een partijtje van honderd stuks, in Perzi
opgekocht, werd door Pietersz. naar de kust
van Coromandel gezonden aan den directeur
Carel Reyniersz, den lateren gouverneur
generaal (van wien, volgens een enkele
bron, een portret door Rembrandt bestaan
moet hebben). Zij konden daar echter niet
eens den inkoopprijs halen, en Pietersz.
bekwam zijn factuurtje terug.
Ingevoerd werden: kruidnagelen uit de
Molukken, kamfer uit Japan, zijde uit China,
goud uit Sumatra, olifantstanden uit Siam;
voorts sandelhout, lange peper, foelie, me
talen, altemaal artikelen welke de Comp.
door hare levendige scheepvaart van 't eene
land naar het andere bracht en waarmee
kapitalen te verdienen waren ja, wan
neer zij niet zooveel openbare dieven in
haren dienst had gehad.
Dat er destijds reeds een soort van
overlandmail bestond, althans gelegenheid tot
brievenvervoer tusschen Nederland en Indië,
zou men mogen opmaken uit de aanteekening:
Soo den oppercoopman Barent Pietersen
mede aenschrijft soude het de Comp.
grootelycx hebben geprofyteerd bijaldien hem
ordre tot den incoop van den indigo tijdich
per terra over Aleppo ende Spahan
(Ispahan) toegecomen waer."
De handel moest hier Onder vele moei
lijkheden en belemmeringen, gedreven wor
den; de post van directeur was geen
sinecure. Gelijk het oudhüllaudsche spreek
woord zei: Tes quade lOcimanscap, daer
niemant an en wint", eftvgewonnen werd
er wel, doch niet altijd ctó^de Comp. En
ook, de verdiensten hafl$p.. veel grooter
kunnen zijn. Het verlieffj^ft^m, riït'alleen
van de schraapzucht dea? 43omp. dienaren
en van de oneerlijke mededinging (?deloyale
concurrentie" zooals menl^hans zeggen zou)
van Engelschen en Portugezen. Meer nog
van de aehtercoussicheyt ende frivoole
excepten der Moorse coopluyden", waarover
Pietersz. zich bij de regeering te Batavia
herhaaldelijk beklaagde. En 't meest van
de afpersingen en knevelaryen van den
irilandschen gouverneur, die op Suratte den
Grooten Mogol vertegenwoordigde. Voort
durend zaten deze machthebbers de
westersche handelaren op den nek, tevens op den
zak. Zij kwamen den Hollanders steeds met
verzonnen pretenties, met opgeraapte"
vorderingen aan boord, en hieven zware
tollen van hetgeen de «e uit- en invoerden.
Pietersz. moest dien gouverneur en de
rijksgrooten door aanzienlijke geschenken zien
te bewegen, feitelijk omkoopen, om den
firman met het zegel van den Grooten
Mogol te verkrijgen tot uitoefening van
den vrijen handel. Doch, schreef hij naar
Batavia, het zou beter doel treffen om
daarvoor naar het hof des Mogols af te
vaardigen een gecommitteert aenzienelyck
porsoon, geaccompanjeert met schenckagie
van eenige olyphanten, porceleyne potten
vol geconfyten raiicx China, enz., daer
groot werck aft' maecken" (d. i. daar ze zeer
op gesteld zijn.)
In 't eind kreeg hij door eigene bemoei
ingen den begeerden firman, en zelfs meer
dan een, maar toen bleek dat de moorsche
autoriteiten er zich weinig
aan stoorden. De Groote Mo
gol was ver af, en zou spoedig
werk genoeg hebben om zich
op zijn vermaarden
Pauwentroon te handhaven; de gou
verneurs gingen met hunne
uitknijpingsmethoden rustig
voort en de vreemde hande
laars moesten gedoogen met
veelvoudighe onlijdelycke
vexatiën ende monopoliën
gequelt te worden." En anders
moesten ze de kraam maar
opbreken.... Hetgeen de
Comp. dan ook met sommige
harer kantoren in Bengalen
deed. Maar voor Suratte werd
iets dergelijks wel besloten,
doch niet uitgevoerd. Pour
cause, want bij dit kantoor
werd (later) veelal eene winst
geboekt, welke de schade bij
andere factoryen moest goed
maken. Die winst bedroeg
6 a 7 ton gouds jaarlijks
daarvoor moest men wat over
hebben. Onder Pietersz. op
volger, Paulus Croock, of
Krook,ontstond er een kwestie
met den vertegenwoordiger
van den Mogol over een
deserteur, Daniël Maffoy
genaamd, die uit het
hollandsche naar het inlandsche kwartier was
overgeloopen. De Comp. wilde dien man
terug hebben, waarop Croock schreef dat hij
niet geloofde dat de gouverneur of nabob
voor die uitle rering te vinden zou zijn, om
dat de overlooper reeds aan Barent Pietersz.
(in wiens tijd het geval gebeurd was) had
doen weten, dat hij niet meer tot de
nederlandsche natie behoorde. NI. dewijl hij reeds
de besnijdenis had ondergaan en een ver
loochent christen" was geworden. De regee
ring te Batavia, de zaak hoog opnemende,
oordeelde dat deze druppel den emmer deed
overloopen en nam daarop het besluit (in
de Realia vermeld) dat, wanneer de nabob
bleef weigeren om dien man, besneden of
onbesneden, uit te leveren, men het kantoor
te Suratte moest opbreken en de inlandsche
schepen ter reede attaque.eren. Maar de
belangen van den handel wogen ten slotte
zwaarder dan de belangen van de religie:
dezelfde Realia bevatten de aanteekening
(1646):
De comptoiren in Souratta, onaengesien
verscheydene geleede affronten, nog niet
op te breken."
Volgens de lijst der Suratte-opperhoofden
bij Valentijn was Barent Pietersz. als zoo
danig in functie van een tijdstip vóór het
jaar 1635 tot het jaar 1640. Dit komt overeen
met hetgeen de catalogus over de
hoofdfifuur van Cuyp's schilderij vermeldt, n.l.
at hij met de retourvloot een l De e. 1640
naar Nederland vertrokken zou zijn. Het
Daghregister van het kasteel Batavia be
vestigt dien datum, en ook de namen der
schepen, maar noemt niet den naam van
den kommsndeur of admiraal. Er is echter
eene omstandigheid, welke zou doen twij
felen of Pietersz. werkelijk met die vloot
vertrokken is. In het verhaal over dien
nederlandschen deserteur wordt n.l. onder
den datum 26 December 1641 gespro
ken van den directeur Barent Pietersen
saliger". Volgens die opgave zou hij eerder
op zijn post gestorven zijn, dan naar het
vaderland vertrokken. Hoe kon hij dan
door Albert Cuyp uitgeschilderd zijn? Zeker
niet vóór zijn benoeming tot directeur van
Suratte (gesteld dat hij tijdelijk in Nederland
vertoefd heeft) d.i. vóór het jaar 1634, omdat
de schilder destijds slechts 14 jaren oud
was. Albert of Aelbert Cuyp werd nl. in
Oct. 1620 te Dordrecht geboren. Wel is
waar steilan Houbraken, Kramm, e.a. dat
tijdstip in 1605, doch uit de nasporingen
van G. H. Veth, in het tijdschrift Oud
Holland 1884 openbaar gemaakt, blijkt dat
1620 het juiste geboortejaar is.
Evenmin is het aannemelijk dat Barent
Pietersz. gedurende zijn bestuur te Suratte
met zijn vrouw tijdelijk in Nederland ver
toefde; de bronnen wijzen op een onafge
broken diensttijd in Indië, voor 't minst
tusschen de jaren 1634 en 1640. Wanneer
men op gezag van het Dagh-register aan
neemt dat Barent Pietersz., wiens naam
onder de met medailles of geldsommen
gebeneficeerde kommandeurs van
retourvloten niet voorkomt, te Suratte stierf, dan
zou de identiteit der door Cuyp afgebeelde
personen daardoor twijfelachtig worden.
Dat de schilder zich ditmaal aan een Indisch
onderwerp waagde, mag als eene uitzonde
ring beschouwd worden; en de uitvoering
zijner ree van Batavia schijnt aan te toonen
dat hij gelukkiger was in het weergeven
van een lichtbewolkten hemel boven een
Hollandsen rivierge zicht dan van het brutale
zonlicht der tropen; gelukkiger met de
figuren van Europeesche ruiters en edel
lieden dan met het type en de kleederdracht
van een Indischen lijfjongen.
Het is waar dat Cuyp een veelzijdig
schilder was ; dit stuk komt het bevestigen.
Van Eyriden en van de Willigen, die in een
tijd leefden waarin nog tal van werken van
Cuyp in Nederland, maar vooral in Dordrecht
en omstreken gevonden werden, beschrijven
maanlichten, winterstukken, portretten, vo
gels, bloemen, ruitergroepen, stillevens, enz.
van zijne hand. Allerlei onderwerpen,"
zeggen zij, behalve Historische, waarin
naakte beelden te pas komen of' de klee
ding der oudheid vereischt wordt, behan
delde Cuyp op meesterlijke wijze met een
vet penseel en warme kleur. Zoodat men,
om eens anderen meesters werk te prijzen,
wel zegt: hel is als door Cuyp geschilderd."
Toch was er een lange tijd waarin zijne
kunst weinig gewaardeerd werd. Tijdens
zijn leven werden zijne schilderijen in de
kabinetten zijner aanzienlijke stadgenooten
gevonden; later verflauwde die vraag, en
aan den Dordtschen schilder F. Lebret werd
verzekerd dat al do schilderijen op het
Torensteedje of Dordwijk (als Cuyp's buitenplaats
genoemd) door den kunstkooper A. Lamme
en een hem vergezellenden Engelschman
tegen ? 100 per stuk werden opgekocht. De
Britsche kunstcriticus Smith verklaarde dat
geen van Cuyp's schilderijen, die tot het
jaar 1750 in openbare veiling kwamen, meer
dan ?30 kon halen. Nog in 1785, bij de
verkooping van het schilderijenkabinet van
Johan v. d. Linden v. Slingeland brachten
38 schilderijen v. Cuyp te samen slechts
f 23414 op, thans wordt voor een enkel
stuk ?18000 betaald.
Habent si<a fata; de schilderijen zoowel
als de boeken.
Eerst later werd de groote waarde zijner
stukken ingezien; vooral in Engeland,
werwaarts de meesten reeds verhuisd waren.
Een stil water, dat in 1777 voor ?416 was
verkocht, bracht in 1844 niet minder dan
?12720 op. Allen, die de werken van den
Hollandschen Claude Lorrain gezien hebben
in Engeland, waar zich niet alleen de
meeste, maar ook de beste zijner schilderijen
bevinden, erkennen dat men Albert Cuyp
slechts daar in al zijne waarde kan leeren
kennen. Hij bespiedde (aldus een zijner
biografen) de natuur niet slechts in hare
bevalligste vormen, maar vooral ook in
hare eindeloos wisselende lichtspelingen:
den dunnen nevel van den morgenstond,
het warme licht van den vollen dag, de
rosse tinten van den avond tooverde hij
met treffende waarheid op het doek. En
zijn landschap is altijd vroolijk ; 't licht was
zijn leven, ja, hij schijnt zulk een afkeer
van een sombere lucht en donker weer ge
had te hebben, dat hij zelfs in zijne ijs
koude winterlandschappen, waar de lucht
vol sneeuw zit, toch altijd, al was 't maar
aan de kim, het grauwe zwerk scheuren
liet om een zonnestraal door te laten."
Men kan slechts gissen naar de aanleiding
waardoor deze bij uitnemendheid
Hollandsche schilder er toe kwam een Indischen
directeur te midden van een Indische om
geving te schilderen, ook al geeft men de
legende prijs dat Cuyp, die later een man
van aanzien en van middelen werd, alleen
voor zijn pleizier schilderde. Het kan
dezelfde aanleiding zijn geweest die een
anderen Dordtschen schilder, Samuel van
Hoogstraten, het portret deed maken van
een anderen Indischen directeur, den raad
van IndiëMattheus v. d. Broeck. Doch
voor geheel Nederland blijft zeker waar
hetgeen G. H. Veth, in zijn reeds genoemd
opstel over de familie Cuyp, ten aanzien
van Dordrecht alleen opmerkte:
Het is wel wat beschamend dat in zijne
geboortestad, waar nog in den aanvang
dezer eeuw zoovele zijner schilderijen ge
vonden werden, thans geen enkel meer
aanwezig is, tenzij men het zeer twijfel
achtige, althans zeker zeer bedorven stuk
op het Dordrechtsch Museum als zoodanig
wil beschouwen. Mochten de beheerders
daarvan toch geene gelegenheid laten voor
bijgaan om eens een goed stuk van Cuyp
machtig te worden!"
Aan dien wensch zal thans voldaan wor
den; niet voor Dordrecht, doch voor Am
sterdam. Maar 't ging op 't kantje af
verklaarde niet de minister bij zijne
credietaanvrage van ?12000, dat hij wellicht ge
aarzeld zou hebben den aankoop van dit
belangrijk kunstwerk te bevorderen, ware
het niet dat een kunst minnaar een bedrag
van ?6000 heeft aangeboden om den aan
koop voor het Rijk minder bezwarend te
maken! En zou men hier niet mogen twij
felen of Nederland wel is assez riche de
payer sa gloire?
Het Rijksmuseum, werwaarts het kapitale
doek staat overgebracht te worden, bezit
volgens den catalogus een negental schil
derijen van Albert Cuyp: landschappen,
dierstukken, een riviergezicht, een
ruitergevecht, een gezicht op Dordrecht, enz.
Maar volgens genoemden schrijver bezit
het er slechts drie, en dan nog alleen op
voorwaarde dat men het Ruitergevecht
voor eeht houde. Voorts twee stillevens,
die aan Cuyp worden toegeschreven. Eene
vermeerdering van het nationale kunst
bezit, waar het een werk van een zoo
voornaam kunstenaar geldt, is in ieder
geval gewenscht.
De vraag ten opzichte van de identiteit
der hoofdpersonen op dit doek is wellicht
van weinig belang. Wanneer dit Barent
Pietersz. genaamd Grootebrouck niet is,
dan is het... een ander. Tot de kunst
waarde der schilderij doet deze zaak niet
af; alleen tot hare historische beteekenis. *)
Men mag vertrouwen dat althans de echt
heid van de schilderij zelve deugdelijk vast
gesteld is; een punt dat, voor de stukken
van Cuyp in 't algemeen, niet zoo geheel
onaantastbaar is, waar men leest dat de
Dordtsche meester vele navolgers en
copijisten gehad heeft. In de eerste plaats zijn
stadgenoot Jacob van Stry, hoewel deze
hem alleen navolgde uit liefde tot het werk
van Cuyp, en de vele copijen steeds met
zijn eigen naam teekende. Maar, schrijft de
biograaf, hoevele dier schilderijen hebben
den naam van Van Stry met dien van Cuyp
moeten verwisselen, en zijn onder dien naam
voor hooge prijzen naar Engeland uitge
voerd!"
Inderdaad, een onechte Grootebrouck
in een onechte Cuyp! dit ware voor het
kunstgevoel iets te veel.
S. KALFF.
*) Het jaartal van de schilderij wordt
niet opgegeven.
Etsen-vernielingen, of fan llographieënetc.
Er zijn onder ons eigenaardige
achterlijkheden. Een aantal naenschen kunnen zeker
de tegenwoordige prijzen voor goede schil
derijen niet betalen. Misschien zij nog het
eerst en het meest, wien schoonheid in alle
uitingen een bizonder voorwerp van zorg ie.
Er wordt dan gewerkt met willekeurige
schilders. Men wil en zal en moet eeu schil
derij en wordt (noode!) gedwongen om
iets te nemen, waarvoor eigenlijk niet vol
doende gevoeld wordt. Het werk hangt een
tijd voor oogen en het verveelt, of je ziet
het niet meer. Er bestaan een aantal goede
etsen, goede lithographieën. De prijzen zijn
daarvan gering in vergelijking met de prijzen
der andere werken zelfs zijn ze eigenlijk
tot spottens toe goedkoop. In Holland wor
den zwart en wit weinig, te weinig nog ge
kocht hoewel het betert, langzaam aan.
Werklijk groote ets collecties zyn zeldzaam.
Ook in de hanteering zyn litho's etc. ge
makkelijker. Ze eischen niet de soms druk
kende onkosten aan lijsten: het bruin van
hun inkt combineert wel met een eenvoudige
lijst van eikenhout. Gij kunt daarenboven het
nog zoo inrichten, dat ge uw lijsten gebruikt
voor meer dan een ets, ik meen dat ge de
eene ets daarin vervangt door een andere.
De niet ten toon gehangei e vinden een mak
kelijke berging in een lade of portefeuille.
De inrichting van een lijst voor etsen W:er
oppervlak valt binnen de dag maat kan zijn,
dat ge, voor verschillende grootten, ver
schillende bordpapieren b. v. passépartouta
hebt of snijdt.
Van achter is er een plankje dat achter de
ets komt en dat in de lystgebouden worden
door koopren lippen, b.v. Dit is alles weinig
kostbaar. En het voldoet. Daarenboven ver
liezen goede etsen hun waarde niet, integen
deel droge naalden" of goede drukken
of goede staten worden waarde-vol.
Het bekorende van veel der etsen door
schilders gemaakt is hun spontanéteit dikwijls.
Het zijn veeltijds ontroeringvolle notities
natuurlijk soms meer. Een litho als het Park
dooj W. van Konijnenburg is een gloed-vol
geheel. Burijn-gravures zijn immer overwogen
werk.
* *
*
Wat ge zoudt koopen : te koopen is, wat
ge bewondert: een ets door Barb. van Houten,
een litho van Konijnenburg; een ets door
van Angeren, een litho van Bauer soms, soms
een kleine vroege pittige ets, of soms een
laatste niet zonder statie; een ets als die van
de schuitjes door de Zwart, een burijn gravure,
of een werk door Meryo, een fijne Mauve,
enkele Israëls (als een blinde, of de vrouw die
zich warmt) een teekening-volle Tholen, zoo
ge kunt een Jongkind, een Matthys (als het
meisje met de schapen), etsen door Franschen,
etc. etc.
En dit zij meer dan een raad, 't zij een
op wekking. PLT.
Mnzielüieoorileelingen.
m.
A. UD. 17 Preludiën voor Piano. W. F.
Lichtenauer, Eotterdam.
M. ENEICO Bossi, Jugend Album op. 122
Carisch & Janichen, Leipzig.
BERNARD TEN CATE, Chant d'Aurere pour
Piano. Schott frères, Brussel.
C. F. HENDRIKS JH., Mouvement de
Valse, pour Violoncelle avec
accompagnement de Piano op 18. Adagio