De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 18 augustus pagina 7

18 augustus 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1573 D K AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. van oude voorbeelden. Opvallend immers is, dat bijna geen der ontwerpen, een voor ons land, zijn klimaat en materiaal, beslist nationaal karakter vertoont. De meeste konden evengoed voor Brussel gedacht zjjn, of in de nieuwe wijken eene duitsche stad verrijzen. Onze eigen oude bouwkunst, die toch op zoovele in casu geschikte voorbeelden van 17de en 18de eeuw kon wijzen, heeft niet bevruchtend ingewerkt. Niet dat hier eene getrouwe herleving der toenmalige vormen op den voorgrond zou worden gesteld, maar door hun praktischen eenvoud, hun on gezocht en onpretentieus kunstkarakter zou de geest dier oude woonhuizen meer nut kunnen stichten dan de studie van buitenlandschen modernen huisbouw, die blijkbaar wel ter inspiratie*diende. J. H. LELIMAN, Bouwk.-Ing. IIIIIIIIIIIMItllllll Ml _ BJÖRNSTJERNE BJÖRNSON deze week alom gehuldigd, bij gelegenheid dat hij vóór 50 jaar Synnöve Solbakken (Zonneheuvel) geschreven^ heeft, dat een merfesteen zette in de Scandinavische letterkunde. De Indische schilderij bij Frederik Muller. \'A. Cuyp. Grande vue de la ville de Batavia. Tres interessant tableau.'' Aldus vermeldt de catalogus van de schilderijenverzameling, thans bij Frcderik Muller ten toon gesteld, het gezicht op Batavia dat de kwalificatie interessant metterdaad verdient. Het is dit groote doek dat voor den prijs van ? 18,000 vermoedelijk in het bezit van den Staat zal komen, ten einde in het RijksMuseum geplaatst te worden. Hoofdfiguren der schilderij zijn Barent Pietersen, ge naamd Grootebrouck, directeur van Suratte, en zijne vrouw Catharina Paets. Een in landsche bediende houdt hun den pajong boven 't hoofd, terwijl. de directeur met zün rotting op de schepen der retourvloot ?wijst waarmede hij, den l Dec. 1640 naar het vaderland terugkeerde. Op den achter grond verheffen zich de muren en punten (bastions) van het historische Kasteel van Batavia Het grootsch en sterk Kasteel, welks hechtgebouwde m u a ren Het vratig woeden van den vlnggen tydt verduuren gelijk Jan de Marre zong. Boven dit etadsof liever dit vestinggezicht welven zich de omtrekken der Blauwe Bergen; en alsof die tfajong nog niet genoeg schaduw verleende, schiedschrijvers zwijgen over deze figuur; Valentijn noemt zijn naam .slechts vluchtig, De Jonge in het geheel niet. Men verneemt alleen dat hij in 1619 uit zijne vaderstad Hoorn naar Indiëvertrok en reeds zes jaren later met den rang van opperkoopaian de Comp. belangen waarnam te Mazulipatnam, op de kust van Coromandel. In de Realia vindt men: l Aug. 1634. Suratte. Barent Pietersz. van Hoorn, werd Directeur over den handel aldaar. Het Dagh-register van het kasteel Batavia is over hem iets uitvoeriger. Het vermeldt dat hij in hetzelfde jaar 1634 met de schepen Nieuw Hoorn en de Jiardes naar Balapatam, een peperhaven in Voor-lndiëwerd gezon den, en daarbij eene bepaalde hem voorge schreven route moest volgen omme van de Portugesen niet verkent te werden, die ons prejudiciabel ende hinderlyck in onse negotiatie souden mogen comen te wesen." De zaken in de Comp. factory te Saratte waren niet al te best in orde, de dienaren der E. Maatschappij, dachten er minder om hare belangen dan wel om hunne eigene, en nu moest Pietersz. hun eens den bril op den neus zetten, te beginnen met den directeur zelf, Jacob v. d. Graeff. Men had te Batavia uitgerekend dat over het vorige jaar 1633 niet alleen alle de profyten in ongelden gesmoort, maer daerenboven noch plaatst de schilder het echtpaar onder het looverdak van den een of anderen Indischen fruytbopm", welke, conform met de spreek woordelijke vruchtbaarheid der tropen, met goudgele vruchten welvoorzien is. Van dezen Barent Pietersz. of Pietersen (de naam Grootebrouck was klaarblijkelijk slechts een aanhangsel, gelijk dat met zoo vele oudhollandsche namen het geval was) is weinig bekend. De meeste koloniale gewel 21000 gulden ten achteren gecomenzijn." Derhalve werd goedgevonden en verstaan dat v. d. Graeff en alle Comp. dienaren, wier handelingen geen goedt contente ment" gaven, «ich te Batavia moesten komen ver antwoorden, en aan den Raad van Indi eens alles vertellen over een handel die verlies gaf in plaats van winst. Wat daar in Suratte gebeurde was trouwens hetzelfde wat op zooveel andere buitencomptoiren" gebeurde; men schoor zelf de schapen, en liet de Comp. de varkens scheren. Maar juist daarom was het noodig een exempel te stellen. Het duurde dan ook niet lang of er kwamen te Batavia bewijzen van Pietersz' werkzaamheid, berichten over grove particulariteyten tot werckelycke prejuditie van de Comp.", ten laste van ettelijke on trouwe beambten. Zij werden opgezonden met hunne stukken, waarbij oock daer beneffens verhaelt werdt haer gedebaucheert ende grousaem leven". 'n Vroege vorm van Tropenkoller! anders niet. De sterke drank vervulde ook hier weer eene voorname rol; en kenschet send is hetgeen Stavorinus verhaalt over het europeesche kerkhof te Suratte, waar deze koloniale broeders van de lik" een laatste rustplaats hadden gevonden. Men zag daar ja indrukwekkende graftomben, die den inboorling een hoog denkbeeld moesten geven van de beteekenis der hollandsche natie, maar ook het grafteeken voor een bottelier, die den drank zoozeer bemind had dat, volgens zijn uitdrukkelijke begeerte, drie groote steenen punchkommen op de hoeken van zijne tombe, en n boven op de spits waren geplaatst. Het jaar 1636 vermeldt Barent Pietersz. als afzender van eene lading indische pro ducten; eene aanteekening welke doet zien wat er bij deze factory al zoo werd uit- en ingevoerd. Onder de export-artikelen be hoorden: inlandsche manufacturen, mirrhe, opium, verfhout, peper, garens, indigo, ruwe zijde, gecattoenneerde deeckens", enz. Ook parelen, doch van eene inferieure soort. Een partijtje van honderd stuks, in Perzi opgekocht, werd door Pietersz. naar de kust van Coromandel gezonden aan den directeur Carel Reyniersz, den lateren gouverneur generaal (van wien, volgens een enkele bron, een portret door Rembrandt bestaan moet hebben). Zij konden daar echter niet eens den inkoopprijs halen, en Pietersz. bekwam zijn factuurtje terug. Ingevoerd werden: kruidnagelen uit de Molukken, kamfer uit Japan, zijde uit China, goud uit Sumatra, olifantstanden uit Siam; voorts sandelhout, lange peper, foelie, me talen, altemaal artikelen welke de Comp. door hare levendige scheepvaart van 't eene land naar het andere bracht en waarmee kapitalen te verdienen waren ja, wan neer zij niet zooveel openbare dieven in haren dienst had gehad. Dat er destijds reeds een soort van overlandmail bestond, althans gelegenheid tot brievenvervoer tusschen Nederland en Indië, zou men mogen opmaken uit de aanteekening: Soo den oppercoopman Barent Pietersen mede aenschrijft soude het de Comp. grootelycx hebben geprofyteerd bijaldien hem ordre tot den incoop van den indigo tijdich per terra over Aleppo ende Spahan (Ispahan) toegecomen waer." De handel moest hier Onder vele moei lijkheden en belemmeringen, gedreven wor den; de post van directeur was geen sinecure. Gelijk het oudhüllaudsche spreek woord zei: Tes quade lOcimanscap, daer niemant an en wint", eftvgewonnen werd er wel, doch niet altijd ctó^de Comp. En ook, de verdiensten hafl$p.. veel grooter kunnen zijn. Het verlieffj^ft^m, riït'alleen van de schraapzucht dea? 43omp. dienaren en van de oneerlijke mededinging (?deloyale concurrentie" zooals menl^hans zeggen zou) van Engelschen en Portugezen. Meer nog van de aehtercoussicheyt ende frivoole excepten der Moorse coopluyden", waarover Pietersz. zich bij de regeering te Batavia herhaaldelijk beklaagde. En 't meest van de afpersingen en knevelaryen van den irilandschen gouverneur, die op Suratte den Grooten Mogol vertegenwoordigde. Voort durend zaten deze machthebbers de westersche handelaren op den nek, tevens op den zak. Zij kwamen den Hollanders steeds met verzonnen pretenties, met opgeraapte" vorderingen aan boord, en hieven zware tollen van hetgeen de «e uit- en invoerden. Pietersz. moest dien gouverneur en de rijksgrooten door aanzienlijke geschenken zien te bewegen, feitelijk omkoopen, om den firman met het zegel van den Grooten Mogol te verkrijgen tot uitoefening van den vrijen handel. Doch, schreef hij naar Batavia, het zou beter doel treffen om daarvoor naar het hof des Mogols af te vaardigen een gecommitteert aenzienelyck porsoon, geaccompanjeert met schenckagie van eenige olyphanten, porceleyne potten vol geconfyten raiicx China, enz., daer groot werck aft' maecken" (d. i. daar ze zeer op gesteld zijn.) In 't eind kreeg hij door eigene bemoei ingen den begeerden firman, en zelfs meer dan een, maar toen bleek dat de moorsche autoriteiten er zich weinig aan stoorden. De Groote Mo gol was ver af, en zou spoedig werk genoeg hebben om zich op zijn vermaarden Pauwentroon te handhaven; de gou verneurs gingen met hunne uitknijpingsmethoden rustig voort en de vreemde hande laars moesten gedoogen met veelvoudighe onlijdelycke vexatiën ende monopoliën gequelt te worden." En anders moesten ze de kraam maar opbreken.... Hetgeen de Comp. dan ook met sommige harer kantoren in Bengalen deed. Maar voor Suratte werd iets dergelijks wel besloten, doch niet uitgevoerd. Pour cause, want bij dit kantoor werd (later) veelal eene winst geboekt, welke de schade bij andere factoryen moest goed maken. Die winst bedroeg 6 a 7 ton gouds jaarlijks daarvoor moest men wat over hebben. Onder Pietersz. op volger, Paulus Croock, of Krook,ontstond er een kwestie met den vertegenwoordiger van den Mogol over een deserteur, Daniël Maffoy genaamd, die uit het hollandsche naar het inlandsche kwartier was overgeloopen. De Comp. wilde dien man terug hebben, waarop Croock schreef dat hij niet geloofde dat de gouverneur of nabob voor die uitle rering te vinden zou zijn, om dat de overlooper reeds aan Barent Pietersz. (in wiens tijd het geval gebeurd was) had doen weten, dat hij niet meer tot de nederlandsche natie behoorde. NI. dewijl hij reeds de besnijdenis had ondergaan en een ver loochent christen" was geworden. De regee ring te Batavia, de zaak hoog opnemende, oordeelde dat deze druppel den emmer deed overloopen en nam daarop het besluit (in de Realia vermeld) dat, wanneer de nabob bleef weigeren om dien man, besneden of onbesneden, uit te leveren, men het kantoor te Suratte moest opbreken en de inlandsche schepen ter reede attaque.eren. Maar de belangen van den handel wogen ten slotte zwaarder dan de belangen van de religie: dezelfde Realia bevatten de aanteekening (1646): De comptoiren in Souratta, onaengesien verscheydene geleede affronten, nog niet op te breken." Volgens de lijst der Suratte-opperhoofden bij Valentijn was Barent Pietersz. als zoo danig in functie van een tijdstip vóór het jaar 1635 tot het jaar 1640. Dit komt overeen met hetgeen de catalogus over de hoofdfifuur van Cuyp's schilderij vermeldt, n.l. at hij met de retourvloot een l De e. 1640 naar Nederland vertrokken zou zijn. Het Daghregister van het kasteel Batavia be vestigt dien datum, en ook de namen der schepen, maar noemt niet den naam van den kommsndeur of admiraal. Er is echter eene omstandigheid, welke zou doen twij felen of Pietersz. werkelijk met die vloot vertrokken is. In het verhaal over dien nederlandschen deserteur wordt n.l. onder den datum 26 December 1641 gespro ken van den directeur Barent Pietersen saliger". Volgens die opgave zou hij eerder op zijn post gestorven zijn, dan naar het vaderland vertrokken. Hoe kon hij dan door Albert Cuyp uitgeschilderd zijn? Zeker niet vóór zijn benoeming tot directeur van Suratte (gesteld dat hij tijdelijk in Nederland vertoefd heeft) d.i. vóór het jaar 1634, omdat de schilder destijds slechts 14 jaren oud was. Albert of Aelbert Cuyp werd nl. in Oct. 1620 te Dordrecht geboren. Wel is waar steilan Houbraken, Kramm, e.a. dat tijdstip in 1605, doch uit de nasporingen van G. H. Veth, in het tijdschrift Oud Holland 1884 openbaar gemaakt, blijkt dat 1620 het juiste geboortejaar is. Evenmin is het aannemelijk dat Barent Pietersz. gedurende zijn bestuur te Suratte met zijn vrouw tijdelijk in Nederland ver toefde; de bronnen wijzen op een onafge broken diensttijd in Indië, voor 't minst tusschen de jaren 1634 en 1640. Wanneer men op gezag van het Dagh-register aan neemt dat Barent Pietersz., wiens naam onder de met medailles of geldsommen gebeneficeerde kommandeurs van retourvloten niet voorkomt, te Suratte stierf, dan zou de identiteit der door Cuyp afgebeelde personen daardoor twijfelachtig worden. Dat de schilder zich ditmaal aan een Indisch onderwerp waagde, mag als eene uitzonde ring beschouwd worden; en de uitvoering zijner ree van Batavia schijnt aan te toonen dat hij gelukkiger was in het weergeven van een lichtbewolkten hemel boven een Hollandsen rivierge zicht dan van het brutale zonlicht der tropen; gelukkiger met de figuren van Europeesche ruiters en edel lieden dan met het type en de kleederdracht van een Indischen lijfjongen. Het is waar dat Cuyp een veelzijdig schilder was ; dit stuk komt het bevestigen. Van Eyriden en van de Willigen, die in een tijd leefden waarin nog tal van werken van Cuyp in Nederland, maar vooral in Dordrecht en omstreken gevonden werden, beschrijven maanlichten, winterstukken, portretten, vo gels, bloemen, ruitergroepen, stillevens, enz. van zijne hand. Allerlei onderwerpen," zeggen zij, behalve Historische, waarin naakte beelden te pas komen of' de klee ding der oudheid vereischt wordt, behan delde Cuyp op meesterlijke wijze met een vet penseel en warme kleur. Zoodat men, om eens anderen meesters werk te prijzen, wel zegt: hel is als door Cuyp geschilderd." Toch was er een lange tijd waarin zijne kunst weinig gewaardeerd werd. Tijdens zijn leven werden zijne schilderijen in de kabinetten zijner aanzienlijke stadgenooten gevonden; later verflauwde die vraag, en aan den Dordtschen schilder F. Lebret werd verzekerd dat al do schilderijen op het Torensteedje of Dordwijk (als Cuyp's buitenplaats genoemd) door den kunstkooper A. Lamme en een hem vergezellenden Engelschman tegen ? 100 per stuk werden opgekocht. De Britsche kunstcriticus Smith verklaarde dat geen van Cuyp's schilderijen, die tot het jaar 1750 in openbare veiling kwamen, meer dan ?30 kon halen. Nog in 1785, bij de verkooping van het schilderijenkabinet van Johan v. d. Linden v. Slingeland brachten 38 schilderijen v. Cuyp te samen slechts f 23414 op, thans wordt voor een enkel stuk ?18000 betaald. Habent si<a fata; de schilderijen zoowel als de boeken. Eerst later werd de groote waarde zijner stukken ingezien; vooral in Engeland, werwaarts de meesten reeds verhuisd waren. Een stil water, dat in 1777 voor ?416 was verkocht, bracht in 1844 niet minder dan ?12720 op. Allen, die de werken van den Hollandschen Claude Lorrain gezien hebben in Engeland, waar zich niet alleen de meeste, maar ook de beste zijner schilderijen bevinden, erkennen dat men Albert Cuyp slechts daar in al zijne waarde kan leeren kennen. Hij bespiedde (aldus een zijner biografen) de natuur niet slechts in hare bevalligste vormen, maar vooral ook in hare eindeloos wisselende lichtspelingen: den dunnen nevel van den morgenstond, het warme licht van den vollen dag, de rosse tinten van den avond tooverde hij met treffende waarheid op het doek. En zijn landschap is altijd vroolijk ; 't licht was zijn leven, ja, hij schijnt zulk een afkeer van een sombere lucht en donker weer ge had te hebben, dat hij zelfs in zijne ijs koude winterlandschappen, waar de lucht vol sneeuw zit, toch altijd, al was 't maar aan de kim, het grauwe zwerk scheuren liet om een zonnestraal door te laten." Men kan slechts gissen naar de aanleiding waardoor deze bij uitnemendheid Hollandsche schilder er toe kwam een Indischen directeur te midden van een Indische om geving te schilderen, ook al geeft men de legende prijs dat Cuyp, die later een man van aanzien en van middelen werd, alleen voor zijn pleizier schilderde. Het kan dezelfde aanleiding zijn geweest die een anderen Dordtschen schilder, Samuel van Hoogstraten, het portret deed maken van een anderen Indischen directeur, den raad van IndiëMattheus v. d. Broeck. Doch voor geheel Nederland blijft zeker waar hetgeen G. H. Veth, in zijn reeds genoemd opstel over de familie Cuyp, ten aanzien van Dordrecht alleen opmerkte: Het is wel wat beschamend dat in zijne geboortestad, waar nog in den aanvang dezer eeuw zoovele zijner schilderijen ge vonden werden, thans geen enkel meer aanwezig is, tenzij men het zeer twijfel achtige, althans zeker zeer bedorven stuk op het Dordrechtsch Museum als zoodanig wil beschouwen. Mochten de beheerders daarvan toch geene gelegenheid laten voor bijgaan om eens een goed stuk van Cuyp machtig te worden!" Aan dien wensch zal thans voldaan wor den; niet voor Dordrecht, doch voor Am sterdam. Maar 't ging op 't kantje af verklaarde niet de minister bij zijne credietaanvrage van ?12000, dat hij wellicht ge aarzeld zou hebben den aankoop van dit belangrijk kunstwerk te bevorderen, ware het niet dat een kunst minnaar een bedrag van ?6000 heeft aangeboden om den aan koop voor het Rijk minder bezwarend te maken! En zou men hier niet mogen twij felen of Nederland wel is assez riche de payer sa gloire? Het Rijksmuseum, werwaarts het kapitale doek staat overgebracht te worden, bezit volgens den catalogus een negental schil derijen van Albert Cuyp: landschappen, dierstukken, een riviergezicht, een ruitergevecht, een gezicht op Dordrecht, enz. Maar volgens genoemden schrijver bezit het er slechts drie, en dan nog alleen op voorwaarde dat men het Ruitergevecht voor eeht houde. Voorts twee stillevens, die aan Cuyp worden toegeschreven. Eene vermeerdering van het nationale kunst bezit, waar het een werk van een zoo voornaam kunstenaar geldt, is in ieder geval gewenscht. De vraag ten opzichte van de identiteit der hoofdpersonen op dit doek is wellicht van weinig belang. Wanneer dit Barent Pietersz. genaamd Grootebrouck niet is, dan is het... een ander. Tot de kunst waarde der schilderij doet deze zaak niet af; alleen tot hare historische beteekenis. *) Men mag vertrouwen dat althans de echt heid van de schilderij zelve deugdelijk vast gesteld is; een punt dat, voor de stukken van Cuyp in 't algemeen, niet zoo geheel onaantastbaar is, waar men leest dat de Dordtsche meester vele navolgers en copijisten gehad heeft. In de eerste plaats zijn stadgenoot Jacob van Stry, hoewel deze hem alleen navolgde uit liefde tot het werk van Cuyp, en de vele copijen steeds met zijn eigen naam teekende. Maar, schrijft de biograaf, hoevele dier schilderijen hebben den naam van Van Stry met dien van Cuyp moeten verwisselen, en zijn onder dien naam voor hooge prijzen naar Engeland uitge voerd!" Inderdaad, een onechte Grootebrouck in een onechte Cuyp! dit ware voor het kunstgevoel iets te veel. S. KALFF. *) Het jaartal van de schilderij wordt niet opgegeven. Etsen-vernielingen, of fan llographieënetc. Er zijn onder ons eigenaardige achterlijkheden. Een aantal naenschen kunnen zeker de tegenwoordige prijzen voor goede schil derijen niet betalen. Misschien zij nog het eerst en het meest, wien schoonheid in alle uitingen een bizonder voorwerp van zorg ie. Er wordt dan gewerkt met willekeurige schilders. Men wil en zal en moet eeu schil derij en wordt (noode!) gedwongen om iets te nemen, waarvoor eigenlijk niet vol doende gevoeld wordt. Het werk hangt een tijd voor oogen en het verveelt, of je ziet het niet meer. Er bestaan een aantal goede etsen, goede lithographieën. De prijzen zijn daarvan gering in vergelijking met de prijzen der andere werken zelfs zijn ze eigenlijk tot spottens toe goedkoop. In Holland wor den zwart en wit weinig, te weinig nog ge kocht hoewel het betert, langzaam aan. Werklijk groote ets collecties zyn zeldzaam. Ook in de hanteering zyn litho's etc. ge makkelijker. Ze eischen niet de soms druk kende onkosten aan lijsten: het bruin van hun inkt combineert wel met een eenvoudige lijst van eikenhout. Gij kunt daarenboven het nog zoo inrichten, dat ge uw lijsten gebruikt voor meer dan een ets, ik meen dat ge de eene ets daarin vervangt door een andere. De niet ten toon gehangei e vinden een mak kelijke berging in een lade of portefeuille. De inrichting van een lijst voor etsen W:er oppervlak valt binnen de dag maat kan zijn, dat ge, voor verschillende grootten, ver schillende bordpapieren b. v. passépartouta hebt of snijdt. Van achter is er een plankje dat achter de ets komt en dat in de lystgebouden worden door koopren lippen, b.v. Dit is alles weinig kostbaar. En het voldoet. Daarenboven ver liezen goede etsen hun waarde niet, integen deel droge naalden" of goede drukken of goede staten worden waarde-vol. Het bekorende van veel der etsen door schilders gemaakt is hun spontanéteit dikwijls. Het zijn veeltijds ontroeringvolle notities natuurlijk soms meer. Een litho als het Park dooj W. van Konijnenburg is een gloed-vol geheel. Burijn-gravures zijn immer overwogen werk. * * * Wat ge zoudt koopen : te koopen is, wat ge bewondert: een ets door Barb. van Houten, een litho van Konijnenburg; een ets door van Angeren, een litho van Bauer soms, soms een kleine vroege pittige ets, of soms een laatste niet zonder statie; een ets als die van de schuitjes door de Zwart, een burijn gravure, of een werk door Meryo, een fijne Mauve, enkele Israëls (als een blinde, of de vrouw die zich warmt) een teekening-volle Tholen, zoo ge kunt een Jongkind, een Matthys (als het meisje met de schapen), etsen door Franschen, etc. etc. En dit zij meer dan een raad, 't zij een op wekking. PLT. Mnzielüieoorileelingen. m. A. UD. 17 Preludiën voor Piano. W. F. Lichtenauer, Eotterdam. M. ENEICO Bossi, Jugend Album op. 122 Carisch & Janichen, Leipzig. BERNARD TEN CATE, Chant d'Aurere pour Piano. Schott frères, Brussel. C. F. HENDRIKS JH., Mouvement de Valse, pour Violoncelle avec accompagnement de Piano op 18. Adagio

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl