De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 25 augustus pagina 7

25 augustus 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1574 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Joseph Joactiii t. Naar de laatst genomen fotografie door JOHANNA EILEKT te Berlijn. De dood, de onverbiddelijke, die steeds zijn offers eigcht zonder aanzien des persoons, heeft thans wederom een kunstenaar van ons genomen, die door den .adel van zijn wezen en de buitengewone eigenschappen zijner kunstenaarsnatuur, meer dan de helft van de negentiende eeuw heeft beheerscht. Joseph Joachim is niet meer! Op het veld van eer is hij gestorven, want een werkdadig aandeel heeft hij nog genomen aan het muziekleven van het kor telings afgeloopen seizoen. Koning der violisten werd hij genoemd. En terecht, boven hem stond niemand, een enkele misschien naast hem, maar de meesten achter hem. Joachim is herhaaldelijk en ook wel geruimen tijd achter elkaar in Amsterdam ge weest, toen Dr. Metzger alhier zijn practijk nog uitoefende en hjj zich on Ier diens behandeling gesteld had. Daardoor ook heeft Joachim zich veel vrienden te Amsterdam verworven en talrijk zijn de familiën, waar hij door de charme van zijn persoon zich on vergetelijk heeft gemaakt. Wanneer dan de groote meester met een paar zijner Amsterdamsche kunstbroeders musiceerde, dan ging er een intimiteit uit van zijn spel en van zijn omgang, die op iedereen den levendigsten indruk maakte. Maar toch bewaar ik de schoonste herinneringen aan Joachim, toen ik hem in den winter van 1883/84 te Berlijn mocht bewonderen in zijn drievoudige qualiteit van uitvoerend kunstenaar (violist), diri gent en leeraar. Toen was hij op de midda ^hoogte van zijn rijk talent en onvermoeid was hij in het meedeelen zijner gaven aan anderen. De diepe eerbied waarmede hij Bach speelde, de klassieke imponeerende rust, waarmede hjj Beethoven'» vioolconcert vertolkte, en de liefdevolle Hingebung" die hij voor Brahma' concert aan den dag legde, waren een lichtend voorbeeld, niet alleen voor de tallooze kunstjongeren die hem te Berlijn omringden, maar ook voor oudere kunstenaars, ja voor het geheele muzieklievende Berlijn. En toch zijn rny'n herinneringen aan Joa chim als quartetspeler, nog grooter. De oogenblikken in de Singacademie" doorgebracht, zoowel bij de Generalproben als bij de uit voeringen, behooren tot de wijdingsvolste van mijn leven. Vooral de laatste quartetten van Beethoven, zoo moeilijk te begrijpen door de hooge vlucht der gedachten, maar zoo klaar en ideaal-schoon gespeeld, werkten op mij gelijk een openbaring. Toen Joachim zijn quartet stichtte werd dit genre van muziek nog slechts schaarsch en dan nog gebrekkig beoefend. Het Mulleren het Florentijnsche quartet alleen genoten een Europeesche vermaardheid. Joachim echter, in vereeniging met de Ahna, Wirth en Hausmann, wist al aanstonds zijn quartet-avonden tot de belangrijkste gebeurte nissen van het muziek-seizoen op te voeren en nog jaren lang nadat ik het voorrecht had onder zijn gehoor te zijn, beschouwde ik de uitvoeringen van het Joachim-quartet als de meest volkomen, de meest ideale en ook de meest geacheveerde kunstuitingen die ik had leeren kennen. Wat Joachim als dirigent gepresteerd heeft is van veel meer beteekenis, dan men het gewoonlijk doet voorkomen. Het is waar Joachim bezat niet die schitterende, ver blindende eigenschappen van een von Bülow, Nikisch of Weingartner. Joachim was een voudig; maar er gin? toch een groote kracht van hem uit en .... ik geloof niet dat b. v. Schumann mooier kan worden uitgevoerd, dan zooals Joachim hem opvatte. l)och ook Biahms werd door hem uitnemend vertolkt. Nog levendig herinner ik mij de eerste dagen van 1884: Brahms had juist zijn derde symphonie gecomponeerd. Het werk was nog niet uitgevoerd. Joachim zou het voor het eerst in de concertzaal introduceeren. De orchestrepetitiën werden allen bijge woond door de geheele Berlijnsche Brahmsgemeente en even groot was de bewonde ring voor Joachim, die het geheel onbekende werk met een buitengewone klaarheid wist te detailleeren en in te studeeren, als voor de nieuwe gymphonie van den vereerden componist. Wat Joachim voor zijn leerlingen geweest is? Wel was het mij vergund dit van nabij gade te slaan, maar toch moet ik mij onbe voegd verklaren om daarover te schrijven. Dit kunnen slechts zijn persoonlijke leer lingen naar waarde doen. Buitengewoon groot is het aantal leerlingen, dat zich te Berlijn onder de leiding van den beminden meester geschaard heeft en verschillende van hen hebben de helft huns levens reeds verre overschreden en op hun beurt weer leer lingen gevormd, die zich eveneens een wereldvermaardheid hebben verworven. Zóó werkt dan de school van Joachim voort tot ver in het nageslacht. Ook uit ons laud zijn tal van jonge violisten naar Berlijn getogen om hunne opleiding onder zijn oogen te voltooien. Namen noem ik liever ik niet; ik zou er allicht enkelen overslaan. Het is mij niet bekend of Joachim Me moires" heeft geschreven. Als dit zoo is dan zullen zij ongetwijfeld hoogst belangrijk zjjn, want hij heeft met alle groote mannen van zijn tijd, op n uitzondering na, intiem verkeerd. Mendelssohn achtte het een eeretaak hem in de muzikale wereld in te leiden. Op twaalfjarigen leeftijd reeds liet hij hem optreden in het Gewandhaus" te Leipzig. Ken jaar later effende Mendelssohn hem het pad te Londen en van dien tijd af tot aan het eind van zijn leven zijn de verschillende generaties Londenaars hem trouw gebleven in hunne vereering. Met Schumann was Joachim door innige vriendschapsbanden verbonden, en na Schumann's dood was het Joachim die Mevrouw Clara Schumann met groote hartelijkheid ter zijde stond. Omgekeerd wag mevrouw Schumann den jou gen meester zeer genegen; een sympathie die hij slechts moest deelen met Brahms. Brahms !... Ziedaar de kunstenaar die op de tweeie helft van Joachim's leven een beslissenden invloed heeft uitgeoefend. Voelden zij zich beiden door hunne gemeei schappelijke vereering voor Schumann en diens gade reeds tot elkander aangetrokken, ook hunne denk wijze en kunstneigingen boden veel aan rakingspunten Niet onvermeld mag bly'ven dat Joachim ook korten tijd heeft behoord tot de kun stenaars die zich te Weimar om Liszt heb ben geschaard. Nadat hij echter met de volgelingen der Xeu-Deutsche Schule ten slofte niet kon meegaan, heeft hij zich van Liszt losgemaakt in een schrijven dat voor een tien of vijftien jaren is gepubliceerd en dat zoowel getuigt van Joachim's onafhan kelijkheid en eerlijkheid als van zijn nobelen inborst. Liszt heeft veel leed gehad van den stap dien Joachim meende te moeten doen. Maar toch heeft hij hem er niet minder om geacht en hem tot aan het eind zijns levens zijn sympathie bewaard. Ik sprak hierboven van n uitzondering, gewagende van de groote mannen met wie Joachim heeft verkeerd. Men raadt het, dat ik Richard Wagner bedoel. Een paar malen wordt in Wagner's brieven den naam Joachim genoemd. Maar dezelfde reden, die dezen noopten den rug te keeren aan het muziek leven te Weimar, gevoegd bij zijn mindere belangstelling voor de dramatische kunst van de tweede helft der negentiende eeuw, zullen wel oorzaak geweest zijn dat Joachim geen behoefte had met Wagner intieme relatiën aan te knoopen. Nooit echter heeft Joachim behoord tot degenen die met minachting op den meester van Bayreuth neerzagen. Integen deel, menigmaal heb ik woorden van be wondering uit zijn mond gehoord over het geen Wagner heeft gewrocht. Bij het verscheiden v.an Joachim komt onwillekeurig de naam van mevrouw Joachim in onze gedachten. Amalie Joachim-Weias is lange jaren een zangeres geweest van den eersten rang. Haar roem was nauwelijks geringer dan die van haar gade. Als liederenzangeres vooral is zij misschien thans nog niet overtroffen, Schu mann (Frauenliebe und Leben) en Brahms werden door haar met een innigheid en een voud weergegeven, waarvan de indruk thans nog, na jaren weder levendig bij mij wordt. Sedert 1882 leefde het echtpaar gescheiden van elkaar. Die scheiding heeft echter beider verder levensgeluk ondermijnd. Kort voor den dood van mevrouw Joachim, in 1899, is er een verzoening tot stand gekomen, die de laatste oogenblikken van mevrouw Joachim heeft verhelderd en die ook op den grijzen meester een milderen invloed heeft uitge oefend. Joachim is geboren den 28sten Juni 1831 in de nabijheid van Presburg. Szervaczinsky, concertmeester aan het theater te Pest, was zijn eerste leermeester. In 1838, op zevenjarigen leeftijd dus, werd hij leerling van Böhm aan het conservatorium te Weenen. Van 1843 tot '49 leefde hij te Leipzig in de aëra Mendelssohn. Van '49 tot '53 was hij te Weimar concertmeester. Nadat hij zich van Liszt had losgemaakt was hij concertmeester te Hannover. In '63 huwde hij en in '66 kwam hy te Berlijn waar hij directeur werd der Bochschule für Musik", wat hij tot aan zijn dood, zij het dan ook in min of meer gewyzigden vorm, gebleven is. Joachim heeft ook enkele eompositiën ge publiceerd, waarvan het coccert In Ungarischer Weise" het meest bekend is. Naast enkele andere vioolcompositiën, bestaan er van hem nog een paar ouvertures voor orchest, die getuigen van degelijke bewerking, en die ook de sympathie wegdroegen van Schutnann, maar waaraan de meester zelf later niet veel waarde meer hechtte. In den aanvang van dit opstel zei ik dat Joachim door de verschillende eigenschappen van zijn persoon, meer dan de helft der negentiende eeuw heeft beheerscht. Dit moge misschien enkelen mijner lezers te boud klinken. Het is natuurlijk dat ik bierbij het oog heb, niet op de scheppende, maar op de uitoefenende kunst. En dan moet ik die uitdrukking beslist handhaven. Wie toch paarde aan een souvereine beheersching van de techniek een dergelijk stijlgevoel voor ieder kunstwerk, een dergelijken eerbied voor zijn schepper en een dergelijke abnegatie van zijn i k ten behoeve van het kunstwerk? Zeker, thans heeft het voorbeeld van Joachim menigeen tot nadenken gebracht en tot navolgen geleid; maar men vergete niet, dat in Joachims jongen tijd het virtuosendom van een Ernst, Vieuxtemps en Wienlawsky welig tierde en thans nog heerscht in een de Sarasate en ... jongeren wil ik hier niet noemen, zij kunnen mis schien nog tot inkeer komen. Met weemoed staan wij aan de nog ge opende groeve van den betreurden meester. Met weemoed, maar toch ook met dank baarheid voor het vele dat hij in zjjn rijk leven heeft tot stand gebracht. Den uitvoerenden kunstenaar nicht die Nachwelt keine Kranze." Maar bij Joachim zal de Nachwelt" nog lang 's meesters in vloed ondergaan, want de wijze waarop hij ons kunst te genieten gaf werkt lang na en zijn leerlingen, in de uitgebreidste betee kenis van het woord, zetten het werk van hunnen grooten leermeester voort. ANT. AVKRKAMP. Cüyns Indisch Schilderij bij Fr. Muller & Co. Het voor het overige belangwekkende artikel van den heer S. Kalff over de per sonen op bovengenoemd schilderij raakt kant noch wal meer, zoodra het over den schilder zelf begint en over de quaestie van de authenticiteit van het stuk. Het is niet mijne bedoeling alle onjuist heden, die de schrijver, steunende op ge deeltelijk verouderde bronnen, te berde brengt, hier te weerleggen ; ik wil er alleen op wijzen, dat aan de echtheid van het be wuste schilderij absoluut geen twijfel kan bestaan. Het is, hoewel niet gemerkt even zeker van Cuyp als bijv. de evenmin ge merkte David en Saul in het Mauritshuis van Rembrandt is. De behandeling van water en lucht, schepen en gebladerte, voorgrond en costumes is alles voor Cuyp even karakteristiek. Ook de plaatsing van de korte, ineengedrongen figuren in het landschap herinnert aan die op andere stuk ken bijv. te Budapest en te Base]. De tijd van ontstaan van het schilderij is niet moeilijk te bepalen. Yan omstreeks 1640 kan geen sprike zijn. Cuyp was in 1620 geboren, en sinds 1639, d. w. z. van zijn negentiende jaar af, bestaan er gejaarmerkte schilderijen van zijne hand. Deze vertoonen evenwel een geheel ander karakter: zorgvuldig gedetailleerde, bijna peuterige uitvoering in een stroogelen toon, die blijkbaar sterk op van Groyen geinspireerd is. Zijn rijpe, zonnige stijl begint eerst veel later. Dit schilderij kan daarom moeilijk vóór 1655?60 geschilderd zijn en dit stijlkritisch resultaat wordt vol komen bevestigd door de kleederdrachten van man en vrouw, die op dezelfde periode wijzen. Ook het Javaantje heeft het zich moeten laten welgevallen in de Europeesche dracht van omstreeks 1660 te worden ge stoken. Wij hebben ons derhalve voor te stellen, dat de afgebeelde persoon, na in patria teruggekeerd te zijn, zich met zijn vrouw en zijn Javaantje door Cuyp liet uitschilderen en daarbij aan dezen de opdracht gegeven heeft op de rechter helft van het doek de herinnering aan het groote feit uit zijn leven te vereeuwigen; te weten de vloot, die onder zijn commando van Batavia naar Nederland is teruggekeerd. De namen der schepen zijn op het schilderij duidelijk te lezen. Het zal dus wel mogelijk zijn vast te stellen, wie de bevelhebber dezer vloot is geweest. De aankoop van deze schilderij door den Staat zal een zeer gewenschte aanvulling zijn voor het Rijksmuseum. Den H a a g, 20 Aug. 1907. CORN. HOFSTEDE DB GROOT. De Indische Schilderij bij Frederil; Muller. Onder bovenstaand opschrift heeft de heer S. Kalff, in het vorige nummer van dit blad, bijzonderheden meegedeeld naar aanleiding van den prachtigen Aelbert Cuyp, welke waarschijnlijk aan den Staat zal overgaan. Nu ik een zeker aandeel heb gehad in het onderzoek naar de personen die op het stuk zijn voorgesteld, veroorloof ik mij enkele aanvullingen op het artikel van den heer Kalff, hetwelk ik geheel in zijn waarde wil laten. Mijn eenige bedoeling hierbij is, het geen gevonden werd vast te stellen en tot verder onderzoek aan te sporen. Het uitgangspunt vormden de schepen, die, liggende in de haven van Batavia, op het stuk zelf met namen zijn aangewezen. Op de spiegels leest men nl.: Banda. Frederik Hendrik, Zutphen, Salamander enBotterdam. Bij het nazien van de bekende lijst der retourvloten bij Valentyn bleek, dat althans de vier eerstgenoemde schepen deel uitmaak ten van de vloot, welke op l December 1640 fan Batavia vertrok. De Rotterdam behoorde niet tot die vloot van zes schepen. De twee nog onvermelde vaartuigen heetten Midtlelburg en Leeuwarden. Deze worden op het schilderij niet met namen aangewezen, niaar aangezien de schepen Banda, Frederik Hen drik, Zutphen en Salamander slechts in die eene combinatie voorkomen, noch vroeger noch lager, scheen de retour vloot van 1640?'41 door den schilder bedoeld. De hoofdpersoon wijst met zijn rieten wan delstok naar het smaldeel, alsof hij daarop zekere rechten kan doen gelden. Wie anders kon dit doen dan de bevelhebber van de retourvloot ? Zoo scheen de man reeds ge vonden. Aanvoerder van de bedoelde vloot was Barend Pieterssen genaamd Grootebrouck, afkjmstig van Hoorn, die in 1619 naar Indi ging en in 1625 in den rang van opperkoopman medebestuurder was van de kust JOHAN MESSCHAEBT. ? // PSs/joi***, i '.ii Morgen is mijn zanger jarig". Zoo wil ik, met een kleine variante, de Genestet najubelen. Want Messchaert is mijn, is ons aller zanger! Ia dat nu zoo iets buitengewoons dat Messchaert jarig is en moet er daarom een portret met bijschrift van hem komen in de Groene", vraagt misschien de le_zer? Lezer, Messchaert heeft morgen Abrarn gezien ; hij is vijftig jaar geworden en dus mag men de in den laatsten tijd gevolgde gewoonte wel toepassen, om den jubilaris ook in het openbaar een gelukwensch aan te bieden. Nog op het onlangs te Groningen gehouden muziekfeest van de Nederl. Toonkunstenaars vereeniging, bleek het dat onze meesterzanger ten volle beschikt over zijn heerlijk orgaan en dat zijn voordrachtskunst steeds rijper en schooner en dieper schijnt te worden. In hoeveel gunstiger omstandigheden verkeert nu onze zanger gelukkig, dan een paar jaren geleden, toen een ernstige en pijnlijke ziekte hem had aangetast. Moge Messchaert in de zoo zeer door hem beminde omgeving van de Königs-aee en de Ramsau, in het idyllische Berchtesgaden, nieuwe, frissche krachten opdoen voor den komenden winter. Moge hij met die krachten niet zoo roekeloos omgaan, dat ze tot het einde van den winter niet toereikend zijn, maar moge zijn stem aan het slot der volgende campagne even frisch en even schoon klinken als thans, tot heil der kunet en tot vreugd van zijn talrijke, heinde en ver verspreide vrienden. A m st.. 21 Aug. 1907. ANT. AVEKKAMV.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl