Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1574
De anTeMooDstellint te Laren.
De tentoonitelling van het werk
van wjjlen den Larenechen Meester
by gelegenheid der onthulling'van
het herinneringateeken op 18 Sept.
belooft zeer belangwekkend te zullen
worden. Er zullen ongeveer een
60-tal werken van den meester
aanwezig zijn, die de groote zaal van
den Larenachen kunsthandel, daartoe
welwillend aan het comitéafgestaan,
geheel in beslag nemen.
Nagenoeg alle werken van ver
schillende perioden zjjn in bruik
leen afgestaan door familieleden en
verzamelaars.
Hare Majesteit de Koningin Moeder,
die de gelukkige bezitster is van
een zeer bijzondere Mauve, heeft ook Haar
kostbaar bezit in bruikleen gegeven.
Ook de eereleden van het comité, de heeren
Jozef Israë's en H. W. Mesdag, stellen hun
beate proeven van Maure'g knnst ter be
schikking van het comitévoor de tentoon
stelling.
De tentoonstelling duurt van l tot 30
September; de entree is door het comitéop
50 cent bepaald, des Zondags 25 cent.
iiiiiiHiiiliiiiiiiiiiiiiiiimniiiimiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiimiMiimiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMMiMii
iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
van Coromandel, ter standplaats
Mazulipatnam. In 1634 werd hij directeur en opper
hoofd van Suratte en op l Dec. 1640 vertrok
hu', gelijk gezegd, als bevelhebber van de
retour vloot naar patria. Dit mag als vast
staand worden aangemerkt. Wanneer nu het
Daghregister een goed jaar later, eind De
cember 1641, in een rapport uit Suratte
van hem spreekt als van den Directeur
Barend Pietergen saliger", dan is daaruit geen
andere gevolgtrekking te maken dan dat hy
na zijn thuisreia in het vaderland overleed.
Op de aangewezen plaats staat niet dat hy
in Suratte is gestorven, hij wordt alleen
saliger" genoemd; men had dus in Suratte
bericht gekregen van zijn verscheiden.
Hiermede heeft men derhalve met den
obscuren Barend Pieterssen, van Grootebroek
bij Hoorn, voor goed afgedaan, want zijn
vroe;e dood is de meest afdoende reden om
te kunnen verzekeren dat hij niet door Cuyp
kan zijn geschilderd. Daartoe had hy nog
minstens twintig jaar moeten leven.
i-r bestaat geen verschil over de vraag of
het stuk werkelijk aan Aelbert Cuyp moet
worden toegeschreven. Dit is geen quaestie
meer, want de toeschrijving is gedekt door
het hoogste gezag in den lande, van ver
schillende deskundigen. Maar deze autori
teiten zijn het er tevens over eens, dat het
schilderij vervaardigd moet zijn omstreeks
1660; niet vroeger en waarschijnlijk nog later.
Men zal zich omtrent den geportretteerde
moeten voorstellen, dat hij, zijn Indische
loopbaan besloten hebbende met het gewaar
deerde commando over de retourvloot, er
prijs op heeft gesteld zich in het vaderland
door een bekwaam schilder te doen
conterfeiten, als stond hij nog aan de ree van
Batavia. Een portretstuk dus, dat tevens de
herinnering verlevendigde aan de hoogste
positie die hy in de tropen bekleedde.
De hoofdpersoon op het schilderij, zoo
heb ik hem my steeds gedacht, moet een
groot heer zijn geweest, na zyn terugkeer op
zyn minst bewindhebber der Compagnie, een
man van vermogen en van invloed en daarbij,
meer dan waarschijnlijk, een Dordtenaar.
Wie voldoet in alle opzichten aan deze
vereischten ? Voor zoover ik heb kunnen
nagaan, geen enkele gouverneur-generaal,
geen der opvolgende bevelhebbers van de
retourvloten in de periode 1640?1669, maar
wel de, ook door den Heer Kalff genoemde
Mattheus van den Broucke, die i a 1670 belast
werd met het bevel over een groote
retourvloot.
Hy was inderdaad een man van verdienste.
Geboren in 1620, had hy reeds tien jaren
in verschillende betrekkingen in Braziliëge
diend, toen hy in 1648 als koopman in dienst
der Edele Compagnie naar Indiëvertrok.
Hij klom spoedig op, tot hij als hoofd van
Bengalen in 1660 benoemd werd tot eersten
Extra-ordinaris Baad van India en in 1662
tot ordinaris Raad in de hooge Regeering.
Had hy het gewild, hij had de hoogste
positie, die van opper-land voogd kunnen
bereiken. Toen hy als bevelhebber der
retourvloot en met het bijzondere mandaat
van een regeeringscommissaris in 1670 te
Kaapstad landde, ontving hy daar het drin
gend verzoek van Heeren Bewindhebbers,
om nog in Indiëte blijven. Hij bedankte
echter, omdat hy nu eenmaal onderweg was.
Daarop in zyn vaderstad Dordrecht terug
gekeerd, werd het vereerend aanzoek her
haald, of hy naar Indiëwilde terugkeeren,
maar andermaal weigerde van den Broucke.
Hij werd daarop beloond met een gouden
eereketen waaraan een penning met loffelijke
inscriptie, ter herinnering aan zijn beleidvol
commando O7er de rijke vloot. Bovendien
werd hij, 6 Juni 1671, Bewindhebber der
Compagnie voor Dordrecht, en hij is dit
gebleven tot zyn dood.
Mattheua van den Broucke was gehuwd
met Maria Sautyn. Tweemaal is hij Burge
meester geweest i* zyn vaderstad en toen
hij" in 1685 overleed werd hij op prachtige
wijze ter aarde besteld. (?Lykstasi van Mat
theus van den Broucke." Dordr. 1685. Zie
verder Balen, Kok, Hoogstraten, Valentyn,
Wouter Schouten, e.a.) Schotel noemt hem
ook onder de mannen die zich aan weten
schap en dichtkunst wijdden.
Zoo iemand was waard te worden afgebeeld
en zelfs meer dan eenmaal. De bekende
schilder en schrij ver Samuel van Hoogstraten
heeft hem naar het leven geschilderd op het
groote doek in het'Rijksmuseum Nr. 1255
(collectie-Dapper). Hier staat hy als een fier
en krachtig man, behangen met den gouden
eereketen en in de hand houdt hij... een
rotan wandelstok. Het e tuk is nog in de
origineele lijst, in den bovenrand versierd
met het gebeeldhouwde familiewapen met
den stappenden brak.
De catalogus van het museum vermeldt
nog een ander portret van denzelfde, Nr. 2662
door Pieter van der Werff. Dit behoort tot
een reeks (copie) portretten van
Rotterdamsche bewindhebbers. De lijst draagt het
jaartal 1685 en in den catalogus heeft men,
zulks vermeldende, daarbij het woordje sic"
geplaatst, blijkbaar denkende aan een fout,
omdat Mattheus van den Broucke in dat jaar
is gestorven. Toch is het jaartal correct. Men
heeft hier te doen met een naamgenoot, met
een jongere van den Broucke, die inderdaad
in 1685 als bewindhebber voor Dordrecht in
de Kamer van Rotterdam heeft zitting ge
nomen en zulks is gebleven tot 1716. De
man van Van der Werff is, ook naar het
het uiterlijk, een andere, een veel jongere
dan die door Hoogstraten werd vereeuwigd.
Is nu de persoon op het stuk van Cuyp
dezelfde als die op het portret van Hoog
straten? Ongelukkigerwijze valt het moeilijk
om te besluiten tot een gelijkenis en zelfs
aan de rotting met geledingen, op het eene
zoowel op het andere stuk voorkomende,
mag niet te veel gewicht worden gehecht.
De kwestie is dus hiermede niet opgelost.
Te minder, omdat de namen der schepen
toch als een aanwijzing moeten worden be
schouwd. Daarin is m. i. de eigenlijke pnzzle
gelegen. Ten aanzien hiervan zou men wel
licht kunnen aannemen, dat de geportret
teerde, toen het stuk al gereed was, den
schilder de namen opgaf van de schepen
waarmede hy had gevaren naar verschillende
bestemming.
Het zou mogelijk zijn, dat het boven
staande althans eenige leiddraad bevatte
om te geraken tot de kennis van den hoofd
persoon. Men zal het zektr wel met mij eens
zyn, dat het lang niet onverschillig is, wie
door Cuyp op dit prachtige doek is afge
beeld.
Amst. 18 Aug. 1907.
J. F. L. DE BALBIAN VERSTER.
tllllMIMIIIIIIIIIMHIIIIIinilMIlllllllllllllllllllll
iiiiiiiiimiiiiiilimiiiiiiiiiH
De Trilogie der Zonde.
i.
Indien een treurspel naar de maat van
zijnen nadruk groot geacht wordt, zo zoude
Lucifer d'eerste plaats, Adam in Ballingschap
de twede, en Noah of D'OndergaD g der eerste
wereld, de derde plaats bekleden." Aldus
vangt Vondel het voorbericht van zijn Noah
aan. Wat is de bedoeling van deze woorden f
De val van Lucifer was oorzaak van de val
van Adam, de val van Adam was de val
van het-mensdom. Terwijl het eerste in de
toneelstukken moet worden ontvouwd, is
het twede gevolg zo natuurlik dat het zonder
verdere verklaring kan worden voorgesteld.
Reeds in Lucifer spreekt de gevallen aarts
engel :
Ellenden zullen zich terstond op Axlams spoor
Verspreiden zonder end, de wijde wereld door.
Lucifer's afval is dus de eerste of hoofd
oorzaak van het scheppingsdrama, de val
van het eerste mensenpaar de twede.
Doch daar de Godheid besloten had de mens
op te voeren tot een hoger rang dan de
engelen, ja tot een klaarheid God gelijk, en
de zoon van God als mens zou verschijnen,
blijft de val des mensen het gewichtigst deel
van het treurspel der schepping; hierbij
hemen wij niet eens in aanmerking, dat voor
de mens de staat van hemzelf, uit een
natuurlijk egoïsme, het meeste belang heeft.
Men zou dus verkeerd doen, met de woorden
van Vondel aldus uit te leggen, als zou
Adam in Ballingschap achterstaan bij Lucifer.
Ware dit de juiste betekenis, dan zou de
dichter niet achter de tietel Adam in Balling
schap gevoegd hebben: Het treurspel der
treurspelen, hetgeen te duidelijk ij om over
dit punt langer te redekavelen.
Van de Trilogie der Zonde, zo prachtig
ingezet door de verheven Lucifer, is dus de
aandoenlike Adam in Ballingschap het
natuurlike middenpunt, het drama, waarin de
eenvoud van de dichter zijn grootste triumf
viert. De Lucifer is het geweldige voorspel
van het grote mens- en scheppingsdrama;
in het lot van twee, slechts twee personen,
Adam en Eva, wordt dit drama verder
gekonsentreerd. Dan komt het naspel in de
Noah, en de laatste tonen sterven weg in
het opbruisen van de zondvloed.
Lucifer en zijne aanhangelingen vervielen,
uit hunne zalige staat, in eeuwige ongenade,
zonder hoop van verzoening; Adam en
zijne nakomelingen in de verdoemenisse, met
hope van herstellinge, door de belofte des
toekomenden verlossers. De rechtvaardige
Noëbleef behouden, toen de ganse wereld,
hardnekkig in hare misdaad, kwam te smeren,
uitgezonderd boetvaardigen, die van naberouw
getroffen, hunne schuld bekenden, en door
de zuivering van smette in den kerker (versta:
het Vagevuur) op den troost en het ver
schijnen des verlossers met groot verlangen
hoopten." (Vondel.) Tegenover de verderver
Lucifer staat dus de behouder Noah, tegen
over de engelen, die uit de hemelse zalig
heid gestoten worden, staan de boetvaardigen,
die in de zondvloed worden gered uit de
eeuwige verdoemenisse.
Vondel heeft bij het schrijven der drama's
niet aan een Trilogie gedacht, doch door een
natuurlijke ontwikkelingegang heeft hij na
het behandelen van verschillende verwante
onderwerpen ten slotte drie treurspelen ge
schreven, die onafscheidelik aan elkander
verbonden zyn. De ondergang der eerste
wereld was zyn laatste oorspronkelik toneel
stuk en hij had daarmede zijn roeping als
dramaties dichter vervuld; op dezelfde leeftijd
als Goethe de Faust eindigde, schreef hij dit
vers. Dat hij besef had drie verbonden
spelen gedicht te hebben, blijkt uit de boven
aangehaalde aanhef van de Noah. Maar daar
hij niet volgens een van te voren vastgesteld
plan heeft gewerkt, vinden wij ook niet meer
dan een aanduiding. In het Eerste Bedrijf
doet hij Apollion o. a. zeggen:
De zestien eeuwen en nog zesenvyftigjaren
Zijn sedert, roemt vrij, niet onvruchtbaar
[heengevareu.
en
Want sedert 's Hfmels wraak den eersten
[Vader dreef
Uit Eden, met een zwaard van bliksemstralen.
In de voorrede van de Adam herinnert hij
de lezer aan zijn vroeger gedichte Lucifer".
Wij mogen bij het beschouwen der Trilogie de
wijze van ontstaan niet vergeten. De drie stuk
ken zijn als drie edelstenen, die ieder
afzonderlik be werkt zyn, en na de afwerking
blijken by elkander te behoren.
Het schy'nt op de allereerste blik, als .gelden
er gewichtige redenen, die een samenvoeging
onlogies doen zyn. Doch deze schijnredenen
vervallen voor de volgende beschouwingen.
De Noah is van de Adam gescheiden door
een groot tijdsverloop, doch speelt vrijwel
op dezelfde plaats, n.l. de aarde; de Lucifer
is van de Adam gescheiden door een grote
ruimte, het speelt in de hemel. Zo staat dus
symmetries een afscheiding van tijd tegenover
een afscheiding van ruimte.Deze afscheidingen
vervallen geheel, indien men in aanmerking
neemt, dat we te doen hebben met een
dichtwerk, welks dichter de regel schreef (in
de Lucifer): Een eeuw beneden is omhoog
een ogenblik." De ondergang der eerste wereld
is het cKrekte gevolg van Adam's val. De
ruimte verdwijnt voor de snelheid waarmede
de engelen zich bewegen: geen ater verschiet
zo snel." In werkelikheid dus is de afscheiding
d«or plaatsverschil van de Lucifer en de Adam
ook een schijnbare. Ziedaar ons reeds een
hele stap "nader tot het besef der harmonie,
die in de trilogie heerst.
Maar er is meer. Volgens Huet zou Vondel
een ernstige fout gemaakt hebben door Lucifer
en Adam's val in twee afzonderlike treur
spelen te behandelen. Zy' hadden n behoren
te zyn. Hierdoor, zegt Huet, ontstaat ook de
de nasleep van Adam's val in het vy'fde bedrijf
van de Lucifer, waardoor dit gehele stuk
verkeerd gekonstrueerd wordt en we een
lap" krijgen, die niet in de Lucifer thuis
behoort; naderhand zou de dichter,ontevreden
met zichzelf de Paradijsgeschiedenis noch eens
opgerakeld hebben. Doch deze beschouwing
is niet juist. De val des mensen is onafschei
delik verbonden aan de val der engelen en
dit is de oorzaak, dat de Parady'sgeachiedenis
ook in deLucifer noodzakelijk moet voorkomen,
terwijl de gewichtige plaatf, die hij daar be
kleedt, het duidelikst bewijs geeft, dat de val
des menschen het voornaamste deel der trilo
gie vormt, en deAdam in ballingschap daarvan
het middenstuk is. Met de mens vangt de
Lucifer aan en eindigt hij.
De Paradijsbeschrijving in de Lucifer is
bijkans eren mooi of mooier dan in die in
de Adam. Doch dit is het kapitale verschil
tussen deze twee stukken, dat, ook ten
opzichte der Parady «geschiedenis, de Lucifer
de betekenis van het scheppingsdrama geeft
vcor de engelen, de Adam de betekenis daar
van voor de men»; en wij l de engel door G )d
tot dienaar aan de mens werd gegeven, ver
kreeg de val van het eerste mensenpaar zo
grote plaats in de Lucifer. De verhoudingen
zijn dus geheel logies. Ook de aanmerkingen
van Jonckbloet vervallen hiermede. Men
stelle zich voor, dat het Vijfde Bedrijf van
de Lucifer niet bevatte dan de juichkreten
van het zegevierend heir. Het stuk ware
dan als treurspel geheel on volkomen geweest
en verkeerd opgebouwd. Noch een bezwaar
dient weggenomen te worden. In de Lucifer
dommelt Gabriël het terugkerend leger,
Michaël a'i n het hoofd, in rouw door het bericht
van Eva's val. In de Adam lijkt ons het
tijdsverloop langer, de engelen zijn afgedaald
naar het Paradijs, ook Michaël treffen we
daar aan. Doch ook dit verstoort de orde
der harmonie niet. Het onverwachte van
's mensen val wordt verduidelikt door de
overrompeling der hemelingen met de nare
tijding. De dichter' had de griekse een
heid van tijd tot grondslag genomen en zou
daardoor reeds gedwongen zijn geweest in de
Lucifer de gehele geschiedenis, die in de
Adam wordt behandeld, in n ogenblik
samen te vatten, terwijl de eenvoud van de
samenstelling zijner drama's een afzonderlik
spel eiste voor het lot der engelen en het
lot der mensen, anders dan een modern
treurspeldichter de stof mogelikerwijs en naar
de zin van Huet zou behandelen. Wij
moeten dus bij het beschouwen der twee
treurspelen immer bedenken dat de dichter
ieder geheel afzonderlik en onafhankelik
ontwierp en bij ieder de middelen gebruikte,
die het voordeligst waren voor het
ogenblikkelik dramaties effekt. Zelfs, indien
hij vooraf een plan had opgemaakt voor de
trilogie, ware 4hem dit veroorloofd geweest.
Vele kunstenaars hebben ter wille van een
sterkere werking een tegenstrijdigheid ge
bracht in hun werk, en zich daarmede groter
kunstenaars getoond dan wie zich al te
an.stvallig vasthielden aan zekere te nauwgezette
getrouwheid, want een dichtwerk is geen
kroniek. Goethe spreekt over deze vrij
heden, wanneer hij Eckerman een schilderij
van Rubens toont, waar de schaduw in twee
richtingen valt, en hij wijst bij die gelegen
heid ook op de Macbeth. Tans is er niets
meer, dat ons kan doen geloven aan een
onjuist inzicht van Vondel bij het scheppen
zijner meesterstukken, een volkomen genot
bij de lezing in de weg staat.
Overzien wij de Trilogie nu meer in zijn
geheel. De zang der engelen vervult haar in
alle drie delen, en de hemel of gewezen
hemelgeesten zijn personaadjen, ook in de
Noah, doch bij het steeds verder afdwalen
van het mensdom, komen de engelen er
minder mede in aanraking. De me as treedt
steeds meer op de voorgrond; in het eerste
stuk wordt er over hem gesproken, in het
twede is hij hoofdpersoon, in het derde
neemt hij bijna geheel het treurspel in.
Ook de helse geesten wordt een kleinere
rol in de Noah toebedeeld, de mens draagt
zelf de ondeugd en zijn slechte zaad in de
borst. Doch Apollion, die in den aanvang
zo opgetogen de eerste boodschap geeft van
Adam en Eva en in verrukking de zalig
heden beschrijft van het Paradijs, Apollion,
die zo heerlik opkwam in Lucifer, als een
schitterend wonder nagestaard door de
hemelen, opent de Noah met een aanval op
het laatste bolwerk tot behoud van het mens
dom, de Ark; wanstaltig treedt hij ten tonele,
hij noemt zich door iedereen geschuwd: het
gras en bloemen kwijnen, en 't ongedierte
vlucht naar wouden en woestijnen". Grote
tegenstelling, Uriël, die hem bevocht, en de
overwinning op de afvalligen voor God en
de mensheid volkomen maakte door het
ontrukken van Lueifer's standaard, doch
spoedig het Paradijs tegen de mens zelf
moet bewaken, Uriël sluit de Noah. Hij be
hoedt de Ark en weert het schepsel, voor
wie hij vroeger zo wakker streed van de
plaats des behouds af. Gelijk Apollion dus
de energiekste en laatste poging doet in de
veldslag tegen de engelen; Echter komt
Apollion ter bane met zo veel monstren als
de Hemel draagt", staat hij ook in de Noah
aan de spits der afvalligen.
Tegenover de val der duizenden in de
Lucifer staat de val der duizenden in de
Noah, Slechts een enkele familie, nauweliks
groter dan het eerste mensenpaar, wordt
gered. Tegenover de vernietigende veldslag
en het weerbare leger der Luciferisten staat
de zondvloed, na vele waarschuwingen los
gebroken onder en over het weerloze mens
dom. De Lucifer is hoog, de Noah breed.
De dieren gehoorzamen voor een ogenblik
weder aan Noah, gelijk vroeger aan Adam.
Van het heerlike paradijs is voor de mens
niets overgebleven dan de benauwende en
bekrompen irk. Hieruit zal het leven opnieuw
verbreid worden.
Tegenover de heilige bruiloft van Adam en
Eva staat de ontuchtige van Achiman en
Urania. De zaligheden van het huwelik wor
den ook in de Lucifer beschreven en wekken
de afgunst der engelen. Deze verbinding van
mens tot mens zal de verheffing, doch ook
de ontaarding van de mens brengen. Tegen
over de zachte Eva, eerst de meerdere van
Adam in vroomheid en ziele wijsheid, later be
rouwvolle zondares, staat met alle vroomheid,
de spot drijvend Urania, kokette, die
door haar gevaarlike schoonheid de boze
demon wordt van haar man. Noah is een
boetprediker en God's tolk op aarde, zoals
Gabriël het in den hemel is. Gelijk Gabriël
in het Eerste Bedrijf Tftn de Lucifer bazuint:
Hoort toe, gij Engelen l" bazuint Noah in
het Tweede Bedrijf van de Ondergang der
Eerste Wereld : Hoort toe, gij volken."
Doch Gabriël verkondigt God's goedheid en
de verheffing van de mens, Noah God's toorn
en de bedreiging van de men?. Beide stukken
Lucifer en Noah eindigen (gelijk ook andere
drama's van Vondel) met een beroep op de
toekomstige verlosser.
Tegenover de figuur van Jezus schaart zich
in het algemeen Vondei's dramatische
poëzie doch zeer in het biezonder de Tri
logie. De Godheid is er niet aanwezig, het
geen de verhevenheid van het dichtwerk zeer
te stade komt, want terwijl God's besluiten
de gehele wereld regeren en overal de spil
vormen van het drama, zetelt hijzelf diep
in 't grondeloze licht" boven het schouwspel,
zodat het geheimzinnige, ondoorgrondelike
en majestueuse sterk op ons inwerkt. In de
Adam is het Uriël, die het zondige paar toe
spreekt; de dichter zegt, het leek niet Uriël,
maar de Godheid zelve, die door Uriël's mond
sprak. Hierbij worde aangemerkt, dat de stuk
ken bestemd zyn om opgevoerd te worden
en dit zijn eisen heeft meegebracht.
Tegenover het statige zegekoor uit de Lucifer,
staat de dartele rei op de zwaan in de Noah.
De harmonie der hemelen wordt in het laatste
stuk verzinnebeeld door de muziek, die de
man uitvond en hem .een afspiegeling is ge
worden van het verloren Paradijs; 't Ver
nuft van Jubal bouwde enz." Tegenover de
lof des mensen in Adam (II), de klacht o ver
zijn ontaarding in Noah; in Adam en Noah
beide wordt de schepping bezongen (Noah,
III), tans in de Noah zal het heerlike werk
voor een deel vernietigd worden. Tegenover
het dankbare gebed van Adam en Eva: Daar
J. O.
Plein 99<*i -t- H- H- H- -H 'g-Gravennage.
Moderne Schilderijen, Aquarellen enz.
NV.ARNHEM5CHE STEENDRUKKERIJ
?=?: EN ETIKETTENFABRIEK -=v
yHKLUPPELUEBELmG-ARNHEM
AJD5QQ"
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263 283,
t>{] de
Zant oor-Meubelen
J. MEIJERISK MEIXEB.
*?!?§??? sec».
m.
KUNSTHANDEL - =-= - ??-?
WED. . DORENS & ZN. ?-? :-: ?-?
EXPOSEERT : - - - - RoKIN
56ORIGINEELE ETSEN EX LITHO'S VAN
BAUER, DUPONT, GR. VA^ ROGGEN,
MOULIJN, NIEUWENKAMP,
WITSEN, E. A.
ORIGINEELE FRANSCHE
KLEURETSEN.
ETSEN NAAR SCHILDERIJEN VAN
HOLLANDSCHE MEESTERSVAN PROF.
DAKE, GR. VAN ROGGEN, E.A. t t t
REPRODUCTIES PROCÉD
_ VAN MEURS.
SIMILI-AQUARELLEN,
KLEURDRUKKEN, ENZ. t t t t t t t
COPENHAGEN-PORCELEIN t t t t
REPRODUCTIES NAAR BEELDHOUW
WERKEN f t t t t t t t t t
- SPIEGELS EN ENCADREMENTEN.
Kunsthandel
KRÜGER &
37» Noordelnde.
's-Gravenhage.
Permanente Tentoonstelling
v: Schilderijen en Aquarellen.
AT?lJ?R2ö5*D?CORATI?V
-:- Ontwerpen en uitvoering van
-:- PLAFOND- EN WANDBESCHILDERINQ
KUNSTNAALDWERK
Ontwerpen, begonnen patronen en
-:- -:- uitgevoerd werk z.a. -;-
-:Voor Amsterdam verkrijgbaar b|j
Gei KNOL, tterspÊ478.
BATIKS V AH HEI H MERCKEHS.
ONTWERPEN EIMTEEKENINGEN
- op het gebied van Kunstnijverheid
Een natuurgetrouw Portret
l»
5
naar iedere foto
geschilderd,
is een
allerdankbaarst ge
schenk voor
elke gelegenh.
Prijscourant gratis*
H. BOCAERTS & C°,
BOX T K I,.
F'M'jAARSMAi
VENTILEERENDE
HAARDEN
1AMSTERDAM
HILVERSUM
DROUOT
?«? ?*? WE8SBB A C*, -t- 4>
? LHOE HOÜT8TBAAT 7 * t .
. . TBLBFOON KMTBBC. BT4 -
«BOOTSTE INRICHTING VOOE
COMPLETE MEUBILEEBINö=
UT ALLE BTIJLEN = = = =
ANTIQUITEITEN = = s=
XIOKNMEUBELFABRIEK
^ Kftn llfp Fahript van 7ilvArwppbn ^
E RUU. U tl ? IdUIM Ydll /jllYClnOlnCll,
E Hofjuwelier. i
l Ondegracht E 17, utrecht, f
l PAAKI.KN-JIWKEL.EN. l