De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 1 september pagina 1

1 september 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*, 1575 DE AMSTERDAMMER A°. 1907. WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nnmmer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . p. post f 1.65 mail 10. . . . . 0.12'/. ' Zondag n A. t* September. Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. BERICHT. In den loop dezer maand zullen in Amsterdammer", de eersten eener Teeks artikelen over Venetië, door iLODEvWIJK VAN DEYSSEL, verschonen. iniimiiiiimniiimiiiiiittiiiHimii INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De ver antwoordelijkheid van den geneesheer, door mr. J. A. >Le»y. Het wetsontwerp tot verbetering der positie ran directeuren ea ?commiezen der posteryen en telegrafie, door B. O.?Officiers-dienst paar den, (Ingez.), door B. Z. FEUILLETON: Het geheim, II. Naar het Engelsen, van Mary E. Wilkens Freesman. - iKUNST EN LETTEREN: Het stuk van ?Cuyp, by Frederik Muller, door K. F. L. ?de Balbian >Verster. Sintjans-lot, door W. L. Penning Jr., beoord. doorMauriti Uyl?dert. 'Over Middeleenweche Dramatische Knnst, door. dr. P. H. van MOPrkerken Jr. Een gemoedelijke historische roman, door Jan Walch. NOORDAMES: Vronwenboeken, door FJine Mare. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De Grotius;" met-afb., door R. W. P. de Vries Jr. Te houden tentoonstellingen, door Plasschaert. P. L. Tak, f met portr., door F. v. d. Goea. Een bezoek van een groep Hollanders aan Port Aanligt met »fb., door 8. Galante" prenten, door-Coinelis Veth. De Trilogie der 'Zonde, II, i(slot), door Van Elring. FINACIEELE 'EN OECONOMI3CHE KRO NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. SCHETSJE. INGEZONDEN. DAMRÜBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER TENTIE». De verantwoordelijkheid van den .geneesheer.. Ne sutor ultra crepidam. Een recent ongeval schijut.de medische wereld in rep «n roer gebracht te hebben. Aan het Ned. IKjdschr. v. Geneeskunde No. 6, dd. 10 A,ug. 1907, is daaromtrent de navolgende zakelijke mededealing ont leend. In Januari 1902, was onder "behande ling van Dr. van der .Meulen, een medicus te Appingedam, .een meisje, voor een oogziekte, die beatuiving met loaia/inel noodzakelijk maakte. Dit geschiedde wit jeen bruin nesctoje, met, in medisch-technieche taal, duidelijk aangewezen opschrift. Het fleschje, ledig, werd gezonden na*r een der twee apothekers van de plaats, waar, onder verantwoordelijkheid van een provisor, werkzaam was iemand, die zelf de bevoegdheid van apotheker niet bezit. Daarbij werd verzocht het poeder goed fijn te wrijven. Het oog, met het ontvangen poeder behandeld, ging verloren. Op 'dien grond, eischte de vader van het meisje eene schadevergoeding van f 5000. Na verhoor van deskundigen werd die eisch, door de rechtbank te Groningen, ontzegd. De deskundigen waren van oordeel, dat een arts: door zekere manipulaties wel kan maar niet moet onderaeheiden of hij met fijn gewreven sublimaat of fijn gewreven calomel te doen heeft m. a. w. dat de mogelijkheid om dit te onderscheiden bestaat, maar dat de arts niet verplicht is in de gegeven omstandigheden die manipulaties te verrichten, waardoor het onderscheid aan het licht komt." Bij arrest van den Hove te Leeuwarden, dd. 17 April 1907, thans in extenso op genomen in het bovengenoemd Tijd schrift No. 8, dd. 24 Aug. 1907, werd het vonnis der rechtbank te Groningen vernietigd, en de gedaagde medicus tot ? 1000.?schadevergoeding veroordeeld. Het Hof overwoog: dat vaststaat, dat de schade veroorzakende daad het gevolg is geweest niet alleen van de onoplettendheid van den onbevoegden vuiler van het fleschje, maar mede van de nalatigheid van geïntimeerde (den medicus)." Het Hof paste derhalve toe art. 1402 B.W., dat, daghelder, zegt: Een ieder is verantwoordelijk, niet alleen voor de schade welke hij door zijne daad, maar ook voor die welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakt heeft." Dit arrest schijnt de verontwaardiging van Dr. H. Pinkhof te hebben gaande gemaakt. Hetgeen hij, tegen magistratuur en balie, aanvoert, ligt aan gene zijde der lijn, waar, van het geschreven woord, anders dan schouderophalend, kennis ge nomen wordt. Ik laat het liggen. Ter zake, >voert hij aan: Hiermede z\jn alle geneeskundigen veroor<ieeld. Allen maken wij op spreekuren, vooral <op poliklinieken, gebruik van geneesmiddelen, die in de meeste gevallen door onbevoegden (d. w. z. niet-apothekers) onder verantwoordelijkheid van bevoegde apothekers, zijn gereed gemaakt. Wij vertrouwen dan, en mogen dat ook vertrouwen, dat de inhoud der flescbjes beantwoordt aan het opschrift. Moeten wij daarbij denken .aan >alle onwaarschijnlijke vergissingen .en ons telkenmale vergewissen, dat de bereider der geneesmiddelen geen abuizen beeft gehad; loopen wij zelfs gevaar, .dat -onze voorzorgen tegen yergissiagen worden uitgelegd in dien zin, dat wij ook na de aflevering voor den inhoud der flescbjes verantwoordelijk zijn, dan zal ons.onvermijdelijkerwijze de voor onze verrichtingen zoo onont beerlij kegemoedslust ontbreken. Dan dringt zich lijders de behandeling van iederen zieke de zorg aan ons op, of zijn voorganger niet iets verkeerds heeft gekregen. Zoo, bevangen door een maladie du doute", zullen wij zeer slecht geneeskundig werk leveren!" Dit betoog vindt instemming bij den Amsterdainechen hoogleeraar Dr. H. Burger, die, in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen, aich uitlaat als volgt: Wat Van der Meulen deed, doen alle medici telkens weder en zij kunnen niet anders. Niet alleen is het voor den arts een feitelijke onmogelijkheid, bij drukke praktijk, in spreekuren en poliklinieken, de door de apotheek afgeleverde middelen op hun deugdelijkheid te onderzoeken; maar hij is daartoe in den regel onbekwaam. Ik voor my, die er nog al eens een wolkje calomel op zieke slijmvliezen blaas, moet eerlijk verklaren, dat de manipulaties, waardoor fijn gewreven sublimaat van fijn gewreven calomel te onderscheideu is, mij onbekend zijn. Kan de arts niet vertrouwen, dat de apotheek inderdaad aflevert, wat hij heeft voorgeschreven; moet de arts steeds met de mogelijkheid rekenen, dat de inhoud der medicijnflessehen niet aan de opschriften beantwoordt, dan is niet alleen zijn persoonlijke arbeid onmogelijk geworden, maar zal hij ook geen enkele medicijn meer aan zijn zieken mogen voorschrijven." Hij maakt verder de opmerking, dat men: tot heden in gebreke gebleven is aan te toonen, dat onze geneeskundige wetgeving een controle van den arbeid der apothekers door de geneeskundigen voorschrijft of bedoelt". Tot zichzelven, al voortgaande, eene tegenwerping richtend, ontzenuwt hij haar onmiddellijk: Het zwaartepunt van het betoog ligt blijkbaar in het feit, dat Van der Meulen bekend was met de wettelijke onbevoegdheid van den medicynbereider in een der beide Appingedamsche apotheken. Wie zich niet ter wille van rechtskundige conclusies, maar ter will3 van de waarheid afvraagt, in hoeverre deze omstandigheid de geneeskundigen tot extraomzichtigbeid moest aansporen, die zal begrijpen, dat men samengestelde voorschriften, moeilijk te bereiden middelen uit zulk een apotheek liefst niet laat komen. Maar wie kan denken, dat de onbevoegde pracj,ticus, aldaar werkzaam, de namen der meest gebruikelijke geneesmiddelen niet zou kenNnen en dat hij op het voorschrift chloret: ,,-hydrargyros, (de o onderstreept), fijn gewreven sublimaat zal afleveren l Dan immers staat half Appingedam er bij voortduringaan bloot verkeerde geneesmiddelen thui« te krygen," In de schatting des hoogleeraars, steeds fetrouwe echo van zijnen medischen unstbroeder, valt dan ook zonderling licht over geheel de procedure: Een dokter verknoeit een kinderoog met geneesmiddelen, door eene slordige ^apotheek geleverd. De vader ziet Jeans de verminking van zijn kind in een geldelijke schadeloosstelling om te zetten en spreekt daartoe niet den apothekershulp aan, die de verkeerde medicijnen afleverde, daar van deze niets te halen valt, maar den dokter. De juridische arbeid begint: zonder succes bij de rechtbank maar met prachtigen uitslag voor het Leeuwarder Hof, dat het verloren oog op de ronde som van ? 1000 taxeert. C'est simple comme bonjour l Art. 1401 burgelijk wetboek is immers voor elk burger geschreven. Men moet, op het stuk van smaak en stijl, al zeer afgestompt wezen om de ten overvloede door mij gecursi veerde beminnelijke lieflijkheden, die hier, ore rotundo atque alto supercilio, over zaak en rechter worden uitgestrooid, niet op te merken. De vader, die kans zietl eenigermate vergoed te krijgen, hetgeen zijn, voor het leven ongelukkig geworden, kind leed en lijden zal; de juridische arbeid, die in dit zijn onge hoord en buitensporig verlangen hem ter zijde staat; het Leeuwarder Hof, dat met de prachtige dwaasheid der ronde taxatie den struikrooversaanval be kroonde; dit alles kon, naar trant, zegswijs en inhoud, niet beter zijn uitge vallen, indien het, over des hoogleeraars schouder, op recepten-papier, aan een semi-arts ware gedicteerd. Waardiglijk wordt dan ook het geheel besloten, door eene les in de rechtsgeleerdheid, door een hoogleeraar in de oorheelkunde. Hij kan namelijk: in het Leeuwarder arrest niet anders zien dan een plechtig aangekleede vergissing van vijf heeren." Indien het Leeuwarder Hof nu voortaan niet op zijn tellen paste, zou het al bij zonder hardleersch jnoeten zijn. Zou de hoogleeraar de verklaring willen aannemen van iemand, die volkomen staat buiten de zaak, en partijen noch raads lieden kent? Geheel zijn gedachtengang zou belachelijk zijn, indien zij niet zoo aanmatigend ware. Naar den vorm, streeft hij dr. Pinkhof op zijde, zonder diens uitermate bedenkelijke virtuositeit te evenaren. Naar den inhoud, is de ver gissing" het Leeuwarder Hof ten laste gelegd, volkomen aan de zijde des hoog leeraars. Zoozeer zelfs, dat het gevoelen, door hem voorgestaan, mij toeschijnt de meest elementaire rechtsbegrippen in het aangezicht te slaan. Een woord nog slechts over den vorm. Den Nederlandschen staatsburger voegt eerbied voor de rechterlijke macht, orgaan van het Staatsgezag. Dat die eerbied, met onfeilbaarheid niets uit te staan heeft en opperbest met critiek vereenigbaar is, daaraan valt niet een woord te verspillen. Niemand echter staat het vrij een rechts college minachtend aan te duiden als vijf heeren, die eene vergissing plechtig aankleeden." Niemand, ook niet, al ware hij, ter zake, even bevoegd als de hoog leeraar onbevoegd blijkt te zijn. Indien deze, op zijn gebied terecht hoog gewaar deerd, het onderscheidingsvermogen mist tusschen zakelijke critiek en onbekookten aanval, zal hij wél doen, zoodra mogelijk, het zich aan te schaffen. Het kan hem niet moeilijk vallen, door ambtsbroeders, zich te doen voorlichten, dat vijf heeren" met rechtsbedeeling belast, als eonstitueerende macht ia den Rechtstaat, aan spraak hebben op ontzag, ook al missen zij den stralenkrans, die eerbiedig buigen voor hooge orakels", veroorzaakte. Ter zake, evenwel. Wij bevinden ons, met het arrest, in het leerstuk der verantwoordelijkheid. Of zij, die den strijd tegen 's Hofs be slissing aanbonden, wel rekenschap zich gaven van de rol, die de verantwoor delijkheid, in het rechtsleven eens volks speelt, is meer dan twijfelachtig. Zeer onlangs, had ik, in ander redebeleid, aanleiding te wijzen op de overwegende beteekenis, die aan dit rechtsbegrip toe komt. Hier, als waarborg mede voor hen, die aan eene uitspraak pour Ie besoin de la cause denken mochten, zij herhaald, hetgeen ik toen schreef, en in 1886 zeide. De verantwoordelijkheid is niet een rechtsbeginsel, het is de vooronderstelling van alle Kecht, want zonder dat beginsel is Recht eenvoudig niet denkbaar. Nooit mag afbreuk gedaan worden aan het allereerste postulaat van Recht, zoolang Recht de menschelijke maatschappij orde nen zal: verantwoordelijkheid voor eigen daden; verantwoordelijkheid bovenal, wanneer van die daden het slachtoffer zou moeten zijn een onschuldig wezen, dat boeten zou voor de schuld van anderen. Voor dien eminenten eisch van humaniteit, moet iedere andere over weging zwichten". Verantwoordelijkheid nu kent en erkent het Recht in allerlei richting, zoowel wanneer een contract is voorafgegaan, als wanneer dit niet het geval is. Dat ons stellig Recht, van het begrip zelf der verantwoordelijkheid, schakee ringen aanneemt, d.w.z. haar met ge ringere of grootere gestrengheid gehan teerd wil hebben, laat gereedelijk zich aantoonen. Ik kies als voorbeeld, de bewaargeving eener zaak. Te dien aanzien, zegt art. 1743 B. W.: De bewaarnemer moet omtrent de be waring der aan hem toevertrouwde zaak dezelfde zorg aanwenden, welke hij om trent de bewaring zijner eigene zaken aanwendt". Eene zorg, gelijk aan die voor eigen zaken, is reeds niet gering. Toch wil art. 1744 B. W. dit voorschrift, in be paalde gevallen, met meerdere streng heid" toegepast zien. Het denkbeeld van verscherpte ver antwoordelijkheid is derhalve aan ons Recht niet vreemd, noch is het gewaagd aan te nemen, dat, caeteris paribus, des geneesheers verantwoordelijkheid naar scherpte van Recht behoort te worden opgevat. Twee overwegingen immers geven, op dit punt, den doorslag. Vooreerst, vertrouwen wij den genees heer niet eene vervangbare zaak, maar, hetgeen kostbaarder is, ons lichaam toe, niet ter bewaring, maar tot herstel. Ten tweede, kan die functie, door nie mand anders dan den geneesheer, wor den waargenomen. "Wij zijn derhalve genoodzaakt zijne hulp in te roepen, genoodzaakt te verwachten, dat ons ver trouwen niet beschaamd worden zal. Evenwijdig met deze, ons opgelegde en afgedwongen algeheèle, lijdelijkheid loopt de omvang van des geneesheers plicht, d. w. z. zijne gehoudenheid om in te staan voor het stipt vervullen van den beroepseisch. Dat een gering verzuim zijnerzijds levensgevaarlijk zijn kan, weet een kind, en dat zoodanige misslag levensgenot en levensgeluk voor altoos ver woesten kan, toont het onderhavig geval. Laat een chirurg, voor het doen eener operatie, een werktuig bezigen, dat door lijkengif is bezoedeld. Met het verweer: mijn oppasser was immers gestadig vertrouwbaar, en van mij kan men het schoonmaken toch niet vergen, zal hij niet worden gehoord, 's Rechters ver oordeeling zal hem te verstaan geven, dat zoodanige bezigheid den ongelukkigen patiënt nog minder kan worden opgelegd. Evenmin zal de geneesheer slagen, in het afschuiven zijner verantwoordelijkheid op de geneeskundige wetgeving", zoo als, naar wij zagen, de hoogleeraar doet. Men zal hem beduiden, dat de burgerlijke wet, met haar onverbiddelijk: Een ieder", in art. 1402, in de leemte, bestond zij, voorziet. In ons geval echter, bestaat zelfs de beweerde leemte niet. Laat: controle van den arbeid den apothekers" niet voorgeschreven zijn. Ieder arts weet, dat er onbevoegde medicijnbereiders zijn, en dat hun arbeid" toezicht behoeft is voor niemand, allerminst voor den geneesheer, een geheim. Maar de provisor dan ? De verantwoordelijkheid van den provisor, met betrekking tot den hulp, ontneemt niets aan de verantwoordelijkheid van den arts, met betrekking tot den patiënt. Vraagt alzoo de hoogleeraar: wie kan denken dat de onbevoegde practicus de namen der meest gebruikelijke genees middelen niet zou kennen", het bescheid wordt'hem, door Schiller, gegeven. Tegen domheid kampen zelfs de goden te ver geefs, zoo groot, zoo lang, zoo breed is zij. Wie weet, of de practicus te Appingedam de onderstreepte slotletter greep van: hydragyras' niet heeft aan gezien voor een yocatief, en daardoor aan het mijmeren is geraakt. De hoofdverschansing des hoogleeraars echter luidt: Wat van der Meulen deed, doen alle medici telkens weder en zij kunnen niet anders". Het komt mij niet zoo bijster moeilijk voor hem uit deze loopgraven te verwijderen. Dat een beroep op de algemeenheid eener fout deze niet vergoelijkt, schijnt overduidelijk. Medici immers zijn niet des moutons de Pamtrge, die arge loos en lukraak achter elkander aan loopen. Waren zij het wel, het Leeuwar der arrest zou bij uitstek geschikt zijn, aan die hebbelijkheid een eind te maken, door een slagboom op te werpen, tegen hunne onnoozelheid. Maar, zoo vernamen wij: de medici kunnen niet anders". Hier zij de vraag geoorloofd: waarom kunnen zij niet an ders? En op die vraag wordt een ant woord vereischt, niet met een algemeen heid als: zij verkeeren in feitelijke onmogelijkheid", of wel: zij zijn onbe kwaam", maar stipt en strikt en afdoende en in ieder opzicht overtuigend. Immers dit verweer is relevant, en maakt aan iederen twijfel een eind. Hier toch wordt beroep gedaan op den rechtsregel: ultra posse nemo obligatur: niemands gehoudenheid reikt verder dan zijne krachten. Alsdan echter moet zonneklaar blijken, dat hetgeen gevergd wordt, die krachten te boven gaat. Bezien wij, uit dit oogpunt, des hoog leeraars, yerschooningsgronden. Feitelijke onmogelijkheid bij drukke practijk" 1). Indien de drukte slacht offers maakt, is het geraden, op minder drukte en meer menschlievendheid zich toe te leggen. Onbekwaamheid om: fijn gewreven sublimaat van fijn gewreven caromel te onderscheiden". Indien dit zoo is het geen ik niet beoordeelen kan doe men de opgewreven caromel zich voor leggen, alvorens het oog te bestuiven. Niet het oog moet worden gewaagd aan vermeende caromel, maar echte caromel is dienstbaar aan het oog. Kan de arts niet vertrouwen: dat de apotheek inderdaad aflevert wat hij heeft voorgeschreven; moet de arts steeds met de mogelijkheid rekenen, dat de inhoud der medicijnflessehen niet 1) Xiet: praktijk, hetgesn hat» in kwaad daglicht stellen zou, aan de opschriften beantwoordt, dan is niet alleen zijn persoonlijke arbeid onmogelijk geworden, maar zal hij ook geen enkele medicijn meer aan zijn zieken mogen voorschrijven", zoo lezen wij. De zinsnede wemelt letterlijk van al gemeenheden en overdrijvingen. Lichten wij er dadelijk uit de wan verhouding tusschen opschrift en inhoud. Ik kan den hoogleeraar verzekeren, dat er heel wat flesschen staan, ja zelfs rond wandelen, tusschen wier etiquet en in houd een belangrijk verschil op te mer ken valt. Voor het overige, enkele vragen slechts. Bestaat bij alle geneesmiddelen eene storende verwantschap, gelijk aan die van caromel en sublimaat? Heeft iedere apotheek onbevoegde medicijnbereidera in haren dienst? Is de arts, komt slechts een zweem van twijfel bij hem op, tot controle niet in de mogelijkheid ? Is de pharmacodynamie niet een ge wichtig onderdeel juist van des geneesheers persoonlijken arbeid" ? Wordt het voorschrijven" eener medi cijn belemmerd, door toezicht, of is dit laatste niet, vlakweg omgekeerd, de be lichaming en bekroning van het voor schrift ? Ten slotte : hetgeen in des hoogleeraars betoog pijnlijk aandoet, is de lichtvaar dige toon, waarop gesproken wordt over de justitie, die menschelijk ongeluk te hulp komt. Wellicht was hij, dienaan gaande, bij Dr. Pinkhof in de leer, maar voorganger als hij is, had hij behooren te bedenken dat volgen hem niet voegt. Uitvallen tegen eene rechterlijke uit spraak als gelegen zijn in de tegenstelling tusschen: rechtskundige conclusies" en de waarheid" ontsieren iedere, zeer zeker de academische pen. Niets gemak kelijker dan ze to beantwoorden met een beroep op geneeskundige betweterij, aan wetenschap tegengesteld. Ik vat, dat men een medicus beklaagt,. die eene voorwaar onwillekeurige, maar zeer ernstige, fout met hoogst treurige gevolgen, geldelijk, niet ongevoelig, boet. Laat ons echter, bij dit rechtmatig be klag, niet uit het oog verliezen, dat honderdduizenden in werkkracht, leven en gezondheid, in den meest volst rekten zin hulpeloos en radeloos, gelijk een zuigeling, zijn overgeleverd aan zaak kennis en plichtgevoel van den medicus. Dat veel wordt geëischt van hem, die, binnen menschelijke grens, niet veel, maar. alles vermag, wat natuurlijker, wat billijker, en wat meer in overeenstemming met het nobile officium, waarop immers de geneesheer gelijk de rechtsgeleerde, prijs stelt ? A m s t., 28 Aug. '07. J. A. LE VY. Het wetsontwerp tot verbetering der positie van directeuren en commiezen der posterijen en telegrafie. II. Alvorens over te gaan tot de bespreking der positie van directeuren even dit: in het blad van 25 Aug. 1.1. is in het aangehaalde van de M. v. T. weggevallen: 3e onvoldoende bezoldiging der commiezen". Verscheidene ingezonden stukken ; vooral in de N. S. Ct. en pok het verslag van een provincie-vergadering der Limburgsche directeuren hebben doen zien dat er veel directeuren zijn die het wetsontwerp gaarne zagen ingetrokken, hoe eer hoe liever. Zij hebben ongelijk, het moet niet ingetrokken, doch gewijzigd en ook aangevuld worden. Volgens het K. B. 1891 no. 23 waren de postkantoren en de telegraaf kantoren ieder afzonderlijk verdeeld in 8 klassen en wel: naar den zuiveren omvang wat betrof den postdienst en naar het aantal telegrammen of gesprekken wat betrof het zustervak. Voor iedere klasse was een maximum en een minimum tractement vastgesteld, dat voor den pensioengrondslag verhoogd werd met een voor ieder kantoor bepaald bedrag voor 't genot van vrije woning. Deze regeling was niet billijk, niet alleen de zegelverkoop, noch het aantal telegram men beslist de belangrijkheid van een kan toor. Keeds in de beruchte postdebatten van 14 en 15 Febr. 1!X)6 wees de minister erop en zei Z. E. dat dit veranderen zou. Evenals bij de hulpkantoren (K. B. l Juli 1905) wordt het z.g. puntenstelsel ingevoerd en zullen meerdere factoren medewerken. In het vervolg zullen de enkelvoudige post en de dito telegraaf kantoren weder in acht klassen verdeeld worden, terwijl een derde catagorie die der post- en telegraaf kantoren loopt van de 4e tot en met de 8e klasse. Kantoren met meer dan 1500 punten zullen dus worden gesplitst; een overgangsmaat regel voor kantoren die tijdelijk niet in de regeling thuis-hooren door meer dan 1500 punten te maken, zou 'niet overbodig zijn. Deze veranderingen zullen door ieder met ingenomenheid begroet worden wat de hoofd richting aangaat, niet wat het aantal punten betreft. Uit het feit dat het aantal kantoren 8e klasse in 1894 bedragende 72, vermoe

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl