Historisch Archief 1877-1940
H*, 1575
DE AMSTERDAMMER
A°. 1907.
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nnmmer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling,
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . .
p. post f 1.65
mail 10.
. . . . 0.12'/. '
Zondag
n A. t*
September.
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
BERICHT.
In den loop dezer maand zullen in
Amsterdammer", de eersten eener
Teeks artikelen over Venetië, door
iLODEvWIJK VAN DEYSSEL,
verschonen.
iniimiiiiimniiimiiiiiittiiiHimii
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De ver
antwoordelijkheid van den geneesheer, door
mr. J. A. >Le»y. Het wetsontwerp tot
verbetering der positie ran directeuren ea
?commiezen der posteryen en telegrafie, door
B. O.?Officiers-dienst paar den, (Ingez.), door
B. Z. FEUILLETON: Het geheim, II. Naar
het Engelsen, van Mary E. Wilkens
Freesman. - iKUNST EN LETTEREN: Het stuk
van ?Cuyp, by Frederik Muller, door K. F. L.
?de Balbian >Verster. Sintjans-lot, door
W. L. Penning Jr., beoord. doorMauriti
Uyl?dert. 'Over Middeleenweche Dramatische
Knnst, door. dr. P. H. van MOPrkerken Jr.
Een gemoedelijke historische roman, door Jan
Walch. NOORDAMES: Vronwenboeken,
door FJine Mare. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans. De
Grotius;" met-afb., door R. W. P. de Vries Jr.
Te houden tentoonstellingen, door Plasschaert.
P. L. Tak, f met portr., door F. v. d. Goea.
Een bezoek van een groep Hollanders aan
Port Aanligt met »fb., door 8. Galante"
prenten, door-Coinelis Veth. De Trilogie
der 'Zonde, II, i(slot), door Van Elring.
FINACIEELE 'EN OECONOMI3CHE KRO
NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S.
SCHETSJE. INGEZONDEN.
DAMRÜBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIE».
De verantwoordelijkheid van
den .geneesheer..
Ne sutor ultra crepidam.
Een recent ongeval schijut.de medische
wereld in rep «n roer gebracht te hebben.
Aan het Ned. IKjdschr. v. Geneeskunde
No. 6, dd. 10 A,ug. 1907, is daaromtrent
de navolgende zakelijke mededealing ont
leend.
In Januari 1902, was onder "behande
ling van Dr. van der .Meulen, een medicus
te Appingedam, .een meisje, voor een
oogziekte, die beatuiving met loaia/inel
noodzakelijk maakte.
Dit geschiedde wit jeen bruin nesctoje,
met, in medisch-technieche taal, duidelijk
aangewezen opschrift.
Het fleschje, ledig, werd gezonden na*r
een der twee apothekers van de plaats,
waar, onder verantwoordelijkheid van een
provisor, werkzaam was iemand, die zelf
de bevoegdheid van apotheker niet bezit.
Daarbij werd verzocht het poeder goed
fijn te wrijven.
Het oog, met het ontvangen poeder
behandeld, ging verloren. Op 'dien grond,
eischte de vader van het meisje eene
schadevergoeding van f 5000.
Na verhoor van deskundigen werd die
eisch, door de rechtbank te Groningen,
ontzegd. De deskundigen waren van
oordeel, dat een arts: door zekere
manipulaties wel kan maar niet moet
onderaeheiden of hij met fijn gewreven
sublimaat of fijn gewreven calomel te doen
heeft m. a. w. dat de mogelijkheid om
dit te onderscheiden bestaat, maar dat
de arts niet verplicht is in de gegeven
omstandigheden die manipulaties te
verrichten, waardoor het onderscheid aan
het licht komt."
Bij arrest van den Hove te Leeuwarden,
dd. 17 April 1907, thans in extenso op
genomen in het bovengenoemd Tijd
schrift No. 8, dd. 24 Aug. 1907, werd
het vonnis der rechtbank te Groningen
vernietigd, en de gedaagde medicus tot
? 1000.?schadevergoeding veroordeeld.
Het Hof overwoog: dat vaststaat, dat
de schade veroorzakende daad het
gevolg is geweest niet alleen van de
onoplettendheid van den onbevoegden
vuiler van het fleschje, maar mede van
de nalatigheid van geïntimeerde (den
medicus)."
Het Hof paste derhalve toe art. 1402
B.W., dat, daghelder, zegt: Een ieder
is verantwoordelijk, niet alleen voor de
schade welke hij door zijne daad, maar
ook voor die welke hij door zijne
nalatigheid of onvoorzichtigheid veroorzaakt
heeft."
Dit arrest schijnt de verontwaardiging
van Dr. H. Pinkhof te hebben gaande
gemaakt. Hetgeen hij, tegen magistratuur
en balie, aanvoert, ligt aan gene zijde
der lijn, waar, van het geschreven woord,
anders dan schouderophalend, kennis ge
nomen wordt. Ik laat het liggen.
Ter zake, >voert hij aan:
Hiermede z\jn alle geneeskundigen
veroor<ieeld. Allen maken wij op spreekuren,
vooral <op poliklinieken, gebruik van
geneesmiddelen, die in de meeste gevallen
door onbevoegden (d. w. z. niet-apothekers)
onder verantwoordelijkheid van bevoegde
apothekers, zijn gereed gemaakt. Wij
vertrouwen dan, en mogen dat ook vertrouwen,
dat de inhoud der flescbjes beantwoordt
aan het opschrift. Moeten wij daarbij
denken .aan >alle onwaarschijnlijke
vergissingen .en ons telkenmale vergewissen,
dat de bereider der geneesmiddelen geen
abuizen beeft gehad; loopen wij zelfs
gevaar, .dat -onze voorzorgen tegen
yergissiagen worden uitgelegd in dien zin, dat
wij ook na de aflevering voor den inhoud
der flescbjes verantwoordelijk zijn, dan
zal ons.onvermijdelijkerwijze de voor onze
verrichtingen zoo onont beerlij
kegemoedslust ontbreken. Dan dringt zich lijders
de behandeling van iederen zieke de zorg
aan ons op, of zijn voorganger niet iets
verkeerds heeft gekregen. Zoo, bevangen
door een maladie du doute", zullen wij
zeer slecht geneeskundig werk leveren!"
Dit betoog vindt instemming bij den
Amsterdainechen hoogleeraar Dr. H.
Burger, die, in nagenoeg gelijkluidende
bewoordingen, aich uitlaat als volgt:
Wat Van der Meulen deed, doen alle
medici telkens weder en zij kunnen niet
anders. Niet alleen is het voor den arts
een feitelijke onmogelijkheid, bij drukke
praktijk, in spreekuren en poliklinieken,
de door de apotheek afgeleverde middelen
op hun deugdelijkheid te onderzoeken;
maar hij is daartoe in den regel
onbekwaam. Ik voor my, die er nog al eens
een wolkje calomel op zieke slijmvliezen
blaas, moet eerlijk verklaren, dat de
manipulaties, waardoor fijn gewreven
sublimaat van fijn gewreven calomel te
onderscheideu is, mij onbekend zijn. Kan de
arts niet vertrouwen, dat de apotheek
inderdaad aflevert, wat hij heeft
voorgeschreven; moet de arts steeds met de
mogelijkheid rekenen, dat de inhoud der
medicijnflessehen niet aan de opschriften
beantwoordt, dan is niet alleen zijn
persoonlijke arbeid onmogelijk geworden,
maar zal hij ook geen enkele medicijn
meer aan zijn zieken mogen voorschrijven."
Hij maakt verder de opmerking, dat
men: tot heden in gebreke gebleven is
aan te toonen, dat onze geneeskundige
wetgeving een controle van den arbeid
der apothekers door de geneeskundigen
voorschrijft of bedoelt".
Tot zichzelven, al voortgaande, eene
tegenwerping richtend, ontzenuwt hij
haar onmiddellijk:
Het zwaartepunt van het betoog ligt
blijkbaar in het feit, dat Van der Meulen
bekend was met de wettelijke
onbevoegdheid van den medicynbereider in een der
beide Appingedamsche apotheken.
Wie zich niet ter wille van
rechtskundige conclusies, maar ter will3 van
de waarheid afvraagt, in hoeverre deze
omstandigheid de geneeskundigen tot
extraomzichtigbeid moest aansporen, die zal
begrijpen, dat men samengestelde
voorschriften, moeilijk te bereiden middelen uit zulk
een apotheek liefst niet laat komen. Maar
wie kan denken, dat de onbevoegde
pracj,ticus, aldaar werkzaam, de namen der meest
gebruikelijke geneesmiddelen niet zou
kenNnen en dat hij op het voorschrift chloret:
,,-hydrargyros, (de o onderstreept), fijn
gewreven sublimaat zal afleveren l Dan
immers staat half Appingedam er bij
voortduringaan bloot verkeerde geneesmiddelen
thui« te krygen,"
In de schatting des hoogleeraars, steeds
fetrouwe echo van zijnen medischen
unstbroeder, valt dan ook zonderling
licht over geheel de procedure:
Een dokter verknoeit een kinderoog
met geneesmiddelen, door eene slordige
^apotheek geleverd. De vader ziet Jeans
de verminking van zijn kind in een
geldelijke schadeloosstelling om te zetten en
spreekt daartoe niet den apothekershulp
aan, die de verkeerde medicijnen afleverde,
daar van deze niets te halen valt, maar
den dokter. De juridische arbeid begint:
zonder succes bij de rechtbank maar met
prachtigen uitslag voor het Leeuwarder
Hof, dat het verloren oog op de ronde
som van ? 1000 taxeert. C'est simple
comme bonjour l Art. 1401 burgelijk
wetboek is immers voor elk burger
geschreven.
Men moet, op het stuk van smaak en
stijl, al zeer afgestompt wezen om de
ten overvloede door mij gecursi
veerde beminnelijke lieflijkheden, die
hier, ore rotundo atque alto supercilio,
over zaak en rechter worden uitgestrooid,
niet op te merken. De vader, die kans
zietl eenigermate vergoed te krijgen,
hetgeen zijn, voor het leven ongelukkig
geworden, kind leed en lijden zal; de
juridische arbeid, die in dit zijn onge
hoord en buitensporig verlangen hem ter
zijde staat; het Leeuwarder Hof, dat
met de prachtige dwaasheid der ronde
taxatie den struikrooversaanval be
kroonde; dit alles kon, naar trant,
zegswijs en inhoud, niet beter zijn uitge
vallen, indien het, over des hoogleeraars
schouder, op recepten-papier, aan een
semi-arts ware gedicteerd. Waardiglijk
wordt dan ook het geheel besloten, door
eene les in de rechtsgeleerdheid, door
een hoogleeraar in de oorheelkunde. Hij
kan namelijk: in het Leeuwarder arrest
niet anders zien dan een plechtig
aangekleede vergissing van vijf heeren."
Indien het Leeuwarder Hof nu voortaan
niet op zijn tellen paste, zou het al bij
zonder hardleersch jnoeten zijn.
Zou de hoogleeraar de verklaring willen
aannemen van iemand, die volkomen staat
buiten de zaak, en partijen noch raads
lieden kent? Geheel zijn
gedachtengang zou belachelijk zijn, indien zij niet
zoo aanmatigend ware. Naar den vorm,
streeft hij dr. Pinkhof op zijde, zonder diens
uitermate bedenkelijke virtuositeit te
evenaren. Naar den inhoud, is de ver
gissing" het Leeuwarder Hof ten laste
gelegd, volkomen aan de zijde des hoog
leeraars. Zoozeer zelfs, dat het gevoelen,
door hem voorgestaan, mij toeschijnt
de meest elementaire rechtsbegrippen in
het aangezicht te slaan.
Een woord nog slechts over den vorm.
Den Nederlandschen staatsburger voegt
eerbied voor de rechterlijke macht, orgaan
van het Staatsgezag. Dat die eerbied, met
onfeilbaarheid niets uit te staan heeft en
opperbest met critiek vereenigbaar is,
daaraan valt niet een woord te verspillen.
Niemand echter staat het vrij een rechts
college minachtend aan te duiden als
vijf heeren, die eene vergissing plechtig
aankleeden." Niemand, ook niet, al ware
hij, ter zake, even bevoegd als de hoog
leeraar onbevoegd blijkt te zijn. Indien
deze, op zijn gebied terecht hoog gewaar
deerd, het onderscheidingsvermogen mist
tusschen zakelijke critiek en onbekookten
aanval, zal hij wél doen, zoodra mogelijk,
het zich aan te schaffen. Het kan hem
niet moeilijk vallen, door ambtsbroeders,
zich te doen voorlichten, dat vijf heeren"
met rechtsbedeeling belast, als
eonstitueerende macht ia den Rechtstaat, aan
spraak hebben op ontzag, ook al missen
zij den stralenkrans, die eerbiedig buigen
voor hooge orakels", veroorzaakte.
Ter zake, evenwel.
Wij bevinden ons, met het arrest, in
het leerstuk der verantwoordelijkheid.
Of zij, die den strijd tegen 's Hofs be
slissing aanbonden, wel rekenschap zich
gaven van de rol, die de verantwoor
delijkheid, in het rechtsleven eens volks
speelt, is meer dan twijfelachtig. Zeer
onlangs, had ik, in ander redebeleid,
aanleiding te wijzen op de overwegende
beteekenis, die aan dit rechtsbegrip toe
komt. Hier, als waarborg mede voor hen,
die aan eene uitspraak pour Ie besoin de
la cause denken mochten, zij herhaald,
hetgeen ik toen schreef, en in 1886 zeide.
De verantwoordelijkheid is niet een
rechtsbeginsel, het is de vooronderstelling
van alle Kecht, want zonder dat beginsel
is Recht eenvoudig niet denkbaar. Nooit
mag afbreuk gedaan worden aan het
allereerste postulaat van Recht, zoolang
Recht de menschelijke maatschappij orde
nen zal: verantwoordelijkheid voor eigen
daden; verantwoordelijkheid bovenal,
wanneer van die daden het slachtoffer
zou moeten zijn een onschuldig wezen,
dat boeten zou voor de schuld van
anderen. Voor dien eminenten eisch van
humaniteit, moet iedere andere over
weging zwichten".
Verantwoordelijkheid nu kent en erkent
het Recht in allerlei richting, zoowel
wanneer een contract is voorafgegaan,
als wanneer dit niet het geval is.
Dat ons stellig Recht, van het begrip
zelf der verantwoordelijkheid, schakee
ringen aanneemt, d.w.z. haar met ge
ringere of grootere gestrengheid gehan
teerd wil hebben, laat gereedelijk zich
aantoonen. Ik kies als voorbeeld, de
bewaargeving eener zaak.
Te dien aanzien, zegt art. 1743 B. W.:
De bewaarnemer moet omtrent de be
waring der aan hem toevertrouwde zaak
dezelfde zorg aanwenden, welke hij om
trent de bewaring zijner eigene zaken
aanwendt".
Eene zorg, gelijk aan die voor eigen
zaken, is reeds niet gering. Toch wil
art. 1744 B. W. dit voorschrift, in be
paalde gevallen, met meerdere streng
heid" toegepast zien.
Het denkbeeld van verscherpte ver
antwoordelijkheid is derhalve aan ons
Recht niet vreemd, noch is het gewaagd
aan te nemen, dat, caeteris paribus, des
geneesheers verantwoordelijkheid naar
scherpte van Recht behoort te worden
opgevat.
Twee overwegingen immers geven, op
dit punt, den doorslag.
Vooreerst, vertrouwen wij den genees
heer niet eene vervangbare zaak, maar,
hetgeen kostbaarder is, ons lichaam toe,
niet ter bewaring, maar tot herstel.
Ten tweede, kan die functie, door nie
mand anders dan den geneesheer, wor
den waargenomen. "Wij zijn derhalve
genoodzaakt zijne hulp in te roepen,
genoodzaakt te verwachten, dat ons ver
trouwen niet beschaamd worden zal.
Evenwijdig met deze, ons opgelegde
en afgedwongen algeheèle, lijdelijkheid
loopt de omvang van des geneesheers
plicht, d. w. z. zijne gehoudenheid om in
te staan voor het stipt vervullen van
den beroepseisch. Dat een gering verzuim
zijnerzijds levensgevaarlijk zijn kan, weet
een kind, en dat zoodanige misslag
levensgenot en levensgeluk voor altoos ver
woesten kan, toont het onderhavig geval.
Laat een chirurg, voor het doen eener
operatie, een werktuig bezigen, dat door
lijkengif is bezoedeld. Met het verweer:
mijn oppasser was immers gestadig
vertrouwbaar, en van mij kan men het
schoonmaken toch niet vergen, zal hij
niet worden gehoord, 's Rechters ver
oordeeling zal hem te verstaan geven,
dat zoodanige bezigheid den
ongelukkigen patiënt nog minder kan worden
opgelegd.
Evenmin zal de geneesheer slagen, in
het afschuiven zijner verantwoordelijkheid
op de geneeskundige wetgeving", zoo
als, naar wij zagen, de hoogleeraar doet.
Men zal hem beduiden, dat de burgerlijke
wet, met haar onverbiddelijk: Een
ieder", in art. 1402, in de leemte, bestond
zij, voorziet.
In ons geval echter, bestaat zelfs de
beweerde leemte niet. Laat: controle
van den arbeid den apothekers" niet
voorgeschreven zijn. Ieder arts weet, dat
er onbevoegde medicijnbereiders zijn, en
dat hun arbeid" toezicht behoeft is voor
niemand, allerminst voor den geneesheer,
een geheim. Maar de provisor dan ? De
verantwoordelijkheid van den provisor,
met betrekking tot den hulp, ontneemt
niets aan de verantwoordelijkheid van
den arts, met betrekking tot den patiënt.
Vraagt alzoo de hoogleeraar: wie kan
denken dat de onbevoegde practicus de
namen der meest gebruikelijke genees
middelen niet zou kennen", het bescheid
wordt'hem, door Schiller, gegeven. Tegen
domheid kampen zelfs de goden te ver
geefs, zoo groot, zoo lang, zoo breed
is zij. Wie weet, of de practicus te
Appingedam de onderstreepte slotletter
greep van: hydragyras' niet heeft aan
gezien voor een yocatief, en daardoor
aan het mijmeren is geraakt.
De hoofdverschansing des hoogleeraars
echter luidt: Wat van der Meulen deed,
doen alle medici telkens weder en zij
kunnen niet anders". Het komt mij niet
zoo bijster moeilijk voor hem uit deze
loopgraven te verwijderen.
Dat een beroep op de algemeenheid
eener fout deze niet vergoelijkt, schijnt
overduidelijk. Medici immers zijn
niet des moutons de Pamtrge, die arge
loos en lukraak achter elkander aan
loopen. Waren zij het wel, het Leeuwar
der arrest zou bij uitstek geschikt zijn,
aan die hebbelijkheid een eind te maken,
door een slagboom op te werpen, tegen
hunne onnoozelheid.
Maar, zoo vernamen wij: de medici
kunnen niet anders". Hier zij de vraag
geoorloofd: waarom kunnen zij niet an
ders? En op die vraag wordt een ant
woord vereischt, niet met een algemeen
heid als: zij verkeeren in feitelijke
onmogelijkheid", of wel: zij zijn onbe
kwaam", maar stipt en strikt en afdoende
en in ieder opzicht overtuigend.
Immers dit verweer is relevant, en
maakt aan iederen twijfel een eind.
Hier toch wordt beroep gedaan op den
rechtsregel: ultra posse nemo obligatur:
niemands gehoudenheid reikt verder dan
zijne krachten. Alsdan echter moet
zonneklaar blijken, dat hetgeen gevergd
wordt, die krachten te boven gaat.
Bezien wij, uit dit oogpunt, des hoog
leeraars, yerschooningsgronden.
Feitelijke onmogelijkheid bij drukke
practijk" 1). Indien de drukte slacht
offers maakt, is het geraden, op minder
drukte en meer menschlievendheid zich
toe te leggen.
Onbekwaamheid om: fijn gewreven
sublimaat van fijn gewreven caromel te
onderscheiden". Indien dit zoo is het
geen ik niet beoordeelen kan doe
men de opgewreven caromel zich voor
leggen, alvorens het oog te bestuiven.
Niet het oog moet worden gewaagd aan
vermeende caromel, maar echte caromel
is dienstbaar aan het oog.
Kan de arts niet vertrouwen: dat de
apotheek inderdaad aflevert wat hij
heeft voorgeschreven; moet de arts
steeds met de mogelijkheid rekenen,
dat de inhoud der medicijnflessehen niet
1) Xiet: praktijk, hetgesn hat» in kwaad
daglicht stellen zou,
aan de opschriften beantwoordt, dan is
niet alleen zijn persoonlijke arbeid
onmogelijk geworden, maar zal hij ook
geen enkele medicijn meer aan zijn
zieken mogen voorschrijven", zoo
lezen wij.
De zinsnede wemelt letterlijk van al
gemeenheden en overdrijvingen.
Lichten wij er dadelijk uit de wan
verhouding tusschen opschrift en inhoud.
Ik kan den hoogleeraar verzekeren, dat
er heel wat flesschen staan, ja zelfs rond
wandelen, tusschen wier etiquet en in
houd een belangrijk verschil op te mer
ken valt.
Voor het overige, enkele vragen slechts.
Bestaat bij alle geneesmiddelen eene
storende verwantschap, gelijk aan die
van caromel en sublimaat?
Heeft iedere apotheek onbevoegde
medicijnbereidera in haren dienst?
Is de arts, komt slechts een zweem
van twijfel bij hem op, tot controle niet
in de mogelijkheid ?
Is de pharmacodynamie niet een ge
wichtig onderdeel juist van des
geneesheers persoonlijken arbeid" ?
Wordt het voorschrijven" eener medi
cijn belemmerd, door toezicht, of is dit
laatste niet, vlakweg omgekeerd, de be
lichaming en bekroning van het voor
schrift ?
Ten slotte : hetgeen in des hoogleeraars
betoog pijnlijk aandoet, is de lichtvaar
dige toon, waarop gesproken wordt over
de justitie, die menschelijk ongeluk te
hulp komt. Wellicht was hij, dienaan
gaande, bij Dr. Pinkhof in de leer, maar
voorganger als hij is, had hij behooren
te bedenken dat volgen hem niet voegt.
Uitvallen tegen eene rechterlijke uit
spraak als gelegen zijn in de tegenstelling
tusschen: rechtskundige conclusies" en
de waarheid" ontsieren iedere, zeer
zeker de academische pen. Niets gemak
kelijker dan ze to beantwoorden met een
beroep op geneeskundige betweterij, aan
wetenschap tegengesteld.
Ik vat, dat men een medicus beklaagt,.
die eene voorwaar onwillekeurige, maar
zeer ernstige, fout met hoogst treurige
gevolgen, geldelijk, niet ongevoelig, boet.
Laat ons echter, bij dit rechtmatig be
klag, niet uit het oog verliezen, dat
honderdduizenden in werkkracht, leven
en gezondheid, in den meest volst rekten
zin hulpeloos en radeloos, gelijk een
zuigeling, zijn overgeleverd aan zaak
kennis en plichtgevoel van den medicus.
Dat veel wordt geëischt van hem, die,
binnen menschelijke grens, niet veel, maar.
alles vermag, wat natuurlijker, wat
billijker, en wat meer in overeenstemming
met het nobile officium, waarop immers
de geneesheer gelijk de rechtsgeleerde,
prijs stelt ?
A m s t., 28 Aug. '07. J. A. LE VY.
Het wetsontwerp tot verbetering der
positie van directeuren en commiezen
der posterijen en telegrafie.
II.
Alvorens over te gaan tot de bespreking
der positie van directeuren even dit: in het
blad van 25 Aug. 1.1. is in het aangehaalde
van de M. v. T. weggevallen: 3e onvoldoende
bezoldiging der commiezen".
Verscheidene ingezonden stukken ; vooral
in de N. S. Ct. en pok het verslag van
een provincie-vergadering der Limburgsche
directeuren hebben doen zien dat er veel
directeuren zijn die het wetsontwerp gaarne
zagen ingetrokken, hoe eer hoe liever. Zij
hebben ongelijk, het moet niet ingetrokken,
doch gewijzigd en ook aangevuld worden.
Volgens het K. B. 1891 no. 23 waren de
postkantoren en de telegraaf kantoren ieder
afzonderlijk verdeeld in 8 klassen en wel:
naar den zuiveren omvang wat betrof den
postdienst en naar het aantal telegrammen
of gesprekken wat betrof het zustervak.
Voor iedere klasse was een maximum en
een minimum tractement vastgesteld, dat
voor den pensioengrondslag verhoogd werd
met een voor ieder kantoor bepaald bedrag
voor 't genot van vrije woning.
Deze regeling was niet billijk, niet alleen
de zegelverkoop, noch het aantal telegram
men beslist de belangrijkheid van een kan
toor. Keeds in de beruchte postdebatten
van 14 en 15 Febr. 1!X)6 wees de minister
erop en zei Z. E. dat dit veranderen zou.
Evenals bij de hulpkantoren (K. B. l Juli
1905) wordt het z.g. puntenstelsel ingevoerd
en zullen meerdere factoren medewerken.
In het vervolg zullen de enkelvoudige post
en de dito telegraaf kantoren weder in acht
klassen verdeeld worden, terwijl een derde
catagorie die der post- en telegraaf kantoren
loopt van de 4e tot en met de 8e klasse.
Kantoren met meer dan 1500 punten zullen
dus worden gesplitst; een overgangsmaat
regel voor kantoren die tijdelijk niet in de
regeling thuis-hooren door meer dan 1500
punten te maken, zou 'niet overbodig zijn.
Deze veranderingen zullen door ieder met
ingenomenheid begroet worden wat de hoofd
richting aangaat, niet wat het aantal punten
betreft. Uit het feit dat het aantal kantoren
8e klasse in 1894 bedragende 72,
vermoe