De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 15 september pagina 6

15 september 1907 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER W E E K B L A D V O O R NEDERLAND; No. 157-7 Verpleging van krankzinnigen te Amsterdam, in onden tijd. De dolle gemeente". De meeste Amsterdammers zullen deze femeente niet kennen, want de beteeenis is sedert jaar-en-dag aan 't verloopen. Amsterdammers van ouder-tot-ouder noemden aldus de Hersteld Luthersche Gemeente, omdat haar bedehuis staat op den grond, op welken aan het einde der 16eeeuw?Het Dolhuis" werd opgetrokken, onmiddellijk naast het latere slachthuis der Oost-Indische Compagnie", aan den Kloveniersburgwal, waar thans belasting kantoren zijn, en ter andere zijde aan de Spinhuissteeg. De stichting van dit Crancksinnige gasthuys of Dolhuys" te Amsterdam is te danken aan de vervulling eener ge lofte. In de familie der Boelens, een over oud Amsterdamsen geslacht, werd deze overlevering bewaard. In het begin des jaars 1561 bood HENDRIK PAULXJSZOON BOELENS, een aanzienlijk burger, Heer van der Does, den Raad drieduizend guldens aan, mits daarvoor een dolhuis wierd opgericht. Yolgens de oude overleve ring in het nageslacht van den stichter, zou zijn zwangere huisvrouw, Styne of Christina Boelens, door eene krankzinnige vrouw, die woedende de trappen afkwam, aangevallen en bij de keel gegrepen wordende, vol schriks, eene gelofte ge daan hebbend, dat zij of haar man, indien zij eene gezonde vrucht fer wereld bracht, den Raad om eene plek gronds verzoeken en daarop een krankzinnigenhuis stichten zou. Doch wat hiervan zij, zeker is, dat men in het volgende jaar met het stichten van een krankzinnigenhuis begonnen is, en dat Hendrik Pau luszoon, of juister zijn huisvrouw, alzoo hrj in Juli des jaars 1562overleed, daar over het voornaamste bewind gehad heeft. Het Dalhuis" nauwelijks opgericht, vorderde een belangrijke som tot instand houding. De Vroedschap besloot op aandringen der Regenten van het gesticht, in overleg met deze de mid delen te beramen, om deze te vermeer deren. Zij pasten het oude middel toe, het houden eener loterij, de prijzen be staande uit geld, maar voornamelijk uit zilveren voorwerpen. De trekking vond plaats op het nabij gelegen Rusland, op een opgerichte stellaadje, ten overstaan van eenige leden van den Raad, en duurde nacht en dag, totdat de Loterij was uitgetrokken. Hoe onveilig het in die dagen was om 's avonds of 's nachta over straat te gaan, blijkt, dat de Edelachtbaren door nacht wachten, van en naar huis, werden ge bracht. De inleg der loterij was zes stuivers,en de hoogste prijs een zilveren kop van zestig lood en vijfhonderd gulden daarenboven. De winst der loting werd gebruikt tot verbetering van het gebouw, waarvan in het jaar 1615 het zuidelijk gedeelte, sedert het Nieuwe Dolhuis genaamd, getim merd werd. In het geheel waren er toen 33 huisjes. Al spoedig bleek het Dol huis opnieuw te klein. De Burgemees teren deden het daarom in 1637 wederom vergrooten met 13 Dolhuyskens". Toen een vierde vergrooting noodzakelijk zou worden, achtten Burgemeesteren het wenschelijk daartoe niet over te gaan, maar alle verdere krankzinnigen naar het Pesthuis aan den Overtoom te laten vervoeren, dat tot aan het einde der vorige eeuw de dollen" geherbergd heeft. De hierboven staande reproductie naar eene kopergravure van het Dolhuis van om en bij 1660 geeft eene verduidelijking der beschrijving van Dapper uit 1661: In 't midden aan den buitengevel ziet men in steen uitgehouwen, het spijzen der krank zinnigen, en eenige Dolhuisjes met door luchtige ijveren tralies, om alleen 't oogh te vermaken", want heel anders worden ze, als terstond zal gezegd worden, ge spijsd, en zijn ook de huisjes heel anders gemaakt. Onder den steea staan deze twee knuppel-verzen: Het Dolhuis te Amsterdam in 1663. (Uit de Prentenverzameling van R. W. P. de Vries.) Die met krankzinnigheit zijn begaeft, Die worden hier gespijst en gelaeft. Het gebouw was van binnen zeer cierlijk met luchtige galderijen opge maakt, daar langs heen op een rij vier kante huisjes staan, die rondom met sterke muren zijn opgehaald, en ieder, behalve een rond gat boven de deur in den muur, twee dubbele deuren (had den) ; d' eene, daarin een gat is zoo groot als een hoofd, waardoor ze spijs en drank ontvangen, blijft altijd gesloten, d' andere of buitendeur alleen maar, als ze over geven dol" worden, en niet te bestieren zijn. In 't midden van deze galderijen is een groote en vermakelijke open plaats, daaraan d' eene zijde in 't inkomen een bloemperk, en aan d' andere zijde, een groot bleekveld is. In 't midden van 't bloemperk wordt de krankzinnigheid in steen door een steenen naakte vrouw, die op een voetstal staat", en als uit zinnig 't haar bij 't hoofd heeft hangen en in 't zelve al weenende met de han den uittrekt, uitgebeeld. (Dit beeld wordt thans nog bewaard in het Rijksmuseum). Behalve deze huisjes (waren) er bovennog verscheidene anderen, waarin degenen gezet worden, die de vrienden of' voog den, van een ieder niet trillen laten be zichtigen en middelen hebben om hun verteerde kosten te kunnen betalen. De kranken worden hier van alles wel, met goede spijs en drank en andere behoeftigheden verzorgd, en geslagen noch aan Jt werken yezet, gelijk in som mige steden van Holland wel gebruikelijk was. 's Winters, als het hard vroor, werden hun, om zich daarbij te warmen, groote heet gemaakte steenen in de huisjes gebracht. Om de kranken dagelijks gade te slaan en waar te nemen was er een binnenvader en binnen-moeder, die knechten en meiden onder zich hadden, om deze zieken te spijzen en rak en gemak te doen". Ook had het huis een heelmeester, die over deze kranken, indien ze van eenige zware ziekten overvallen wierden of zich zei ren kwamen te bezeeren of te kwetsen, te cureeren. Behalve deze waren er nog drie regenten, uit de aanzienlijkste der burgeren gekozen, en twee buiten-moeders. Aan deze Regenten stond de opperzorg van dit huis; zij hielden rekening van ontfang en uitzift. Zij vergaderden eenmaal in de week in dit zelve huis. Tweemaal 'sjaars werd, ten bate van Het Dolhuis" door de geheele stad om aalmoezen omgegaan. In 1582, kort na de stichting van het Dolhuis wiert" schrijft Dapper. ook dezen krankzinnigen menschen, of j dit Dolhuis, een los rente brief van zeven gulden en tien stuivers j aerlix, houdende op deze stadt, opgedragen, op die voor waarde, dat deze krankzinnige menschen drie rmieltijden jaerlix, te weten, des maaltyden op: Doch dit, mits de veelheit der krankzinnigen menschen, wort hedendaeghs zoo niet onderhouden." In dit Dolhuis" worden de patiënten niet als in andere plaatsen van Holland geslagen" heeft Dapper opgeteekend. Toch heeft de verpleging veel te wenschen overgelaten. De patiënten werden De' meeste dwangmiddelen ter tentbonstelling in het Stedelijk Museum te Am sterdam, die 15 September a.s. gesloten wordt, zijn hier nevens afgebeeld. De beschrijving is van Dr. C. E. Daniels. De cel is uit het vroegere gesticht uit gebroken en dus volkomen naar waarheid. De kinderstoel en de mof behoeven geen nadere omschrijving. De overige dwangmiddelen eischen echter de beschrijving van Dr. Daniels. Het dekselbed, ook thans nog in gebruik, bestaat uit een uit breede latten opge bouwd en overigens geheel gematelasseerd bed, of ledikant, met een halfronden op dezelfde wijze vervaardigden deksel, die op drie plaatsen door sterke ijzeren lippen over oogen, met ijzeren pennen kan gesloten worden. Dit bed dient voornamelijk voor lijders aan vallende ziekte, en aan toevallen, die op min of meer geregelde tij den terugkomen, althans gewoonlijk hun intrede eenigszins aan kondigen. Hei dekselbed is het meest humane overblijfsel van het restraint," dat raen dan ook nog heden in verschil lende inrichtingen toepast bij de patiënten. De Rolkoets is een geheel betimmerd houten ledikant op rollen, met een ge tralied dak en dito voeteneinde. De beide deuren aan de eene zijde, die toegang geven tot de zich door niets bijzonders onderscheidende slaapplaats, worden, nadat de patiënt er in gebracht is, ge sloten met twee knippen, een sluiting met looperslot, en een zwaren ijzeren bout. In dit ledikant werden de lastige, in dwangbuis gestoken, patiënten, voortge rold, om een luchtje te scheppen, en, om, op Zondag, vooral in de kermisdagen bekeken te worden. Het Du-anr/jak met bijt- en spuicmnsker, vervaardigd uit zeer sterke blauwe wollen stof, bestaat uit een van achteren gesloten kiel, met van onder dichtgeweven mouwen, waarvan de uit einden, va i dubbele lagen stof gemaakt, aan den handrug met stroo en zaagsel werden opgevuld, om den drager te be letten met de vuist pijnlijke stooten toe De Rolkoets. Zondaghs voor Kersrnis een maeltyt van gebraden weren-vleesch, op de tweede Zondagh na Paesschen een maeltyt gebrade lams-vleesch, en op de derde Zon dagh voor Paesschen ryzen-bry, met een halve stuivers witte-broot daerby, zouden hebben. Ruim vijftig jaar later hadden die maaltijden niet geregeld meer plaats. Want Dapper teekent in 1650, van deze Het Dwangpak met bijt- en spuwmasker Rienistoel. Kiem van kinderstoel < iee'kuperen stevels. Boeien, enz. als kurieus beschouwd en waren in de huisjens in de galeryen ter bezichtiging van een ieder. Met kermis gingen de kermisgangers naar het Dolhuis om zich met de ongelukkigen te vermaken, zooals zij bij dezelfde gelegenheid naardesnykamer gingen om een lekkere griezeling" te genieten. Dwangmiddelen Restraint wer den ook toegepast, al hebben de oude stedebeschryvers die niet beschreven. Dr. C. E. Daniels heeft bij het pas geëin digd congres eene tentoonstelling geor ganiseerd van de dwangmiddelen die te Amsterdam voor de krankzinnigen in het Pesthuis werden toegepast. De menschlievender behandeling van thans in deugdelijk ingerichte krankzinnigen gestichten heeft van schier alle vroegere dwangmiddelen afgezien en het Xorestraint" in toepassing gebracht. te brengen. Aan de pols bevindt zich een riem, met ring en wartel, die door op de mouw aangebrachte lederen pas santen loopt en met een gesp aan de achterzijde van de mouw wordt gesloten. Dergelijke passanten zijn ook bovenaan de, van ouderen op dikke zooien vast genaaide, broek aangebracht, opdat daar door een riem kunne gestoken worde i, die kiel en broek, als een hansop, met elkaar verbindt, en tevens door de polsringen l >opt, ten einde de beweging der handen tot een minimum te beperken. Als nu die polsrins achter een der op de rugzijde van de broek aangebrachte passanten wordt geschoven, dan is de arm geheel naar achteren getrokken, e a de beweging der handen zoo goed als geheel opgeheven. Aangezien den aldus aansekleeden patiënt niets anders over bleef dan door spuwen of bijten zijn Het Dekselbed.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl