De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 22 september pagina 1

22 september 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

-Bl.iAMSTBEDAMMEB M 1907. WEEKBLAD NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ....... ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor bufie per jaar, bij vooruitbetaling, mail. 10. AJxonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . » 0-121/» Zondag 22 September. Adyertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. ... . , f 0.25 Reclames per regel ................. 0.40 Annonces uit DuitscMsnd, Oostenrijk CB Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door 3e firm» RÜBOLF MOSSE te Keulen «n door »lle filialen dezer firm». De prijs per regel is 40 Pfennig. B E BI C H T. Het is oqp aangenaam mede te deelen, dat tot Hoofdredacteur van De Amsterdammer'', Weekblad voor Nederland is benoemd: Mr. H. P. L. WIESS1NG, tot dusverre RedacteurCorrespondent van het Algemeen Handelsblad" te Parus. De Uitgevers: VAK HOLKEMA ES WARENDORF. luiiiiiiiitmiiiminiiiimittiitiiiniiiitimiiiiittt INHOUD: VAN VERBE EN VAN NABIJ: Bericht. Ten derden male, door d. K. De onsplltsbare ?bekentenis, d. Gerard G. Lenselinfc. FEUILLËON: GoB3tigT\j", I, door Kees Meekel. KUNST EN LETTEREN: Salome, door W. van Korlear Jr. Hollaudsche teekenmaatschappü1907, II, door Plasschaert. Lade Baekelmans, Dwaze tronies, beoordeeld door Dirk Coster. Een Meisje studentje, door Annie Salomona, beoordeeld door W. Graadt van Roggen. Dr. W. van Schothorst, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, beoordeeld door J. L. C. A. Mejjer. VOOR DiMES: La Dame aux Camelias en Alex. Dumas fils, door J, H. R. Detta Zilcken. Een rake schets, door Vroawke. ALLER LEI, door Caprice. UIT DE NATUUR dóór E. Heimans. De nieuwe Huishoud school, met af b. Gedenkteeken voor Anton Mauve, met af b. Coöperatie in den kunst handel, door Plasschaert. Iets over post zegels en het verzamelen er van. PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door ' Alex. J. Heudtix en V. d. S. SCHETSJE. DAMRUBRIEK. - SCHAAK SPEL. ADVERTENTIEN. Ten derden male. In het nummer van 16 Juni van dit Weekblad schreven wij over den Staat kundigen toestand als volgt : De uitspraak der Staten-verkiezingen in Zuid-Holland, gevolgd door die in de andere provinciën, is weinig minder dan een vonnis voor de liberale partij. Een vonnis van tijdelijke onttroning, zóó duidelijk, dat het niet kan wordea misverstaan. Hiermede zijn grondwetsherziening en dus ook die zoete duive harer politieke arke, dat donzige blanco-artikel, naar de maan. Ons voegt het daarbij meewarig het hoofd te schudden; tot diepe droefheid echter kan het ons niet stemmen. Wij gevoelen ons ten deze zonder schuld. Hoe herhaalde malen hebben wij ge waarschuwd reeds bij het geknoei vóór de verkiezingen van 1905, vervolgens tijdens het bijeenscharrelen van het Borgesius-stelletje als kabinet, steeds er op aandringende, dat links zich niet zou leenen tot de fatale slimmigheidjestaktiek, welker voorstanders den politieken bodem nooit te moerassig zullen achten, of zij probeeren nog wel voor hun zelf of hun vrienden er een regeeringshuisje op te timmeren. Hoe was het toen, waar zij, onder een onmogelijke verhouding van Eerste en van Tweede Kamer, tot regeeren genoodigd werden, plicht geweest de porte feuilles te weigeren, tenzij op het pro gramma grondwetsherziening tot het be indigen van verwarring als eerste, en zoo goed als eenige eisch ware geplaatst. Maar ach, daarvoor had iemand van karak ter aan het hoofd vóór of achter de scher men moeten staan, een van Thorbecke's belangeloosheid en wilskracht, van diens waarheidszin en hoog beleid. En in dit opzicht zijn de dagen van thans zoo armzalig voor de liberale partij! In ieder geval, men heeft deze gele genheid laten passeeren; wél de porte feuilles aangenomen met de kinder achtige toezegging van grondwetsher ziening .... over vier jaar als ware het negental zichzelf niet alleen onbewust van zijn eigen karakter-slapheid, maar ook van het roemloos einde, dat hun ondernemen hebben moest. Deze zelfde lafhartigheid hebben wij nu in 't begin van dit jaar nog eens zich zien herhalen. JS"u zelf door de Eerste Kamer tot aftreden zich genoopt ziende, waren de heeren alweder zóó belust op de portefeuilles, en om nog zoo'n beetje in het klein zaakjes te doen, dat zij zelfs Staal lieten schieten; zonder den vader van hun ontslagname maar op nieuw hun cetola bezetten, en al veer met een grond wetsherziening in 't verschiet, in plaats van als eerste voorwaarde; zoodat zij het Nederlandsche volk van links, niet eens tot de politieke warmte brachten, waar voor het anders dan bij Statenverkiezing vatbaar is. Ook deze gelegenheid heeft het kabinet laten voorbijgaan '?en mr is het uit. Zeker, het is mogelijk, dat: zelfs na het door de Staten-verkiezing uitgesproken vonnis de negen ridders van de droeve figuur het nog zullen lusten eenige maanden te pronk te staan, als zoovele parodiën op heusche Excellenties omringd door hunne getrouwen," waar onder er niet n is, die in het vlammend vuur van verheven plichtgevoel met de noodige gestrengheid hen in het open:baar heeft veroordeeld, als benadeelende het belang van partij en land. Edoch dit allerergste, van nu ten derde male, en dat na deze kiezer&aitspraak, nog por tefeuilledrager te willen zijn we zullen den tijd afwachten, waarop wij zoo iets manlijks te constateeren hebben. Dat de kerkelijken zich bovenmate verheugen over den afloop van dezen verkiezingsstrijd, zal wel niemand ver wonderen. Yoor den eersten tijd is hun régime het eenig mogeljjke geworden. Zij behporen thans, desnoods met Kamer ontbinding, de Regeering te aanvaarden. Hun daartoe de gelegenheid te openen, hen daartoe te dwingen, is constitutioneele plicht. Zeker is het mogelijk, dat ook dan weder zal blijken, hoe de uitslag van eene nieuwe kiezersvolk-stemming niet beantwoordt aan dien, welken thans de Staten-verkiezing heeft gegeven. Goed, dan zullen zoowel Rechts als Links te beter inzien, dat een grondwetsherziening tot zuivering van een door allen, behalve Van Houten, yeroordeeld kiesstelsel vol strekt noodig is". Deze woorden zijn naar onze meening nog van kracht. Zij gelden voor ons als de onmisbare toelichting op de nu uit gesproken troonrede. De heeren, die dit staatsstuk opstelden en het H. M. ter voorlezing overhandigden, wisten, dat zij een plaats innemen en een daad verrichten regelrecht in strijd met constituoneelen zin, pok uit het oogpunt van karakterhoogheid beschouwd, de sterkste veroordeeling waard. Nu een zuiver politieke verkiezing hun de zekerheid had gegeven, dat de minder heid der kerkelijken in de Tweede Kamer bij Kamerontbinding tot een kerkelijke meerderheid zou stijgen gelijk reeds de meerderheid der kerkelijken in de Eerste Kamer was bevestigd en versterkt, bleef hun als ernstigen mannen niet anders over dan heen te gaan. Als een soort van excuus komen zij thans met een Troonrede, waarin het heet: voorstellen tot het brengen van veranderingen in het 3e en in het 4e Hoofdstuk van de Grondwet zullen u eerlang bereiken." Och, willen de Excel lenties zeggen: wij moesten wel aanblijven, want we hebben zoo'n verheven roeping te vervullen; onze taak, na zooveel nauw gezet wikken en wegen in 1905 aanvaard, met een voorbereiding van commissie benoeming en commissie-installatie, men denke maar eens aan Rink's onverbeter lijke rede, over hoe ver, en wel ver, maar niet te ver te gaan! Die taak moet tot een eind gebracht wor den, óók nu wij weten, dat er een klerikale meerderheid is in den lande; en zoolang wij dat werk, onder welke omstandig heden ook, maar in het oog houden, is ons fatsoen gered. Intusschen, na reeds twee jaren aan het voorbereiden te zijn, altoos met het doel om in den vierden jare iets voortreffelijks te voorschijn te brengen, slaat hun, hoe nader de barenstijd komt, al meer de angst om 't hart. Neen, een heele grondwetsherziening, waarover zij nu zoo lang getobd hebben ... zullen zij toch maar niet geven. Zij zullen zich beperkeu tot het eerlang" Toorstelleu Tas veranderingen in het 8de en 4de Hoofd stuk van de Grondwet. Het Handelsblad schrijft dienaangaande zeer ad rem: Een zeer strenge beperking van de Grond wetsherziening dus ligt in de plannen van de Regeering. Allereerst wil zij het ligt voor de band een wijziging voordragen van de wijze waarop het kiesrecht, zoo voor de Tweede Kamer als voor de Provinciale Staten en Gemeenteraden thans in de Grond wet is geregeld. Daarnaast zullen zeer waar schijnlijk ook de samenstelling en bevoegd heden der Eerste Kamer niet onaangeroerd blijven en enkele andere wijzigingen in beide of een van beide hoofdstukken worden voor gedragen. Maar daarmede meent de Regeering fe kunnen volstaan, ofschoon de Staatscom missie nog een aantal veranderingen in andere hoofdstukken der Grondwet wenscheujk heeft geacht en daartoe voorstellen heeft ontworpen. Er is zeker reden tot verbazing over zulk een onverwacht besluit. Eerst een Staats commissie benoemen om na te gaan welke andere wijzigingen gewengcht zijn naast die in het kiesrecht, waarmede zjj zich niet mocht bezig houden en dan alle voor stellen der commissie, buiten die in hoofdstuk III en IV, geheel op zijde stellen, ofschoon daaronder zeer belangrijke zijn (wij herinneren slechts aan die over de troonopvolging en de rechterlijke macht)... het klinkt uiterst vreemd. Ligt de verklaring van het raadsel wellicht in de haast, die het Kabinet met de indiening harer voorstellen meent te moeten maken, althans voor zooveel het kiesrecht betreft? Zijn dan in het volgend jaar voorstellen tot het brengen van veran dering in andere hoofdstukken te verwachten ? Met verlangen zien wij uit naar de verklaring van deze verrassende houding der Regeering." Inderdaad,men mag dit uiterst vreemd", een raadsel" noemen. Men denke slechts aan de wijzigingen noodig voor de troonop volging. Het is algemeen bekend, dat, mocht te eeniger tijd H. M. de Koningin kinderloos komen te overlijden, hetNederlandsehe volk door de Grondwet ge bonden is aan een regeling der troon opvolging, die ook in het buitenland nog niet zoo lang geleden met spot werd vermeld, maar welke zeer zeker met de waardigheid en de belangen der natie in strijd verkeert. Zooals de zaken thans staan, mist ons volk, bij het uitsterven van het Huis van Oranje, alle recht om een regeeringsvorm te kiezen, of te be palen, wie het tot drager van de kroon wenseht, indien de monarchie blijft voort bestaan. Zulk een toestand duurt maar steeds voort, ofschoon de mogelijkheid niet is buitengesloten, dat wij te eeniger tijd plotseling voor het feit zullen staan, van aan den een of anderen vreemdeling als erfgoed te worden overgeleverd. Wij meenen dan ook, dat, zoo er iets urgent mag heeten, het wel in de eerste plaats dit onderdeel van een grondwetsher ziening moet zijn en wij begrijpen niet, welk inzicht en motief van vader landsliefde het kan wezen, die ook deze regeeriag vergunnen rust te hebben bij zulk een gevaarlijk verzuim! Ook is de vraag moeilijk te onderdrukken: zou de Koningin zelve wel daaromtrent be hoorlijk zijn ingelicht; en zoo ja, waarom wordt dan de natie, wier belang het allereerst geldt, te dezen opzichte on kundig gelaten? Intusschen men mag aannemen, dat het kabinet eigenlijk niet alleen de halve, maar de geheele grondwetsherziening, waarvoor het reeds tweemaal het oogenblik heeft laten voorbijgaan, zeer gaarne zou vergeten, hadde liet haar niet noo dig als een verontschuldiging, om met schijn van voeg te blijven zetelen, en ware zij dezen bewindslieden niet van den aanvang af door een deel der linker zijde opgedrongen, gelijk zij nog steeds hun als het hoogste deugds- en krachtsbetoon wordt voorgehouden door de be vriende politici, welke haar bij een vier jarig stoven in de partij-broeikas tot rijpheid hoopten te voeren. Wat toch zou dit kabinet liever doen, dan, zonder aan zulk een heele of halve constitutie-verbakking zijn tijd te geven, stilletjes zijn daaglijksch brood te eten, zich wij dende aan allerlei werkzaamheden van huishoudelijken aard? Maar zoo iets gedoogen de getrouwen niet. Er moet, vooral opdat de stichters van dezen ministerieelen warboel nog een weinig toonbaar uit de impasse zullen kunnen komen, groot werk worden ver richt. Grondwetsherziening. Grondwets herziening met een ministerie zonder ruggegraat; met een kerkelijke Eerste Kamer; met een Tweede Kamer, bij een chaotische linkerzijdsche meerderheid van f n stem, na een politieke verkiezing, die als een storm uit Kanaün het libe rale land heeft geteisterd.... Welk een moment voor grondwetsherziening door de linkerzijde niet door de natie, maar door enkele politieke groepen geëischt! Moet men niet veeleer bidden: Heere, bewaar ons voor deze ramp! Meent men dan werkelijk, dat de kerke lijken, pas opnieuw overwinnaars onder de wét-Van Houten, dit middel tot verove ring zullen prijs geven, tenzij onder voor waarden, welke voor haar nog voordeeliger zijn? Eu waaruit groeit het vertrouwen, de waan, zouden wij zeggen dat een partij als die der kerkelijke antithese, zich meerderheid gevoelend, het zoo beteekenend werk van grondwetsherziening uit de handen zich zal laten nemen, zoodra het tot daden komt? En dat alleen, omdat socialisten en liberale democraten het zoo vurig begeeren ? Gij, die daar niet behoort te zitten, ten derden male zijt gij in-constitutioneel. Door uw optreden, zonder Tasten grond onder de voeten, met een grondwets herziening over vier jaar; door uw weder zitting nemen, na de Staalhistorie, die gij tot een komedie hebt gemaakt; en thans nogeens door uw aankondiging van een halve grondwetsherziening, te bedisselen onder de voogdij der kerke lijken !, hebt gij meer dan eenige andere macht medegewerkt tot de hergeboorte uwer tegenpartij; en zult gij daartoe blijven medewerken tot het uur slaat van uw smadelijkeu val. D. K. De onsplitsbare bekentenis. (Art. iïl B. W.) Een der in het burgerlijk recht genoemde bewijsmiddelen is de bekentenis. (Art. 1903 Burger!. Wetb.) De in rechten erkende vordering is door de erkenning volledig bewezen. (Art. 1962 B. W.) Worden evenwel de door een eischer gestelde feiten door een gedaagde erkend onder eene toevoeging onder protest tegen splitsing van het aveu," zooals de technische term luidt dan staan de erkende feiten niet vast, zijn dus onbe wezen en op den eischer rust in zoo'n geval of het zelfstandig bewijs van de, zij 't onder eene toevoeging, erkende feiten, of het bewijs van de valschheid ('onwaarheid) der door de tegenpartij gestelde toevoeging. Erkenning en toevoeging blijven tot zoolang n ge heel. De toevoeging mag dus niet van de erkenning gescheiden worden. Een voorbeeld kan dit voor den leek eenigszius duidelijker maken: Indien men iets gekocht en ontvangen heeft, dat men niet betaald heeft, als gevolg waarvan men voor den rechter wordt ge roepen, wordt de vordering toegewezen in dien men haar erkent. Wanneer men echter den koop en de levering erkent onder de toevoeging bijv., dat men van den schu'deischer verlof heeft bekomen om den koopprys in maandelijksche termijnen van een zeker bedrag te voldoen, dan. wordt door de wet, althans door de meeste rechters, aangenomen, dat de koop en de levering onbewezen zijn. De gedaagde behoeft daa bij ontkenning door den eischer van de door den gedaagde gestelde overeenkomst niet eerder bewijs te leveren dan nadat de eischer de koopovereenkomst en de levering bewezen heeft. Slechts een enkel rechter zal iu dit geval eventueel onmiddellijk bewijs aan den ge daagde opleggen. Tot schade van vele eischers vormen echter bij verreweg de meeste rechters de aan de bekentenis gedane toe voeging, hoe ongerijmd of onmogelijk de laatste soms klinken moge, een onsplitsbaar aveu". Ik heb o. a. ter terechtzitting van een kantongerecht bijgewoond, dat het door een gedaagden reiziger, bij monde van een ad vocaat, gedaan beroep op compensatie, uit hoofde van beweerde toekomende provisie tot oen zeker bedrag, dat niet nader gespe cificeerd werd, door den rechter als een onsplitsb&ar aveu werd aangemerkt. Een ander maal werd door het kanton gerecht het beroep op eene overeenkomst tot betaling der vordering in termijnen als een onsplitsbaar aveu beschouwd, ofschoon de termijnen bij het uitbrengen der dag vaarding reeds alle verstreken waren. De eischer was in dit geval zoo gelukkig be wijs te kunnen leveren, maar indien hij daartoe niet in staat was geweest zou de vordering geheel ten onrechte ontzegd zijn. Ook het beroep op betaling geeft de ge boorte aan een onsplitsbaar aveu. Het geval kan zich voordoen, dat een ge daagde, die zich op betaling van een costuum beroept en het costuum ter terechtzitting aan heeft, rustig met zijn bewijs tier beta ling kan wachten tot de eischer de erkende bestelling en de erkende levering van het costuum bewezen heeft. Slaagt de eischer niet in dat bewijs dan wordt de vordering ontzegd. Mij dunkt, dat de immoraliteit van het gewraakte wetsartikel met de gegeven voor beelden voldoende is aangetoond. Wat is het gevolg van dat artikel? Het provoceert ontkenningen en chicanes! De gedaagde partij, die eene ongerijmde toe voeging doet bij hare erkentenis, weet zich in den eersten tijd veilig achter het sterke ? meermalen ondoordringbaar gebleken pantser van het onsplitsbaar aveu. Het verweer van een debiteur wordt meermalen met voorbedachten rade zoo opgezet, dat het voor den eischer een onsplitsbaar aveu tot gevolg heeft. Het evenwicht in de rechtsverhoudingen tusschen proeedeereade partijen, waarvan het herstel mijns inziens een Staatsbelang is, blijft door de onsplitsbare bekentenis langer verbroken dan in eene behoorlijke rechtsorde noodig en gewenscht is. Maar het artikel leidt ook tot krenking, tot geweldaandoening van het recht. Slaagt de eischende partij niet in het bewijs, dat haar door den rechter is opgelegd, (vaak door andere belemmeringen, welke de wet haar in den weg legt) dan wordt de vor dering, zonder dat de tegenpartij voor hare stellingen bewijs heeft behoeven te levereiij immers ontzegd en kan de gedaagde vrij uitgaan! Men schatte die hinderpalen niet licht: Het getuigenbewijs vooral is aan banden gelegd. In 't algemeen mogen familie- of dienstbetrekkingen van partijen niet als getuigen gehoord worden, terwijl vorderin gen in burgerlijke zaken boven drie honderd gulden, waarvan geen begin van bewijs door geschrifte bestaat, niet door getuigen be wezen mogen worden. De Verklaring vaa n getuige zonder eenig ander bewijsmid del, verdient in rechten geen geloof. -De partij zelve wordt in rechten niet als getuige toegelaten, al is zy de eenige, die met de tegenpartij in de zaak, waarover geschil bestaat, onderhandeld heeft. Een en ander leidt ertoe, dat een schuldeischer meermalen zijn toevlucht moet neme» tot het opdragen van een decisoiren eed, die» een schuldenaar voor de keus stelt tusscben zijn geweten en zijn beurs. Maar deze eed moet door de partij, die hem opdraagt, ge formuleerd worden, hetgeen weer tot gevolg heeft, dat meermalen de rechter zich met de eedsformule niet kan vereenigen, in welk geval de vordering, zonder dat op de kwestie» zelve recht wordt gedaan, wordt ontzegd. Waarom is de redactie van den suppletoiren eed wel, die van den decisoiren eed niet aan de prudentie van den rechter over gelaten ? Het rechterlijk vonnis, dat een opgedragen eed niet beslissend verklaart, en de vorde ring ontzegt, laat de vragen, waarover jar» tijen verdeeld zijn, onbeslist, handhaaft dus het verbroken evenwicht in de rechtsver houding tusschen partijen en schaadt daar mede het Staatsbelang, dat een spoedig herstel van dat evenwicht behoeft. In dit verband zij er ook nog op gewezen, dat, ofschoon de wet aan den rechter de. vrijheid laat om ambtshalve aan partijen bewijs op te leggen, van dat recht een zeer spaarzaam gebruik wordt gemaakt. Kantongerechtvonnissen, waarbij een vordering wordt ontzegd op grond, dat bewijs voor de gestelde feiten noch is geleverd, noch aangeboden, zijn geen zeldzaamheden. Ook dan blijft de kwestie zelve onbeslist. Het onsplitsbaar aveu maakt krachtens ziju aard en wezen, een proces duurder. ingewikkelder en daardoor langer dan bij eene meer logische behandeling noodig zou zijn. Voor meer dan n rechtskundige, die er zijn werk van maakt voor schuldenaren* op te treden, vormt het oasplitsbaar aveu eene min of meer troebele bron van in komsten. Ifi den laatsten tijd is herhaaldelijk en op meerdere plaatsen op proceshervorming aangedrongen, o. a. op de onlangs gehoudea Juristen-vergadering, waar zelfs de lijdelijk heid des rechters, mijns inziens terecht, nit den boore werd verklaard. Niet genoeg wordt echter gewezen op de immoraliteit van art. 196, B. W. Het kwam mij daarom niet overbodig voor op dat wets-artikel speciaal de aandacht te vestigen, waarbij ik hoop voor ontwikkelde leeken, in eea beknopt, bestek, duidelijk genoeg te zijn geweest. Moge het gewraakte artikel, dat dagelijks de kiem legt voor veel lijden in processen» spoedig uit het burgerlijk recht geschrapt worden! De dag, waarop dat geschiedt mag als een historische dag in de geschiedenis van het Nederlandsen burgerlijk recht aan.geteekend worden! De partij, die zich bij de door haar afge legde erkentenis op eene toevoeging beroept, welke een bevrijdend karakter draagt, heeft dan bij ontkenning van die toevoeging door de eischende partij, de juistheid van die toe voeging te bewijzen, zonder voorafgaand bewijs van de door den eischer gestelde en door den gedaagde erkende feiten. Als regel geldt dan dat tusschen partijen vaststaande? feiten niet bewezen behoeven te worden. O zeker, een reëel procedeerende tegen partij, welke echter te zoeken is, stapt, in dien zij het proces wil bekorten, vereen voudigen en daardoor bespoedigen, nu reed» over het gewraakte artikel heen, d. w. z.,, dat de gedaagde partij dan onmiddellijk bij haar antwoord de bewijslast van de door haar gestelde feiten op zich neemt, maar voor verreweg de meeste rechtskundigen, zelfs voor hen, die goed staan aangeschre ven, is het onsplitsbaar aveu indien zij voor gedaagden optreden te verleidelijk om er vrijwillig afstand van te doen, want het is een geducht wapen in de hand van een gedaagde. Daarom is tot opheffing van vele processueele misstanden noodig de sterke arm der wet, die de noodige hervormingen aanbrengt. Geen radicale proceshervorming is mogelijk met instandhouding van art 1961 B. W. GERARD G. LEXSELIXK. Salome, Salome, und kein Ende.' Het is het eeuwige probleem, dat altijd weder opnieaw den geest der menschen bezig houdt, dat wij altijd trachten te doorgronden, dat wij ten. koste van alles zouden willen begrijpen, maar waarvoor wij altijd weer terug moeten, als voor den afgrond uit wiens ondoor grondelijke, ondoordringbare diepte slechts duistere nevelen tot ons opstegen. En nu zullen we weldra weder onder de zoo machtige hypnose der Salome-betoovering staan. Met hare witte voeten die op witte duiven gelijken" zal ze haren dans voor onze oogen uitvoeren, dat afschuwelijke voorspel der bloedige tragedie, waarvan zijzelfde stuw kracht is. En al zonden we het hoofd willen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl