Historisch Archief 1877-1940
-Bl.iAMSTBEDAMMEB
M 1907.
WEEKBLAD
NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ....... ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor bufie per jaar, bij vooruitbetaling,
mail. 10.
AJxonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . » 0-121/»
Zondag 22 September.
Adyertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. ... . , f 0.25
Reclames per regel ................. 0.40
Annonces uit DuitscMsnd, Oostenrijk CB Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door 3e firm»
RÜBOLF MOSSE te Keulen «n door »lle filialen dezer firm». De prijs per regel is 40 Pfennig.
B E BI C H T.
Het is oqp aangenaam mede te
deelen, dat tot Hoofdredacteur van
De Amsterdammer'', Weekblad voor
Nederland is benoemd: Mr. H. P. L.
WIESS1NG, tot dusverre
RedacteurCorrespondent van het Algemeen
Handelsblad" te Parus.
De Uitgevers:
VAK HOLKEMA ES WARENDORF.
luiiiiiiiitmiiiminiiiimittiitiiiniiiitimiiiiittt
INHOUD:
VAN VERBE EN VAN NABIJ: Bericht.
Ten derden male, door d. K. De onsplltsbare
?bekentenis, d. Gerard G. Lenselinfc.
FEUILLËON: GoB3tigT\j", I, door Kees Meekel.
KUNST EN LETTEREN: Salome, door W.
van Korlear Jr. Hollaudsche
teekenmaatschappü1907, II, door Plasschaert.
Lade Baekelmans, Dwaze tronies, beoordeeld
door Dirk Coster. Een Meisje studentje,
door Annie Salomona, beoordeeld door W.
Graadt van Roggen. Dr. W. van Schothorst,
Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde,
beoordeeld door J. L. C. A. Mejjer. VOOR
DiMES: La Dame aux Camelias en Alex.
Dumas fils, door J, H. R. Detta Zilcken.
Een rake schets, door Vroawke. ALLER
LEI, door Caprice. UIT DE NATUUR
dóór E. Heimans. De nieuwe Huishoud
school, met af b. Gedenkteeken voor Anton
Mauve, met af b. Coöperatie in den kunst
handel, door Plasschaert. Iets over post
zegels en het verzamelen er van.
PINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door ' Alex. J. Heudtix en V. d. S.
SCHETSJE. DAMRUBRIEK. - SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIEN.
Ten derden male.
In het nummer van 16 Juni van dit
Weekblad schreven wij over den Staat
kundigen toestand als volgt :
De uitspraak der Staten-verkiezingen
in Zuid-Holland, gevolgd door die in de
andere provinciën, is weinig minder dan
een vonnis voor de liberale partij.
Een vonnis van tijdelijke onttroning,
zóó duidelijk, dat het niet kan wordea
misverstaan.
Hiermede zijn grondwetsherziening en
dus ook die zoete duive harer politieke
arke, dat donzige blanco-artikel, naar
de maan.
Ons voegt het daarbij meewarig het
hoofd te schudden; tot diepe droefheid
echter kan het ons niet stemmen. Wij
gevoelen ons ten deze zonder schuld.
Hoe herhaalde malen hebben wij ge
waarschuwd reeds bij het geknoei vóór
de verkiezingen van 1905, vervolgens
tijdens het bijeenscharrelen van het
Borgesius-stelletje als kabinet, steeds er
op aandringende, dat links zich niet zou
leenen tot de fatale slimmigheidjestaktiek,
welker voorstanders den politieken bodem
nooit te moerassig zullen achten, of zij
probeeren nog wel voor hun zelf of hun
vrienden er een regeeringshuisje op te
timmeren.
Hoe was het toen, waar zij, onder een
onmogelijke verhouding van Eerste en
van Tweede Kamer, tot regeeren
genoodigd werden, plicht geweest de porte
feuilles te weigeren, tenzij op het pro
gramma grondwetsherziening tot het be
indigen van verwarring als eerste, en
zoo goed als eenige eisch ware geplaatst.
Maar ach, daarvoor had iemand van karak
ter aan het hoofd vóór of achter de scher
men moeten staan, een van Thorbecke's
belangeloosheid en wilskracht, van diens
waarheidszin en hoog beleid. En in dit
opzicht zijn de dagen van thans zoo
armzalig voor de liberale partij!
In ieder geval, men heeft deze gele
genheid laten passeeren; wél de porte
feuilles aangenomen met de kinder
achtige toezegging van grondwetsher
ziening .... over vier jaar als ware
het negental zichzelf niet alleen onbewust
van zijn eigen karakter-slapheid, maar
ook van het roemloos einde, dat hun
ondernemen hebben moest.
Deze zelfde lafhartigheid hebben wij
nu in 't begin van dit jaar nog eens
zich zien herhalen. JS"u zelf door de Eerste
Kamer tot aftreden zich genoopt ziende,
waren de heeren alweder zóó belust op
de portefeuilles, en om nog zoo'n beetje
in het klein zaakjes te doen, dat zij zelfs
Staal lieten schieten; zonder den vader
van hun ontslagname maar op nieuw hun
cetola bezetten, en al veer met een grond
wetsherziening in 't verschiet, in plaats
van als eerste voorwaarde; zoodat zij het
Nederlandsche volk van links, niet eens
tot de politieke warmte brachten, waar
voor het anders dan bij Statenverkiezing
vatbaar is.
Ook deze gelegenheid heeft het kabinet
laten voorbijgaan '?en mr is het uit.
Zeker, het is mogelijk, dat: zelfs na het
door de Staten-verkiezing uitgesproken
vonnis de negen ridders van de droeve
figuur het nog zullen lusten eenige
maanden te pronk te staan, als zoovele
parodiën op heusche Excellenties
omringd door hunne getrouwen," waar
onder er niet n is, die in het vlammend
vuur van verheven plichtgevoel met de
noodige gestrengheid hen in het
open:baar heeft veroordeeld, als benadeelende
het belang van partij en land. Edoch
dit allerergste, van nu ten derde male, en
dat na deze kiezer&aitspraak, nog por
tefeuilledrager te willen zijn we zullen
den tijd afwachten, waarop wij zoo iets
manlijks te constateeren hebben.
Dat de kerkelijken zich bovenmate
verheugen over den afloop van dezen
verkiezingsstrijd, zal wel niemand ver
wonderen. Yoor den eersten tijd is hun
régime het eenig mogeljjke geworden.
Zij behporen thans, desnoods met Kamer
ontbinding, de Regeering te aanvaarden.
Hun daartoe de gelegenheid te openen,
hen daartoe te dwingen, is
constitutioneele plicht.
Zeker is het mogelijk, dat ook dan
weder zal blijken, hoe de uitslag van
eene nieuwe kiezersvolk-stemming niet
beantwoordt aan dien, welken thans de
Staten-verkiezing heeft gegeven. Goed,
dan zullen zoowel Rechts als Links te
beter inzien, dat een grondwetsherziening
tot zuivering van een door allen, behalve
Van Houten, yeroordeeld kiesstelsel vol
strekt noodig is".
Deze woorden zijn naar onze meening
nog van kracht. Zij gelden voor ons als
de onmisbare toelichting op de nu uit
gesproken troonrede.
De heeren, die dit staatsstuk opstelden
en het H. M. ter voorlezing overhandigden,
wisten, dat zij een plaats innemen en een
daad verrichten regelrecht in strijd met
constituoneelen zin, pok uit het oogpunt
van karakterhoogheid beschouwd, de
sterkste veroordeeling waard.
Nu een zuiver politieke verkiezing hun
de zekerheid had gegeven, dat de minder
heid der kerkelijken in de Tweede Kamer
bij Kamerontbinding tot een kerkelijke
meerderheid zou stijgen gelijk reeds de
meerderheid der kerkelijken in de Eerste
Kamer was bevestigd en versterkt, bleef
hun als ernstigen mannen niet anders over
dan heen te gaan.
Als een soort van excuus komen zij
thans met een Troonrede, waarin het
heet: voorstellen tot het brengen van
veranderingen in het 3e en in het 4e
Hoofdstuk van de Grondwet zullen u
eerlang bereiken." Och, willen de Excel
lenties zeggen: wij moesten wel aanblijven,
want we hebben zoo'n verheven roeping
te vervullen; onze taak, na zooveel nauw
gezet wikken en wegen in 1905 aanvaard,
met een voorbereiding van commissie
benoeming en commissie-installatie, men
denke maar eens aan Rink's onverbeter
lijke rede, over hoe ver, en wel ver, maar
niet te ver te gaan!
Die taak moet tot een eind gebracht wor
den, óók nu wij weten, dat er een klerikale
meerderheid is in den lande; en zoolang
wij dat werk, onder welke omstandig
heden ook, maar in het oog houden, is
ons fatsoen gered.
Intusschen, na reeds twee jaren aan
het voorbereiden te zijn, altoos met het
doel om in den vierden jare iets
voortreffelijks te voorschijn te brengen, slaat
hun, hoe nader de barenstijd komt, al
meer de angst om 't hart. Neen, een
heele grondwetsherziening, waarover zij
nu zoo lang getobd hebben ... zullen zij
toch maar niet geven. Zij zullen zich
beperkeu tot het eerlang" Toorstelleu Tas
veranderingen in het 8de en 4de Hoofd
stuk van de Grondwet.
Het Handelsblad schrijft dienaangaande
zeer ad rem:
Een zeer strenge beperking van de Grond
wetsherziening dus ligt in de plannen van
de Regeering. Allereerst wil zij het ligt
voor de band een wijziging voordragen
van de wijze waarop het kiesrecht, zoo voor
de Tweede Kamer als voor de Provinciale
Staten en Gemeenteraden thans in de Grond
wet is geregeld. Daarnaast zullen zeer waar
schijnlijk ook de samenstelling en bevoegd
heden der Eerste Kamer niet onaangeroerd
blijven en enkele andere wijzigingen in beide
of een van beide hoofdstukken worden voor
gedragen.
Maar daarmede meent de Regeering fe
kunnen volstaan, ofschoon de Staatscom
missie nog een aantal veranderingen in andere
hoofdstukken der Grondwet wenscheujk heeft
geacht en daartoe voorstellen heeft ontworpen.
Er is zeker reden tot verbazing over zulk
een onverwacht besluit. Eerst een Staats
commissie benoemen om na te gaan welke
andere wijzigingen gewengcht zijn naast
die in het kiesrecht, waarmede zjj zich niet
mocht bezig houden en dan alle voor
stellen der commissie, buiten die in hoofdstuk
III en IV, geheel op zijde stellen, ofschoon
daaronder zeer belangrijke zijn (wij herinneren
slechts aan die over de troonopvolging en
de rechterlijke macht)... het klinkt uiterst
vreemd. Ligt de verklaring van het raadsel
wellicht in de haast, die het Kabinet met
de indiening harer voorstellen meent te
moeten maken, althans voor zooveel het
kiesrecht betreft? Zijn dan in het volgend
jaar voorstellen tot het brengen van veran
dering in andere hoofdstukken te verwachten ?
Met verlangen zien wij uit naar de verklaring
van deze verrassende houding der Regeering."
Inderdaad,men mag dit uiterst vreemd",
een raadsel" noemen. Men denke slechts
aan de wijzigingen noodig voor de troonop
volging. Het is algemeen bekend, dat,
mocht te eeniger tijd H. M. de Koningin
kinderloos komen te overlijden,
hetNederlandsehe volk door de Grondwet ge
bonden is aan een regeling der troon
opvolging, die ook in het buitenland nog
niet zoo lang geleden met spot werd
vermeld, maar welke zeer zeker met de
waardigheid en de belangen der natie
in strijd verkeert. Zooals de zaken thans
staan, mist ons volk, bij het uitsterven
van het Huis van Oranje, alle recht om
een regeeringsvorm te kiezen, of te be
palen, wie het tot drager van de kroon
wenseht, indien de monarchie blijft voort
bestaan. Zulk een toestand duurt maar
steeds voort, ofschoon de mogelijkheid
niet is buitengesloten, dat wij te eeniger
tijd plotseling voor het feit zullen staan,
van aan den een of anderen vreemdeling
als erfgoed te worden overgeleverd. Wij
meenen dan ook, dat, zoo er iets urgent
mag heeten, het wel in de eerste plaats
dit onderdeel van een grondwetsher
ziening moet zijn en wij begrijpen
niet, welk inzicht en motief van vader
landsliefde het kan wezen, die ook deze
regeeriag vergunnen rust te hebben bij
zulk een gevaarlijk verzuim! Ook is de
vraag moeilijk te onderdrukken: zou de
Koningin zelve wel daaromtrent be
hoorlijk zijn ingelicht; en zoo ja, waarom
wordt dan de natie, wier belang het
allereerst geldt, te dezen opzichte on
kundig gelaten?
Intusschen men mag aannemen, dat
het kabinet eigenlijk niet alleen de halve,
maar de geheele grondwetsherziening,
waarvoor het reeds tweemaal het
oogenblik heeft laten voorbijgaan, zeer gaarne
zou vergeten, hadde liet haar niet noo
dig als een verontschuldiging, om met
schijn van voeg te blijven zetelen, en
ware zij dezen bewindslieden niet van
den aanvang af door een deel der linker
zijde opgedrongen, gelijk zij nog steeds
hun als het hoogste deugds- en
krachtsbetoon wordt voorgehouden door de be
vriende politici, welke haar bij een vier
jarig stoven in de partij-broeikas tot
rijpheid hoopten te voeren. Wat toch zou
dit kabinet liever doen, dan, zonder aan
zulk een heele of halve
constitutie-verbakking zijn tijd te geven, stilletjes
zijn daaglijksch brood te eten, zich wij
dende aan allerlei werkzaamheden van
huishoudelijken aard?
Maar zoo iets gedoogen de getrouwen
niet. Er moet, vooral opdat de stichters
van dezen ministerieelen warboel nog een
weinig toonbaar uit de impasse zullen
kunnen komen, groot werk worden ver
richt. Grondwetsherziening. Grondwets
herziening met een ministerie zonder
ruggegraat; met een kerkelijke Eerste
Kamer; met een Tweede Kamer, bij een
chaotische linkerzijdsche meerderheid van
f n stem, na een politieke verkiezing,
die als een storm uit Kanaün het libe
rale land heeft geteisterd.... Welk een
moment voor grondwetsherziening door
de linkerzijde niet door de natie, maar
door enkele politieke groepen geëischt!
Moet men niet veeleer bidden: Heere,
bewaar ons voor deze ramp!
Meent men dan werkelijk, dat de kerke
lijken, pas opnieuw overwinnaars onder de
wét-Van Houten, dit middel tot verove
ring zullen prijs geven, tenzij onder voor
waarden, welke voor haar nog
voordeeliger zijn?
Eu waaruit groeit het vertrouwen,
de waan, zouden wij zeggen dat
een partij als die der kerkelijke antithese,
zich meerderheid gevoelend, het zoo
beteekenend werk van grondwetsherziening
uit de handen zich zal laten nemen,
zoodra het tot daden komt? En dat
alleen, omdat socialisten en liberale
democraten het zoo vurig begeeren ?
Gij, die daar niet behoort te zitten,
ten derden male zijt gij in-constitutioneel.
Door uw optreden, zonder Tasten grond
onder de voeten, met een grondwets
herziening over vier jaar; door uw weder
zitting nemen, na de Staalhistorie, die
gij tot een komedie hebt gemaakt; en
thans nogeens door uw aankondiging
van een halve grondwetsherziening, te
bedisselen onder de voogdij der kerke
lijken !, hebt gij meer dan eenige andere
macht medegewerkt tot de hergeboorte
uwer tegenpartij; en zult gij daartoe
blijven medewerken tot het uur slaat
van uw smadelijkeu val.
D. K.
De onsplitsbare bekentenis.
(Art. iïl B. W.)
Een der in het burgerlijk recht genoemde
bewijsmiddelen is de bekentenis. (Art. 1903
Burger!. Wetb.) De in rechten erkende
vordering is door de erkenning volledig
bewezen. (Art. 1962 B. W.) Worden evenwel
de door een eischer gestelde feiten door een
gedaagde erkend onder eene toevoeging
onder protest tegen splitsing van het aveu,"
zooals de technische term luidt dan staan
de erkende feiten niet vast, zijn dus onbe
wezen en op den eischer rust in zoo'n geval
of het zelfstandig bewijs van de, zij 't onder
eene toevoeging, erkende feiten, of het bewijs
van de valschheid ('onwaarheid) der door de
tegenpartij gestelde toevoeging. Erkenning
en toevoeging blijven tot zoolang n ge
heel. De toevoeging mag dus niet van de
erkenning gescheiden worden.
Een voorbeeld kan dit voor den leek
eenigszius duidelijker maken:
Indien men iets gekocht en ontvangen
heeft, dat men niet betaald heeft, als gevolg
waarvan men voor den rechter wordt ge
roepen, wordt de vordering toegewezen in
dien men haar erkent. Wanneer men echter
den koop en de levering erkent onder de
toevoeging bijv., dat men van den
schu'deischer verlof heeft bekomen om den koopprys
in maandelijksche termijnen van een zeker
bedrag te voldoen, dan. wordt door de wet,
althans door de meeste rechters, aangenomen,
dat de koop en de levering onbewezen zijn.
De gedaagde behoeft daa bij ontkenning
door den eischer van de door den gedaagde
gestelde overeenkomst niet eerder bewijs
te leveren dan nadat de eischer de
koopovereenkomst en de levering bewezen heeft.
Slechts een enkel rechter zal iu dit geval
eventueel onmiddellijk bewijs aan den ge
daagde opleggen.
Tot schade van vele eischers vormen echter
bij verreweg de meeste rechters de aan de
bekentenis gedane toe voeging, hoe ongerijmd
of onmogelijk de laatste soms klinken moge,
een onsplitsbaar aveu".
Ik heb o. a. ter terechtzitting van een
kantongerecht bijgewoond, dat het door een
gedaagden reiziger, bij monde van een ad
vocaat, gedaan beroep op compensatie, uit
hoofde van beweerde toekomende provisie
tot oen zeker bedrag, dat niet nader gespe
cificeerd werd, door den rechter als een
onsplitsb&ar aveu werd aangemerkt.
Een ander maal werd door het kanton
gerecht het beroep op eene overeenkomst
tot betaling der vordering in termijnen als
een onsplitsbaar aveu beschouwd, ofschoon
de termijnen bij het uitbrengen der dag
vaarding reeds alle verstreken waren. De
eischer was in dit geval zoo gelukkig be
wijs te kunnen leveren, maar indien hij
daartoe niet in staat was geweest zou de
vordering geheel ten onrechte ontzegd zijn.
Ook het beroep op betaling geeft de ge
boorte aan een onsplitsbaar aveu.
Het geval kan zich voordoen, dat een ge
daagde, die zich op betaling van een costuum
beroept en het costuum ter terechtzitting
aan heeft, rustig met zijn bewijs tier beta
ling kan wachten tot de eischer de erkende
bestelling en de erkende levering van het
costuum bewezen heeft. Slaagt de eischer
niet in dat bewijs dan wordt de vordering
ontzegd.
Mij dunkt, dat de immoraliteit van het
gewraakte wetsartikel met de gegeven voor
beelden voldoende is aangetoond.
Wat is het gevolg van dat artikel? Het
provoceert ontkenningen en chicanes! De
gedaagde partij, die eene ongerijmde toe
voeging doet bij hare erkentenis, weet zich
in den eersten tijd veilig achter het sterke
? meermalen ondoordringbaar gebleken
pantser van het onsplitsbaar aveu. Het
verweer van een debiteur wordt meermalen
met voorbedachten rade zoo opgezet, dat
het voor den eischer een onsplitsbaar aveu
tot gevolg heeft.
Het evenwicht in de rechtsverhoudingen
tusschen proeedeereade partijen, waarvan
het herstel mijns inziens een Staatsbelang
is, blijft door de onsplitsbare bekentenis
langer verbroken dan in eene behoorlijke
rechtsorde noodig en gewenscht is.
Maar het artikel leidt ook tot krenking,
tot geweldaandoening van het recht. Slaagt
de eischende partij niet in het bewijs, dat
haar door den rechter is opgelegd, (vaak
door andere belemmeringen, welke de wet
haar in den weg legt) dan wordt de vor
dering, zonder dat de tegenpartij voor hare
stellingen bewijs heeft behoeven te levereiij
immers ontzegd en kan de gedaagde vrij
uitgaan!
Men schatte die hinderpalen niet licht:
Het getuigenbewijs vooral is aan banden
gelegd. In 't algemeen mogen familie- of
dienstbetrekkingen van partijen niet als
getuigen gehoord worden, terwijl vorderin
gen in burgerlijke zaken boven drie honderd
gulden, waarvan geen begin van bewijs door
geschrifte bestaat, niet door getuigen be
wezen mogen worden. De Verklaring vaa
n getuige zonder eenig ander bewijsmid
del, verdient in rechten geen geloof. -De
partij zelve wordt in rechten niet als getuige
toegelaten, al is zy de eenige, die met de
tegenpartij in de zaak, waarover geschil
bestaat, onderhandeld heeft.
Een en ander leidt ertoe, dat een
schuldeischer meermalen zijn toevlucht moet neme»
tot het opdragen van een decisoiren eed, die»
een schuldenaar voor de keus stelt tusscben
zijn geweten en zijn beurs. Maar deze eed
moet door de partij, die hem opdraagt, ge
formuleerd worden, hetgeen weer tot gevolg
heeft, dat meermalen de rechter zich met
de eedsformule niet kan vereenigen, in welk
geval de vordering, zonder dat op de kwestie»
zelve recht wordt gedaan, wordt ontzegd.
Waarom is de redactie van den suppletoiren
eed wel, die van den decisoiren eed niet
aan de prudentie van den rechter over
gelaten ?
Het rechterlijk vonnis, dat een opgedragen
eed niet beslissend verklaart, en de vorde
ring ontzegt, laat de vragen, waarover jar»
tijen verdeeld zijn, onbeslist, handhaaft dus
het verbroken evenwicht in de rechtsver
houding tusschen partijen en schaadt daar
mede het Staatsbelang, dat een spoedig
herstel van dat evenwicht behoeft.
In dit verband zij er ook nog op gewezen,
dat, ofschoon de wet aan den rechter de.
vrijheid laat om ambtshalve aan partijen
bewijs op te leggen, van dat recht een zeer
spaarzaam gebruik wordt gemaakt.
Kantongerechtvonnissen, waarbij een vordering
wordt ontzegd op grond, dat bewijs voor
de gestelde feiten noch is geleverd, noch
aangeboden, zijn geen zeldzaamheden. Ook
dan blijft de kwestie zelve onbeslist.
Het onsplitsbaar aveu maakt krachtens
ziju aard en wezen, een proces duurder.
ingewikkelder en daardoor langer dan bij
eene meer logische behandeling noodig zou
zijn. Voor meer dan n rechtskundige, die
er zijn werk van maakt voor schuldenaren*
op te treden, vormt het oasplitsbaar aveu
eene min of meer troebele bron van in
komsten.
Ifi den laatsten tijd is herhaaldelijk en
op meerdere plaatsen op proceshervorming
aangedrongen, o. a. op de onlangs gehoudea
Juristen-vergadering, waar zelfs de lijdelijk
heid des rechters, mijns inziens terecht, nit
den boore werd verklaard. Niet genoeg
wordt echter gewezen op de immoraliteit
van art. 196, B. W. Het kwam mij daarom
niet overbodig voor op dat wets-artikel
speciaal de aandacht te vestigen, waarbij
ik hoop voor ontwikkelde leeken, in eea
beknopt, bestek, duidelijk genoeg te zijn
geweest.
Moge het gewraakte artikel, dat dagelijks
de kiem legt voor veel lijden in processen»
spoedig uit het burgerlijk recht geschrapt
worden! De dag, waarop dat geschiedt mag
als een historische dag in de geschiedenis
van het Nederlandsen burgerlijk recht
aan.geteekend worden!
De partij, die zich bij de door haar afge
legde erkentenis op eene toevoeging beroept,
welke een bevrijdend karakter draagt, heeft
dan bij ontkenning van die toevoeging door
de eischende partij, de juistheid van die toe
voeging te bewijzen, zonder voorafgaand
bewijs van de door den eischer gestelde en
door den gedaagde erkende feiten. Als regel
geldt dan dat tusschen partijen vaststaande?
feiten niet bewezen behoeven te worden.
O zeker, een reëel procedeerende tegen
partij, welke echter te zoeken is, stapt, in
dien zij het proces wil bekorten, vereen
voudigen en daardoor bespoedigen, nu reed»
over het gewraakte artikel heen, d. w. z.,,
dat de gedaagde partij dan onmiddellijk bij
haar antwoord de bewijslast van de door
haar gestelde feiten op zich neemt, maar
voor verreweg de meeste rechtskundigen,
zelfs voor hen, die goed staan aangeschre
ven, is het onsplitsbaar aveu indien zij voor
gedaagden optreden te verleidelijk om er
vrijwillig afstand van te doen, want het is
een geducht wapen in de hand van een
gedaagde. Daarom is tot opheffing van vele
processueele misstanden noodig de sterke
arm der wet, die de noodige hervormingen
aanbrengt. Geen radicale proceshervorming
is mogelijk met instandhouding van art
1961 B. W.
GERARD G. LEXSELIXK.
Salome, Salome, und kein Ende.'
Het is het eeuwige probleem, dat altijd
weder opnieaw den geest der menschen bezig
houdt, dat wij altijd trachten te doorgronden,
dat wij ten. koste van alles zouden willen
begrijpen, maar waarvoor wij altijd weer terug
moeten, als voor den afgrond uit wiens ondoor
grondelijke, ondoordringbare diepte slechts
duistere nevelen tot ons opstegen.
En nu zullen we weldra weder onder de
zoo machtige hypnose der Salome-betoovering
staan. Met hare witte voeten die op witte
duiven gelijken" zal ze haren dans voor onze
oogen uitvoeren, dat afschuwelijke voorspel
der bloedige tragedie, waarvan zijzelfde stuw
kracht is. En al zonden we het hoofd willen