Historisch Archief 1877-1940
DE A M i T K il I) A M W E II W E E K B L A D V O Q II N E D E/R LA N D.
, 1578
«fwenden van dit schouwspel, zooals de vrou
wen doen op het Silotne-schilderüvan Giotto,
de verleiding zal sterker zijn d.xn wijzelf en
we zullen als d >or een onzicatbaren magneet
ons er door voelen aangetrokken.
Welke betoovering lag er toch in Salome's
dans; dat zij haar de macht gaf er zulk een
verschrikkelijker! prjJ8 daarvoor te kannen
eisenen ?
Onze fantazie heeft het vaak gewaagd dit
te begrijpen, maar door eeuwen heen hebben
de ka steaaars, schilders, beeldhouwers noch
dichters ons een sprekend antwoord op deze
Traag kunnen geven.
Eindelijk is er toch n gekomen die het
wel vermocht, die den sleutel tot het openen
??an dit gdneimzinnige boek saf, die ons den
ontbrekeuden factor voor het Salome probleem
gebracht heeft.
Het is Richard Strauss, die in zijne mtuiek
voor Salome's dans het raadsel heeft opgelost.
Vor uns st«ht die Verkörperung jerier
Elementaren Naturmacht, der diimonische
TJrzauher der Musik', in dezen vorm heeft
Bi. Fritz Vjlbach het zoo juist uitgedrukt,
datgene wat eciilders, beeldhouwers noch
dichters ooit in onze ziel konden wakker
schudden en waartoe de muziek alleen in
itaat is gebleken.
« Het klinkt mi'schien belachelijk of
eigenW\js aan Strauss den voorrang boven Oscar
\Vilde te geven en toch zou men er toe
voeten komen, want al heeft de componist
den tekst van den «rooten Britgchen dich
ter bijna geheel gevolgd, toch ligt het groote
in zjjne scbeppin^ in datgene, waarvoor
Wilde hem slechta deze eecvoulige
aantaekenicg verstrekte: Silooae danst den dans
r zeven sluiers en zinkt aan het slot geheel
«ntsluierd aan Herodes' voeten neder".
: Eent bij het aanhooren deser mu/.iek voelt
men dit Wildd en Strauss, eenzelfde stof
gebru kend, daaruit ieder een afzonderlijke
idee hebben ontwikkeld. Wdde was het er
torn te doen een ethisch problee n optestellen,
den strijd tmschen tweeërlei wereldbeschou
wing en den triomf der moraa1. Bij Strauss
gaat' het ooi den invloed zijner kunst, die
der tonen, aaa welke hij den almicit over
de mensshelijke ziel toegekend wil zien.
' Deze invloed der mmiek, waaruit wij met
«jjn hulp Dionysos en de Miinaden verklaren
kunnen, moest wel lijnrecht in strijd zijn met
de idee van Wilde bij wien Saloine's dood
het hoogtepunt der handeling is.
V Strauss heef; dan ook met voordacht
Jochanaan op den achtergrond gehouden, de
'Nazareners aphoristisch behandeld om zijne
bedoelingen in deze te verduidelijken.
? Wij hebben haar ge/oeld, die natuurkracht
der musiek, waarvan Volbach spreekt, hoe
«|j ons een plastisch beeld van het wezen
*an den dans geeft. Deze dans was, zooals
7«eds gezegd is, de laatste factor voor het
begrijpen van het Salome probleem.
Sinls het tijdstip der eerste
Salome-opvoe'WBg in het Hoftheater te Dresden, toen
Btrauss opnieuw de aan lacht der beschaafde
?wereld op dit thema vestigde, hebben velen
er zich weder mede beziggehouden en niet
?Heen kunstenaars, maar ook mannen der
wetenschap, ten einde meer licht en waar
heid omtrent Salome aan den da^ te brengen.
Ea dit heeft ertoe geleid te ontdeRen
"dat het verkeerd is te wanen dat de ware
fia'ome uit het Evangelie van Marcus is
?voortgekomen.
Al hebben alle kunstenaars deze Salome
?tot voorbeeld genomen, enkelen met nauw
keurige navolging der Heilige Schrift, anderen
met fantastische verdichtsels, (van de laatste
Staat Oscar Wilde's geniaal werk zeker
bovenaan), toch had de geschiedenis van
het Ou Ie Romeinsche Kijt vóór haar reeds
vele Sa'.ome's gekend, wier karakter welis
waar van het hare afweek, maar wier
geschiedenis toch altij i aan hetzelfde motief
.ontleend was. En wel moest het verwonde
ring wekken te ontdekken dat het oudste
type der legende niet eene vrouw-Salome,
Kaar een man geweest is.
liitiiiiiimmiMitii
iiiiiiiiiiliiiiilil
't O-ozistig- Tij".
DOOR
KEES M E E K E L.
I.
De zon, de grote zon was weggezonken
-tossen lage wolken, en op heel de
westerhemel lag een gloed van goud en geel.
Het kon een mooie heldere herfstnacht
worden.
Maar lage wolken in het westen stonden
«p en schoven langs de goudklare hemel
omhoog, zwaar en zwart in-drommen, als
kulde bizons o^er lichte velden.
Staag stegen de wolken, zetten op
klankJoos-langzaam gestadig als stille
machtenaiet- te- weerhouden.
De goude nagloei der zon lussen de
wolken werd stromen "en vloeden van
wonderlik water tu«sen beddingen van rotsen
en kloven. Langzaam pakten de grove wolken
meer samen en drongen donker orer alle
sonnei ood-stromen been. Slechts een enkele
Tlok avendrood bleef over tussen de aan
dringende wolken, kleurde tussen de zwarte
massa's uit, als een roos in donkere bodem.
Het duisterde
---Zonder gerucht en zonder beweeg kwam
de duisternis.
Van boven uit de lucht, van de aarde,
omlaae, van alle kanten viel het duister als
iets uiit te bepalen als een zwarte sneeu w ',
«n het meest zeeg 't aan uit de verte.
Het werd donker.
De lage huiden onder de bladstille bomen
?werden als weggewist waar ze stonden de
weg onder de oude knoestige linden lag
donker als een hol, en de vaart langs de
Straatweg zwart, en als een afgrond zo diep.
Er was niets meer duidelik rnet zekere
bepaaldheid, alles stond onder het
zwartyoetig gekomen donker als in zwarte waden
gehuld. Alleen hier en daar brandde rossig
licht achter geelwitte gordijnen, als gevallene
Tonken zo smeulig.
Het was donker.
Dadenloos-kalm stond de nacht overal:
gekomen stil ea zacht zoals slaap komt en
^,
'! léchts een enkel vaag nachtgeluid . . . een
l!*eukelzacht takkengeritsel van bomen met
eds' dorrende bladeren... een scherp
kiewvan een wakkere kieviet.
Rei mar u s Secundus, (zeer zeker het pseu
doniem van een theoloog) heefc in zijn werkje
Die Geschifte der Salome von Cato bis
Oscar Wilde", het resaltaat van zijne onder
zoekingen op dit gebied gedeeltelyk mede
gedeeld, hetwelk ik hier in korte trekken
weergeef.
De bekende- redenaarsschool uit het
Romeinsche Rijk had zich ongeveer volgend
leerplan voorgesteld. Hen nam zich thema's
uit de geschiedenis, uit de gerechtszaal, uit
het leven «n uit de sprookjeswereld. Men
liet deze door de leerlingen (toekomstige
rechtsgeleerden en sprekers) behandelen, door
anderen weder kritiseeren en zoodoende werd
men nuttig en op practische wijze tot het
redenaarsberoep opgeleid. Vooral doorSeneca,
(den vader) is ons het een en an ier omtrent
de werkzaamheden dezer school bekend ge
bleven. Het resultaat harer werkzaamheden
was een bonte mengeling van wairheid en
verdichting. Waar het leven geen vold jende
stof aaabood, ging men gebeurtenissen
flngeeren, of de ware geschiedenissen sterk
kleuren, om ze belangrijker te maken.
De dichtstukken dezer redenaars «aan reeds
terug tot het jaar 192 v. C. EnTitus Livius.
50 j. v. C.?17 j n. C. die zich s'ipt houdt
aan bet oude bewijsmateriaal der school,
vertelt eene geschiedenis welke het begrip
der Salome legende inhouit, op de volgende
wijze:
In het jaar 181 v. C. had Cato, Lucins,
Quintius Flaminius uit den Senaat gestooten
en naar gebruik en plicht in een rede de:e
handelwijze moeten rechtvaardigen. Het is
deze rede, welke Titus Livius nog blijkt te
hebben gelezen, n waaruit hij het vergrijp
van Flaminius aldus mededeelt:
Toen Flaminius in zijne functie van Konsul
in het jaar 192 tegen de Gillische stammen
der Bojeren in Opper-Italiëeen oorlog te
voeren had, bracht hij eenjeugdigen Puaischen
knaap, Philippus genaamd, door schoone be
loften eitoe Rome te verlaten om met hem
het leven in de legertent te deelen. Puilippus
nu had den Konsul vaak \erweten dat de/.e
hem juist tijdens een Gladiatorenspel uit
Rome weggevoerd had, waardoo- dit schione
schouwspel h-m was ontgaan. Toen nu op
zekeren dag Flaminius en Fnilippin in hun
tent te;amen het maal gebruikten en reeds
terdege door wjn verhit wiren, word een
Bojer aangemeld, die met zijn kinderen naar
het vijandelijke kamp was overgeio jpen en
den Konsul weaschte te spreken.
Op bevel van Fiaminius wordt hij terstond
in diens tent gebracht waar hij zijn belangen
begint voor te dragen. Gedurende dit gespiei
wendt Flaminius zich tot den Punischen
knaap en zegt: Wilt ge, als vergoeding dat
ik u den gladiatorenspel in Rjme onthield,
dezen Galliër voor uwe oogen zien sterben?
en als knaap, zonder het gewicht van zijn
antwoord te besefien nauwelijks geknikt heeft,
velt Flaminins zijn gevangene met een paar
zwaardslagen neder.
Oppervlakkig is in dit verhaal slechts
weinig overeenstemming met de tragedie van
den Dooper te bemerken. Maar de redenaars
borduren op dit* onderwerp voort, leeken en
geleerden stellen in de^en zedeloozen tij l
belang in zulke zenuwschokkende verhalen
en naar gelang de licht te wekken fantasie
der Romeinen hierdoor wo-dt aangevuurd
wordt het verhaal meer en meer opgesierd,
zooals Valerim Antor in het begin der eeuw
voor Christus alle mogelijke historische feiten
geïllustreerd heeft en ook hier, het
aanklachtgeschrift van den ouden Cato kennende, de
feiten in den volgenden vorm gaat omdich'en:
Hy verhaalt dan dat in P.acentia de Kon
sul zijne boeleerster op een groot feestmaal
te gast vraagt en daartegenover haar pocht
op het groot aantal gavangen dat hij bezit
en over wier leven hij den meester zegt te
zijn De boeleerster hoult hem aan 't woord
en terwijl zij aan zijne zijde rust en te^en
hem aanleunt, vraagt zij, did nooit eene ont
hoofding heeft bijgewoond, hem deze te
mogen zit n
De verlief-le Flaminius laat zich overhalen
Er ging licht gep'as van zachte roeislagen
in het inktzwarte water . . . telkens inge
houden, sluipgeheimzinnig.
Het was het roeien van een jager of visser,
zo stil en behoedzaam en zonder nodeloze
klank.
Maar het was jager noch visser.
Het was Gerrit Reines, de molenaar van
Vier Winden.'
... De hele dag had hij boven-in zijn molen
voor het kapluik staan kijken en denken.
Hij had staan kijken naar dd molen van
Anne Goede, de oude, riete ,,'tGorjstig Tg".
Hij had s'aan staren van boven uit zijn
molen naar bet oude, mosbexroeide riet, eu
naar de oude wieken met de verlapte zeilen
die weer de hele dag hadden ge iraaid.
En hij had staan denken. . ..
O, Dat aanhou lende malen dat weer die
molen deed!
. ., Dat was hem ft l jarenlang een doorn
in het oogl Die dwarsboom voor zijn geluk...
Hij kon aan 't Gons'ig Tij" slechts denken
met afgunst en walging; die gevloekte gam
mele molen vergalde hem de laatste jaren
van zijn leven.
Dat was vroeger anders gefeest!...
Vroeger toen Anne Goedd nog niet weduwe
was, had het er anders uitgezien dan tegen
woordig. ... Toen, toen maalde de Vier
Winden" als de e me !
Maar nu ging bijna ie lere boer naar 't
Gonstig Tij", omdat Anne Goede weduwe was
geworden . .. omdat, zoals ze zeiden, zij moest
leven met haar zes schapen van kinderen. ...
Die beroerde, beroerde oude molen zou hem
nóg gek maken ... Eu hij kou er mets legeti
doen. Sinds 'n paar jaar was het al zó.. .
Zijn klanten liepen-j ;er naar het Gmnti^
Tij", en zijn molen werd bijna te duur voor
het asse smeer dit ze verbruikte
Hij had het aan zien kom:n en... hij had
er niets tegen kuanen d jen. ...
Wat had hij il niet beproefd?
Hij had haar molen en haivr rrul'Mi
af;ckeurd, haar meel bevit... zijn maailoou ver
laagd.
Hij had voor do hoeren die bij hem kwa
men de volle jeneveriles op tafel «e'.ot...
Hoe had-ie beter kunnen lokken? Maar niets
had gebaat.
Hij had zelfs inne Goede willen trouwen
wat zij bot-weg weigerde hij had ztlfs
haar molen willen kopen....
... Hij moest er aan, dat »ag ie.... Maar
dat zou niet mogen gebeuren, dut zou nooit
gebeuren I Dan was hij er nog ! .. .
Nu had hij de hele dag voor hei kap-i dik
van zijn molen gestaan en gekeken ..en gedactn.
.:iad,,,h.y daar.'iU.niei gestaan
en een der ongelukkigere wordt voor de oogen
zijner geliefdj onthoofd.
Het oorspronkelijke verhail is dus reeds
zoover gewij'.igd, dat de, knaap Puilippus in
een vrouw is veranderd en Flaminius niet
uit ei^en beweging, maar op vtrzoek dezer
vrouw zijn slachtoffer doodt.
Ook Cicero heeft de verhalen van Cato
en Antias gekend en in zijn Cato Maior''
van het jaar 44 v Chr. haalt hij Valerius'
woorden als volgt aan: ?:?)
Flaminiiis liat bij een feestmaal een ge
vangene, die ter dood veroordeeld is, rrift
een bijl onthooflen, op verhingen van zijn
scortui.n". De dubbele betee<enis van dit
laatste wo >rd heeft misschien reeds bij vroe
gere red^natrs aanlei ling tot verwis-eïing
van het geslacht der boeleerster gegeven.
En .lus komen we van het ware verbaal,
van Cato, over de verdichtsels van Antias
en Cicero, naar de romantische inkleeding,
waarvan Seneca in zij Te Controversas spreekt.
Hij haalt citaten uit den tijd van Keizer
Augu tus aan, waaruit blij «t dat ook hierin
het tliHtni ,,'an de boeleerster die eene
onthoof 'ini wilde zieu" een groote rol
speel?. Een de'.er redenaars uit den tij l van
Augustus, brengt voor het eerst het motief
van den verlei Ie, ij ken dans in het verhaal.
Het is bricius Silus, waarvan S^necaspreekt.
Latere reden wa vatien dit m)tief gretig
aan en laten ze'.fs den stadhou ier persoonlijk
aan den dans deelnemen, als wilde men
daarmede het h logste stadium van verbijs
tering en gebrek a m wdsiracht bij Flami
nius kenschetsen.
Fiaminius en zijne boeleerster worden
Herodes en Herodias genoemd en da uitvoer
ster van den dans krijgt den naam Salome.
Werpt de^e verwisseling niet een eigen
aardig licht op het onts a in der Evangeliën?
Ze zijn ongetwijfeld met de hoogste bedoe
linten, als een mid lel tot verbreiding van
etische begrippen geschreven. Maar, het is
dévraag of de, schrijvers T>iet te dicht onder
den invl jed der ou Ie redenaarsschool heboen
gestaan en of zij heoben kunnen ontnomen
aan de gewoonte om d« gebenrtenis<en te
idealiseeren of andere kleuren voor tes:e!len,
dan waaronder zij zich hebben voorgedaan.
Beii^n wij in d.t licht de Sa'ome
ge-chiedenis, dm vinden wd alles in een hoogeren
toorcaard dan de werkelijkheid wa*, getra
ispbneerd, tiero les wordt Koning genoemd,
hoewel hij slechts viervorst was. Hij belooft
alles te schenken, to' de helft van zijn
koninkrijk toe. Doet dit niet reeds aan een
sprookje denken? En dm de geschiedkun
dige onjuistheden. De broeder van Herodes,
Herodia's eerste -nan heet er Puilippus,
terwijl in waarheid Herodes Magnus zijn
naam was.
Het feest heeft in TiberUi, de resi lentie
van Herodes Antipas, plaa'.s gevonden,
terwijl de zeer betrouwbare joodsche ge
schiedschrijver Fia^ius Josephus verhaalt,
dat de Dooper in Macha^rus onthoofd i*.
Ook weet men dat de vesting Machaerus
toebehoorde aan den Arabierenkoning
Aretas, met wiens dochter Herodes te voren
gehuwd was geweest, maar die hij ter wille
van Herodias verstootte. Wanneer men dus
de feiten gdsc'iiedkund g vaststelt, d in is de
onthooflini van den Doopar slech's mogelijk
in den tijd waa-in Heroles nog in vriend
schap met A>"etas leef ie, daar de/,e hem in
het tegenover geste d i geva' nie; in M ichaerus
zou hebben toegelaten, waar Herodes de mis
daad deed voltrekken, d lar hij in Ju lea,
waar de Dooper zeer bij het volk in aan/.ien
stond, hiertoe durf Ie overgaan. Een geschied
kundig vaststaan l f fit kan het verhaal ui;
het E/angirlie vau Mircug dus niet worden
genoemd. De vraag blijft dan over of de ge
heele episo Ie niet een verdichtsel is, onder
den invloed der redenaaraschool in het Evan
gelie gebracht.
De E/angelist XI ittheus die in het begin
der tweede eeu v op de Johannes tragedie
een variant heeft geschreven, is dan ook zoo
verstandig gpweest de onjuistheden in het
vtrhaal van Marcus te verzwijgen, maar dien
en gepeinst en soms in woelende, vloekende
woorden lucht gegeven aan de haat die in
zijn hart diep en vastverborgen lag.
Maar ahij l had hij «ju bait kun-en be
dwingen... doch deze dag had ee i wild vuur
in hem geb'aakt, en de geheime haat in zijn
hart was opgevlamd do ;r zijn staag bedwon
gen afgunst been.
Haar mo'en had de godginselike. dag
gemaald en de zijne had stil gestaan. . . .
Zijn nieuwe, sterke Vier winien" hal
gestaan zoLder we; k l
J>at was om te vloeken geweest... en hij
had gevloekt dat ie er zelf van beefde ...
hij koa het niet langer verdragen.
...K/u hij kon zich rellen, had-ie bedacht,
iu eens, als-ie wilde!
\\'A' dn wind spaart en de regen ... blijft
nie' altijd gt^paart voor het vuur. . . . Dat
was een waar woord, en dieper dan de
klank
Mo->st hij zichzelf niet redden? Ging ie
anders niet ten gronde? Hij zou zich zelf
heipen u,t de kuil, die andere hem groeven,
dat -M\I ie ! ...
Daaiom had hij het avendrood van de
heiiu-l staan kijken en hal hij het donker
Prtiiro-u roeide hij f:ins, schuw als een dief
en t r^ r, in de donkere avend.
Hij moest zichzelf redden... een ander
deed 'iet niet. . . i'.ij moest er bovenop blijven
eeriik of vals daar zou geen liaan
naar kraaien ! , . .
Nuast li'Tii lag ue molen, het Gonstig Tij"
! rust'g ti) zwart.
i),.- Dillen was als opgelost in het blinde
i doiik-T. '.oriuiu vt'.rno:)! was er een vage
j om'i.iTiiit' vau du per zwart op de donkere
J a :lu,--g,un:l dt,r wolk je;;ette hemel.
M.-.ar er oi-ru,d,le een lichtend venster,
ui. i.i hl duider ;:ii vaerp een llauwe g.oed
tegc.'*: b'V \vi.iri'.
j ij.j ii j l" a, n ,ii'( schuitje, vlei-zacht legen
'. du <ia'..'.;'(:'att- -.?.'.hoi'.iiug tn luisterde naar
. :'i:iKa.\:-., ;u-:,:e ;, .üuiueu, die iiij aciuei dal
;,(;lr.i'u ' vt"i-t.;r h'ionie kouten
j ;?;,); v.!-- Auiie K Ie met baar oude knecht.
?/_,-. ij.,-al.(ji. ->\:it *& ut-.a : dan baden ze h.jt
l av<',:i(i^?? ie l, oii ui, iioorde duidelik <le vrouw
l bi'!den o:u bowa:-rd te blijven van pest en
bmnl ....
l),.ar rilde :.iij va'i.
: A'- het g'bi.'d g'ëlndigd was wensten ze
elk,;a.r .-iele iiacht tn hij hoorde de itnecht de
! kn- / jeiiiifc .rr.leir:.]' oogaan
K;-n 'V -no is r.' <i zag hij he~, schaduwbeeld
d-r vriiuw !.f:.'etekt;nd op li'it gordijn, daa
\verl Iv t intens donker dat het licat wemelde
voor zijn ogen.
tengevolge is de episods bg hem dan ook
slechts eene dorre opsomming van f .-iten ge
worden. Mattheus heefc dit gedaan omcUt
toen hij schreef het werk van Fladus Josephus
reeds algemeen bekend geworden was,' en bij
niets te boek kon stellen wat met deze ge
schiedenis in strijd was.
Over de wijze boe de geschiedenis van
Salome haren weg door de kunst der volkeren
heeft gevonden, is reeds vaak uitvoerig ge
schreven. Een der meest volmaakte
omscaeppingen der legerde in toonen zullen we weldra
kunnen genieten. Dd vijanden van tiet kun
stenaarspaar Wilde?Sirauss hebben legen de
dramatis ering der volgens hun Heilige stof
partij gekozen Hoe geheel anders handelden
de Grieken. Zij dichtten, bezongen en beeldden
dd voor hun heiligs'e gebeurtenissen en le
genden uit en daardoor bleef hunne
godsdiei st zoo lang in innerlijken samenhang met
de ontwikkeling van hun volk. Voor hunne
kunstenaars en geleerden was het gelooven
in dat heilige dan ook eene aestheti^che
oehoefce geworden. Hierin ligt voor een groot
deel het verschil tus-<chen de Godsdienst der
Grieken eu d-.e der Christenen.
Kon men zich van strenge begrippen hier
om'rent losmaken, en de fantasie ruim baan
geven, dan zouden er zeker van S;raus ea
Wilde kunstenaars opstaan die de heilige stof
een nieuw leven zouden kunnen inbla'.en.
Hoffmannsthal heefc het in zijne Oedipus
tragelie 200 juist ge-.egd dat wij moeien
voortleven en niet m ou Ie gewoonten eu
gebruiken moe'en ve^t-inen.
An den Ge jarera buigt die Welt, die We'.t
haagt an den Muitere.
P a r ij s, 1907. W. VAM KORLAAR Jr.
Hoüaaisclie Teeïeinmtscliajitö1907.
Aanteekeninge n.
J l.
Het kleurensaiienstel van Von Birtels heeft
eerjige overeenkomst door een blau.v en een
rood met een kleurig tapijt. Het wijd e spelen
der gevoelens waarmee een stervend munecb.
rnoet worden aangezien en moet worden weer
gegeven is ia dit werk niet ie vinden, terwijl
anderszij d de voorstelling "au het gegeven
als stilleven alleen niet van ten zoo groo'e
kracht of innighei l is, dat het daardoor ge
voelig zou worden of bij blijven 1. L>e E. Bosch
zijn kl-urtjes en krab jeltjes?dd werken van
Fred. J. van KOSHVE da Chattel zijn zuiver
de poëzie van den burgerman en diens ge
dichten over het bui.enleven. tiet meest zijn
deze gevoelens verwerklijkt in de o okouiendd
maan. Er moeten een ontelbaar aantal acUtbre
measchen zijn die in en eenigszius weeke
stemming sich zoo de plechtigheid dier avond
stond ; voor de oogen stellen, zooals de heer
Da Chattel het hier op vertolkte." De Ita
lianen der Teekentnaatscliappij zijn altijd het
zuid-üjK sieraa l dezer Hollandsche instelling
voor da tentoonstelling der wa'ereerwen
kunst de edds'ednen van dit sieraad zjjn
alle valsch. Haveroaan tracht m een geel
gamma de innigheid der moederliefde uit te
drukken, terwijl bij tevens naar een weidscher
bouw werkt door in grooter golvende lijnen
het contour te gd<en van zijne moeders met
kinderen slui'nerend, of ze omhelzend. Het
was tot La toe geen yolko.j3.jn slagen de
innigheid is te veel ziek.
Hoewel er in een binnenhuis van Ke?er
enktle aardige kleurtjes zijn en hoewel het
werk vr>j ruim opge'at is, bleef de psychische
belangrijkheid van het geheel gering W.
Mans J i's werk is onbelangrijk, haastig, opper
vlakkig. J. H. van Mastenbroek's werken, zijn
gezellig", ze werden zoodanig door een
rneiske gek.iuseeri. Het begrip gezellig"
(deur een meisje gedacht) geefc den aard a in
van dit werk. Het mist alle hoogheid, of
diep'.innigheid, het is niet statieus noch ge
spannen. Het is integendeel eer los, en de
be-veeglijiheid van d; kleine kleurtje! en
het wat veroandlooze tevens daarvan, het
Alles was nu zwart en bijster stil zo
bijster stil, dat hij zijn eige hait hoorde klop
pen niet druk onrustige slag, zo woaderhk
zwart dat het hem ontroerde.
. ... Hij wist waarom hij hier was ge
komen, en wat hij wilde zou hij ten uitvoer
brengen, ondanks d 'ive! of dood.
Maar er kwam nu in de zwarte arendeen
zo zonderling gevoel over hem .... een
denken dat niet het zijne was ....
Wanneer tüuh waren zijn gedichten week
geweest of meehj lend als het gold Anna Gaede
te benadelen ?
En nu was een gedachte in hem dat het
haar schuld niet was dat alles zo ging dat
zij toch ook moest leven ....
Wat kou zij er f'eitelik aan doen dat de
boeren b'j haa- lieten malen?
Maar wie dan? N'eeu, neen I Juist zijl Zij
was de oorzaak van alles, zij fleemde de
boeren, zij vleide door haar gemaakte
vriendeiikheid .... ze wist wel waarvoor ze zó
deed.
Zij, en nieinan i anders werkte heen de
kelder in .... dut zou zo lang niet ineer
duren ....
Maar, bij-god, dat zou niet gebeuren. . . .
Gek toch ! . . . . Met 'n glinilac.i zou hij
haar doodvonnis kunnen tekenen, en lói'h
ging er taus een gevoel in zijn ziel waar bij
zijn voornemen teer werd en klein . . . . nu
lij stond voor haar molen die hij zo peilloos
diep haatte wanneer hij stond boven in de
zijne.
Het was r.iet om baar .... O neen ! maar
om die wichten van kin leren. Hun schuld
was 'L niet dat, alles zo liep ....
God-iu-de-hoge! kou d'r niet n verbran
den in <ie brand .... zouden niet alle kunnen
omkomen ?
Uat zou schreiend zijn .... dat zou
erger /ij n dan .... dat zou
moordenaarswerk wezen.
Neen, die onschuldige kinderen ....
Hij stond besluiteloos; veel wat zo hoog
eu wild in hem was geklommen, ebte weg
in zijn ziel.
Het UT.S of er iemand naast hem stond, die
hem influisterde dat het ten zege was van
God dat Aiine Goede meer te malen had dan
hij .... Leefde hy niet alleen en was hij
niet rijk al sinds jaren . . . . ?
M >est 7. ij niet zorgen dat de molen draaide
en maal ie voor zes .... voor ze /en ?
Het was een zoete stem die hem dat
in/luisterde zo zoet en zacht als was het de
stem zij tier moeder die tot hein sprak toen
hij,£elf Kind v\as en klein, en speelde onder
de grote molen, die hij tans stuurde en richtte
zoals hij verkoos ....
niet voldoende geteeketd z\jn en kunnen
teekenen en het toch niet onvriende.yk
aspect van de werieu van dezen kleinen
schildi-r?ze maken de voors'elling gezellig '
Tot de betere van dit soort werk behooren
No. 9 L een grachtje, lichtgeelbruin allee, en
No. 89 Avondzon een stadsgezicht met
roodbru ne schuiten in de gracht. Totaal onge
bouwd is Havenkant; zwak van teekening
92 Ochtendzon. Het werk door F. P. ter
Meulen lijkt me telkens minder. Bij de
boerdery" met het hoogbeenig meisje is van
een totale leegheid, evenals de Her lerin
(No. 103) met het voorste sohaapje Bé" en
de rare herderin met den vlek over 't ge
zicht, etc.
Het werk van Willy Sluiter hou U altijd
dien oudiepen uitdrut dien ik den illustra
tieven noem, de eigenaardige kleur die, wat
buiienlandïcfa, nooit vol van toon is of nooit
van een gespannen ijlhtid. Maar wanneer dit
als bekend vooropgeaet wordt, dan uan
?eschreven woriendac een u-lj vróu.v uit l'JUS'
iets aangenaams heeft in het vrij groot gegeven
contour (Uitten moeten de partijen auoals het
hoofd Bh dd handen hier niet onddr begrepen
worden) en d it een Man te paard van dezelfde
eigenschappen is als in de oude vrouw te
vinden zyn.
Ten glotte komen de portretten van Jan
Veth, veertien m aantal. In het algemeen zijn
ze te karakteiiseereu a!s van een niet bizonder
teeken-krachtigen, taaien, werker (in wiens
weik de taaiheid het grooter deel is) en van
een ietwat echraal gemoed dat met van een
groote noch opene noch ijle en s'rakke psy
chologie is. Er zijn b.v. wat het teektnen
betrtfi dikwijls ongevoelige lijnen in, zooals
b. v. de eek ij n van het schrijvend jongetje
waarvan het kijken geobserveerd is, maar het
haar op het hoofd oppervlakkig tn onschoon
is. Onbeduidend is het porcret No. 130, mevr.
de T., djor zijn doezeügheid; zeer zwak is
No. 13i, studie van een mansportret. De borst
komt hierbij te veel naar voren, de handen
aijn bizonler leehjk, en scha mei i* de lij a van
de mousv, waar deze te^ea den tafel ligt.
Tot de betere dingen behooren : de kop van
Adolf Men/.el, met d« verbeten nijdigheid;
het koel van kleur zijnde portret van prof.
Uerson ; het geacht van Bebel, de stulie ?oor
een geschilderd damesportret die vrij groot
is zoo ge ze tiet te diep keurt; het jon
gen ^porirelje, en het ganeca in gol.vende lijnen
gegd.ea bekende portret van dr. Schaepman.
Een portretje van mej. K. te Breslau dat tus
sen* n de weinig wier volle werkjes van
dejen portrettist de eigenschap gratie wat
schijnt te bezitten kan het tegenover een
Fran-cbman van vrij lage rang gezet worden
zonder dat et daartegen veniest?
Het werk van Veth mist te dikwijls de
gratie der natuurlijke gave.
* *
Deze tentoonstelling bevat een drietal
dingen die niet zon lor belang zijn; de eene
aquarel van W. Maris, landschap met koeien,
de waterverf.eekeaing van Jozef Israëls het
huis met de duiven (iit gedacat mat da
noodije beperkingen) en de serie van de
papiermolen d >ur W. B. Tholen, door zijn
eenvou iige, vloeiende, zorg ?u!dig teekenen
en apprécieeren van het gegevene gekenmerkt.
l).e rest is daar beneden ; de rest is zoodanig
dat ze den geest niet prikkelt noch golven
doet en dat noodig wordt om tuinen te zien"
et pour voir dej jardins je fermais lea
paupières oogen te sluiten en innerlijk
schoon zich te laten gesta ten achter de
leden dier oo^en.
PL.VSSCIIAERT.
LODE BAEKEMAXS, Dwa*.t Tronies, bij
Meindert B jogaerdt Jr. Kotterdam
1U07. (Moderne drukken en herdruk
ken No. II.)
Er is een tijd om te weenen en een om
vroolijk te zijn,' zegt een wijs man, de
Prediker. Voor wie zóó spreken, liggen het
schreien en de lach niet ver van elkaar.
En n ogenblik meende hij
datheteindeloos-zoet zou zijn geen nijd meer te kweken
in zijn hart of te zinnen op een uiting roor
zijn afgunst, maar terug te roeien naar zijn
molen en te blijven de man die hij wis ....
de molenaar der Vier Winden ', wiens zaken
niet te best meer gingen omdat allen de
weduwe bevoordeelden.
Dut zou hij kunnen doen zou hij kunnen
doen. en God wist dat hij edel handelde. . ..
Miar ... dan zou hy weldra niet meer zijn
de rijke molenaar van vroeger, die bekend
was in de hele streek en wien J goude schijven
kracht hadden in de raad.,..
Dan zou hg worden, G jd betert, een
prutsmolenaarfje, hij, Gerrit Kemers, met zijn
mooie Vier Winden"; nog pas herbouwd
door Thomas van Dijk.
Do Vier Winden", zoals er uren-in-'fc
rond geen was te vinden l
Dan zou zijn molen staan als een
leuterd'ns, leeg en zonder werk, en de mensen
zouden hem uitlachen en spotten onder eikair:
Daar giat hij óók, de molenaar die niet
in >alt. . . .
Ze zou len er hem op aanzien .. . niets
meer met hem te doen willen hebben .. .
geen raadslid meer blijven!
Dat nooit nooit, nooit'
Heftig hief hij het hoofd stond stil en
luisterde lang en aandachtig naar elk geluid
van de nacht.
Hij beefde van zenuw ?olle opwinding, en
zijn hart sloeg sterk en snel. Hij rilde in de
knieën, zwik-onvast als droeg hij te zwaar
een vracht; zijn slapen spanden en zwollen
en zijn vingers sidderden. Heel zijn lichaam
was in opstand met hij wist zelf niet welke
macht ... het was of dat lichaam weg wilde
van alles waartoe zijn ziel het dreef. . . .
Zijn ziel die hem pijnigde met dwingende
macht omdat zij geen offer wilde brengen
van nedrigbeid en mensenmin.
Hij ging in een afdakje naast de molen en
streek bevende vuur.
Nu dacht Hj niet meer aan Anne Goede
of haar kinderen, aan vuur of kindersmart
? hij voelde slechts een vage bange vreugd
overheersend, ondat zijn gulzige nijd voedsel
kreeg en verzadiging.
Geruis'oos sprong hij weer in zijn schuitje,
roeide gerept naar zijn land, sloop lanss sloten
en greppels door de donkere weiden naar
zijn molen, onrasti,; en stikkens gejaagd.
Haastig, ademloos klom hij de hoge trappen
en ladders op, tastend in het donker, en ging
staaa voor het trapluik.
(Slut volgt).