De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 29 september pagina 2

29 september 1907 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M i T K R D A M M K R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. 1579 'behoort tot de Fransche school (Lacassagne, Ta r de enz.). Het ia bekend hoe Jiiet alle Italiaansche criminologen een zelfde standpunt zijn toegedaan. Lombroso neemt bijv. speci aal anthropologisjh atavistische Colojanni Bociale factoren in de tot gtandkoming der misdadige handeling aan. De waarheid zal in deze ook wel wederom in het midden blijken te liggen, alle mis dadigers zijn nu eenmaal niet over n kam te scheren. Geen zins worden alle ge boren alteen door uitwendige omstandig heden. (Les sociétés n'ont que lescriminels qu'elles méritent Lacassagne), want deze waren voor de misdadigers niet immer zooveel ongunstiger dan voor anderen, die geen strafwaardige handeling pleegden. Zoo is dan de misdaad niet alleen afhan kelijk van uitwendige onstandigheden, maar er tree U daarne.ven* nog een individueele factor op, al blijft deze ook dikwijls op den achtergrond. Het is de verdienste van de Italiaansche zoogenaamde positieve school, den maatstaf voor den graad van straf baarheid gelegd te hebben in de determineerende oorzaken der misdaad, in verband met hare werking op het bizonder karakter van den boosdoener. Zij heeft er op gewezen, dat de gevaar lijkheid staat in omgekeerde verhouding tut het aantal en de sterkte der uitwendige oorzaken. " De misdadiger, die door een samenloop ?van invloeden tot misdrijf komt, is te onder scheiden van den geb >reu misdadiger, wiens misdadige aanleg, juist door zijn groote onafhankelijkheid van omstandigheden, zoo moeilijk te genezen is. Hoe gaarne citeerden wij nog meer uit bet belangrijke werk. Schrijver volgt de verdeeling der mis dadigers van Ferri en zegt bij den gelegenbeidsmisdadiger pag. 219. Dat hij ouder de hoogere standen der maatschappij zooveel minder voorkomt dan onder lagere, behoeft geen verwondering te wekken. Immer*, daar wordt door gunstige firiantieele omgeving, openbare meeaing, enz., een zooveel zwaarder tegenwicht ge leverd om misdadige neigingen niet tot uiting te doen komen en haren invloed op 'smenschen gedrag op te heffen. Vele crimineele aandriften zullen daar latent blijven ef zich alleen openbaren in wettelijk niet strafbare handelingen. Maar zonder over drijving mag beweerd worden, dat menigeen onder den gegoeden stand onder min Ier gunstige maatschappelijke omstandigheid allioht bijv. tot diefstal zou vervallen zijn. Hoe gaarne zagen wij boven besproken verzameling van studiën, waarvan de laatste luidt misdaad en straf,' in ruimen kring verspreid; zeer stellig zullen zij daar de waardeering vinden, die ze zoo ten volle behoort. Haarlem. G. A-ÜOTMAR. Mazief in ie HooMai S a l o m ". En zoo is dan de lang verwachte Salom op 'oeri}ig eea feit geworden. Annterdtm heeft kennis knnnen maken met h tjong-tedr matifche werk van Richard Stran^s. Het heeft op n'eu^ kunnen bewon der n de buitengewone virtuo<iteit, waarmsrte deze compjnist beschikt over de geheele omvangrijke techniek onzer muzikale kuasf. Koen is zyn po'yphonie, echi terend zijn ?palet. Het is niet te veel gezegd, waaneer men beweert, dat geen onzer levende kunste naars hem nabij komt in de kunst van alle mogelijke orchestklenren dooreen te mengen en daardoor een geheel te bereiken, dat niet alleen gloedvol is en warm, maar dat ook DOOR KEES ME EK EL. II. ? Omlaag lag de donkere zwijgende vlakte, Gestippeld met rode kleine vensters hier en daar.... Dirk Remers stond en staarde door de nacht ever de stille streek in de richting van het Gonstig tij" gejaagd en onrustig. Zou het niet?;, zou het vuur zijn gedoofd?... Was het smeulende hout misschien ontdekt?... Zag hij daar geen vlam ? . .. Maar er gebeurde niets.... Zivart lag de nacht en rustig. Een lichte flikkering Hy' voelde een schok door zijn lichaam gaan als kreeg hij een hartklopping. ... Dat was op de ruitjes vau het afdakje naast de molen hij vergiste zich niet... daar was het ... 't lukte! Er kwam een roerode gloed spelen op het kleine venster blikketig als werd het be?chenen door ondergaande zon. Het flikkerde feller óp.... Het vlamde achter het venster! In een sprong tijds sloegen de vlammen uit als gloeiende stralen en tongen spuitend door de pannen heen, opwerpend een zwakke Treemdrode gloed tegen de grauwriete molen en op wat lage struiken, grillig en spokig. In 't aanwakkerend l icht stonden de najaarebomen met hun gelende loof als in een tovertooi, het bewoog en danste rond de molen. En eensklaps schreeuwde er een stem door «Ie zwy'g-stille nacht, luid en hooe, dat de nagalm eindeloos-wij d relde. Brand! Brand I Het woord sloeg in zijn ziel dat hy opeprong ... als een heftige belediging zo viel de klank, hy' huiverde onwillekeurig. Ineens werd het leven en gerucht en ge roep overal door de plots-onruste vlakte als rees het uit de bodem op. Schelle zenuw- hese stemmen met die akelige i reet brand-brand blaffen van honden op de boeven in 't rond gillen en wan hopig-bang schreien van vrouwen en kinderen een verscheidenheid aanbielt, welke voort durend het oor geboeid houdt. Nog een eigenschap treedt in Salomébijt zonder op den voorgrond, nl. de verbluffende zekerheid en waarheid, waarmede Strauss de psychologische Vorgange" op het tooneel in z\jn orch.-st weet te iilustreeren. Deze op zich zelf voortreffelijke gave brengt echter den componist ten verderve. Indien men de kunst in dienst stelt van het ver hevene en het grootsche in den mensch, van edele menschelijke hartstochten, dan leeft men mede met dichter en coocponist en wordt men ten sloste opgevoerd tot een stemming van extase, zooals alleen een waarlijk edel en verhe'en kunstwerk kan teweeg brengeu. Oscar Wilde heeft ons aan het slot van zijn werk echter ejn uiting van hartstocht te aanschouwen gegeven, lager dan de dierlij kste menschelijke lusten vermogen op te wekken. Eu Strauss, getrouw illustrateur van de tekstwoorden, hteft hein hierin op zy'de ge streeft. Daar deze regelen geschreven zijn, na redactiesluiiiag van dit nummer, kan ik niet in den breede uitweiden over het sensationeele werk. In et n volgend nunrner hoop ik uitvoeriger op Salouió teiug ie komen. Laat ik met een enkel woord nog mededealen, da.t de uitvoering, trots hvar vele tekortkomingen, toch wel een beeld heefc gegeven van het werk en dat het Utrechtsche stelelyke orche4 zich zelf heeft overtroffen in de wedergave der onbeschrijfelijk moeilgke partituur. Van de solis en was alleen de heer Urlus als Herodes in alle opzichten een voor treffelijk kunstenaar, die ver boven zijn partij stond. Ook over het verdere gedeelte der uitvoering in een volgend nummer. ANT AVERKAMP. PnUcüs m Dnyse. Gedichten, verzameld en ingeleid door VICTOR DE MKYERE Ailsr. de S^ijn, Vertiougstraete; Bussutn, C. A. J. v. Dishoeck. Ons volk ia een klein volk. welks zielental door een bescheiden breuk wordt uitgedrukt, het vergelijkend met dat van volken diearoote litteraturen hebben voortgebracht. EQ nu mogen wij tot onze eigen voldoening; de illusie dat een k.ein vo k in vele opzichten groot knn zijn, iets meer dan andere lot werkelijkheid gemaakt heiben, d\vaas ware het toch ons te verbeelden in een kunst die nooit veel onzer liefde wi-it wakker te roepen, waarvoor wij dus waarschijnlijk het milist aanleg bezaten, ook de schoonste lauweren te hebben weggedragen. Die kunst is de kunst van schrijven. Wanneer wij de weldaad eener vergelijkende litteratuur-geschiedenis wat meer deelachtig waren gewoiden, zou den wij dit helderder inzi°n. In plaats daarvan deelt nog chauvinisme van do komiekste soort zijn oordeelen uit: wat al narren hebbea wij voor poets laurea'e bij Apollo's ge nade aangezien, wat al geleerde genieën en ongeleerde feniksen in ongelezen littera tuurboekjes en duffe bloetulezinkjes begra ven! Voor ons volk hoe veel gezondere en frisschere gee;tesgymnastiek, zoo de critiek bij monde van ervaren Aristarchen, had ge tracht zijn standaard van beoordeeling tteeds te regelen naar die der wereldlitteratuur. Ik zie in mijn verbeelding de Nederlandsche letterkunde al ziuh bewegen tusschen hare zusters eenvoudiger maar zeker even smaakvol gekleed, met een diadeem van weinige doch echte edelgesteenten waaruit althans n prachtdiimant straalt; terwijl zij nu, de onnoozele waardeerin^ aannemende van meer dan een hedendaagsch cri ious, daar voor een verbaasd auditoiium rond lunst domlachend als een geïmporteerde papoea, armen, hals en beenen behangen met allerlei op zichtige en rinkelende snuisterijen waarvan elk verstandig mensen de waardeloosheid begrypt. Een der hoofdstellingen zulk eener verge lijkende geschiedenis zou wel wezen dat onze letterkunde, op zijn buitenlandsch gebakerd, sedert een overdrevend aandrift heeft gevoeld tot afzien, navolgen. Klassieken, Franschen, Italianen, Spanjaarden, Du i ? schers, Engelschen loeien van vee en driftig gehinnik van een paard... Bollende wageraderen over de onzichtbare wegen, met 'n snelheid als door storm gedreven. Heftig schoten de vlammen op als vlaeen langgerekt, hoger, hoger schuins zich opheffend, aauwakkeread.... Ineens sloegen ze over op de riete be dekking der molen. Het oude riet vloog in* vlam als kruit. Spoelend van felheid en als springend de vlugge vlammen tegen het riet óp?ineens is volle brand en stond de molen als een gaslicht dat met 'n kune flap ontbrandt ... Er begon een klok te luiden ver-weg. Zwaar bronsgelui ener brandklok, met biemende slagen, die als zware klachten liepen door de vlakte... klanken dieriepen als bange stemmen om hulp in de anzstvolle nacht... die de mensen dedf n sidderen van ontzetting en tranen wellen in de ogen van geheimnisvolle vrees. Het was een roepen en schreien, schreeuwen en klagen duor de urmatmrrlike nacht onder de macntige gloed van de brandende molen. Als een ontzaalike toorts stond de molen te branden en wierp een wijdstrekkende glo^d op de donkere trekkende wolken, die dreven als over een hel-verlichte groot-stad heen. Dirk Remers staarde met verblinde ogen in die geweldige vlammengloed, luisterde naar de eentonige noodkloK verweg zonder klaar benul van de oorzaak dier brand. Hij wist dat die brand door zijn hand moest zijn verwekt, maar als een dromende was hij zonder helder besef Dat hij, die alomme bereddering en groot heid had geschapen kwam hem voor als een fabel, als een onmogelike daad. Kon dat wel mogelijk zijn dat hij, Dirk Remers van de Vier Winden .. . kon het mogelik zijn dat vuur uit zijn hand zó sterk was en geweldig? Dat heb jij gedaan, jij ... ging zijn hart. Als een onwaarheid meende hij zijn hart en geheugen.... Hoe kon hij.... Er klonken holle slagen beneden op de deur, die gedempt rumoerden door de moleruimte heen. Als een slag op het hoofd zo duizelde het in hem... als een misdadiger, die wordt weerspiegelden w\j trouw, alleen wat troebeler. A priori zou men derhalve de stelling knnnen wagen : wat deksel, een Prudens van Duyse zou dat zoo'n witte raaf ge *eest zij n, dat bij alleen, nog wel in een landstreek diedeniburige taalgenooten toenmaals als vijanden beschouw.ie m er dus minimale uitwisseling van ideeën mee ha l, niet den invloed heeft oudergaan der overheerscheade taal- en let terkunde? Het antwoord is gemakkelijk: een phenomenaal zieleprobleem ter o plossing biedt v. Duyse niet! Oin Jat te bewyzen komt mij een schets zijner litteraire ontwikkeling, zooals de onderhavige uitgave zijner beste werken doet vermoeden, h.-t meest geschikt voor. V. Duyee werd geboren te Dendermonde in 1804 onder de heerschappij van Napoleon. Reeds met de moedermelk schijnt hij een blinden haat te hebben ingezogen tegen al wat Fransch wa«, den keiier als oppersten representant natuurlijk bovenal. Zelfs wan neer in 1840 diens lijk plechtig te Parijs wordt bijgezet, ontlokt in een zesbladerige ode slechts a bij zou derhei i een aantal en de eenige goedel sympathieke regels aan zijn Uei", deze: Sliep hij vol plechtig op die stille kus en In zijne geheimzinnigheid: De treurwilg, weenend neergebogen, Stond bij zijn graf daar, ale een vrind, En tranen vloeiden hem uit da oogen, Die nooit den Gro-ite hal bamind (blz. 14£). Desalniettemin onderging van Duyse den Franschen invloed. Het gedicht Waterloo's 25stöverjaardag (blz. 31) b.v. : in zijneigenaardige onregelmatige stauzen vertoont dui delijk het type Messéniennes van Casimir Delavigne 1) en in II een zeer geliefden versvorm van Victor Hugo. Er is echter ver schil. Weet Delavigne meermalen door krnchMge kortheid en betrekkelijke fu chheid te treffen, al beschikt hij niet over den overstelpen len beeldenrijkdom eens Hugo's, v. Duyse biedt voor eide eigenschappen nu eens ver.'chaa'de gemeeuplaatsea en koaiieke logica, en dan beelden die voortgekomen lijken uit een Geist entführt met Barentatzen (Heine). Een regel liep uit op onverwonnen wirapelen" en de onvervaarde dichter snorkte door : Wat voorhoofd eens tirans die bleek mocht tegenrimpelen. Iets verder heeten de Belgen kindren euer vrouw ', en vraagt de dichter veront waardigd of 'Ie gevallenen slechts moesten dienen om 't Waterloosche veld te bevruchten. Een worp verachtlijke asch was tot dien [bloei genoeg! De regel, zij is waar; dich de dichter gaat uit van een veronderstelling die in geen ver standig brein opkomt. De ueheele bloemlezing getrokken uit van Diiyse's eernte bundel (1840) wemelt van der gelijke fraaiigheden. Ktsuige lieden wilden den Watenooscheh leeuw van 't voetstuk halen : Maar 't vorstlijk dier, dat hen ziet peinzend [naderen, Brieschte in hun oor: ,,'k Ver-;inlijk 't [vaderland ! Of ze ook hard weerom ziju geloopen na deue Pygixialiouiiscbe ontmoeting ! Deleeuw, reeax zinnebeeld zijnd*, wordt hier tegeiijk werkelijk gedacht en Uut geeft een dwaze tegenstrijdigheid. De leeuw tierstelt zich wat later en blijft staan: waar hij heldhaftig flonker,' Zoo r^ia van borst als versch getallen sneeuw. Brave jongen, hé! Nog de be ite ode, op Vondel blz. 2 L brengt o.a. 't Voorhoofd door den held verbrijzeld, Brult, in des aferonds boei gegijzeld, en Zy paart de liefdestar der oogen Aan 't onschuldaadcnend lipkoraal, waar tegenover alleen dit couplet de eer wat ophoudt: Vergeefs! op vnu gen drakenwagen Schiet Lucifer, helsch grijnzend, heen. Hij schut en stut de felste slagen Op breeden beuklaar. hij alleen. Hij zwaait, bij trotsig boezemzwellen, Den bijl, om Gods banier te vellen, overvallen sprong bij op. Wat zou hij doen ? Dirk Remers! Wakker... Dirk! Met tastende handen greep hij de trap leuning en snelde geruisloos de lange trappen en ladders af. Voor zijn deur stond Knelis Kade, de pachter van Bouwlust. Wat is er? stotterde Dirk. Bij Anna Goede kraait de rooie haan van de molen. Goeie God ! Hoe is 't aangekomen Knelis? Weet niet Ze hebben mij ook uitge klopt. Ze liepen samen zonder woorden de weg op ... met struikel-snelle schreden van haast. Vaag en sciimmerig stond de hele streek met huizen en bomen en mensen onder de grillige vlammen der brandende molen. Vaag en schimmerig-onnatuurlik en toch hel en klaar als was het dag. Overal langs de sterk-verlichte wegen en paadjes, door weilanden en koornvelden kwamen mensen aangesneld; voor de lage huisjes der daggelders ston ien vrouwen met hun kinderen angstig-beduusd te staren naar de molebrand. Hij hoorde de vrouwen meewarig jammeren over Anna Goede met haar stutapers van kinderen... Zijn er nog verbrand, buurman? vroeg Dirk opeens huiverig. 'k Weet niet. Gerept, in-sukkel-draf af-en toe liepen ze naar de molen. De vlammen stegen, laaiend en spoelend, hoog boven de molen uit, als opgezweepte golven hoog. Om de zware bindbalken, assen en leggers woekerden de vlammen met vretend geweld en wail'erden door de rondomme stilte, met geluid als wapperden vlaggen iu de wind. Van de dikke balken vraten de gulzige vlammen vonken en spranken en spaander?, en wierpen ze hoog in de lucht in krinkels en kronkels en warrelende slingers. Langs de zwaar-ijzere as knetterde het vuur en kroop naar de wiekezeiien... Langzaam klom het op, brandend in de latten van het wieke-hek, grillig als een huivering wekkend schrift. Dan begonnen, met een geluid-van-vuur als takken of golven in de wind, traag de wie ken te draaien. Die neerstijgt in een gloed van licht, Waaruit Jehova's naam geschoten Den sidderenden vloekgenooten Verolindend straalt in 't bleek gezicht. We zou ien dan ook het Waarom ik zing" bh. 28 beslist beantwoord hebben met de betwijfelende vraag of questa ei sente Musica interior zoo niet enkele verspreide lieve regels en de kinierlijke, naive ballade: Het Gentsch Beggijntje, ons voorloopig tevreden «telde. Zie hier een couplet eruit, eenigSiins oostersch gedurfd van beeldspraak: Zoo vriendlijk als het maantje Dat aan de kimmen daagt, Eu op de golven blikkert, Zoo vriendlijk was de maagd. De dichter na deze eerste verzen, meesten tijds den invloed van Gentschen Lieven Uitzet en spontaan opborrelend gemeenschapsgevoel verradende, maakte kennis met de diepere smarten dezer wereld, den dood eener moe der en liter eener zuster, en nogmaals greep hij naar het dichterlijk snaartuig''. Onbe wust gevoelde hij dat het holle getoeter zijner eerste jaren niet geschikt kon zijn de buiten wereld zijn droefenis hoor- ea voelbaar te maken. Gelukkig bood Frankrijk hem weder om een voorbeeld en een schil erend aan. In 1832 ontstond de eerste eiegie uit Na'alii en in 1830 verschenen de Harmonies poétiques et religieuses van Lamartine, nadat reeds veel vroeger de Méditatious Poétiques het licht zagen. Van 't gothisch torenspits verspreidt zich door (de wolken De stem van 't hei'ig brons, den wandlaar tot (vermaan. Cependant. s'élancant de !a flèuhe gothique, Un son religieux KB répand dans les airs; Le voyageur 'an te; (L'isolement, Méditations). De;e twee brokstukken zijn van gelijkenis téopvallend om niet innige vertrouwdheid te doen aannemen. Milly ou ia Terre Natale en dergelijke kunnen onzen d.chter aan zijn vorm, weemoedigen rythmus, landelijke schildering geholpen hebo n. Dadelijk mogen wij er bij voegen, de navolging was eene gelukkige: 1ste Elegie, S ia stuk; 2Ie Elegie, 2de stuk en ve'e verspreide voortreffelijke regeU nemen dun le/.er in. Het volgende fragment is uit de 2Je: Die lieve moeder voor de eerste maal niet met mijn leed (bewogen, Verjeugdigd in haar slaap, en in't gelaat iets (groots, Iets onbeschrijft jk groots, dat sprak van 't (ander leven; Nog zie ik om haar mond een goddelijken la ;h; Nog bomt het klokkenpaar, mettraagge-leepte (?danken, Van uit den toren voort, op ongelijke maat; Nog schiet m 't heiligdom het wa^licht dolle (jpranken; Nog rouwt het Gjdsaltaar in aakhk tloersge(waad; Nog staan ze voor mijn oog, omneveld door de (tranen, Die weezekin Iren, met een fakkel in de hand, Het schijnt zooals het met kleine dichters meestal gaat, dat de diepgevoelde smart voorlang v. Duyses .,dic"itader" had doen droogloopen. Althans de in de«e bloemlezing geciteerde brokstukken uit Godfried of de Godsdienst op het veld (1842) vertoonen wtioig der Natalia-schoonheden en een hee leboel van den verschrikkelijksten bombast zijner eerste periode. Blz.66 brengt daarvan bv.: Verzonk de zon, verging al watde S.-hepper (iia (.rdn, Geloovig knielde nog de Hoop op 'tlijkder aarde, de ode Aan God" blz. 69 na de regels O Gij wiens naam alle eeuwen stamelen, O aller zonnen bo venzon, duikelt met de volgende Wier licht geen brandglas kan verzamelen, reeds de volmaakte bespottelijkheid in; terwijl Aan de Zon", blz. 59, die volgens den dichter 't Scheppingsboek ontzegelt, De mannen die eerst nog hadden staan pompen en wa'er-werpen hielden op, wetend wat er ging komen. Langzaam d-aaiien de wieken. En in de molen draaiden en maalden balken en leggers en spillen, assen, hout-raderen en kammen in een warrelgeweld van vonken alles in beweging gezet als door de ontzaglik sterke vlammen, Met zwijgende ontzetting stonden de men sen bij dat vuurgedoe, bij die ontredderde molen vol wegvretende vlamtanden en tongen. Dan drong er plotseling een hoge, angstige stem door de stilte en vuurgloed: Weg! Weg! Bij de molen vandaan! Weg! De mensen repten zich, struikelig, hoopover-stoop bij de molen vandaan met de schroeihete vlammen. Met dof geluid vielen een paar dikke, vuurgloeiende balken omlaag, gedempt-zacht op een bodem van vlammen. Een waggel draai deden de wieken, en dan ineens, als sloeg een orkaanruk neer op de vlammenmassa, vielen stommelend en stotend in elkaar de vlam vergane balken, die het brandgevaarte moesten dragen en schragen. Met woelige schudding en dof gebons viel alles op en door elkaar; balken en leggers, vlammen en vonken raderen, spillen en wieken, vlammen en vonken heel het brandgevaarte en vuurmonster storte samen in een geroezemoes van vlammen-woede, in een rompslomp van vallende gloeibalken. Een sterk stemmen gegons van ontzetting en vaagbange bewondering liep door de mensen. Een warrelstof van jagende vonken en spranken sloeg omhoog dichtopelkaar als een vuurzuil ging dan aan 't vallen en vlokken naar beneden als een dalende gloei ende sneeuw door i e lucht. Dadelik gingen de mannen weer aan 't blussen in de chaos van vuur en gloeiend hout, onier de vallende vonken. Met stug gelaat schouwde Dirk Remers toe, het roerde in hem van spijt en meeli;... Naast hem stond de burgemeester. Zijn er nog verbrand, burgemeester? Neen Remers, goddank niet. 't Is anders eei toestand. God bewaar me... antwoordde hij slechts. Ja 't is een toestand.... Maar ze is onze meening bezegelt door een rethoriek zoo rammelend, alles-om-het-ry'in er-maarneerplakkend 2), iat ik des inleiders voorliefde niet begrijp of eenige malle regels op den ongodist" moeten het hem hebben aangedaan. Na deze krachtsvertooning boven ziju macht vond de heer v. Duyse het voorloopig genoeg en we moeten dit beamen. Eerst in 't revolutiejaar 1848 trad de dichter wederom met een groot en een aantal kleinere gedich ten te voorschyn Zij kwamen eigenaardig op tijd; ook in hem had een resolutie plaats gehad: de Franschen hater maar hun littera tuurnavolger was ean Germaan geworden ook in zijn dichtwerk en het moet gezegl, hem schijnt deze geheele keer voordeelig geweest te zijn. De zang van den Germaanschen slaaf, een gevangen bard Rome'a eindelijken ondergang voorspellend op een festijn des Caesars, behoort in althans de eerste twee gedeelten tot zijn beite werk (een paar vlek jes zijn er wel; zoo de komieke dubbelzin nigheid der Germaansche vrouwen, die van fierheid zwangj-r" >ich'.elf gedood hebben). Het klaarst blijkt de verandonnj in v. Duyse echter uit den buudel Het Klaverblad". Geen onmach i;e Franschen-naoderij meer, doch gemoedelijk, leuk, geestig, voldsliedachtig werk, als soort van minderen rang, evenwel in zyn soort af, aantrekkelijk. Het zijn de Duitsche R>mantieken, verder Matthias Clau lius en vooral Burger, de grappige vertellingen-dic'iter van Der Kaiier und der Abt, Die Knh, etc., die hem den Lieuwen weg wezen. In den trant en vorm der twee genoemde gedichten is de Wandeling van ons Heer en 81. Pieter of de Hebzucht gestraft zooals iLen het zou kunnen bijbeti:eleü. Drie avonturen van den apostel worden er in ver teld. Aan 't eind van 't tweede hadChiistus tot loon der gastvrijheid een oud besje toegewen cht dat zg den giheelen dag datgene zou doen waarmede zij 's morgens het eerst begon. Zij ving aan met geweven linnen te meten. Als een loopend vuurtje ging de mare het land door en de wandelaars voor. Zoo kwamen deze aan een pachthof waar men er reeds alles van wi-tt. Grootsch onthaal, zelfde toewensch. Natuurlijk zal er linnen worden gemeten. Doch om ongestoord te kunnen doorwerken, loopt de pachteres dom en on nadenkend nog even naar ... men luistere slechts: Zij bukte in den irasrij ken boongaarde neder En zat nog g 1 bukt als reed i de avondstar weder Verscheen; en, men zegt, 't was de plas van dit (oord, Die de oorsprong der Schelde was. Zeg het (niet voort! 3) De mooiste bloesem dezer late en laatste lente komt mij ejhter de ballade» Ondine" voor, die in geen goede bloe;ulezing moest ontbreken. Het gegeven 'n ongeveer dat van Gühes der Fi-cher; ziehier een muzika e strophe: 't Is de zan? der fchaars geziene, Der betoo verende Ondine, Zwierig als een zwaan, ter ree Drijven l: s^hoone maagd der baren, ]Jie de nacn alleen ziet varen In den slui ir van heur haren Op de stille zee. Het lust mij niet ook de verdere bladzijden we zijn pas op de helft van 't eerste deel dezer uitgave e ren nauwgezet te ontleden en beoordeelen. De na volging strekte zich steeds over meerdere dichters uit; zelfs een Mussetachtige herinnering ont-uoet men al lezende. De trotsche lier der verheven oden verleidde, l) De eerste getiteld La Bataille de Waterloo merkwaardigerwijs, begint: IU ne sont plus, laieee: en paix leur eendre. Par d'irjustes clameurs ces braves outragés A se justitier n'ont pas voulu descendre; Mais un seul jour les a vengés. Hs sont tous morts pour vous défendre. 2) De beste regels zijn: O bovenzonnelineen, Als ons uw spelend koor eens met zyn glana (bestraalt, Dan zal geheel de ziel een enkel speeltuig wezen En vurig opgerezen, Zinkt zij in dichtkunst weg, 3) om der wille van de maat moet men lezen: Ie re^el bukt'; 2e d'avondstar en 4e d'oorsprong. IIIIIIIIHIIIIIIItlltlllllllllUllltlllllllllmlIlflIlIllllMIIIIIMIIMIUIIIIIIIIIIIIII verzekerd en, naar ze me zei, was de molen hoog genoeg aangeslagen om er een sterke nieuwe voor weer te bouwen. Dat is een troost! Zo ?... Ja, dat is het. Dan ging Dirk Remers de andere mannen helpen inhunblussingswerk... water werpend op de vlammen, die hy ze'.f bad verwekt.. . tussen de andere mensen, als een helper die geen leed kan zien van zijn naaste.... Er kleeft bloed aan een wiek der Vierwinde-molen". Het is bloed van Dirk Remers die zich te pletter heeft peloopen tegen een aanz saaien de wiek van zijn malende molen daags na de brand van 't Gonstii? Tij"... Er is geen mensch die een juiste verklaring kan geven voor zijn zelfmoord, men gist ea vist en eenieder heeft een mening-voor-zich over die daad. ... Het spookt om de molen .. Al jarenlang staat de Vier-Winden" leeg en verlaten, verwaaid-gehavend 18 het riet, gedeukt, ingevallen de kap als de hoed van een verlopen man. Doch de bloedvlek is helder, en onuitgewist van reg-n en weer.... Het spookt om de molen! ... In de donkere herfstnachten gaat er een man-in-vuur-en-bloed om de molen schreiend en klagend, en hij verft met bloeie band de oude bloed'lek op de wiek menierood, hel... Er is niemand die de voorhene mooie-vierwinden zal huren... Er ligt een vloek op de molen, wat iedereen weet. Als ten boon die vermolmt, als een bouw val zal ze worden en vaHen door de tijd onbewoond om de dwaal-geest. Een kleine mijl van de vervallende VierWinden staas hoog-geheven 't Nieuw-GonstigTij. 't Is een molen sterk en hecht en ze zwaait met haar grote wieken trots over de streek ; als een hoogmoedige staat ze ... spot gebarend tegenover de oude lege, dode Vier-Winden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl