Historisch Archief 1877-1940
No. 1579
D-E AMSTERDAMMER W E E K B L A D V O O R NEDERLAND.
op 't voorbeeld van Ledeganck waarschijnlijk,
v. Duyse nogmaals; doch bet dolzinnige ge
brom, dat bij er vroeger aan ontlokte, moge
?wat verminderd zijn (toch weet hij zijn stad
Gent toe te tokkelen:
't Kasteel, gesmeten op uw bloedend
moederhart. 1)
daarvoor in de plaats bracht het slechts meer
gemeenplaatsen en gloedlooze geschiedenis
berijming.
Een persoon verschijnt in 't eerste deel
ten tooneele, op wien ik de aandacht nog
even wil vestiger, het Mynheerken van
Maideghem" dat zich goed genoeg als middel
een WE ch baron wist voor te doen, om zich
zelfs door buitenlanders voor een echten te
doen aanzien. Al lezende wordt dit duidelijk.
Werkelijk meesterlijk heeft v. Dnjve den
ouden volketoon en taal te pakken gekregen
en onder voorbehoud dat een oud
handeehrift niet het origineel bevat, kan een
criticus niet anders dan loven. Onder dit
zelfde voorbehoud schrijf ik volgaarne op
uit de vele van 't tweede deel: Scoene Erembor
ecde Grave Rem out (naar 't oud Fransch),
Dat Lose Vischerken (allerliefst), Dat Meisken
d«r Taverne, Van der Teveresse in Keulens
Keldere (zeer koddig), Dat Liedekeu van H er e
Hal eni.de.
Overigens meen ik de Nagelaten gedichten
uit dit tweede deel niet te kort te doen donr
te te beschouwen als een uitbreidende bloem
lezing van 't eerste, met nog wat ruimere
navolging (o.a Da Costa) ep over 't geheel
van minder gehalte, waaruit alleen twee
eigenaardige liedjes in den trant van Pooi" als
afwijkend opvallen.
ALBERT EEIIM.
Peter Moor, door GÜSTAV FRENSSEN. Be
werking van dr. C. D. SAX. Amsterdim,
Van Holkema & Warendorf.
Terstond nadat het boekje uitkwam, heb
ik Peter Moor's Fahrt nach Süd-Weft' ter
band genomen en gelezen. Want ik houd van
Frenssen, al kan ik hem niet in alle opzichten
be Donderen. Hij heelt my altijd iets te zeggen
eu meer dan eens bewonder ik ien vorm van
de onderdeelen, waar ik de satnenstellinz
van 't geheel meestal niet prijzen kan. Eerlijk
gezegd, was, Hilligenlei my La de eerste lezing
eene groote teleurstelling. Wel kreeg ik
eerbied voor een talent, dat zich op zee even
goed thuis gevoelde a's te land en aan de
kust. Maar als geheel vond ik 't boek, dat
als tendenz boek de groote fout had op twee
gedachten te; hinken, dat, overladen en door
die o ,-erlading verwarrend was, dat van den
hoofdpersoon te weinig gaf, t och. eene teleur
stelling. Tot ik 't voor de tweede maal las
en weer opmerkte wat mij in Frenssen altijd
bekoort: zijne eigene en eigenaardige manier
de dingen te zien en te zeggen, zijn in-ge
moedelijke en toch niet sentimenteele wijze,
waarop de menechen worden geteekend,
zoodat wat in hen omgaat wordümeegevoeld,
vol en zuiver, zonder dat eene overdadige
veelheid en volheid van woorden en omschrij
vingen noodig is. Neem welke figuur of
gebeurtenis ge wilt, met enkele kleine trek
ken weet Frenssen haar te leekenen: ze wordt
Biet beschreven, maar staat vóór u in levenden
lijjve, in haar gansche zijn en doen, als een
«tuk of stukje werKelykheid, een deel van
het leven, dat belangwekkend is, omdat hu
a -door zijne wijze van teekenen u 'c belang
er van doet zien en kennen. Neem b.v. uit
Hilligenlei de figuur van Tjark Dusenschön,
o.a. waar dese zijn oordeel uitspreekt over
Kai Jana en uit de laatste bladzijden de
begrafenis van dezen laatste, niet't minst de
teekening, hoe zijn oude vader den lijkstoet
staat te wecnt«n en straks begeleidt. Indien
gij ooit iets gelezen hebt, dat meer echt ia
dan dit, zeg 'c mij en ik zal u dankbaar zijn.
Van vrij betrouwbare zijde heb ik hooren
V*rtellen, dat Frenssen zijn Hilligenlei
Waaruit zijne vrouw groote stukken zou heb
ben geschrapt beschouwd ais de inleiding
tot een grooter en omvangrijker werk en dat
xjjn boekje over Peter Moor's tocht naar Z.W.
Afrika niet anders beschouwt mag worden
dan als eene Spielerei", eene tydpasseeiing
bij de voorbereiding tot den grooteren en
zwaarderen arbeid oie hem wacht. Levens
vragen, zwaarwichtige problemen worden
hier dan ook niet met opzet gesteld of voor
gelegd. Waar er aanleiding en reden is, ze
aan te roeren, gaat de schrijver ze niet uit
den weg, maar eingehentf' is zijne behandeling
toch allerminst. Zooveel mogelijk tracht hij
«en objectief verslag te geven van wat zijn
«eg-unan ondervond. Hij is a!s 't ware de
reporter van Peter Moor en niet meer. Wat
verhaald wordt, wordt door Peter Moor
verhaa.d, waar in de wijze, waarop 't wordt
vertolkt en 't tot on* komt, herkennen wij
den schrijver van Jörn Dhl en Hilligenlei.
't Zijn Peter Moor's ervaringen en onder
vindingen, maar 't is Frenssen'a trant, anderer
ervaringen en ondervindingen weer te geven.
Peter Moor is geen fantast als Frenssen z\jn
kan. Hij is een jonge man, die met een
nuchter oog de dingen ziet zooals ze zijn,
een menech van d« gewone, niet de slechtste
soort, meer gewoon te handelen dan te
peinzen. Ben een-voadige jongen uit
eenvoudigen kring, opgeleid tot het praktische
leven, maar behoorlijk onderlegd en gewoon,
zijne oogen te gebruiken, zich niet te laten
leven maar zelf te leven, op te merken wat
opmerkelijk is.Een soldaat, wiens eerste plicht
gehoorzamen is en t u doen datgene, waartoe
hij als soldaat wordt uitgezonden; maar die
daarbij niet alle menêchelijk gevoel verliest
en zooveel zelfcritiek blyft uitoefenen, dat
hy opmerkt de veranderingen, die in dit op
zicht plaats pry'pan zoowel in zijne omgeving
als in ?ijn eigen binnenste. Een eerlijke en
eenvoudige jonge man, all.-rminst een snoever
of zwetser, maar ook niet een, die zk-h ver
nedert Om. verhoogd te worden, een farizeër
in lollenaarshondiEg. En juist omdat hij zoo
eenvoudig is, zonder bijbedoelingen van zyn
wedervaren verhaalt, luisteren wij gaarne naar
hem als naar een betrouwbaren gids. Ook al
gaat Z. W. Afrika ons hier in Holland niet
aan als den Duitschers in Duitscbland, hier
speelt een stuk menschenleven en geschiedenis
zich af, ook voor ons van belang als een stuk
der groote werkelijkheid, die het leven heet
en dat haast meer nog dan om de wijze,
waarop 't ons als werkelijkheid wordt
geteekend, wel niet immer, maar toch vaak zóó
alsof zij zich afspeelt voor onze eigene oogen.
De eenvond van dit verhaal bekoort. Wat
is eenvoudiger dan 't begin? Toen ik een
kleine jongen wa?, wilde ik koetsier of
brievenbesteller worden; dat vond mijn moeder
heel prettig. Toen ik een groote jongen was,
wilde ik naar Amerika; toen gaf ze my een
standje. Omstreeks den tijd dat de schooljaren
ten einde liepen zeide ik op zekeren dag, dat
ik 't liefst zeeman wilde worden ; toen begon
ze te huilen. Mgn drie zusjes huilden mee.
Moeder had eens moeten vermoeder, wat
haar eenige zoon in Z. W. Afrika zou mee
maken ? En was ook weer eenvoudiger dan
't slot ? Toen ik in mijn afgedragen,
vuile uniform, met mijn door de zon
verbrande, donkere gezicht langs den
JunpfernSteg slenterde, liep een man van middelbaren
leeftijd met me op, die me onder't wandelen
naar het een en ander vroeg. In den loop
van 't gesprek bleek dat ik in 't ouder.yk
huis reeds dikwijls van hem gehoord had,
want liij was van kind af met mijn vader
bekend geweest. Hem heb ik alles w*t ik
gezien en beleefd heb en wat my daarbij
door 'c hoofd is gegaan, vertel 1. Hij heeft er
dit boek uit gemaakt."
Dit boekje wil objectief zijn en het is
objec'ii f. Als we vragen, waarom al die jonge'
menwhen naar Z. W. Afrika gaan om dezen
vreeseiijken oorlog, dezen strijd niet enkel
tegen de zwarten maar ook tegen honger en,
vooral, dorst, uitputting en octoering, hilte
en koude, typhus en ataatling, mee te maken,
is 't antwoord eerlijk. Indien zij hadden
gewtten, dat er zooveel aan KOU vastzitten,
hoe velen van hen of liever hoe weinigen
zouden dan zijn gegaan ? Objectief staat Peter
Moor tegenover zie azelven. Men leze er Hoofd
stuk XIII maar eens op na. Daarom ont
breken de wydloopige, uitvoerige, lang
dradige beschouwingen. Het is een boekje
vol ontbering, strijd, lijden, ziekte, dood.
Maar het pathetische ontbreekt. Alles wordt
sober verhaald als door een, die er niet op
een afstand over klaagt en lamenteert, maar
die 'c mee doormaakt en wel wat anders
hetft te doen dan te klagen, 't Ligt te diep
in hem, 't is te ernstig, te aangrijpend, te
tragisch voor veelheid van woorden. Wie
weinig ervaren hebben, die zijn druk. Wie
ve»-l ondervonden en ervaren hebben, zwijgen
of spreken met nitt meer woorden dan no dig
i*, 'i Ligt te diep in hen. \Vie veel doorge
maakt heeft, wordt wijs en de wijze is karig
met zijn spreken, al spreekt hij juiat, maar
ry'k aan inzicht.
iVen?sen's boek doet mij denken aan het
Oude Testament. Ook in dat O. T. op meer
dan eene blalzijde eene wereld vol strijd,
moeite en ontLering, eene wereld vol
onmeedoo^endheid, een vechten zonder pardon,
waarbij alles wordt uitgeroei.l, eea strijden
op leven en dood. Ook daar die solerhei i.
S,a Ex. XV : 22?24 eens op en lees daar,
hoe Mozes de Israëlieten i:rie da^en in de
woestijn deed gaan en zij vonden geen water.
Tos-n kwamen zij te Mara; doch zij konden
het water van Mara niet drinken, want hei.
was bitter." Wat dit zeggen wil en in zich
houdt, wy kunnen er ons indenken, tr&chten
'c on? voor te s'ellen. Maar wat hot is, in de
werkelijkheid is, dat wordt ons duidelijk als
we Peter Moor hebben geleien. Wij halden
indei tyd een franschen leeraar, die den oorlog
van 1870 had meegemaakt en ons vertelde,
hoe hij ineegevochten had om een trein ie
veroveren, die schoenen moest brengen voor
de fransche soldaten. Ze hadden bera veroverd
ten koste van vele dooden, maar nu konden
ze dan ook weer gaan. Maar den volgenden
dag kwam 't bedrag uit: de zolen waren van
bordpapier en de schoenen dus waardeloos.
Zoo vechten de Duitbcbers om bij de water
gaten te komen; ze komen er en vinden ze
leeg of vervuild. Door Peter Moor heb ik
vetl in het O. T. beter leeren kennen en
verstaan dan door men ge plaats- en
reisbtacnrijving, hoe goed dan misschien ook.
Hier is de tragiek van menschenleven en
menschenlot, de tragiek der wereldhintoiie
ook, de geweldige, neen de vreeselyke stry l
om het bestaan tusschen volk en vo'k, ras
en ras. Hier is het O, T. met zijn eifch:
wie eens menscben bloed vergiet, diets bloed
zal wederom vergo'en worden." Wat wordt
hier van het Nieuwe met zyn eigch der liefde?
Geeft Peter Moor of geeft Frenssen het
antwoord? Wij krijgen meer dan n antwoord
Heflaatste, dat deze wertld als f ene wordende
wereld aanvaardt, bevredigt mij 't best. Zunrfer
't ons uitdrukkelijk te zeggen, leert Frenesen
ons toch, dat de zending oenen anderen weg
heeft te gaan dan ?y tot dusverre in hoofd
zaak ging en dien zij gelukkig ook stetds
meer begint te paan, den weg der filanthropie
meer dan dien der bekeering door prediken
alleen. Met recht worden de Duitschers ge
wezen op wat zij van Engeland kunnen leeren,
op wat zij hebten te waardeeren in de zonen
van het eigen vaderland, die voor hunne
belangen strijden zoo harden strijd. En wien
laat k ud de wederom eenvoudige teekening
van den gedegradeerden oiiicier, vooral van
dien ne, die zijne sabel herwint, een speler,
die alles inzet op zijne eenige en laatste
kaart, zijn leven. Hier ontbreekt de lach
niet naast den traan, gelijk hij meer wordt
vernomen. Maar 't is niet de luide lach van
den onbezorgder! knaap, de klinkende van
het vroolijk gemoed, de schaterlach van
de luidruchtige uitgelatenheid, 't Is de stille
en fijne lach van een zonnestraal, die breekt
door donkere wolken en voor eenoogenblik
doet zien, wat wij haast dreigden te vergeten,
dat daar is en blijft verscheidenheid van tint
en kleur.
Zoo geeft dit boeksken te denken ook, voor
wie tmschen de regels weet te lezen vooral.
Het piedikt lessen van kostelijke levenswijs
heid aan wie niet enkel leest maar ook
verstaat. Het leert ons, wat een mensct. kan
als hy moet, wat menseheu tot elkander
brengt ondanks alle kleine verschillen dezer
wereld. Het doet ons terugzien dui Benden
jaren en stemt ons dankbaar voor onmisken
bare zegeningen van bescba 'ing. Er is ver
hevene r schouwspel en gebeuren dan zulk
een strijd teeen wilden. Ook in dezen strijd
behoeft de rnensch en 't gevaar jg groot
niit te verdierlijken, kan hij mensch
blijven. Niet allen zullen dit kunnen Het
ata?isme of wat dan ook speelt ons nog
parten. Een oppervlakkig optimisme kan een
boek als Peter Moor nitt verdragen; een
dieper idealisme krygt een schok, maar blijft
staan.
En eindelijk: de trouwe krantenlezer weet,
wat in de Duilsche politiek over Z W. Afrika
is te doen geweest. Hem zal 't niet ontgaan,
dat Frenssen zich van dit alles verre houdt.
Ook dat is eere verdienste, die erkend moet
worden. Zij hangt ook al weer samen met
de eerstgenoemde, de objectiviteit van dit
werk.
Zoo komt de wensch by mij op, dat
Frenssen ons nog eens een boek mag geven,
dat in soberheid van uitbeelding niet moge
onderdoen voor zijn Peter Moor. Ik geloof,
dat liij daardoor velen, die bij nu niet grijpen
kan, zoo al niet vcor zich winntn dan toch
minder van zich vervreemden zal dan bij nu
maar al te vaak doet door het overladene
zijner boeken. En zijne vrienden zullen hem
er te dankbaarder voor zijn. L»e weg daartoe
is deze, dat t ij zich, als hier, meer boven
dan te midden van zijne stof wete te plaa sen.
Natuurlijk geeft men er de vooikeur aan,
hem in 't oorspronkelijke te lezen. Vooral
het Liaitsch van dezen auteur moet verliezen
zeifa bij de beste vertaling. Toch las ik die
van dr. Sax met een gevoel van erkentelijk
heid, dat hij daardoor velen mogelyk maakt,
dit Doekje te lezen, wien't anders onmogelijk
zou zijn. Dr. Sax zal zelf moeten erkennen,
dat zijn werk ouvolmaakt moest blijven. Op
bl. 98 verbelere de lezer opstanden in oystan
den; op b'. 172 is <le uil drukking s^emotiteii"
te familiaar en op bl. 175 leie men voor
gehater": meer gehaa'. Eenige, gelukkig niet
te vele, druk- en kleinere fouten verbetert
men zelf wel. Waarom de titel zoo onvolledig
vertaald werd al is 't zoo zeker nog beter
dan de N. K.M. Courant 't deed is mij een
raadsel. Imusschen is dit \an vrij onderge
schikt be ang. Het boek blijft er hetzelfde
om en daaiop komt 't aan.
Enschede. P. B. WESTERÖIJK.
TOI>TOI, Iican de Dwaas en andere vertel
lingen, vertaald door J. BKAMVT en dr.
L>. O. iiEsieKLiNö, uitgave Wereld-rfiblio
theek No. 20, G. Suhreuders, Am sterdam.
Er leeft geen man in deez' bewogen 'ijden,
die door zyn doen zoozeer de aandacht der
menschen wakkermaakt als deze Tolstoi. Wie
is er gehoond als ij ? Wie geprezen?
Tolstoi is kunstenaar, en tevens propagan
dist. Hij schreef romans, welke my tot de
hoogste kunstuitingen te behooren schynen;
hij schreef ook boekjes ter verbreiding zijner
maatschappelijke inzichten.
De lof en de blaam voor beiden gewerd
hem in de klingen, welke men gewoon
is, het lezend publiek" te noemen, maar
waar zijn in de Nederlandsche literatuur
de dithyramben op Tolstoi, zooals er ge
schreven weiden op veel minder beduidende
schrijvers dan by ? Door de litteraire"
menschen is hij vrijwel genegeerd, ik bedoel
zyn kunstwerken. Ik meen de oorzaak hier
van te weten: men dorst zijn ideeën-inhoud
Liet aan, of beter: men zeide die niet als
kunst te nemen, maar als iets, dat juist zijn
artistieke waaide verkleinde; de gedachte,
de geestelijke volheid van een kunstwerk,
wel verre van het hierdoor dieper en bedui
den Ier te maken in de oogen van vele
beoordeelaars, doet hen in verwarring
nederzitten, ze zoeken in hun wijsheid een rubriek
om zulk een boek in onder te brengen, vinden
er ge* 11, eu kieseii: zwijgen. Het neerschrijven
van gedachten", men is er afkeeiig van.
I>e beweging der tachtigers, een schoone
revolutie, waaruit wy allen veel leerden,
lijkt mij te zeer de richting van den
tormdienst te zijn opgegaan; manier en uiterlijk
was er; goed gesteld waren velen der
boeken van en na dezen tyd, maar met den
inhoud, de gedachten" was het schraal, zoo
zells, dat Van Deyssel reeds voor ve:e jaren
in een zijner pro/ast uk ken k'aagie over dit
gemis aan innerlijke beteekenis. Deze klacht
is mij zeer lang bijgebleven, en werd geens
zins weggewiscüt uit mijn berinnering dooi
een later stuk van denielfden man, waarin
hij de Nederlandsche liteiatuur als een der
beate van de wereld pryst. Dit moge een
opwelling van teederheid zijn, als ons allen
begrijpbaar voorkomt by een vader, die
spreekt van zijn kind, maar die klacht van
vroeger over datzelfde kind, die is als een
neuriënd weenen van droefenis in mijn ooren
gebleven; de waarheid, die er de grondslag
van wac, bestemde haar tot langer leven dau
wat in een oogenblik van zacLta vadeiHeide
was geiegd; zou Van Deyssel de hoogheid
der levende en voor kort gestor.en grooten
van andere volken niet kennen, mannen die als
de koningen over deze volken iiju, Dostojewski,
Tolstoi, Ibsen, Nietzsche, de seer uitnemende
Frantchen ? En zou bij, die, ondanks liet
gestamel veler kortzichtigen, steeds gegroeid
is in zuiverheid van meening, iu scherp e
en fijnheid van geest, zoodat hij m deze
de meeidere blijft van allen, die na hem zijn
gekomen, zou deze man de plaats, de
nederige plaats der Hollanders ie de wereld
literatuur niet weten ? In mij leeft de zeer
yroote zekerheid, dat hij dit alles wél weet.
Er zijn goede schrijverij in Holland, maar
heel, beel weini?; toch gaat er een groot
gerucht van velen, eu dit geiucht is
onwelluidender naarmate het grooter is; er zijn er,
die zichzelven lot wereldgenieën opblazen,
er >ijn er, die elkander prijzen, rnateluoi-; er
zijn er, die, bij gemis aan scherpte van vin
ding, elkander uitschelden in afschuwelijk
plebejers-jargon ; breed'1 en epi.ch'' en
titanisch" en demonisch" looft men elkan
der wederzijdsch, en het is een vernuftig
besluit, dit tumult te ontwijken door weinig
Hol'anders te lezen. Men moet eens daaraan
octwend zijn gedurende korten tyd, en
intusschen goede Kussen, Frauschen, Noren, gele
zen hebben; neem dan eens een Hollandsen
boek ter haLd. Het lijkt u ongeloof-ly't
wellicht, maar neemt een proef. Ik heb
hezeifde gedaan, en vond het vaderland^che
boek een ledige woning gelijk, waarin veel
geraas van hol stappende laarzen gaat; zoo
zijn er zeer velen in Holland ; de goeden zijn
schaarsch gelijk in alles; de goeden waardeer
ik gaarce, doch de suzgestie, dat er velen
dezir zou ien zijn, vat mij niet.
Daar, te midden der volkenvolle landen,
Fraukrijk met zijn gouden akkers, waar won
dere cathedralen slaan; Duitschland, bezet
met stuursche bergen, waaiop als
paardenmanen de wouden waaien ; Engeland, dat in
zijn grijze misten uitligt als een rif vol
huilende steden, daar kon Holland een
schoon, kalm dorp gelijk zijn. Maar ge moet
dan niet zoo schreeuwen, menschen, boven
dien, het is zoo leelijb. Meer dan uw dwaze
demonen- en titanenhoovaardy lijkt mij dee
moed passend.
Het is met het meerendeel der schrijvers
als met de meeste schilders in ons land:
technisch" niet slecht, goed zelfp, soms heel
goed, maar ik vraag u, wat baten deze vaar
digheden, zoo zij niet meer dan aardige
coufeetiepakjts om leelijke lijven zijn? \Vat
gewin is mij een onbeduidende meening in
gaven stijl ? Mij is de onbedrevene non, liever,
zoo hy slechts een schoon innerlijk ons 'e
toonen vermag. Men versta mij wel: de
schoone wij se van uiting is mij zeer lief,
mits er iets Ie uiten zij. Er is gezegd, dat de
stijl alles was, de inhoud niets, maar ik
meer, dat dit onwaar i?. Om maar ieta te
noemen: is Balzac niet soms een goed
kunstenaar, al moge zijn stijl ongelijkmaiig,
zyn gansche weik soms wat te zeer overladen
van detail*, te wisselend door vele uitwijdingen
lijken? Is Dostoje*ski, ondanks zijn stijl,
die menigmaal het haastige, knnstlooze van
een dagbladartikel heeft, niet een der grootste
schry ?ers van de gansche wereld ? Wie uwer
zich de moeite geven wil om. door een
uiterlijken praal te dringen met de oogen van
zijn geest, wie waarlijk dieper schoonheid in
een kunstwerk zoekt dan wat zijn eerste,
gretige kyken aan schittering vangt, zoo
een, het kan niet anders, valt mij bij.
Tolstoi l Dat is de volkomenheid. Dat is
het prachtige evenwicht van vorm en inhoud.
Ik versta geen Russisch, maar in de vertalin
gen, waar toch reeds veel te loor gegaan moet
zijn, verschijnt deze schrijver mij als de
grootste van alle levende kunstenaars. Oor
log en Vrele', en Anna Karenina", zijn
er echooner verhalen van menschealevens
dfnkbaar? Zijn bet allen geen wonder
lijke wezens, die hij schiep, en noopt hun
avontuur ook den groofsten mensch niet
tot nadenken ? Nadenken over bet vreemde
raaJsel, dat een ziel" heet 1 Zijn de boeken
van dezen man niet als het weik van
een scbeppingsdag elk, dat de maker, als
de avond aantoog, zag dat het goed was?
Zijn de dalen zijner menscben niet als de
wondere reflexen van de zielen, die wel
juweelen gelijken, waarvan deze stille
aandachtvolle alle facetten zag en onderkende?
Bij welken schrijver zijn de menschen won
derlijker van samenstelling, raadsel vol! er,
geheimer beroerd van de stuwing tot daden?
En meer nog, meer nog: Is in al deze boeken
de rijke iiel zei te van dezen man niet
opengebloei.i gelijk een volle appelboom in
het voorjaar?
Tolstoi is zeer ouj geworden, een eenzame
van jaren. Het is nog niet zoolang geleden,
dat de bladen meldirg maakten van een
nieuw toont elstult van zijn hand, dat echter
niet mocht gepubliceerd worden voor zijn
dood; bij wenschte niet meerder roem dan
hem gewerd reeds, zijn leven als artist be
schouwt bij als afgedaan, wat sedert jaren
reed* van hem veischijnt, zijn brochures,
waarin hij zijn maatschappelijke en gods
dienstige meeiingen te verbreiden tracht;
Let boekje, waarvan de titel hierboven staat,
is er een uit deze periode, en dus weinig
geëigend om ons een meening over den
grooten kunstenaar te geven.
Van de acht volksvertellingen vind ik de
eerste, Iwan de Uwaax, wel aardig bedacht;
de tweede lijkt mij, hoewel sclioon van mee
ning, echter wat zwak in expressie; dit is ook
zoo neet de vierde; de derde is, hoewel beter
dan de vijlde, zesde en zevende, met deze
zonier veel beteekenif; ze heoben geen andere
beduiding dan gemakkelijke verzinseltjes ten
einde den menschen te leereu : onderdanig
heid aan hun lieeren, (No. 3), tevredenheid in
armoide, (\o. p), eloof in de betere resultaten
van een andere [.roduciie-manier dan de be
staande, (No 0). en OLthouding van sterke
diank (No. 7) ; de achtste bevat goede ge
dachten, en is, na de eerste twee, het best.
Iwan de bwaat ; dit is de naïeve, primaire
mensch, geste d tegenover de maatschap
pelijke verhoudingen van onzen tijd; de
daden en woorden van dezen I vs.o, bestuurd
door een inneilijke goedheid en den wil alle
menscben gelukkig te zien. geven ons een
blie op het geloof van Toit-teï. Deze schets
is een atukje otn te propageeren voor een
betere sociologische ordening, en toch ... ik
voiid er, ondanks alles, iets ontroerends
aan : de liefde van Tolstoi voor alle
meni-chen, de deeinis van dezen ouden, van vele
dooigane winters verkleumden man, die de
geheele mtuschbeid jiog wel in zijn kouden
gchoot zou willen «armen.
De verta'ing zel^e wil mij niet treffend
schenen; in /ijn voorwoord deelt de heer
) randt ons mede, dat hij Russisch en
B 'heemsch kent, maar >ijn Hollandsen bevalt
mij ui t zoozeer, evenmin als dat van den
beer tlesseiing De e*-rt-te zeven verhaaltjes
vertaalde de heer Brandt, het laatste de heer
Hesseling; dit laatste was in het Kollewijnscb
gesteld, teliter met toestemming van den
bewerker in het Nedeilan li-ch o/ergebracht.
Ik ben hier zeer dankbaar voor.
Aug. 1906.
J. STEYXES.
Voordrachten.
De nieuwere letterkurde heeft misschien
di-n grootbten invloed uitgeoeft nd op de keu?e
der voordrachten door de velen, die 'i winters
het land doorreizen, sprekende en
deelaineerendo. Declameeren ' is eigenlijk het woord
niet, want de voordracht der werken van
schrijvers uit en na 80" leeuen zich niet tot
deciameeren, omdat aan de meeste dier wer
ken zeKe alle declamatie vreemd is Zuiverder
taal en strenger stijl in het vooidragen heb
ben de nieuwere letteren dus in haar gevolg.
De vele aan kond gingen van voordrachten,
welke sprekers en spreeksters dit jaar
wenschen te houden, duiden weder op dit ve
schijnsel. Alle keus is aan de zijde der
nimweren. Opmerking verdient, dat vrouwen
die voordragen, gaarne g, dichten kiezen van
Helene Swanh en van enkele der beste
ZuidNederlandsche dicht' r».
NIEUWE UITGAVEN.
De Wondribi.re HpreW. door HEIIMAS
TEIRLIN K. Derde goedkoope uitgave. Bussurn, C.
A. J van Diihoeck.
Algem-en wrflag van de Raad van
Admiais'ratie aan de Aandeelhouders in de maatsch.
ter bevordering van iandaanwinning op de
vlakte van her, Zwol-che Diep, uitgebracht
in de vergadering op Vrijdag -7 September
1907, inde kleine zaal der (jroote Sociëteit te
Zwolle.
Depositie rnn de.n f'fficif.r van fftztmdlieid bij het
lerjer in Kul Indlë. door OMONX; TROES. Baam,
Ho'landia drukkerij.
Jfi-t sexutele vraagstuk Een natuurweten
schappelijke, psychologische, hygiënische en
40 ? ? n t» pet r ? K ? 1.
?MÉUÏMIUMIIMIIIIIIIIIIIMtlintMIIMIIimatWIt
luchtkuuroord van Nederland.
'g: Hotel des Pays-Bas.
Mat. pr. Tuin. Pension. Omnib. El. licht enz.
Echt Victonawater
OBERLAHNSTEIN
Echt Victonawater
OBERLAHNSTEIN
COGNAC J. & F. MARTELL
Vraagt Uwen "Wijnhandelaar naar deza
absoluut zuivere Cognac, welke vanaf
? 3.5O tot / 8.5O p. flesch geleverd wordt
Generale Agenten voor Nederland en Koloniën:
«k
A M s» T K n i» A n.
Verlangt s.v.p. stalen van onze
nouveautés in zwart, wit of gekleurd
van 60 cents tot 9 gulden per Meter.
Specialiteit: Zj-destoffen voor
Gezelschaps-, Eruids-, Bal- en
Wandeltoiletten en voor Blouses
Voering enz.
Wij verkoopen slechts gegarandeerd
soliede zijdestofien direct aan par
ticulieren, franco vracht en rech
ten aan buis.
SCHWEIZER & Co., Luzern H25.
(Zwitserland').
Zijdestoffen-Export. Kon. Hofl.
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stuttgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalver-tr. 157
K. F. DEÜSCHLE-BENGEE.
ExtraTarwebl o ern
vooi* de fijne keuken.
t Pakje wan Kilogr ?0.12»
MW.V
VIJZELGRACHT 28.
*- <5'J opgave van uw adrea wordt U Hoor <tt
?fdeelmfl roodfabneK particulier bediend
NEDERLANDSCHE INDUSTRIE
TER VERVAARDIGING VAN
IEDER STUK DflT KRIMPT
WORDT TERUQ<ïENOMEM
FABRIKANTEN VALT O N IONEN.
AMSTERDAM.
Geill. prijscouranten, attesten en lijst
c nzer contractanten worden gaarne d >or
ons franco op aanvrage toegezonden.
BOUWT ,e NUNSPEET
o* VELUWE.
Inlicht. b,d. Vereeniging Kantoren
voor Vaste Goederen in Nederland te
Nunspeet.