De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 6 oktober pagina 7

6 oktober 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1&80 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Mr. J. P. MOLTZER.f Vir bonus, dicendi peritus. Rechtswetenschap en Staatsleven heb ben, door het verscheiden van dezen zeldzaam begaafden man, een verlies geleden, dat lang en diep zich zal doen gevoelen. Zegt men, hjj was civilist als weinigen, men ze?t te weinig. Aan deze verstandsrichting paarde hy eene rond borstigheid en rechtschapenheid, die, waar qij krenking, bovenal van geringen, zag of meende te ontwaren, zonder aar zeling zich uitten. Rechtsbeoefening was zijne neiging, omdat recht te doen hem behoefte was. Waar aldus karakter en wetenschap elkaar steunen en bevorde ren, daar ontstaat een harmonisch ge heel, gelijk Moltzer te aanschouwen gaf. Reeds zijn proefschrift: De overeenkomst ten behoeve van derden" gaf de maat zijner kracht. Moest men hem eene plaats aanwijzen, let zou zijn te midden dier elegante juristenschool, welke, van oudsher, ook in ons vaderland haren zetel had. Geen enkele harer deugden miste hij: klaarheid van voor stelling, zuiverheid van probleemsopvitting, bondigheid van betoogtrant, onwrik baarheid van gevolgtrekking, bovenal fijnheid van begripsanalyse.Haregebreken evenwel was hij ook aiet geheel, zeker niet ten volle, ontkomen. Daartoe behoort eene op vatting der rechtsfiguren, als waren zij eens voor altoos gegeven, een muur vast hechten aan overgeleverde rechtscategorieën, beide gevolg en vrucht in n woord van romanistische vorming. Ook voor Moltzer was romeinsch privaat recht : het Recht. De daarvan inderdaad bewonderenswaarde methode had ook hem, gelijk zoovelen, hare part n ge speeld. Zij deed het oog hem sluiten voor een ondergrond, waarop het indivi dualisme min aantrekkelijke volks zijde welig rijpen en tieren kan. Overmeesteren evenwel deed zij hem niet. Dat toont zijn: Landbouw en Kapitaalbelegging", waarin het zuiver romeinsch-rechtelijk: , beneficium compe tenties" de grondstof levert voor de poging: om de naderende herziening van ons burgerlijk recht ook aan ons boerenvolk ten goede te doen komen" (blz. IV). Wil men, in het algemeen, van Moltzer's goedgeefsche en ongekunstelde innigheid zich overtuigen, men leze de navolgende plaats der voorrede: Hier klopt aan de deur onzer landBouwers, financiers en economisten een plan, dat zich ontwassen voelt aan de teruggetrokkenheid der overpeinzing, waarin het tot dusver ij oj gegroeid, en thans, ter voltooiing zijner ontwikkeling, om welwillende opneming verzoekt in den kring dier vakmannen: Het zag zich zoo gaarne met eenig hartelijk vertrouwen in de gelegenheid gesteld, om in den omgang met hen, door hunne leering en terechtwijzing, aan (e vullen wat hem ontbreekt, en af te leggen wat hem verhindert, voor onzen vaderlandsehen landboutveeilang de grondslag te worden tot een betere verhouding tusschen den ondernemer en diens zakelijk gewaarborgden geld schieter, dan waartoe wet en gebiuik thans leiden " Zou men niet meenen, dat hier een eersteling het licht ziet? Welnu, toen dit geschreven werd (1892) was Moltzer, sedert 1881, hoogleeraar aan de Amsterdamsche Universiteit, had eene leerlingenschaar rond zich verzameld, die hem op de handen droeg en menige rechtsge leerde bijdrage van blijvende waarde geleverd. Hetgeen, in de reeks zijner geschriften, tot in het jongste: Van bewijs in het algemeen en van schriftelijk bewijs zoo machtig aantrekt, is het doorstralen van karakter in de rechtsconstructie. Waar was Moltzer, tot in den diepsten grond zijns wezens, en waarheid begeerde hij overal, zoowel in materieel als in procesrecht. Men vat, hoe de jeugd, ont vankelijk als zij is voor dergelijk streven, aan eenvoud van vormen gepaard, bij dien leermeester zich aansloot. Met de intuïtie, haar eigen, zag zij hier het woord, door het voorbeeld, bekrachtigd. Geleerd had zij wel, maar getoond werd het haar teven*; jus est ars boni et aequi. In 1895, werd Moltzer in den Staats raad geroepen. Zijne werkzaamheid, waaraan helaas! eene wankele gezond heid afbreuk deed, nam daardoor eene andere, doch geenszins eene meer hoofsche richting. Hij bleef, wie hij was, ook nadat de professorale to?a hem van de schouders was gegleden: de toegankelijke vriend voor allen, die hem naderen mochten, de belangstellende raadsman voor ieder, dien hij volgde, rechtsbeoefenaar n rechtsbetrachter als altoos. Wars van vertoon, onverschillig waar en hoe het zich uiten mocht, stoffelijk of zedelijk, door praalgewaad of bet weterij, moet stellig de arbeid binnensmuurs van ons hoogste Staatslichaam hem toegelachen hebben. Een vrijbrief echter voor rust vond hij daarin niet. Haar offerde hij slechts en schaars door den nood van ziekte gedwongen. Voor het overige, week hjj nooit van Aldegonde's lijfspreuk: repos ailleurs. Waar privaat recht ia onze wetsontwerpen te behar tigen viel, men zij er zeker van, het heldere oog van den wakkeren geleerde ontging het niet. Nu ook dit deel zijner loopbaan gesloten is, zullen het velen zijn : ambtsbroeders, ambtgenooten, leer lingen en vrienden, die, zijne figuur na starende, in stillen weemoed fluisteren: Ave! Anima Candida! Amst., 2 Oct. 1907. I. A. LEVY. In De Brakke Grond" te Amsterdam heeft de firma C. L. C. Voakuil en Zoon eene interessante verzameling moderne schilderijen, aquarellen en teekeningen bijeengebracht uit de nalatenschappen van wijlen de heeren I*naz. M. von der Möhlen, S. B Groeneveld te 's Gravenhage e.a, welke Zondag 6 en Maandag 7 Oktober voor een iegelijk te zien zijn, om Dinsdag 8 October verkocht te worden. Op deze verkooping trekt bovenal No. 81. Een breiles", van Jacob Maris, uit zijn vroe ger tijd de aandacht, alsmede No. 57. De nieuwe aankoop door Jos. Israëls: No. 2, Winternamiddag door L. ApoljNo. 10. Duinwandeling door B. J. Blommers; No. 79. Avondstemming door J. Maris; No. 82. Melktijd door W. Maris; No. 86. Zonsondergang door H. W. Mesdag; No. 87. Vader's ver jaardag door M. de Munkacszy (zie af beelding); No. 92. Zomer door Geo Poggenbeek; No. 102. Aan den Plas, door W. Roelofs; No. 122. Kunstbeschouwing door L. Alma Tadema. Voorts vragen aandacht: schilderene van Gonst. Arts, N. Bastert, W. Bauffe, Richard Bisschop (kerk te Maassluis), Th. de Back, J. W. v. Borselen, G. H. Breitner (Rokin te Larensche De directie van den Larenschen kunsthandel heeft te Amsterdam een afdeeling gesticht op de Heeren gracht no. 495. De nieuwe onder neming wordt ingeluid met een ten toonstelling Weissenbruch mevr. Suse Bisschop Robertsen J. M. Graadt van Roggen. In een afzon derlijk zaaltje hangt een en ander van Larensehe schilders of schilders, die met het huis in connectie zijn. Deze tentoonstelling zal zoo wat zes weken geopend blijven en gevolgd worden door een onbepaald aantal andere. Expositie van buiten landsche kunst, vooral Fransche, wordt daarbij ook in het uitzicht gesteld en hierop willen we ons te voren al verheugen. De onderneming wordt wel krach tig ingezet met deze tentoonstelling; ze is zeer animeerend. Een tentoonstelling van Suze Robeitson mocht reeds lang ver wacht worden. Daar zijn nu 32 schilderijen bij elkaar, die voldoende overzicht van haar werk geven om en waardeering en kritiek op deze temperamentvolle kunstuiting tot volle uitspraak te doen komen. De tentoonstelling Weissenbruch is na tuurlijk zeer belangwekkend. Ze bestaat uiteen serie van 36 aquarellen in het bezit van den heer Hidde Nijland te Dordrecht. Deze verzame ling in haar geheel wel geen keur collectie, representeert de werkzaamheid van Weissenbruch naar verschillende phasen, van den tijd ongeveer, dat hij het gave, gesoigneerde landschapje met struikgewas, (in bezit van dr. Bredius meen ik) schil derde, het gezicht op de Geestbrug in het Rijksmuseum, tot aan zyn laatste uiting waarin hij zijn impressie's van ruimte en gestrektheid in enkele toon vlakken treffend wist te resumeeren. Een uitgebreide verzameling prenten van Graadt van Roggen geeft gelegenheid tot waardebepaling der gelijkmatige werkzaam heid van dezen kundigen etsei. W. S. Amsterdam enz.), Ferd. Duchattel, O. Eerelman, Jan van Essen, Ed. Karsen, K. Karsen, H. F. C. ten Kate, J. H. S. Kever, J. C. K. Klinkenberg, de Koekkoek's, H. Krabbé, Willy Martens, Tony Offermans, Ph. Sadée, J. v. d. Sande Bakhuizen, H. Savry, Hobbe Smith,C. Springer, W. Steelink, W. R. Tholen, W. Verster, J. H. Weissenbruch, J. H. Wijs mulier, Ph. Zilcken enz. Breiles. Een vroege J. Mans. No. 81. der vtrkooping van m oden e schilderijen, door C. L. C. Voskuil en Co. in De Brakke Grond" te Amsterdam. . Een tragedie in Rusland ii. In de reusachtige kazerne was al de mili taire Europeesch-Aziatische glans te zien, die later nooit meer zijns gelijke had, want niet alleen werden spoedig de uniformen veran derd maar het was ook de laatste parade der lijfwacht, die in Petersburg gehouden is. Onvergetelijk is mij het tafteel hoe de keizer, op zijn edel ros, de kazerne binnen reed. Alexander II was een der schoonste mannen van zijn tijd. De slanke gestalte van den drieenzestigjarige had bijna rog iets jeugdigs. Sedert den kommer van den Turkschen oor log, toonde wel zyn gelaat de sporen des ouderdoms, maar de schoone oogen met den diepen blik, hadden nog altijd al het majestueuse van zijn beste mannelijke jaren. Hij zag bleek, maar groette zooals gewoonlijk op die beminnelijke wijze, die ieder deed denken dat de groet hem persoonlijk gold. Toen groette hij de troepen en voor 't laatst klonk hem, vol geestdrift, de dank tegen, dien hij zoo dikwijls vernomen had, op 't vreed zaam exercitieveld als na den bloedigen slag; in den glanstijd zijner kroning, als nauwlijks een jair geleden, van de trouwe manschappen der lijfwacht, die na den aanslag der nihilisten, in het winterpaleis over waren gebleven: Gezondneid wensehen wij uwe keizerlijke majesteit." Toen de parade was afgeloopen, had de keizer, zooals gewoonlijk, een klein uur doorgebracht bij de groot vorstin Katharina Michaüowna. Hij reed denzelfden weg terug naar huis. Toen de wagen den rand van 't kanaal bereikte, zagen verscheiden personen een jongen man. met lan^ blond haar, in een overjas en met een pelsmnts, die een klein wit voorwerp, op een sneeuwbal gelijkend, in de hand hield en dit naar het keizerlijke rijtuig wierp. Op 't zelfde oogenblik, volgde een knal, als van een kanonschot; eene dichte wolk van rook, sneeuw en spliuters steeg op. Alle ramen aan de tegenover liggende zijde van 't kanaal, vielen kletterend op den grond. Toen deze wolk was opgetrokken, zag men de beide kozakken, die het rijtuig volgden, en een slagersjongen zich wentelend in hun bloed. De laatste riep nog stervend: maar ik ben toch onschuldig!" Het rijtuig van den keizer was, hoewel zwaar beschadigd, toch nog bruikbaar en de oude trouwe koetsier stond er op voort te rijden. Maar de keizer beval hem op beslissenden toon, stil te houden en steeg ongekwetst uit. De misdadiger trachtte te vluchten, maar werd onmiddellijk door twee toevallig tegen woordig zijnde grenadiers der lijfwacht gegrepen, die hem slechts met moeite bescher men konden tegen de woede des volks. Men wilde hem in stukken scheuren. Herhaaldelijk Vader's Verjaardag door M. Munkacsy. No. 87 der verkooping van moderne schilderijen, door C. L. C. Voskuil en Co. in De Brakke Grond" te Amsterdam. Groothertog FRIEDRICH VAN BADEN, t riep hij: Slaat mij niet, slaat my niet! Gij zijt slechts arme, onwetende menschen." Toch was hij zelf nog maar 19 jaar oud en zooals later bleek, uit den kleinen burgerstand. Plotseling verdeelde zich de menigte, die den moordenaar omringde. De keizer kwam naar den misdadiger toe, in zijnen langen grijzen mantel gebuid, met doodsbleek gelaat, maar vasten tred. Toen by achter zich een officier hoorde vragen: Is uwe keizerlijke majesteit gewond?" antwoordde hij: Neen, maar zie dezet" met smartelijken blik op de twee gewonden wijzend. Toen trad hij op den misdadiger toe en zei: Wat wilt gij van mij verdwaasde ?" Toen een ander hem nogmaals vroeg, of hij gewond was, antwoordde de keizer: Goddank, neen!'' Toen lachte de misdadiger, op brutale, hoonende wys en zei: Wat l Reeds dankt gij God? Daarvoor is het nog geen tijd." Deze spottend waarschuwende woorden hadden den keizer en zyne onmiddellijke omgeving er opmerkzaam op kunnen maken dat het gevaar nog niet voorbij was. Maar in de vreesely'ke opwinding, vatte men dit niet op, in de juiste beteekenis. De keizer boog zich over den op het uiterste liggenden glagersjongen en schreed toen, langs het hekwerk van 't kanaal, naar zijn tijtuig toe. Met dit alles waren nau welyks vijf minuten verloopen. Hij had eerst enkele schreden gedaan, toen een ongeveer dertigjarig man, tot nu toe tegen het hek van het kanaal geleund, een wit voorwerp in de hoogte hief en het den keizer vlak voor de voeten wierp. De keizer sloeg een kruis. Wederom weer klonk dreunend de vreeselijke slag en wederom was alles, gedurende eenige oogenblikken, in een wolk gehuld. Maar toen vertoonde zich een tafreel veel ontzettender dan te voren. Op het plaveisel lagen verscheidene dooden en een twintigtal gewonden wentelden zich in bloed en sneeuwmassa's. Op de met vuil vermengde sneeuw, te midden van plassen bloed, zag men stukken van menschelijke ledematen. kleederen, epauletten, bloedige stukken vlee-ch En tegen het hekwerk van 't kanaal, leunde, in zittende houding, Keizer Alexander II. Het hoofddeksel was in stukken weggeslingerd, het gelaat bebloed, de mantel lag vaneen gereten op den grond. Maar het vreeselijkst om aan te zien waren de ontbloote, bijna tot de knieën afgerukte beenen, waaruit het bloed bij stroomen over de sneeuw gudrte. En tegenover den Czar lag, op dezelfde wijs gedood, de moordenaar. Al wat eenigszins kon, gewonden en ge zonden, ijlden naar den doodelijk getroffen vorst toe ; aller handen strekten zich uit om hem te helpen; maar er werd niets beslissends gedaan, terwijl het bloed onophoudelijk wegstroomde. Daar naderde grootvorst Micbael, 's Keizer's jongste en lievelings broeder, die met hem bij grootvorstin Katha rina geweest en daar iets langer gebleven was en nu bij den eersten slag was toege sneld. Hij maakte de noodzakelijkste schik kingen. Voorzichtig legde men de keizerin eene slede ; een ritmeester, zelf zwaar gewond, zette zich tegenover hem en hield de ver pletterde beenstompen in de hoogte, om het bloedverlies te verminderen. Toen de Kc-izer van den grond werd opge licht, zeide hij met nauwelijks verstaanbare stem : Leeft de troonsopvolger ?' Op het toestemmend antwoord beproefde hij het teeken des kruises te maken, maar kon den arm niet meer opheffen. Toen trad grootvorst Michael nevens hem en vroeg: Hoor je mij, Sascha (verkorting van Alexander), waarop de Keizer zacht ant woordde : Ik hoor." Maar toen de grootvorst verder vroeg hoe het hem ging, antwoordde hij alleen nog zacht stamelend: Heel spoedig naar huis ... heel spoedig naar huis .. . breng mij naar 't paleis ... daar sterven." Toen zei hij : bedek mij met een zakdoek !'' en toen De Fransche Tooneelschryver VICTORIEN SARDOU.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl