Historisch Archief 1877-1940
r;1581
DE AMST
A°. 1907»
WEEKBLAD YÖK NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden .....
Töor Indiéper jaar, bjj vooruitbetaling, ....
Afconderujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
f 1.50, fr. p. post f 1.65
...» mail 10.
.... 0.12'
Zondag 13 October.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel ,, 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
KDDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het
aanwenden van verpleegsters in militaire
hospitalen en in militaire huisgezinnen, door
E. van Gendt. Een onjuist geformuleerde
motie, door d. K. Incongtitntioneel, door
d. K. Eenige bladzijden van uit Om de
?Onde Wereldzee", door dr. A. Kuyper.
FEUILLETON: Jolly's vader. Naar het
Engelscb, van Harriet Prescott Spofford, I.
.KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Alex.
Gutteling: Een jeugd van liefde", I, beoord.
door Maurits Uyldert. Witte Nachten, van
F. M. Dostojesfkiej, beoordeeld door G. van
Hulzen. BOEKAANKONDIGtNG.?VOOR
DAMES: Uit mijne eenzaamheid, door Detta
Zilcken. ALLERLEI, door Caprice. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. Oud Am
sterdam, door A. W. Weissman, met af b. W.
Roelof i, I, Pulchri, den Haag, met af b., door
Plasschaert. Willem. van Konijnenburg, I,
door Plasschaert. Voor de kunst" te
Utrecht, door R. A. Herziene opvoedings
idealen, I, door J. A. Bientjes. Saint
Georges de Bonhélier, choix de pages, door
Gustaaf d'Hondt. FINA.NCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex. J.
Hendrix en V. d. S. Kosthuizen voor een
groote stad, I, door S. SCHETSJE. D
AMRUBRIEK, SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Het aanwenden van verpleegsters
in militaire hospitalen en in
militaire gezinnen.
Niettegenstaande jaren achtereen van
verschillende en niet het minst van de
zijde der Tweede Kamer van de
StatenGeneraal, gewezen werd op de
wenscheIjjkheid om voor de verpleging van zieken
in militaire hospitalen en in militaire
gezinnen gebruik te maken van verpleeg
sters, blijft de verouderde toestand niet
temin voortduren.
Met het oog op de a.s. behandeling
van de begrooting van het Departement
van Oorlog over 1908 in de Tweede
Kamer, kan het wellicht zijn nut hebben,
nogmaals de aandacht van de volks
vertegenwoordigers op de
onderwerpelijke aangelegenheid te vestigen.
In den regel zijn het gewezen militairen,
die voor de betrekking van verpleger
(oppasser genaamd) in militaire
zieken-inrichtingen. in aanmerking komen. En
dat niettegenstaande vrouwelijke hulp
'bij ernstige lijders verreweg te verkiezen
is boven mannelijke.
Zonder de trouwe mannelijke
ziekenoppassers in het minst te kort te doen,
, kan toch gerust worden aangenomen,
dat zij bij vrouwen ver ten achter staan
wat aangaat toewijding, zachtheid, zin
delijkheid en zooveel andere zaken,
waarop de geneesheeren en de patiënten
zulk een hoogen prijs stellen.
Tegenstanders van dezen maatregel
vestigen er de aandacht op, dat bij een
f root aantal militaire patiënten om
er voegzaamheid wille geen vrou
welijke hulp kan worden verleend. Al
dadelijk dient hieromtrent opgemerkt,
dat in de burger ziekeninrichtingen dit
bezwaar niet schijnt te gelden.
Mocht dit onderdeel intusschen voor
de militaire overheid een bezwaar blij
ven, dan zouden in ieder geval voor de
ernstige patiënten verpleegsters kunnen
worden aangewend. Hiermede zou het
doel dat zoo menigeen voorstaat, be
reikt worden.
Bij de grootere militaire ziekeninrich
tingen waren daartoe n of meer degelijk
onderlegde verpleegsters, tegen ruime
betaling, in dienst te stellen.
In ieder geval ware door den minister
van oorlog eene ernstige proef bij de
groote militaire -hospitalen te gelasten,
onder bepaling dat de proef minstens
twee jaren moet duren alvorens eene
definitieve beslissing worde genomen.
Wat aangaat de verpleging van ernstige
patiënten in de gezinnen van onderoffi
cieren en minderen, deze moet veel te
wenschen overlaten, omdat de hoofden
der gezinnen de hulp van een ver
pleegster niet kunnen bekostigen.
Hierin ware te voorzien door een of
meer verpleegsters (zusters) ter beschik
king te stellen van den chef van den
geneeskundigen dienst in de groote
garnizoenen, terwijl, bij gebleken nood
zakelijkheid, in de behoefte bij een
kleiner garnizoen voorzien zou kunnen
worden door een verpleegster uit een
groot garnizoen tijdelijk daarvoor te
bestemmen.
Doordat de vrouwen van onderoffi
cieren en minderen er geen bediende
op na kunnen houden of hulp in de
huishouding of -tot verpleging in geval
van ziekte kunnen nemen, zijn ze veelal,
zelfs in de ernstigste omstandigheden,
aan zich zelf overgelaten.
We zullen niet wagen te beschrijven
het verdriet dat hiervan veel malen het
gevolg is, evenmin als aan te geven
hoeveel malen dergelijke toestanden de
genezing der patiënten in den weg staat
of tegen houdt.
De aangegeven maatregel zou, zonder
twijfel, een weldaad voor de gehuwden
in het leger zijn.
Wat aangaat de kosten aan voor
schreven maatregelen verbonden, zij
opgemerkt, dat we geheel instemmen
met hen die van meening zijn, dat die
op eene jaarlijksche uitgaaf van n
millioen gulden welke som met den
geneeskundigen dienst der landmacht
gemoeid gaat, een druppel aan den
emmer genoemd mag worden.
Zoo ooit, dan bestaat er nu gelegen
heid voor de Volksvertegenwoordigers
om iets in het belang der gehuwde en
ongehuwde onderofficieren en minderen
tot stand te brengen. De tegenwoordige
Minister van Oorlog toch draagt blijkbaar
het leger een goed hart toe.'
Dat men deze schoone gelegenheid
niet late voorbij gaan.
E. VAX GENDT.
Een onjuist geformuleerde motie.
Het bericht in De Rotterdammer om
trent de motie van de kiesvereeniging
Nederland en Oranje" te Ylaardingen,
luidde als volgt:
De Antirev. Kiesvereen. N. en O."
te Vlaardingen, betreurende de houding
der Chr.-Hist. Partij in zake het aan
bieden van een zetel in de Tweede Kamer
aan dr. A. Kuyper,
zich te diep gegriefd gevoelende dooi
de smaadheid den eminenten leider onzer
partij daardoor aangedaan, om het besluit
der Centrale kiesvereeniging in het dis
trict Schiedam tot steun van den
Chr.Hist. candidaat uit te voeren.
acht het in de gegeven omstandig
heden gewenscht zich van allen
officicieelen steun te onthouden en de leden
der vereeniging in het uitbrengen van
hun stem geheel vrij te laten."
Deze motie, met algemeene stemmen
aangenomen, moest blijkbaar een ver
keerden indruk maken. Men zal uit hare
bewoordingen hebben afgeleid, dat het der
Christelijk-historischen opzet is geweest
Kuyper te smaden, en dat de eminente
leider daardoor zich dermate gegriefd
heeft gevoeld, dat zijn partijtje in engeren
zin, uit den weeromstuit almede, in het
diepst des harten ontroerd, geen keus
heeft willen doen tusschen De Geer en
Idenburg. Zulk een psychologisch feit
nu viel geenszins aan te wijzen. Inte
gendeel. Men leze slechts dit
Standaardbericht:
Er is in de pers rondverteld, dat dr.
Kuyper zou verklaard hebben, een
eventueele candidatuur zich te zullen laten
aanleunen,
Hiertegenover staat vast, dat dr. Kuyper
verklaard heeft alleen ingeval de drie
partijen Rechts zich op zijn candidatuur
vereenigden haar in ernstige overweging
te kunnen nemen, en zulks onder bijvoe
ging, dat ook dan zelfs zijn onderhanden
studiën de aanneming ervan zeer zoudon
bemoeilijken."
Hieruit blijkt immers, hoe Kuyper
zelf het alleszins mogelijk achtte, dat de
Christelijk-historischen een anderen can
didaat zouden begeeren dan hem. Maar
tevens, dat al ware die geëischte eenstem
migheid verkregen, de eminente leider
zichzelf nog niet als door de Voorzie
nigheid geroepen zou behoeven te ge
voelen ; immers dan brak voor hem,
gelijk bij_ herders en leeraren, wien de
gelegenheid wordt gegeven van stand
plaats en tractement te verwisselen,
gewoonte is, de ure aan van ernstige
overweging", en zou het nog een uiterst
lastige keuze wezen, daar zijn onder
handen studiën" de aanneming zeer
zonden bemoeilijken".
En nu weten wij wel niet van welken
aard deze onderhanden" studiën mogen
zijn: van eschatologischen, van
historischen, van filosofischen of van
practischen aard. Ze zouden het vervolg kun
nen brengen van de ontsluiering der
engelen; ook niet onmogelijk dat n
dier studiën tot een volledig onderzoek
van de Heilige Schriften ten bate van
de sociaal-economische ontwikkeling van
het heden zou mogen leiden, gelijk we
niet zonder eenigen grond vermoeden
durven, na het zoo opmerkelijk citeeren
van een plaats uit Hosea, in verband
met het vraagstuk van de
bakkersnachtrust; doch ook is allerminst uitge
sloten een voortzetting van die groote
studiën, welke hij haast vaorzijn staatkun
dige wieg, waarin hij als sofist werd neer
gelegd, af, heeft onderhanden" gehad;
het zoeken naar een nieuwen steen der
wijzen, waarop hij zijn
gezinshoofden"kiesrecht, zonder zichzelf al te belachelijk
te maken, kan doen steunen. Hoe dit
zij, we begrijpen het volkomen, dat een
man als Kuyper geen minuut te verliezen
heeft, en hij werkelijk zucht: Ach, heere,
dat kamerlidmaatschap, dat leiderschap...
met de vele fouten en zonden, waartoe
zij, soms door haar vuile en vieze bekoor
lijkheid, ook den sterksten mensch ver
leiden moet ik daarvoor prijsgeven
dat voedzame brood des geestes, de zoete
en zalige studiën ?!
Waar wij nu het voorrecht hebben te
putten uit zulk een klare bron als
Kuyperslijforgaan, eu dus kunnen vaststellen, dat
hij zelf het nogal waarschijnlijk vond
door de Christelijk-historischen iets min
der eminent leidsman geacht te worden
dan door de -Ned. en OraDJemannen, en
alle geestdrift voor de aanvaarding van
het leiderschap in de Kamer hem vol
strekt ontbrak, mochten de
anti-revolutionairen van Vlaardingen toch zeker
niet van smaadheid aandoen" spreken, nu
de Christelijk-historischen er zich van
onthouden wilden, den grooten politicus
in zijn studiën te bemoeilijken".
Daarom had o. i. de motie zou zij
waar zijn geheel anders moeten zijn
geformuleerd, b.v. in dezer voege:
De Anti-rev. kiesv. N. en O." te
Vlaardingen ietwat nijdig, omdat niet
zij, maar de Christ.-histonschen bij deze
verkiezing de lakens hebben uitgedeeld;
zich te diep gegriefd gevoelende door
de smaadheid haar clubje aangedaan;
spreekt het bij dezen uit, dat deze voor
haar mislukte verkiezing, trots alle ker
kelijk heil, haar verder niet kan bom
men .... en gaat over tot de orde van
den dag ? d. w. z. tot het zeer
devotelijk lezen van eenige kapitteltjes over
de liefde tot de broederen", over de
zelfverloochening, en over de bevordering
van den vrede op aarde, als de vrucht
van het mede door hare inspanning steeds
meer naderende koninkrijk Gods."
D. K.
Inconstitutioneel.
In het nummer van 22 Sept. schreven
wij een artikel: Ten derden male'", waarin
wij ten opzichte van het huidig Ministerie
tot deze slotsom kwamen:
Gij, die daar niet behoort te zitten,
ten derden male zijt gij in-constitutionèel.
Door uw optreden, zonder vasten grond
onder de voeten, met een grondwetsher
ziening over rier jaar; door uw weder
zitting nemen, na de Staal-historie, die
gij tot een komedie hebt gemaakt; en
thans nogeens door uw aankondiging van
een halve grondwetsherziening, te bedis
selen onder de voogdij der kerkelijken!,
hebt gij meer dan eenige andere macht
medegewerkt tot de hergeboorte uwer
tegenpartij; en zult gij daartoe blijven
medewerken tot het uur slaat van uw
smadelijken val."
Naar aanleiding van onze beschou
wingen gaf De Standaard ons het vol
gende lesje:
De, Amsterdammer merkt op, dat de
constitutioneele vloer onder het huidig
Kabinet door de provinciale stembus is
weggebroken, en dat alzoo dit Kabinet,
om constitutioneel te blijven, moet af
treden.
Nu geven we toe, dat in Engeland zoo
de loop van zaken zou zijn. Want, hoe
ook beschouwd, het Kabinet mist thans
de zekerheid, dat deze Kamermeerderheid
de uitdrukking van het gevoelen van het
kiezerskorps is.
Toch is o. i. de stelling, die hiermee
is opgezet, niet juist.
De constitutioneele vloer is van onder
dit Kabinet niet weggebroken, maar is
er nooit onder geweest. Dit Kabinet
heeft nooit op een constitutioneelen vloer,
maar hoogstens op een constitutioneel rak
gestaan. Een behoorlijk in elkaar geha
merde eenheid had het nooit. Het stond
aldoor op losae planken.
En dit zoo zijnde, valt het niet in te
zien, waarom het op dit rak niet zou
blijven staan. Het wiebelt wel, en er
zijn wel reeds twee ministers tusschen
door gevallen.
Maar een rak, dat de heeren twee volle
jaren droeg, kan nog zeer wel voor twee
volgende jaren, dienst doen.
In Engeland kent men geen vaste
legislatieve periode.
Ten onzent wel."
Deze verzameling van praatjes voor
de vaak, om dan toch maar den schijn
te hebben van ook wel een duit in 't
zakje te kunnen gooien is wat al te
onbeduidend.
Wij hebben immers geenszins beweerd,
dat voor dit kabinet de constitutioneele
vloer" eerst door de provinciale stem
bus is weggebroken" en dat dit om con
stitutioneel te blijven (sic) moet aftreden.
Nietwaar, het was volgens ons
inconstitutioneel van zijn geboorte af hoe
zou het dan nu door af te treden con
stitutioneel kunnen blij ren 'l!
Over Engeland hebben wij het
ganschelijk niet gehad; wij hebben uitslui
tend gevraagd naar wat constitutioneel
moest heeten in Nederland en door
de bepaling van den duur der zitting
wordt het constitutioneele volstrekt niet
beheerscht. Tot dit constitutioneele reke
nen wij, dat een ministerie behoort af
te treden, zoodra het weet de meerder
heid in den lande verloren te hebben.
Toch wil de Standaard het doen voor
komen, alsof de stelling, hiermee opgezet,
niet juist ware, daar men in Engeland
geen vaste legislatieve periode kent,
ten onzent wel". Maar zij weet natuurlijk
evengoed als wij, dat de vaste" legis
latieve periode ten onzent alleen rast is,
zoolang parlement en ministerie op vasten
bodem staan!
Dan krijgen we nog een beeldspraak
van een opgebroken vloer, en van een
rak, een wiebelend rak van losse planken,
met deze veel beteekenende conclusie:
een rak, dat de heeren twee volle jaren
droeg kan nog zeer wel voor twee vol
gende jaren dienst doen".
Ook over het kunnen aanblijven nog
twee jaar, hebben wij geen woord ge
sproken; wij schreven alleen over het
onbehoorlijke van zulk een aanvaarden
en behouden der portefeuilles. Wij hadden
het over karakter, en noemden daarbij
Thorbecke's belangeloosheid en wils
kracht, diens waarheidszin en hoog beleid;
wij noemden lafhartigheid, slapheid en
zwakheid; wij getuigden van de negen
ridders der droeve figuur, wien het
nog zal lusten eenige maanden te
pronk te staan, als zoovele parodiën op
heusche Excellenties Hoeveel maan
den dit zijn kunnen? Misschien wel
vier-en-twintig maar dat zal dan toch
alleen mogelijk zijn, zoo de raadslieden
der Kroon het niet beneden hun en
hunner partij's waardigheid achten, als
een hond aan de ketting achter de ker
kelijken aan te loopen ... en door vooral
niet te blaften tegen de bazen; want
zoodra het dier ook maar even ongehoor
zaam zou durven wezen of te keer zou
willen gaan, kan het van een pak ransel
zeker zijn.
Jawel... 't zóó nog een poosje te
kunnen uithouden ... wie betwijfelt het
van dit kabinet ?
Ondertusschen ... gevoelen wij eenige
geneigdheid de uitdrukking van zooeven:
praatjes voor de vaak" en een duit in
't zakje gooien" terug te nemen. De
vraag rijst nl., of dit heele betoogje niet
tot diepsten zin heeft, het aanblijven van
het Kabinet nog wat te verdedigen, van
kerkelijk standpunt. Men kan deze dienst
knechten voorloopig niet missen. Een
bemoedigend woordje is dus van pas.
Zit er van dien aard niet iets achter
men moet al bijzonder veel lust hebben
iemand tegen te spreken om het zóó
te doen! D. K.
Binnen enkele dagen zal verschijnen
het lang verwachte werk van dr. A. Kuyper,
Om de Oude Wereldzee".?Wij hebben hei
voorrecht verkregen thans reeds aan onze
lezers eenige bladzijden uit dat werk Ie
kunnen aanbieden, en wal: betreffende
het bezoek van dr. Kuyper aan den Koning
en de Koningin van Rumenië.
Men zou het, bij persoonlijke ont
moeting, den eenvoudigen, nuchteren
man niet aanzeggen, dat zoo
ongemeene energie, niet enkel bij zijn op
treden, maar heel zijn bewind door, van
hem is uitgegaan. Toen mij in October
1905 de hooge eer te beurt viel, in zijn
studeervertrek te worden binnengeleid,
trof mij aanstonds de volstrekte afwezig
heid van alle hoogheid. Zonder den
minsten schijn van het nederbuigende,
knoopte hij op de innemendste wijze een
onderhoudend gesprek aan. Zelfs van.
diplomatieke voorzichtigheid was geen
sprake. Hij gaf zich gelijk hij was, rood,.
open ea zonder terughouding. Men voelde
dat men met een man van hoogen
ernstte doen had. Zijn oogopslag verried
den denker, die te zeer vervuld is met
den ernst van zijn hooge roeping, om
kracht in schijnvertoon te zoeken. Dat
hij Duitsch 'sprak, deed den Hehenzpllern
nog sterker in hem uitkomen. *
Energiestond in eiken trek vsn zijn gelaat
telezen, en toen hij mij na de luneheon
rondleidde icüde zaal, waar de troph'eeëu
uit den Türkschen oorlog hingen,' be
greep men aan de kalmte, waarop hij
mij op de zegeteekenen wees, hoe hij
de man was geweest, die Plewha had
doen vallen. En toch, ook het Fransche
bloed sprak, het Duitsche altijd
eenigszins stijve was door Fransche soepelheid
getemperd, en zelden heb ik een man
van hoogen stand ontmoet, in wien de
Duitsche soliditeit zoo gelukkig met de
Fransche gemakkelijkheid yereenigd w*as.
Hij was, tóen ik ter audiëntie bij hfem
werd toegelaten, 66 jaar .oud, maar .ver
toonde nog volle mannelijke kracht. V-an
de krankheid die hem kort daarna aan
tastte, viel nog geen spoor op het krach
tige, gezonde gelaat te ontdekken. Van
zijn vader, Carel Anten, eens President
minister in Pruisen, had hij het door
dringende verstand en den diplomatieken
aanleg, van zijn moeder, prinses Josephine
van Baden, zijn vrome natuur geërfd.
Zijn scherp geteekend profil toont af
wezigheid van overheersehende zinliike
neiging, en tegelijk zijn gereedheid van
geest om op' 't eigen oogenblik te be
slissen en te handelen. In zijn gesprekken
verraadt hij V esprit, du moment, een geest
die nooit verlegen is, en zijn werkkracht
overtrof die van al zijn ministers. 'Hij
sprak vrij-uit, men had iets, men ad
veel aan zijn conversatie. Het waren
geen plichtplegingen, maar het
waaleenman die zich uitsprak, en een man,, die
niet dan door bange stormen eindelijk
de veilige haven bereikt had.
Nog verleidelijker was de ontmoeting
met Carmen Sylva, naast wie ik de'eer
had aan de luncheon plaats te mogen
nemen, en met wie ik een vol uur ia
de meest icteressante gesprekken ver
wikkeld was. Op 15 November 1869,
ruim drie jaar na zijn troonsbeklimming-,
trad Vorst Carol, gelijk hij in Rumeni
heet, met prinses Elizabeth von Wied
te Neuwied in het huwelijk. De prinses
was protestantsch, en haar prediker Dr.
Lohmann zegende den echt in. Terstond
reisden de jonggehuwden over Weenen,
naar Bucharest, waar reeds op 24 Novem
ber de joyeuse entree plaats had, nog;
dien eigen dag gevolgd door een Te Deum
in de prachtige cathedraal. Nog dien
avond schreef de Vorstin aan aartshertog;
Albert: Maintenant je n'ai qu'un seul
désir, c'est qu'a l'heure de ma mort tous
les pauvres suivent mon cerceuil"; een»
koninklijk woord, waarin het stempel
gezet werd op de hooge opvatting" van
haar levenstaak. 29 December 1843 ge
boren, was de Vorstin, toen ik bij haar
werd toegelaten, 62 jaar oud, maar juist
die hooge jaren gaven haar de meest
voltooide uitdrukking van vorstelijke
sereniteit, van gerijpte en nog krachtige
vrouwelijke schoonheid, en tegelijk van
zeldzaam hooge voornaamheid, in smel
tende zachtheid schitterend. Het incessif.
patuit Eegina is zoo op iemand, op
Carmen Sylva van toepassing. Haar
hooge statuur, haar vaste en toch zoo
in-zachte blik, haar geruischlooze gang,
en het melodieuze van haar stem wed
ijveren om de diepste impressie van
haar geheel eenige verschijning achter
te laten. Heil den koning, die zulk een
prinses in zijn paleis mocht binnenleiden,
en heil het volk dat zulk een Koningin,
bezitten mag.
Ook onder ons kent men haar. Haar
moeder was een Nassausche. Door de
dochter van prins Frederik is het Huis
Von Wied ook aan onze dynastie ver
want. En ook herinnert men zich, hoe
Carmen Sylva eerst te Scheveningen,
later te Amsterdam bij Dr. Mezger, en
nog later te Domburg zich lange maan
den ophield, om genezing te zoeken van
een paralysie, die haar had aangetast.
Die paralysie was niet het eenige lij den,
dat deze hooge vrouwe trof. Er kan
gezegd, dat het lijden haar 't leven door
verzeld heeft, en dat zij juist in haar
worsteling met het mysterie des lijdens
zich zoo hoog heeft opgericht. In het
Huis Von Wied was hooge geestelijke
ontwikkeling een erfgoed. De oude regen
tes Prinses Marie Louisa Wilhelmina
was dichteres en musicienne. Van haar
heette het: l'aieule nous a laisséen
depot sa lyre," en Cannen Sylva's vader,
Prins Herman, was niet alleen een keurigr
schilder, maar ook ernstig wijsgeer en