De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 13 oktober pagina 7

13 oktober 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1581 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. J. C. K. KUSKENBEKG, Alkmaar, No. 97 der verkooping van C, F. Roos & Co. WIIXEM BOBLOFS, Zomer, No. 145 der verkooping van C. F. Roos & Co. ?dienste nu sluimert, maar dan in het licht mocht opstaan. Ook deze zy'n voor Pulchri en voor Arti misschien het gemakkelijkst, vooral tegenwoordig daar langzamerhand de macht der monopolisten kunsthandelaars die heersenen over de Weissenbruch's etc moet slinken daar de werken van uit ban handen gaan in die van particulieren. Gelukkig, want het is een van de grootste kwalen (en het ia een reëel bestaande) dat in kunst een kunst handelaar, de macht is gegeven zooveel werk ?van den geest tijdelijk te beheerschen. Er is natuurlijk gjeen wet mogelijk om in zulke din gen te dwingen (zooals wel eens mogelijk is voor den kansteigendom en het recht van reproductie) maareen aaneengesloten publiek overtuigd van het recht van den kunstenaar op de hem toegeleiden roem ware beter dan een wet, en van scherper dwang. Een enkele opmerking nog over den katalogus. De voorrede is een wei-willend woord van een geestdriftvollen leerling, maar het mist kritische kracht. De schilderijen zijn in perioden verdeeld. De plaatsen van ontstaan ?llllllllllllMMIIIIIIIIMItllMIIMIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIHIHMIMIIimilllllllHIIIII f illüffi Yufl i. Een schilderij uit den tijd der -Renaissance (de periode der vrije, stoute, geesten) was een kennen en was een kunnen. Er zijn tegenwoordig een aantal jonge schilders die met zoete min achting denken (zoo ze er niet over spreken) over de regeis der doanriehtkunde; er zijn er eveneens te veel die d'anatomie slordig" be handelen ; die bezinning iets rekenen dat niet tot den kunstenaar hoort. Het zjjn die, welke van hun onkunde een roem denken te maken, maar die dit vergeten dat geest niet een echenner van schoonheid is, maar een helper, een mee-bonwer, een timmerman ea 'n leidekker, werkend om de ramen en aan den spits, tot den hoogsten spits toe. Dezejonge schilders en hun werk kan niets zijn dan een stroo-ruartje, iets dat even flakkert want het niet eeren van deze dingen is ten slotte «en besvijs van armlijke persoonlijkheid. Ik wil geen namen noemen van hen die tegen deze dingen ingingen en juist en de ontleedkunde, studie der epieren en der botten voorwerpen waren van hoe hartstochteljjken ijver want ieder dien 'k een schilder noem was dit arbeid van dag en dag- uur. Deze dingen die ik noemde, de studie daarvan, scennen de bezinning in een schildery gemaakt door een kunstenaar. Er zjjn natuurlijk nog een aantal lieden die even eens een studie maken van de bouw van het lichaam, van de wetten der perspectief maar over deze heb ik het nooit in deze kritieken. Ze staan aan een andere zijde van het levende, waarheen ik hierin nu nooit wend. Ze maken nooit van wat ze weten, een element, een onderdeel, een componente, iiiiiiMiiiiimiiMiMiMiitiMiimimiiiiiimiiiniii etc. zijn aangegeven. Er is iets eenvoudigs echter bij dezen beter dan gewoonlijk zijnden katalogus weggelaten. Voor een Tentoonstel ling als deze is er altijd zooveel tijd wel dat wat meer werk aan zoo'n boekje besteed kan worden. En daarom hadden (zoo als de Botterdamsche Kunstkring dat doet) by ieder werk nog de doodeenvoudige opgave van grootte, en waar gesigneerd etc. (zooa's in iedren voldoenden katologus) kunnen worden toegevoegd. Deze dingen beduiden na een klein beetje werk. Later zijn er lieden wier eenige werk deze kleine dingen zijn en daar door met een dk air van gewicht rondwandelen. Deze dingen die thans slecht wat werks zijn verhinderen later veel opgeblazenheid omdat ze dan den werkelijken kunstkritikus gelegen heid geven, om ze volgend, het verhaal van den geest van den kunstenaar te beschrijven, die gewoonlijk is als een veel stygende en veel vallende lijn, met hoogte punten en met minima erin van gevoel en van kunnen. De kunsthistoricus kan dan achter de deur blijven; hij heeft weinig te maken met de van een uiting van kunst, vaneen uiting van schoonheid. Er is echter een reden te noemen dat de jongelieden, die ik niet prees, zoo spreken. Het is in deze dingen zaak niet verder te gaan dan wat gevoel genoemd wordt ver dragen kan. En immer wellend en meer weidsch geroel kan van deze dingen niet te veel krijgen en zal toch altijd, dat stroomende van het leven behouden dat ook in schilderyen het begin van het werk is. Een klein talent (het ia daarmee echter gedefi nieerd als niet belangrijk in de historie der schilderkunst) woidt wel eens platgedrukt door zulke weten en doet den kijker daar door niet meer aan, als een kunstwerk be hoort. De harmonie in de persoon is verstoord geworden de gevolgen zijn zichtbaar; het doet geen liefde meer ontstaan. Er is een tweede reden waarom in de Renaissance eeu kennen meer vereischt werd. Het impressionisme in Holland heeft zich, in den laatsten tijd zeer dikwijls ge-uit, in het landschap, en in het eenvoudig geconstrueerd landschap. Het had dikwijls weinig pers pectief noodig, en vond deze daarenboven als gegeven al, in het landschap der voorgangers dat de na-komers" na-bootsen. Ze namen een ongevoelde moeilijkheid gemakkelijk over. De Italiaansche Renaissance, de geest dier schil ders uitte zich meer in composities. Het combineerend talent moest grooter zijn en om. de natuurlijkheid (het is zooals menschen zien uithoofde van hun menschelijkheid) te behouden, moest in deze rangschikkingen en deze ordeningen, deze lichamen gegeven in moeilijke standen, dit half (zoo genoemd) gephantaseerd landschap dat achter een por tret gemaakt werd hadden de makers meer Internationale aatwoorfl-eonBon. Op het Postcongrês te Korne, in de maanden April en Mei 1906, is o. a. besloten tot aan maak en verkrjjgbaarstelling aan- alle Post kantoren in de landen, behoorende tot de algemeene Post-Unie, van antwoord coupons. Den eersten Oktober 1.1. zijn deze coupons ook in ons land aan ieder postkantoor verkrijgbaar gesteld tegen den pry's van 14 cents. Wie dus naar een land, aangesloten bij de post-unie, in een brief betaling wil insluiten voor den postzegel te hechten op den te verwachten brief-van-antwoord, kan zich van een Internationale antwoord-coupon voorzien, die hij echter aan het Postkantoor moet laten afstempelen, wil deze geldig zijn. De ontfanger van de coupon kan die in zijn land aan elk postkantoor tegen een buitenlandschen postzegel inruilen. De duur dezer coupons is onbepaald. De coupons voor de verschillende landen zy'n te Bern gedrukt. conversatiën van geest tot geest .... Ik vermeld deze tekortkoming in den katalogus omdat die gemakkelijk is te voor komen zoo ze aangewezen wordt, en omdat ik werkelijk het vertrouwen heb dat een Weissenbruck en een Gabriël en een Bosboom tentoonstelling enz. zullen volgen want er is tegenwoordig buitengemeen veel zwetsen over kunst, en wanhopig veel juffrouwen wauwelen mee, en wauwelen na, maar er is tevens in Holland ook een echte zucht tot zien en ziende ontroerd worden, en ont roerd zy'nd uitschouwen op nieuwer diepten van zichzelf. * * * Deze Roelofatentoonstellin? begint met No. 3, een landschap met zittend figuurtje onder een boom ged. 1835, dusop 13-jarigen leeftijd. Het is no. l van de periode 1835?1849 (volgens een notitie in den katalogus ging hij in 1848 naar Brussel). No. 3 ia een potloodteekenins;; het ia natuurlijkerwijze een on handig dingske, evenals no. 3a uit 1836 een landhuieje met een open hek er voor, daar in die opening een hond; by een stal rechts op de teekening een groep van drie figuren. Het is als no. 3. Eigenaardig is de school uit 1839. Het is een meester zittend aan een tafel tegenover het licht, in rooden lijfrok. Een 3 tal leerlingen zit aan de tafel. Achter ze staat een rood kamerachut. Rechte meer naar de diepte een tafel waar rond kinderen aan 't harre warren zijn, rechts vooraan een hond. Het is een der vele scholen" etc. die om niet te ver te gaan, ten slotte van de 17e eeuw afkomen. Uit 1841 is een Den te Wolf hezen ; uit 1841 eveneens de Molen te Bravoort bij Amersfoort, met allerlei notities er rond over de kleuren, schools, maar niet slecht geteekend. In de Den kunt ge, zoo ge u later werk daarbij herinnert, wat over eenkomstige grootheid vinden De studie van Rolandseck van af den Drachenfels gezien, is van geen belang en zit raar in malkander, terwijl de kleuren loodachtig zijn. Het is nog al verf. In de Fantaisie (1846) op les Voix Intérieures van Victor Hugo is meer overeenkomst te vinden lUltillllMttllllllllltllllllllltttllllUUIIIII wetens noodig, want, zoolang iets is een schilderij en niet is in den goeden zin, een wandschildering (of een daarmee analoog geval) moet, zo i eigcht de drang van ons leven het, het gephantaseerd landschap even zeer wijken" als het zoogenaamd niet gephantaseerde; moet een lichaam gezien in een toestand niet voorkomend dan in de combi natie waarin het noodig wierd, toch zoo gezien zijn dat mocht dien toestand op andre wijze gerealiseerd worden, ze juist zoo zou zijn als ze op het werk gegeven werd, dus moet de perspectief van den gephantaseerden stand juist zijn, nuchterlijk juist en er is veler lei perspectief, en er is velerlei wetenschap daarvoor noodig. Daarenboven zijn er nog zaken die ik hier niet behandelen zal maar die zuiver met de schoonheid te maken hebben en waardoor sommige fouten zoo etorend werken op den langtoe-zienden beschouwer. Een schilderij uit den tyd der Renaissance was niet alleen een kennen (we weten meer nu?) het was een kunnen. De ambachtelijke kant (maar is dat zoo wel te noemen ?) werd aiet zoo nonchalant behandeld als nu. Er werd gepoogd zoo gaaf mogelijk het gegeven te maken. Bij aanduidingen bleef 't niet. De geest was (oen meer geschoold. De grootere geesten hadden zich weer aan de tucht der kunst onderworpen. De geeat werd in iedere richting beweeglijk gemaakt, en daardoor zag hij zijn verbeeldingen scherper, en wilde hij ze voller gerealiseerd; hij had het geluk /?e groot te zien. Noodig is dat het nu worde zoo als toen het was : Een schil deiij: bezonnen schoonheid (lang de aandacht behoudend), een kennen en eeii kunnen, beide helpers van 't Schoon, en als elementen erin te geven. PLASSCHAERT. Voor ie W te Utrecht. De werken der heeren P. Cornelis de Moor en H. A. van Daalhoff, thans ten toon ge steld in Voor de Kunst," hebben het even zeer nagelaten ons gemoed te vermeesteren door grandiositeit, als zij de ontroering door stille en scherpe schoonheid hebbeu gehou den buiten onzen geest. Wij ge f en de voorkeur aan het werk van Van Daalhotf, niettegenstaande de Moor vaak blijk geeft van grooter technisch vermogen, omdat er in van Daalhotl's werk de zin voor het bij uiterlijken eenvoud innerlijk bizondere leeft, terwijl de Moor meer arbeidt in de rich ting der hartstochtelijke bewogenheid en wijdsche symboliek. Het matte dat de kunst van Van Daalhoff doet lijden, blijkt uit de weinige nuancen van het licht, dat in de verschillende doeken schynt. Het licht is maar n licht, n zwak, gesluierd licht, dat met dezelfde ge latenheid zich aanbiedt, hetzij een gloeiende zomermiddag, hetzij een droomerige avond stond om uitbeelding vraagt. Het is niet aldus, dat de uitgebeelde voorwerpen worden gedwongen zich met een, den schilder eigen, licht te zien overtogen, maar de dingen blij ven zichzelf, en een lichtexpressie die slechts bij enkele, zwakker getinte, motieven behoort, gelukt het niet tot genoegzame macht aan te groeien als het motief feller gloed eiecht. De groote, opeens veel krachtiger, schilderij In gouden zonnegloed" beschaamt onze voor gaande opmerking. Maar niet alleen dat het licht hier l vender, en van iets heerlijke doordrongen is, ook de teekening treft, (als bijvoorbeeld derboomen) is, vooral naast het groene huisje, zijn buurman veel breeder en volkomer. Dit groene huisje, met stijf, stemmig profiel, is op een af stand gezien, wel aardig, maar, gelet op den stijven aard van het gegeven, toch te be krompen en gefatsoeneerd. Van Daalhoff hindert nergens. Wij dragen een leven van zachte, stille kleuren in onze herinnering, bij het denken aan een wand, die met deze verzameling kleine doeken geens zins prijkt, maar eer zich vindt befloerst. Erkennen wij echter de poging van den schilder, om zeer ver in ons aanwezige, ongemeene gewaarwordingen door een hem eigene wijze van zien der dingen aan te duiden, (bijv. in Hermitage1') '? waardoor hij een meerdere in geestelijken stand wordt van zijn broeder de Moor met diens gedachte symboliek, dan vergezelt ons aanstonds het smartelijk besef zijner huidige onmacht in verhouding tot het bizondere van zijn slreven. De Moor heeft in sommige kleinere stukken in de middenzaal, een mooie, aaiige, grijze kleur, en stelde in het acbterzaaltje frisch aardig klein werk ten taon. De schilderijen in den trant van Paradijs" en Verzoeking van den Heiligen Antonius", die door veel slankheid van lijnen, door de als in het doek gelegde kleuren, die door den rijkdom der voorstellingen met groote pracht j moeten worden bekleed, miaten in ons, be schouwers, haar doel. Hier kwijnde matheid evenzeer, en bleek noodlottiger, door de grootschheid van het ondernemen. Het precievuch karakter van Paradijs", waar Adam en Eva worden omgeven door een kring dieren van velerlei aard, zou, bij voor beeld, veel echter geweest zyn, indien de koppen der dieren hadden gesproken, en de schade van Satans appel, die hij boven Eva naar voren buigend, haar reikt, hetzij in schranderheid van beesten-oogen, hetzij in een bespottelijke, senile zoetheid der beestenphysionomieën, ware aangekondigd. Zoo roept de onbeholpen voorstelling der zwart-gepij-de, gekroonde vrouw, die stijf staat te wachten, als assisteerde zij bij de operatie, die zoo'n verzoeking is, in het Tafereel der rerzoeking van den Heiligen Antonius, onsen lachlust eenigszins op, terwijl daartegen de vele groen heid van kleur geenszins kalmeerend werkt. De groote grijze stukken in de voorzaal en bij de trap beproeven door hun jammerlijk aspect den vredelievendsten beschouwer. Vooral een stuk getiteld Aan het Strand", waar 3 vrouwen, als neêrgehanijen, bij een grijs zeewater zijn uitgebeeld. Verre van het langoureuze Jiggen van drie meisjes aan den stroom, lijkt hier het avontuur van drie zakken uitgebeeld, waar poppenkoppen uit rijzen, en die daar in die eenzaamheid zoo maar zijn blijven staan. Zonder merg ig ook de slappe akelige schil derij Graflegging", met verre, klagelijke reminiscensen aan den ouden laraëls, een groot bleek stuk. In Ahasverns" trof ons de kop van den zwerveling wel, maar het paers, dat zich in de nabijheid der glctschers heeft opgehoopt, schrynde, terwijl door de tegenstelling van het precies-geteekende huisje in de diepte en al het tragisch-bedoelde van den rouwen, wanhopigen zwerver, en der bergen en gletecher vreeselijkheid, de ab surditeit aan het grootgche zijn taak belette. Naar ons voorkomt is de samenscholing der Heeren de Moor en van Daalhofl' niet gelukkig te noemen, omdat het verschillende kunstenaars zyn, met, haast tegengestelde, neigingen. En wat ons van deze tentoonstel ling zal bij-blijven ? wij hadden er meer genot gezocht, indien wij van dezelfde plaatsen, door deze doeken thans behangen, niet reeds zoovele schoonheid hadden ont vangen, van nieuwe zoowel als oude kunst. R, A. met later werk in zoover dat in dit land schap : Links een boomgroep, meer in het midden de fontein, onder een in evenwijdige repen gegeven lucht een gevoel voor groote verhoudingen zit, en de kleur warm is. In de Veerpont (een aquarel uit 1848) zijn goede gedeeltes. Het stuk stad met de toren op den achtergrond is zwak, onjuist in de kleur van het geheel (geworden ?) maar het linksch voorste gedeelte met eendjes is goed en rechts de veerpont met de figuurtjes geob serveerd en gegeven met een gevoel voor het typische. Uit de zelfde periode zijn nog een landschap met visschers (niet belangrijk) en het groote schildery uit 49 Aan de Drink plaats. Het is een traditioneel gegegen, maar niet klein gezien. Er is te veel los détail in, dat niet genoeg samenhangt, of beter ge schreven, niet genoeg komt uit het geheel, maar zich te onafhankelijk gebaart daarin. De dieren zijn volgens de opgave door Robbers. Deze periode is de tijd van jeugd nog, en wel de onbehouwenheden of hard heden daarvan. PLASSCHAERT. Herzitie Neue Erziehungsideale von <3eh. Rivth Prof. Dr. Wilh. Müneh. Er zijn nu ongeveer vijf-en-tw_intig jaren verloopen sedert ondergeteekende i n di tzelfde Weekblad, in K tg en Haard, in De Gids, in zijn boekje Tiraillvwsvuur uit een paedagogi-ich en leUerkundi-j kamp en in het met den Amsterdamsehen paedagoog H. G-. Roodhuyzen uitgegeven tijdschrift Olyitipia, pleitte voor zekere door hem wenschelijk geachte hervormingen in opvoeding en onderwys; pleitte voor de rechten van een gezond lichaam, voor die van lichaams oefening, spel in de open lucht, ge zonde sport"; doch niet minder voor de rechten van het gemoedsleven, van de ver beelding ; voor de noodzakelijkheid van het leeren willen", voor de meerdere aan kweeking van religie". Zijn stem is niet geweest die eens roependen in de woestijn"; integendeel, er is weerklank gekomen. Warme instemming van medici en philosophen ; scherpe kritiek van onderwijszaaEBen, heftige bestrijding van ouderwetsche schoolmannen. Men was zooals zoo vaak in een nuchter gestemd land als Nederland reeds het geval is ge weest en misschien niet ongelukkig en ten onrechte bevreesd voor overdrijving", niet erkennende, dat men zelf het formalisme en doctrinaire in onderwijs- en opvoedings methoden sterk had overdreven en zich in een zoeten degelijkheidsroes had ingewiegeld door het voortdurend neuriën der profetisch" genoemde spreuk kennis is macht". Dikwijls, schrijver moet het eerlijk erkennen heb ik mij ongerust gemaakt over al te geestdriftige en zelotische geest verwanten, in 't bijzonder op 't gebied van sport". Ik acht nog altijd de waarde eener gegezonde sport moeielijk te overschatten en ik geloof nog steeds in de enorme opvoe dende kracht daarvan (ons ten alle tijde duidelijk in de wereldbesturende enkoloniseerende kracht van het Kngelsche volk!) maar... ik kan niet ontveinzen : er was en is gevaar voor... overdrijving en die over drijving is,helaas! niet uitgebleven, inden vorm van eindelooze matches", ziekelijke mode-wedstrijden, sport-Schvrindel!" en schadelijke gewiehtigdoenerij van wat altijd spel" had moeten en zal blijven en ... weer worden. Ja, we hebben in een k wart-eeuw al weer heel wat zien veranderen, pok op het gebied van onderwijs en oproeping. Het alleen zaligmakende dogma der neutrale staats school" is ... een overwonnen standpunt" geworden, althans naar luid der spraak makende gemeente en der publieke opinie." Het middelbaar" onderwijs is door inwendige evolutie eenigszins andere banen ingetreden en men heeft daarbij door het gezond verstand van de ermeó belaste paedagogen zelf, afgezien van het officieel wets-programma en de daardoor ten onrechte aanvankelijk gehuldigde veelweterij. Men begint de rechten en plichten van het reëele en praktische leven te erkennen en diens volgen te doceeren". Misschien krijgen we over een tien- en anders over nog eens 25 jaren wel eens een herziening der wet op het Middelbaar Onderwijs. Doch hoe dit zij: niet speciaal aan lager-, niet in 't bijzonder aan middelbaar-, ook niet aan gymnasiaal onder wijs denk ik thans:

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl