Historisch Archief 1877-1940
.H*. 1582
DE AMSTERDAMMER
A°. 1907.
WEEKBLAD
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAREKBORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65
Yoor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, . . ^;:* . » * mail, 10.
A&oadarujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/»
Zondag 20 October.
Advertenliën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . .... f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De
begroeting van het departement van oorlog
over 1908, J. Een keizerlijk bezoek, door
d. K. Keisbrieven van E van Deyssel, II.
KUNST EN LETTEREN: Dr. F. van Eeden's
dwaling door P. B. Westerdyk.
BOEKBEOORDEELINQ. Friese kunst, door dr. J. B.
Schepers. VOOR DAMES: De moeder en het
kind in het donkerst Liverpool, door M. E.
Edwards-Noest. INGEZONDEN. AL
LERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR,
door E. Heimana. Isaac Gosschalk, f, met
port. en afb. Etsen van Whistler, door
W. Steenhoff. Witsen, door W. 8. Kunst
aan allen, door Plaaschaert. De Belgische
afdeeling der tentoonstelling van ambachts
werktuigen in het Paleis voor Volksvlijt, door
T. Landré. Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Jacques Hartogh, met
portret. Herziene opvoedings-idealen, II,
(slot), door J. A. Bientjes. Twee
spotdichters, I, door Corn. J. Gimpel.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
d. Alex. J. Hendrix en V. d. S. SCHETSJE.
DAMRUBRIEK. - SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
immmflIlflJMIIIllJflIlllfllIllllllflIJ/lllimniHimilllllHlimmiflflIlIjm
De begroeting voor het departe
ment van oorlog over 1908.
l.
Van verschillende zijden werd de ver
wachting gekoeterd, dat het eindcijfer
der begrooting van het departement van
oorlog over 1908 belangrijk lager zoude
wezen dan over vorige jaren. Aanleiding
tot deze verwachting gaf de Minister
van Financiën verleden jaar door ver
mindering van militaire uitgaven in uit
zicht te stellen, 1) terwijl de Minister
van Oorlog in de memorie van toelich
ting bij de begrooting aankondigt, dat
in het aanstaande jaar de veel besproken
maatregelen omtrent het blijvend gedeelte
waarmede belangrijke besparing ge
paard zou gaan in toepassing gebracht
zullen worden.
Helaas moesten beide genoemde
ministers al dadelijk de te dezer zake
opgewekte illusie benemen. Bijna ieder
onderdeel der begroeting immers levert
het bewijs dat er niet alleen geen sprake
is van blijvende bezuiniging, integendeel,
in de eerste jaren zullen belangrijk hooger
uitgaven te wachten staan.
En wat aangaat de besparing, welke
een gevolg kon zijn van de vermindering
van het blijvend gedeelte, teekent de
Minister van Financiën, in de nota van
September 1907 het volgende aan :
Het bedrag, dat overigens de begroo
ting voor oorlog voor 1908 lager zoude
kunnen zijn dan de bij de wet van
13 Juli 11. voor 1907 vastgestelde, omdat
bij de samenstelling van het standpunt
is uitgegaan, dat het aanhangige wets
ontwerp, waarbij omtrent het blijvend
gedeelte zal zijn te beslissen, zal worden
aangenomen, wordt hoofdzakelijk ge
quivaleerd 2) door de noodzakelijke verhoo
gingen van verschillende posten wegens
pensioen, grootere legersterkte in 1908
en stijging der prijzen van verschillende
benoodigdheden."
Het is weder het oude liedje, besparen
of liever lager stellen van enkele posten,
maar de vrij gevallen bedragen dadelijk
aanwenden tot verhooging van andere
artikelen.
Het eindcijfer der be
grooting voor 1908 beloopt f 27.539.575
Voor 1907 werd toege
staan ....... . 26.622.755 3)
Verschil .... ? 916.820
Voor een meer juist inzicht worden
hier nog de volgende cijfers verstrekt :
De Staats ontvangsten beliepen:
In 1887 . . . f 122.456.355
1906 . . . 181.489.778.
De Staats uitgaven bedroegen :
In 1887 . ' . . ? 122.456.355
1906 . . . 179.138.440.
De militaire uitgaven stegen:
In 1887 ? f H-874363
^ 19Q6 _ ^ 17.550.188.
Marine
marine
Oorloz
Uorlog
1887 ' /"20.241.577
1906 . 27.151.933.
En was nu met deze belangrijke stij
ging van uitgaven in de laatste 20 jaren
msar een afdoende regeling verkregen,
dan zou zeer zeker een ieder gaarne
geneigd zijn daarin te berusten. Het
tegendeel is intusschen waar. Het leger
is nog steeds niet georganiseerd zooals
de wet van 1901 zulks heeft gewild.
Men denke in deze slechts aan de in
stelling van de Landstorm, door den
minister Eland den hoeksteen van de
nieuwe legerorganisatie genoemd.
Bovendien dient gewezen op het nog
steeds ontbreken aan de organisatie van
afdeelingen veld-artillerie en huzaren.
Het ergste in deze is intusschen dat
Samen 160.
het leger in al zijn geledingen zeer in
compleet is. Kortheidshalve bepalen we
ons tot de vermelding van het volgende:
Op l Juli 1907 ontbraken:
a. Officieren.
Bij de infanterie . . 56
cavalerie . .10
artillerie . .73
administratie. 11
den geneeskundi
gen dienst. . .10
Het bij de Landweer ontbrekende aan
tal officieren vindt men in de begrooting
niet vermeld; wel wordt echter
aangeteekend dat er ?60.000 meer noodigzou
zijn over 1908, indien het officierskorps
van dit onderdeel der landmacht com
pleet was.
b. Vrijwilligers (soldaten.)
Bij de infanterie . . . 1528
cavalerie. . . . 526
artillerie. . . . 1174
genietroepcn . . 889
Van l Juli 1906 tot l Juli 1907 ging het
aantal vrijwilligers terug met 747 maa.
c. Kader, enz.
Sergeanten of wachtmeester . 142 4)
Korporaals of brigadiers . . 920
Korporaals-fourier 79
Tamboers of hoornblazers. . 538
Trompetters» 41
Hoe weinig inzicht de
oorlogsbegrooting eigenlijk geeft ten aanzien van de
kosten van ons leger wanneer dit vol
ledig zal zijn georganiseerd en het be
staande incompleet zal verdwenen
wezen, zooveel is intusschen wel geble
ken, dat, wanneer die gewenschte toe
stand zal ingetreden zijn, het eindcijfer
ettelijke tonnen gouds hooger gesteld
moet worden.
Ten aanzien van de hoogere militaire
uitgaven dient bovendien nog in aan
merking te worden genomen, dat de
Minister van Oorlog heeft toegezegd
wetsontwerpen bij de Kamers aanhangig
te maken voor de volgende onderwerpen:
1. Verhooging van de soldijen van
het kader.
2. Instelling van een Rijks
weduwenen weezenfonds voor onderofficieren en.
minderen.
3. Verbetering van de soldijregeling
bij het wapen der marechaussee.
4. Reorganisatie van het officierskorps
en uitbreiding van den hoofdofficiersrang.
5. Instelling van een degelijke
kustverdeding met voorziening inde behoefte
aan geschut.
De oogen van het volk zullen thans
wel geopend zijn en zal begrepen wor
den dat ook bij de onderwerpelijke zaak
nuchterheid op den voorgrond moet staan.
Het is nu eenmaal niet anders, men
koestert zoo gaarne verwachting op het
stuk van bezuiniging op legeruitgaven.
De begrooting voor 1908 toont intus
schen duidelijk aan dat men beter doet
rekening te houden met de feiten. Dit zal
eerder tot het gewenschte doel leiden.
(Slot volgt).
1) Zie nota betreffende den toestand van
's lands financiën September 1906.
2) Wij cursiveeren.
3) Bovendien weid ? 957.275 toegestaan
voor aanschaffing van snel vuur materieel.
4) Waarvan enkel bij de artillerie 130.
Een keizerlijk bezoek.
De tijding, dat keizer Wilhelm het
nopdig acht, na zijn bezoek met de
keizerin aan Engeland, ook Nederland
de eer van zijn verschijnen te gunnen,
heeft natuurlijk in de buitenlandsche en
binnenlandsche pers, weder een gebruik
of misbruik van e;evoels"-woorden ten
gevolge, waarbij ieder het zijne denkt.
De Norddeutsche Allgenudne /titunij
zegt o.a. in dit besluit van den keizer
en de keizerin om de Koningin te be
zoeken, doen zich de warme vriend
schappelijke gevoelens kond, die het
keizerpaar voor de jonge Koningin
koestert, en het blad verzekert dan, dat
die gevoelens den Duitschers en Neder
landers bekend zijn, en dat wij Neder
landers ze ten zeerste waardeeren als
getuigende van een uitstekende verhou
ding tusschen ons land en Duitschland.
Welnu, dat wij hier in Nederland er
ooit iets van zouden hebben begrepen,
dat keizer Wilhelm en keizerin Augusta
koningin Wilhelmina persoonlijk
zoo hartelijk genegen zijn, meenen wij
te mogen ontkennen. Geen enkel blijk
daarvan is ons bekend. Niet dat men
a priori zulk een genegenheid tusschen
vorstelijke personen zou mogen loochenen.
Wij hebben in ons eigen land daarvan
het voorbeeld kunnen zien. Men denke
slechts aan de eerste gemalin van wijlen
koning Willem III, aan de gevierde
Sophia vin Wurtemberg, die zulk een
hooge vereering voor Napoleon III had
opgevat, dat zij zich daardoor in haar
politieke denkbeelden liet beheerschen.
Doch niet alleen dat geen enkel blijk
van warme vriendschappelijke gevoelens
ons is kenbaar geworden de gelegen
heid om deze te doen ontstaan, heeft
o. a. al te zeer ontbroken. Eigenlijk
kennen Wilhelm en Augusta onze Wil
helmina zoo goed als niet althans niet
mesr dan bij enkele voorbijgaande ont
moetingen, omringd door tal van personen,
mogelijk kon zijn. Ware er sprake van
Prins Hendrik, inderdaad de gelegen
heden tot het sluiten van warme"
vriendschap hadden niet ontbroken;
als echtgenoot van Wilhelmina, als
Mecklenburgsch Hertog, als Duitsch offi
cier, als jachtman, als ridder, zijn ze voor
hem bij zonder talrijk geweest. Maar van
Z. K. H. wordt niet gewaagd. Het be
zoek geldt ook voor de Nordd. Allg.
Zeitung, natuurlijk alleen de jonge
koningin."
Nu is het bekend, dat Wilhelm nog
vóór kort H. M. vijf beelden,
Oranjevorsten voorstellende, ten geschenke heeft
gegeven, en in 't algemeen, dat hij op
zóó veelvuldige wijs de Oranje'1 $ huldigt,
dat zijn eigen volk er den draak mee
steekt. En ware het Oranjehuis uitge
storven, door een gemeenebest of een
andere monarchie opgevolgd, wat zou
er kunnen zijn tegen zulk een liefhebberij
van een Duitsch vorst, om deze historische
personen, en het dan tot de historie
behoorend Stamhuis, te bewierooken ? Maar het
toeval wil, dat men in Holland niet zonder
vreeze voor het mogelijk einde van dat
Stamhuis, met de gevolgen daarvan be
treffende de toekomstige troonsopvolging,
staat, en Wilhelm, trots deze omstandig
heid, maar altijd door op zichzelf als een
Oranje-spruit wijst. Uit 3it vertoon iets
van warme vriendschappelijke gevoelens
voor... H. M. af te leiden; hierbij den
politieken bijsmaak niet te proeven, gaat
al te moeilijk, voorwaar. '
Trouwens zulke kinderen zijn wij Hol
landers niet, om voorbij te zien, wat
in deze dagen de ware beteekenis van
vorstelijke bezoeken is. De Majesteiten
zijn meer dan ooit handelaars in
internationale politiek. Zij reizen voor
hun Huis, de een zoo goed als de ander,
maar zij doen 't in 't groot. Als chefs
gaan zij uit om syndicaten te stichten.
Hierbij een wedstrijd van geweld. En
nu Eduard zoo groot succes heeft
gehad, dat men Wilhelm als geïsoleerd
in Europa is gaan beschouwen, en de
verbeterde verhouding tusschen oom en
neef toeschrijft aan een welwillende tege
moetkoming van den eerste, kan het niet
anders dan aller-aangenaamst voor Wil
helm zijn, door zijn bezoek aan Nederland
te toonen, dat hij in 't Westen toch ook
nog wel van die kleine voordeeltjes weet
te behalen. Daarom is dan ook zijn be
zoek aan Nederland een gebeurtenis, die
in het buitenland met bijzondere belang
stelling en ook niet zonder wantrou
wen, wordt waargenomen.
Hebben wij nu bij deze komst van keizer
Wilhelm, om het ietwat gemeenzaam uitte
drukken, aan een soort van geurmakerij"
te denken 'i Ook de reclame is in de affaires
van internationale politiek geenszins waar
deloos ! Of daarenboven aan de voorberei
ding of bezegeling van plannen ? Wie zal
het zeggen ?* Zeker is, dat de naties en
vooral de kleine de dupe kunnen
worden vóór zij het weten. Maar al mocht
inen zulk een gevaar voor ditmaal denk
beeldig achten, niet zonder grond is de
vrees, dat ons land, geroepen tot de
strikste neutraliteit ten opzichte van
Duitschland, Frankrijk en Engeland, door
dit bezoek onwillekeurig alweder ver
dacht zal worden: allereerst ook in de
politiek naar Duitachland zich te neigen.
De Nordileutsche is zoo naïf de opmer
king te maken, dat de warme vriend
schappelijke gevoelens van Wilhelm en
Augusta jegens Wilhelmina door ons
Nederlanders ten zeerste worden gewaar
deerd als blijken van de uitstekende
verhouding tusschen ons land en Duitsch
land.
Nog eens: wij laten deze warme vriend
schappelijke gevoelens voor hetgeen zij
zijn; in een wereld waarin men keizerin
Augusta gearmd met den Sultan, volgens
Gladstone den grootsten moordenaar, heb
ben zien wandelen, en keizer Wilhelm
Oom Eduard mochten zien kussen, dient
men met zekere gevoelswoorden en uitin
gen een weinig voorzichtig te zijn. Edoch
het is opmerkelijk, dat de NorJdeutsche
van die warme persoonlijke gevoelens
spreekt, als van iets dat door ons Neder
landers gewaardeerd wordt als een teeken
van de goede verhouding tusschen beide
landen.
Dit, dunkt ons, is volstrekt onjuist.
Die verhouding toch zou wel dezelfde
zijn, en dezelfde blijven, als keizer
Wilhelm en keizerin Augusta nu eens
niet zooveel voor koningin Wilhelmina
gevoelden! En het is ons steeds voorge
komen, dat daargelaten de officieele ver
houding, welke gelijk aan die met alle
andere landen is, er van Duitschland's
zijde nog geen enkel bewijs werd gegeven,
dat de vriendschap van land tot land
ook maar in n enkel opzicht warm is.
Daar ligt nu dat kleine, lieve land,
waarin zij zoo'n welbehagen scheppen
en wie hoorde ooit van eenige tegemoet
koming, van meer dan gewone welwil
lendheid? Veeleer gedraagt het Duitsche
Rijk, ten opzichte van Nederland, zich,
als werd de groote mogendheid geleid
door de venijnigste concurrentie. Is niet
het laatste blijk van Duitschlands vriend
schappelijke verhouding tot den kleinen
nabuur, het vaste plan eener
Rijntolheffing in strijd met het met Nederland
gesloten tractaat?
Of wij dan het bezoek van keizer
Wilhelm betreuren ?
In het algemeen komt het ons voor,
dat een zwakke natie als de onze, aller
minst behoefte kan gevoelen aan een
bedruppeling uit den hooge met per
soonlijke vorstengratie, nu zij reeds de
eer werd waardig gekeurd, van alle Rijken
dezer wereld de afgezanten te ontvangen
op de Haagsche oorlogsconferentie.
En in 't bijzonder achten wij dit be
zoek geen voordeel voor ons land. Dit nu
vatte men geenszins op als een uiting
van afkeer van den persoon des keizers.
Zeker onderscheidt hij zich door enkele
eigenschappen, die ons Nederlanders
moeilijk sympathiek kunnen zijn, maar
daar staan tegenover voortreffelijke hoe
danigheden, die hem kenmerken als een
opmerkelijk man. Onder de vorstelijke
personen van Europa mag hij er zijn,
behoort hij in de rij der eersten.
Kon men in ons land en aan ons hof
hem ontmoeten als gewoon belangstel
lende, m. a. w. niet als een der meest
geinteresseerde b\j de internationale poli
tiek; leefden wij in een ander tijdsge
wricht, onder andere verhoudingen dan
de huidige, die ons bijzondere
neutraliteits-verplichtingen en de grootste voor
zichtigheid opleggen, wie zou zijn komst
niet gaarne verbeiden ? Nu echter zij
een weloverwogen kalmte en ingeto
genheid allen voorgeschreven, die tot
zijn ontvangst hebben mede te werken.
Het zou nadeelig voor ons land kunnen
zijn door eenige kunstmatig opgevoerde,
liever gezegd, opgeschroefde huldiging,
voor het buitenland den bedriegelijken
schijn te doen ontstaan, dat het
Nederlandsche volk dit bezoek als een heugelijke
gebeurtenis beschouwde, waaraan zijn
ziel deel nam.
Een correcte ontvangst dus maar
daarbij het zelfbewustzijn van den
ernstigen, nadenkenden burger, die boven
allen uiterlijken glans zijn vaderland
liefheeft. D. K.
Reisbrieven van L. van Deyssel.
Vier Dagen te Venetië.
Tweede Dag.
Men zou misschien denken, dat alle
Italianen bruine menschen met zwarte
oogen zijn omdat zij Italianen zijn. Maar
dat is niet zoo. Blonde heb ik er wel is
waar weinige of geene gezien en wij
weten nu, dat op oude Italiaansche schil
derijen blonde vrouwen voorkomen, wijl
de schilderijen uit een tijd zijn, toen het
zede was voor de vrouwen het haar blond
te verwen (ik betwijfel echter, o kunst
historici, of dit de eenige oorzaak der blond
heid van de Madonnaas is, in hooge mate!)
Blonde Italianen heb ik weinig gezien,
maar de wangen-tint der lieden verschilt
al naar hun levenswijze. Het aller-bruinst
zijn de gondeliers en de officieren; het
allerbleekstzijn de kosters van de kerken;
daartusschen in van kleur, is het volk dat zich
veel in de achterkamers der nauwe straten
maar óók over de zonnige bruggetjes en
pleintjes beweegt. Die kosters komen niet
alleen nooit buiten, maar verblijven ook,
moet gij niet vergeten, bijna voortdurend
in de kerken, en van dezen zijn verscheidene
killer dan de kilste grot. San G i o r g i o
M a g g i o r e bij voorbeeld, een der beste
werken van Palladio, uit de zestiende eeuw,
wanneer gij daar binnen-komt is het of
een mantel van ijs om uwe schouders wordt
gelegd. Onwillekeurig is men geneigd daarin
iets zinnebeeldigs te gevoelen; maar
hierover later. Bij die kosters zijn anders
aardige figuren, ook dwergen. En zij hollen
door de kerk, naar de voordeur, hoe
meer afgelegen de kerken zijn hoe sneller
wanneer aan die deur geklopt wordt,
hetgeen hier het traditioneele en monu
mentale gebaar en geluid is, waarmee de
vreemdeling te kennen geeft, dat hij toe
gang vraagt.
Men merkt overigens, ook bij de Italianen
de la bonne compagnie, in welke zich het ras
meer fijn en scherp kenmerkt, en bij wie
rag-fijne typen zijn, bijna doorzichtig
evenals die middelste, witte, albasten zuilen
achter het Hoog-Altaar in den San Ma r c o,
die gezegd worden uit den tempel van
Salomo afkomstig te zijn bijna doorzichtig
ea door het geheel hunner geleding,
wangenkleur en oogen-schijn den indruk van een
dessert makend, van het nagerecht eener
beschaving, alsof men een fijnen beker van
lichtbruin-gouden gl as-werk, waardoor de
Lacryma Christi-wijn tintelt en waarbij groote
fijne druiven zijn, in menschengedaante voor
zich zag; ..men merkt overigens op, dat
geen wezenlijk, slechts een bijkomstig, ver
schil tusschen dit en het fransche ras be
staat, een heel ander verschil b.v. dan
tusschen Pruissen en Russen.
Men ziet ook bij het volk op straat aar
dige verschijningen: een ouden Israëliet,
die zijn overjas van de onaangename eigen
schap der kaalheid had genezen door er
met olieverf een prachtige kleur over heen
te schilderen; een dwerg, met, van afmeting
maar vooral van uitdrukking, zóó kolossalen
kop, dat hij zonder twijfel een Medicis of
Borgia had moeten worden, maar daar het
een vergissing was en het volk zoo laat in
zijn bestaan dit niet meer kon voortbrengen,
alleen een hoofd was gebleven, dat, niet
gediend door een harmoniëerend lichaam,
nu ook van het leven en den bloei, die hij
anders zou bereikt hebben, was afgeweken,
en hoofdzakelijk nu de, bij gebrekkigea
meer voorkomende, en meer nog op het
bewustzijn hunner belangrijkheid dan op
het besef van het door hen ingeboezemde
medelijden gegrondde, verwaandheid, maar
deze dan hier in een ongekenden graad van
woeste grenzeloosheid, had overgehouden.
De kerken zijn hier bijna alles. Daarom
vreest men ook niet, dat zoo een dwerg,
of een straatjongen, eens uit gekheid, om
den koster te doen hollen, aan een kerkdeur
zal gaan kloppen. De ineengedrongen bouw
der stad werkt tot de volstrekte
overheersching der kerk mede. De kerken zijn
eigenlijk de stad. Een enkele heeft wat
winkels in haar buurt, de andere hebben
ieder hun armenbuurt om zich heen. Verder
zijn er de paleizec.
Den tweeden dag 's ochtends ging ik naar
San Mare o. Onze geest moge meer ge
meenzaam met de Gothische dan met de
Byzantijnsche bouw-orde zijn, wij hebben
een algemeen schoonheidsbesef in ons, dat
zich niet vergist.
(Wij weten trouwens alles, wist gij
dat, o lezer! wij weten alles, al ons
leeren is ont-wikkeling, dat wil zeggen
ónt-wikkeling van datgene, wat reeds in ons
is, aan de belemmerende en vertroebelende
windselen, waarmede een gebrekkig leven
dat goede in ons omgeeft; wij weten alles,
niet in den zin van alle gegevens, alle
feitelijke bizonderheden; maar in dien van
het hoogste, van het beste, dat in zijn al
gemeenheid ook het beste van alle bizonder
heden om-vat).
Laat het u volkomen onbekommerd doen
blijven, zoo gij soms een nieuwe schoonheid,
dat niet anders dan een u nieuwe zijde der
eenige schoonheid is, niet aanstonds met zulk
een diepe gewaarwording herkent als gij 't
uw geliefde na een lange afwezigheid zoudt
doen, loop maar, beweeg u maar tusschen
de schoonheid, in haar aanwezigheid zat
uw oog zich niet bedriegen al geeft zij u
niet aanstonds als ware het een heete kus;
beweeg u maar tusschen de schoonheid, dat
zij u in bouw-vormen overhuive en
omwande, dat zij in het gebeeldhouwde als
uw goddelijke gelijke naast u sta, dat zij
in de schilderij vóór u bloze en schijne,
dat in de muziek haar geluid uw hoofd
omruische, dat alles werkt op u in; waar
gij ziet dat het mooi, dat het edel is, vertoef
daar rustig, aan een wonderlijken plan
tengroei in uw eigen geestes-binnensto zult
gij wellicht eens bespeuren hoe diep de
inwerking gegaan is door het stille water
van uw overgegeven aandacht.
Voor wie de Aya Sophia te
Konstantinopel niet kent is het betreden van den
San M a r c o te Venetiëeen onvergetelijke
gebeurtenis.
Een der verschillen tusschen deze kerk
en den Dom te Keulen, de "Westminster
Abbey te Londen of de Notre Dame te Parijs
is dat men hier letterlijk bijna elk klein
deel, b.v. door een kijker, op zich zelf zou
kunnen beschouwen en dan telkens iets moois
voor zich zou zien, elk klein deel der zuilen,
der koepels, der muren, der deuren, van bin
nen en van buiten, en elk klein deel van den
vloer, van het zeer groote gebouw. Er zijn
Romaansche, Byzantijnsche en Gothische
stijldeelen, maar het Byzantijnsche is de
hoofdzaak en er is geen enkele vierkante
decimeter, die iets leelijks of zelfs maar
lichtelijk onharmonisch vertoont.
De koepels zijn inwendig alle met mo
zaïeken beiekt (van de tiende, twaalfde,
dertiende, veertiende, vijftiende eeuw) en
hier ziet men, dat de mozaïek als zoldering
en muur-bekleeding de (olie- of waterverf-)
schildering overtreft en de eigenlijke archi
tecturale of bij de architectuur meest pas
sende kunst is om in platte vlakken voor
stellingen te geven.
Er is geen olieverf-zoldering-schilderij
door Tiziaan, Tintoretto of Tiepolo (als b.v.
hier in het Palazzo Ducale of in de
Scuola di S. R o c c o) en geen fresco,
dat, als kunstwijze bij huizen-bouw en-ver
siering, vergeleken kan worden bij zulke
mozaïeken. De olie-verf-schilderkunst als
zoodanig, door welke meesterstukken zij
ook vertegenwoordigd moge zijn, krijgt iets