De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 20 oktober pagina 1

20 oktober 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

.H*. 1582 DE AMSTERDAMMER A°. 1907. WEEKBLAD NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAREKBORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Yoor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, . . ^;:* . » * mail, 10. A&oadarujke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.121/» Zondag 20 October. Advertenliën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . .... f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLP MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: De begroeting van het departement van oorlog over 1908, J. Een keizerlijk bezoek, door d. K. Keisbrieven van E van Deyssel, II. KUNST EN LETTEREN: Dr. F. van Eeden's dwaling door P. B. Westerdyk. BOEKBEOORDEELINQ. Friese kunst, door dr. J. B. Schepers. VOOR DAMES: De moeder en het kind in het donkerst Liverpool, door M. E. Edwards-Noest. INGEZONDEN. AL LERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimana. Isaac Gosschalk, f, met port. en afb. Etsen van Whistler, door W. Steenhoff. Witsen, door W. 8. Kunst aan allen, door Plaaschaert. De Belgische afdeeling der tentoonstelling van ambachts werktuigen in het Paleis voor Volksvlijt, door T. Landré. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Jacques Hartogh, met portret. Herziene opvoedings-idealen, II, (slot), door J. A. Bientjes. Twee spotdichters, I, door Corn. J. Gimpel. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, d. Alex. J. Hendrix en V. d. S. SCHETSJE. DAMRUBRIEK. - SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. immmflIlflJMIIIllJflIlllfllIllllllflIJ/lllimniHimilllllHlimmiflflIlIjm De begroeting voor het departe ment van oorlog over 1908. l. Van verschillende zijden werd de ver wachting gekoeterd, dat het eindcijfer der begrooting van het departement van oorlog over 1908 belangrijk lager zoude wezen dan over vorige jaren. Aanleiding tot deze verwachting gaf de Minister van Financiën verleden jaar door ver mindering van militaire uitgaven in uit zicht te stellen, 1) terwijl de Minister van Oorlog in de memorie van toelich ting bij de begrooting aankondigt, dat in het aanstaande jaar de veel besproken maatregelen omtrent het blijvend gedeelte waarmede belangrijke besparing ge paard zou gaan in toepassing gebracht zullen worden. Helaas moesten beide genoemde ministers al dadelijk de te dezer zake opgewekte illusie benemen. Bijna ieder onderdeel der begroeting immers levert het bewijs dat er niet alleen geen sprake is van blijvende bezuiniging, integendeel, in de eerste jaren zullen belangrijk hooger uitgaven te wachten staan. En wat aangaat de besparing, welke een gevolg kon zijn van de vermindering van het blijvend gedeelte, teekent de Minister van Financiën, in de nota van September 1907 het volgende aan : Het bedrag, dat overigens de begroo ting voor oorlog voor 1908 lager zoude kunnen zijn dan de bij de wet van 13 Juli 11. voor 1907 vastgestelde, omdat bij de samenstelling van het standpunt is uitgegaan, dat het aanhangige wets ontwerp, waarbij omtrent het blijvend gedeelte zal zijn te beslissen, zal worden aangenomen, wordt hoofdzakelijk ge quivaleerd 2) door de noodzakelijke verhoo gingen van verschillende posten wegens pensioen, grootere legersterkte in 1908 en stijging der prijzen van verschillende benoodigdheden." Het is weder het oude liedje, besparen of liever lager stellen van enkele posten, maar de vrij gevallen bedragen dadelijk aanwenden tot verhooging van andere artikelen. Het eindcijfer der be grooting voor 1908 beloopt f 27.539.575 Voor 1907 werd toege staan ....... . 26.622.755 3) Verschil .... ? 916.820 Voor een meer juist inzicht worden hier nog de volgende cijfers verstrekt : De Staats ontvangsten beliepen: In 1887 . . . f 122.456.355 1906 . . . 181.489.778. De Staats uitgaven bedroegen : In 1887 . ' . . ? 122.456.355 1906 . . . 179.138.440. De militaire uitgaven stegen: In 1887 ? f H-874363 ^ 19Q6 _ ^ 17.550.188. Marine marine Oorloz Uorlog 1887 ' /"20.241.577 1906 . 27.151.933. En was nu met deze belangrijke stij ging van uitgaven in de laatste 20 jaren msar een afdoende regeling verkregen, dan zou zeer zeker een ieder gaarne geneigd zijn daarin te berusten. Het tegendeel is intusschen waar. Het leger is nog steeds niet georganiseerd zooals de wet van 1901 zulks heeft gewild. Men denke in deze slechts aan de in stelling van de Landstorm, door den minister Eland den hoeksteen van de nieuwe legerorganisatie genoemd. Bovendien dient gewezen op het nog steeds ontbreken aan de organisatie van afdeelingen veld-artillerie en huzaren. Het ergste in deze is intusschen dat Samen 160. het leger in al zijn geledingen zeer in compleet is. Kortheidshalve bepalen we ons tot de vermelding van het volgende: Op l Juli 1907 ontbraken: a. Officieren. Bij de infanterie . . 56 cavalerie . .10 artillerie . .73 administratie. 11 den geneeskundi gen dienst. . .10 Het bij de Landweer ontbrekende aan tal officieren vindt men in de begrooting niet vermeld; wel wordt echter aangeteekend dat er ?60.000 meer noodigzou zijn over 1908, indien het officierskorps van dit onderdeel der landmacht com pleet was. b. Vrijwilligers (soldaten.) Bij de infanterie . . . 1528 cavalerie. . . . 526 artillerie. . . . 1174 genietroepcn . . 889 Van l Juli 1906 tot l Juli 1907 ging het aantal vrijwilligers terug met 747 maa. c. Kader, enz. Sergeanten of wachtmeester . 142 4) Korporaals of brigadiers . . 920 Korporaals-fourier 79 Tamboers of hoornblazers. . 538 Trompetters» 41 Hoe weinig inzicht de oorlogsbegrooting eigenlijk geeft ten aanzien van de kosten van ons leger wanneer dit vol ledig zal zijn georganiseerd en het be staande incompleet zal verdwenen wezen, zooveel is intusschen wel geble ken, dat, wanneer die gewenschte toe stand zal ingetreden zijn, het eindcijfer ettelijke tonnen gouds hooger gesteld moet worden. Ten aanzien van de hoogere militaire uitgaven dient bovendien nog in aan merking te worden genomen, dat de Minister van Oorlog heeft toegezegd wetsontwerpen bij de Kamers aanhangig te maken voor de volgende onderwerpen: 1. Verhooging van de soldijen van het kader. 2. Instelling van een Rijks weduwenen weezenfonds voor onderofficieren en. minderen. 3. Verbetering van de soldijregeling bij het wapen der marechaussee. 4. Reorganisatie van het officierskorps en uitbreiding van den hoofdofficiersrang. 5. Instelling van een degelijke kustverdeding met voorziening inde behoefte aan geschut. De oogen van het volk zullen thans wel geopend zijn en zal begrepen wor den dat ook bij de onderwerpelijke zaak nuchterheid op den voorgrond moet staan. Het is nu eenmaal niet anders, men koestert zoo gaarne verwachting op het stuk van bezuiniging op legeruitgaven. De begrooting voor 1908 toont intus schen duidelijk aan dat men beter doet rekening te houden met de feiten. Dit zal eerder tot het gewenschte doel leiden. (Slot volgt). 1) Zie nota betreffende den toestand van 's lands financiën September 1906. 2) Wij cursiveeren. 3) Bovendien weid ? 957.275 toegestaan voor aanschaffing van snel vuur materieel. 4) Waarvan enkel bij de artillerie 130. Een keizerlijk bezoek. De tijding, dat keizer Wilhelm het nopdig acht, na zijn bezoek met de keizerin aan Engeland, ook Nederland de eer van zijn verschijnen te gunnen, heeft natuurlijk in de buitenlandsche en binnenlandsche pers, weder een gebruik of misbruik van e;evoels"-woorden ten gevolge, waarbij ieder het zijne denkt. De Norddeutsche Allgenudne /titunij zegt o.a. in dit besluit van den keizer en de keizerin om de Koningin te be zoeken, doen zich de warme vriend schappelijke gevoelens kond, die het keizerpaar voor de jonge Koningin koestert, en het blad verzekert dan, dat die gevoelens den Duitschers en Neder landers bekend zijn, en dat wij Neder landers ze ten zeerste waardeeren als getuigende van een uitstekende verhou ding tusschen ons land en Duitschland. Welnu, dat wij hier in Nederland er ooit iets van zouden hebben begrepen, dat keizer Wilhelm en keizerin Augusta koningin Wilhelmina persoonlijk zoo hartelijk genegen zijn, meenen wij te mogen ontkennen. Geen enkel blijk daarvan is ons bekend. Niet dat men a priori zulk een genegenheid tusschen vorstelijke personen zou mogen loochenen. Wij hebben in ons eigen land daarvan het voorbeeld kunnen zien. Men denke slechts aan de eerste gemalin van wijlen koning Willem III, aan de gevierde Sophia vin Wurtemberg, die zulk een hooge vereering voor Napoleon III had opgevat, dat zij zich daardoor in haar politieke denkbeelden liet beheerschen. Doch niet alleen dat geen enkel blijk van warme vriendschappelijke gevoelens ons is kenbaar geworden de gelegen heid om deze te doen ontstaan, heeft o. a. al te zeer ontbroken. Eigenlijk kennen Wilhelm en Augusta onze Wil helmina zoo goed als niet althans niet mesr dan bij enkele voorbijgaande ont moetingen, omringd door tal van personen, mogelijk kon zijn. Ware er sprake van Prins Hendrik, inderdaad de gelegen heden tot het sluiten van warme" vriendschap hadden niet ontbroken; als echtgenoot van Wilhelmina, als Mecklenburgsch Hertog, als Duitsch offi cier, als jachtman, als ridder, zijn ze voor hem bij zonder talrijk geweest. Maar van Z. K. H. wordt niet gewaagd. Het be zoek geldt ook voor de Nordd. Allg. Zeitung, natuurlijk alleen de jonge koningin." Nu is het bekend, dat Wilhelm nog vóór kort H. M. vijf beelden, Oranjevorsten voorstellende, ten geschenke heeft gegeven, en in 't algemeen, dat hij op zóó veelvuldige wijs de Oranje'1 $ huldigt, dat zijn eigen volk er den draak mee steekt. En ware het Oranjehuis uitge storven, door een gemeenebest of een andere monarchie opgevolgd, wat zou er kunnen zijn tegen zulk een liefhebberij van een Duitsch vorst, om deze historische personen, en het dan tot de historie behoorend Stamhuis, te bewierooken ? Maar het toeval wil, dat men in Holland niet zonder vreeze voor het mogelijk einde van dat Stamhuis, met de gevolgen daarvan be treffende de toekomstige troonsopvolging, staat, en Wilhelm, trots deze omstandig heid, maar altijd door op zichzelf als een Oranje-spruit wijst. Uit 3it vertoon iets van warme vriendschappelijke gevoelens voor... H. M. af te leiden; hierbij den politieken bijsmaak niet te proeven, gaat al te moeilijk, voorwaar. ' Trouwens zulke kinderen zijn wij Hol landers niet, om voorbij te zien, wat in deze dagen de ware beteekenis van vorstelijke bezoeken is. De Majesteiten zijn meer dan ooit handelaars in internationale politiek. Zij reizen voor hun Huis, de een zoo goed als de ander, maar zij doen 't in 't groot. Als chefs gaan zij uit om syndicaten te stichten. Hierbij een wedstrijd van geweld. En nu Eduard zoo groot succes heeft gehad, dat men Wilhelm als geïsoleerd in Europa is gaan beschouwen, en de verbeterde verhouding tusschen oom en neef toeschrijft aan een welwillende tege moetkoming van den eerste, kan het niet anders dan aller-aangenaamst voor Wil helm zijn, door zijn bezoek aan Nederland te toonen, dat hij in 't Westen toch ook nog wel van die kleine voordeeltjes weet te behalen. Daarom is dan ook zijn be zoek aan Nederland een gebeurtenis, die in het buitenland met bijzondere belang stelling en ook niet zonder wantrou wen, wordt waargenomen. Hebben wij nu bij deze komst van keizer Wilhelm, om het ietwat gemeenzaam uitte drukken, aan een soort van geurmakerij" te denken 'i Ook de reclame is in de affaires van internationale politiek geenszins waar deloos ! Of daarenboven aan de voorberei ding of bezegeling van plannen ? Wie zal het zeggen ?* Zeker is, dat de naties en vooral de kleine de dupe kunnen worden vóór zij het weten. Maar al mocht inen zulk een gevaar voor ditmaal denk beeldig achten, niet zonder grond is de vrees, dat ons land, geroepen tot de strikste neutraliteit ten opzichte van Duitschland, Frankrijk en Engeland, door dit bezoek onwillekeurig alweder ver dacht zal worden: allereerst ook in de politiek naar Duitachland zich te neigen. De Nordileutsche is zoo naïf de opmer king te maken, dat de warme vriend schappelijke gevoelens van Wilhelm en Augusta jegens Wilhelmina door ons Nederlanders ten zeerste worden gewaar deerd als blijken van de uitstekende verhouding tusschen ons land en Duitsch land. Nog eens: wij laten deze warme vriend schappelijke gevoelens voor hetgeen zij zijn; in een wereld waarin men keizerin Augusta gearmd met den Sultan, volgens Gladstone den grootsten moordenaar, heb ben zien wandelen, en keizer Wilhelm Oom Eduard mochten zien kussen, dient men met zekere gevoelswoorden en uitin gen een weinig voorzichtig te zijn. Edoch het is opmerkelijk, dat de NorJdeutsche van die warme persoonlijke gevoelens spreekt, als van iets dat door ons Neder landers gewaardeerd wordt als een teeken van de goede verhouding tusschen beide landen. Dit, dunkt ons, is volstrekt onjuist. Die verhouding toch zou wel dezelfde zijn, en dezelfde blijven, als keizer Wilhelm en keizerin Augusta nu eens niet zooveel voor koningin Wilhelmina gevoelden! En het is ons steeds voorge komen, dat daargelaten de officieele ver houding, welke gelijk aan die met alle andere landen is, er van Duitschland's zijde nog geen enkel bewijs werd gegeven, dat de vriendschap van land tot land ook maar in n enkel opzicht warm is. Daar ligt nu dat kleine, lieve land, waarin zij zoo'n welbehagen scheppen en wie hoorde ooit van eenige tegemoet koming, van meer dan gewone welwil lendheid? Veeleer gedraagt het Duitsche Rijk, ten opzichte van Nederland, zich, als werd de groote mogendheid geleid door de venijnigste concurrentie. Is niet het laatste blijk van Duitschlands vriend schappelijke verhouding tot den kleinen nabuur, het vaste plan eener Rijntolheffing in strijd met het met Nederland gesloten tractaat? Of wij dan het bezoek van keizer Wilhelm betreuren ? In het algemeen komt het ons voor, dat een zwakke natie als de onze, aller minst behoefte kan gevoelen aan een bedruppeling uit den hooge met per soonlijke vorstengratie, nu zij reeds de eer werd waardig gekeurd, van alle Rijken dezer wereld de afgezanten te ontvangen op de Haagsche oorlogsconferentie. En in 't bijzonder achten wij dit be zoek geen voordeel voor ons land. Dit nu vatte men geenszins op als een uiting van afkeer van den persoon des keizers. Zeker onderscheidt hij zich door enkele eigenschappen, die ons Nederlanders moeilijk sympathiek kunnen zijn, maar daar staan tegenover voortreffelijke hoe danigheden, die hem kenmerken als een opmerkelijk man. Onder de vorstelijke personen van Europa mag hij er zijn, behoort hij in de rij der eersten. Kon men in ons land en aan ons hof hem ontmoeten als gewoon belangstel lende, m. a. w. niet als een der meest geinteresseerde b\j de internationale poli tiek; leefden wij in een ander tijdsge wricht, onder andere verhoudingen dan de huidige, die ons bijzondere neutraliteits-verplichtingen en de grootste voor zichtigheid opleggen, wie zou zijn komst niet gaarne verbeiden ? Nu echter zij een weloverwogen kalmte en ingeto genheid allen voorgeschreven, die tot zijn ontvangst hebben mede te werken. Het zou nadeelig voor ons land kunnen zijn door eenige kunstmatig opgevoerde, liever gezegd, opgeschroefde huldiging, voor het buitenland den bedriegelijken schijn te doen ontstaan, dat het Nederlandsche volk dit bezoek als een heugelijke gebeurtenis beschouwde, waaraan zijn ziel deel nam. Een correcte ontvangst dus maar daarbij het zelfbewustzijn van den ernstigen, nadenkenden burger, die boven allen uiterlijken glans zijn vaderland liefheeft. D. K. Reisbrieven van L. van Deyssel. Vier Dagen te Venetië. Tweede Dag. Men zou misschien denken, dat alle Italianen bruine menschen met zwarte oogen zijn omdat zij Italianen zijn. Maar dat is niet zoo. Blonde heb ik er wel is waar weinige of geene gezien en wij weten nu, dat op oude Italiaansche schil derijen blonde vrouwen voorkomen, wijl de schilderijen uit een tijd zijn, toen het zede was voor de vrouwen het haar blond te verwen (ik betwijfel echter, o kunst historici, of dit de eenige oorzaak der blond heid van de Madonnaas is, in hooge mate!) Blonde Italianen heb ik weinig gezien, maar de wangen-tint der lieden verschilt al naar hun levenswijze. Het aller-bruinst zijn de gondeliers en de officieren; het allerbleekstzijn de kosters van de kerken; daartusschen in van kleur, is het volk dat zich veel in de achterkamers der nauwe straten maar óók over de zonnige bruggetjes en pleintjes beweegt. Die kosters komen niet alleen nooit buiten, maar verblijven ook, moet gij niet vergeten, bijna voortdurend in de kerken, en van dezen zijn verscheidene killer dan de kilste grot. San G i o r g i o M a g g i o r e bij voorbeeld, een der beste werken van Palladio, uit de zestiende eeuw, wanneer gij daar binnen-komt is het of een mantel van ijs om uwe schouders wordt gelegd. Onwillekeurig is men geneigd daarin iets zinnebeeldigs te gevoelen; maar hierover later. Bij die kosters zijn anders aardige figuren, ook dwergen. En zij hollen door de kerk, naar de voordeur, hoe meer afgelegen de kerken zijn hoe sneller wanneer aan die deur geklopt wordt, hetgeen hier het traditioneele en monu mentale gebaar en geluid is, waarmee de vreemdeling te kennen geeft, dat hij toe gang vraagt. Men merkt overigens, ook bij de Italianen de la bonne compagnie, in welke zich het ras meer fijn en scherp kenmerkt, en bij wie rag-fijne typen zijn, bijna doorzichtig evenals die middelste, witte, albasten zuilen achter het Hoog-Altaar in den San Ma r c o, die gezegd worden uit den tempel van Salomo afkomstig te zijn bijna doorzichtig ea door het geheel hunner geleding, wangenkleur en oogen-schijn den indruk van een dessert makend, van het nagerecht eener beschaving, alsof men een fijnen beker van lichtbruin-gouden gl as-werk, waardoor de Lacryma Christi-wijn tintelt en waarbij groote fijne druiven zijn, in menschengedaante voor zich zag; ..men merkt overigens op, dat geen wezenlijk, slechts een bijkomstig, ver schil tusschen dit en het fransche ras be staat, een heel ander verschil b.v. dan tusschen Pruissen en Russen. Men ziet ook bij het volk op straat aar dige verschijningen: een ouden Israëliet, die zijn overjas van de onaangename eigen schap der kaalheid had genezen door er met olieverf een prachtige kleur over heen te schilderen; een dwerg, met, van afmeting maar vooral van uitdrukking, zóó kolossalen kop, dat hij zonder twijfel een Medicis of Borgia had moeten worden, maar daar het een vergissing was en het volk zoo laat in zijn bestaan dit niet meer kon voortbrengen, alleen een hoofd was gebleven, dat, niet gediend door een harmoniëerend lichaam, nu ook van het leven en den bloei, die hij anders zou bereikt hebben, was afgeweken, en hoofdzakelijk nu de, bij gebrekkigea meer voorkomende, en meer nog op het bewustzijn hunner belangrijkheid dan op het besef van het door hen ingeboezemde medelijden gegrondde, verwaandheid, maar deze dan hier in een ongekenden graad van woeste grenzeloosheid, had overgehouden. De kerken zijn hier bijna alles. Daarom vreest men ook niet, dat zoo een dwerg, of een straatjongen, eens uit gekheid, om den koster te doen hollen, aan een kerkdeur zal gaan kloppen. De ineengedrongen bouw der stad werkt tot de volstrekte overheersching der kerk mede. De kerken zijn eigenlijk de stad. Een enkele heeft wat winkels in haar buurt, de andere hebben ieder hun armenbuurt om zich heen. Verder zijn er de paleizec. Den tweeden dag 's ochtends ging ik naar San Mare o. Onze geest moge meer ge meenzaam met de Gothische dan met de Byzantijnsche bouw-orde zijn, wij hebben een algemeen schoonheidsbesef in ons, dat zich niet vergist. (Wij weten trouwens alles, wist gij dat, o lezer! wij weten alles, al ons leeren is ont-wikkeling, dat wil zeggen ónt-wikkeling van datgene, wat reeds in ons is, aan de belemmerende en vertroebelende windselen, waarmede een gebrekkig leven dat goede in ons omgeeft; wij weten alles, niet in den zin van alle gegevens, alle feitelijke bizonderheden; maar in dien van het hoogste, van het beste, dat in zijn al gemeenheid ook het beste van alle bizonder heden om-vat). Laat het u volkomen onbekommerd doen blijven, zoo gij soms een nieuwe schoonheid, dat niet anders dan een u nieuwe zijde der eenige schoonheid is, niet aanstonds met zulk een diepe gewaarwording herkent als gij 't uw geliefde na een lange afwezigheid zoudt doen, loop maar, beweeg u maar tusschen de schoonheid, in haar aanwezigheid zat uw oog zich niet bedriegen al geeft zij u niet aanstonds als ware het een heete kus; beweeg u maar tusschen de schoonheid, dat zij u in bouw-vormen overhuive en omwande, dat zij in het gebeeldhouwde als uw goddelijke gelijke naast u sta, dat zij in de schilderij vóór u bloze en schijne, dat in de muziek haar geluid uw hoofd omruische, dat alles werkt op u in; waar gij ziet dat het mooi, dat het edel is, vertoef daar rustig, aan een wonderlijken plan tengroei in uw eigen geestes-binnensto zult gij wellicht eens bespeuren hoe diep de inwerking gegaan is door het stille water van uw overgegeven aandacht. Voor wie de Aya Sophia te Konstantinopel niet kent is het betreden van den San M a r c o te Venetiëeen onvergetelijke gebeurtenis. Een der verschillen tusschen deze kerk en den Dom te Keulen, de "Westminster Abbey te Londen of de Notre Dame te Parijs is dat men hier letterlijk bijna elk klein deel, b.v. door een kijker, op zich zelf zou kunnen beschouwen en dan telkens iets moois voor zich zou zien, elk klein deel der zuilen, der koepels, der muren, der deuren, van bin nen en van buiten, en elk klein deel van den vloer, van het zeer groote gebouw. Er zijn Romaansche, Byzantijnsche en Gothische stijldeelen, maar het Byzantijnsche is de hoofdzaak en er is geen enkele vierkante decimeter, die iets leelijks of zelfs maar lichtelijk onharmonisch vertoont. De koepels zijn inwendig alle met mo zaïeken beiekt (van de tiende, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende eeuw) en hier ziet men, dat de mozaïek als zoldering en muur-bekleeding de (olie- of waterverf-) schildering overtreft en de eigenlijke archi tecturale of bij de architectuur meest pas sende kunst is om in platte vlakken voor stellingen te geven. Er is geen olieverf-zoldering-schilderij door Tiziaan, Tintoretto of Tiepolo (als b.v. hier in het Palazzo Ducale of in de Scuola di S. R o c c o) en geen fresco, dat, als kunstwijze bij huizen-bouw en-ver siering, vergeleken kan worden bij zulke mozaïeken. De olie-verf-schilderkunst als zoodanig, door welke meesterstukken zij ook vertegenwoordigd moge zijn, krijgt iets

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl