De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 20 oktober pagina 3

20 oktober 1907 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Nö. 1S82 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. schooljongens kan behandelen en hen kan laten gevoelen, dat 't openbaring van kracht kan en moet zijn. Toch blijft 'tbe/waar: Jezus brengt eene blijde boodschap en Tolstoïmaakt van die boodschap een ei:ch op 't gebied der moraal, een eisen voor elk zich voordoend geval. Wat roepstem tot vrijheid is, wordt hier lot eens nieuwe wet. Daarmede wordt afgewezen de bewering, dat de christelijke moraal zich op Tolsto iat.sche wijze het zuiverst tracht te handhaven. Vergeet men bovendien bij alle woorden der Bergrede niet maar al te vaak, dat wij zéhebben buiten hun verband, waarin ze moeten worden geplaatst oin naar eisch verstaan te worden ? De andere fout is deze, dat 't wedersta den booze niet" geen rekening houdt met den stillen vennoot"., da zonde. Ik laat de kwestie der toerekenbaarheid buiten be schouwing. Men zij derterminist of indeterminisr, de praktische voorschriften der moraal loopen niet zoo ver uitefin. Maar men vergete niet, dat wij leven in eene ?wordende wereldj ook op moreel gebied. Tplstoï's raad volgenie, zouden wij zijn overgeleverd aan de slechte instincten, be geerten, machten. Inderdaad, weerloos over geleverd. N:u kan een individueel geweten soms de noodzakelijkheid daarvan inzien en daardoor .worden geleid tot dat heroïsme, dat in zelfopoffering en zelfverloochening zich uit. Edoch,-Het; heroische daarin verdwijot, als 't niet is ter wille aan eun hooger en beter doel, Blz 213 van De kleine Johannes", dl. III, lees ik: Hoe zou het kwaad iets hebben voor goed 'i De zwaarmoedigen zijn als uitverkorenen. Ze dragen kostbaar leed. Maar alleen als ze weten dat het om den Vader is. Dan heiligt het; anders verplettert het." De laatste twee zinnen zeggen wat ik bedoel. Het leed, dat wij weerloos lijden, d. i. toelaten, heeft alleen waarde ter wille van hooger. Wie, als hij kan, het kwaad niet verbiedt, ge biedt het''. (Seneca) Van Eeden's dwaling treedt aan het licht ook in het volgend zeggen: Van de duizenden en millioenen die aan dit actieve leven deel nemen, is er geen enkele die niet stellig weet, dat het niet alleen onmogelijk maar ook verkeerd en onzedelijk zou zijn als hij den raad van den stichter zijner godsdienst opvolgde en zijn natuurlijk instinct tot zelf-handhavir.g en eigenbaat verloochende. Ka toch berust de overgroote meerde) beid in deze onlogische en onzedelijke houiing, zonder daarom de christelijke zedeleer te verwerpen, of te erkennen dat hst plicht is onlo«isch en irrationeel te handelen. Wat wonder dat deze verdraaide ethica wonderlijke en droe vige gevolgen heeft !'? , De schuld draagt het valsche voorschrift." Hier ligt de dwaling. Er is geen voorschrift. Er is een voorbeeld : de evangeliën bren gen geen leer maar een leven." Wie 't Christendom tot eene nieuwe wit maken, verdraaien de figuur van zijnen stichter tot eene, die juist 't omgekeerde is van wat hij wil zijn: bestrijder .van al het wettische op het gebied der hoogste vrijheid, die van het godsdienstig-zodelijk willen. Hij vervalt in dezelfde fout, waarin zij vervielen en nog steeds vervallen, die van dat Christen dom een leerstelsel of eene organisatie maakten of deze handhaven. Van Kaden zelf ziet dit in, als hij een weinig verder schrijft: En de zoogenaamd christelijke deugden zijn alleen waarlijk deugden, in zoover ze onmiddellijk voortspruiten uit ware geestesvrijheid." Nog op bl. 336 vg. van De kleins Johannes.", dl III, spreekt Marcus, afscheid nemend : Waar de simpele geboden niet zwaar genoeg hebben gewogen, daar hebben de breed-sprakipe redenen er geen grein aan toe gedaan. Is het beste al niet voor twee duizend jaren gezegd ? En de millioenen hebben elkaar verscheurd en gemarteld om de toevoegingen en de verdraaiingen en de toelichtingen en de verklaringen. En het eenvoudige geloof "dat zij allen wisten, dat lobben ze niet gehouden. Om de kleerijes hebben zij geplukhaard en het kindeke hebben ze bij de varkens en de honden gelaten". Wederom dezelfde dwaling als zou het Christendom uit eenige geboden" bestaan. Dat hebben duizenden en millioenen ge meend, meenen nog steeds millioenen. Dat is de oorzaak geweest van alle toevoegingen en verdraaiingen en toelich 'ingen en is er nog steeds de oorzaak van. Want nog stee Is spot de wereld der ervaring met el c systeem. 't zij dan saamge/at in n, 't zij iri meer geboden. Van Eeden heeft verkeerd in deze haast algemeene dwaling, is daarvan door de praktijk genezen i aar hij meent, maar verkeert er uog steeds in, waar hij nog immer voortgaat 't Christendom, dat geest is, te vereenzelvigen met Tolstoiïsme, dat eene wet is. Law will constitute, as it were, the skeleton of' social order, clothed u pon by the flesh and blool of' Morality". 1) Waar eene wet ook de taak der moraal wil vervullen, maakt zij deze vloesch en bloed mede tot geraamte: het beestje wordt waarlijk al te mager, heeft hart noch ruggemerg, mist zenuwen en spieren, is een wan delende versteening en mist levensvatbaar heid, gelijk gebleken is. Onze beschaving over haar hoogte of laagte oordeel ik niet is als een breede stroom, die ons allen draagt voor eenen tijd. Zijne bronnen verliezen zich in 't on kenbaar land eener voorhistorische ou lhei>l. Maar van alle zijden is die stroom gevoed door zij-rivieren, wier oorsprong niet immer is na te gaan, zich eveneens verliest in iet «ndoorgronde. Edoch wij zien menigmaal, de gedenkteekenen wijzen ons aan, waar, wanneer en hoe die zij-rivieren hunne wateren deden vloeien in den grooten stroom. Die vermengden zich met de reeds aanwezige; 't later toevloeiende water doet dat ook en wat eiken dag wordt en in de toekomst nog zal worden aangevoerd, soms karig, soms in overstelpende massa, doet en zal dit doen voortdurend. Nu mag men over godsdienst en Christendom denken zooals men wil, te ontkennen is niet, dat dit laatste een der belangrijkste zij-stroomen heeft gevormd, die uitmondden in den grooten stroom, die alle splitsingen van dien stroom heeft beïnvloed op verschillende wijze. Ik wil het beeld niet verder uitwerken, alleen maar den nadruk leggen op het hoofdpunt der vergelijking: het Christen J) gidgwick, Methods of Ethics, p, 17. dom is geen vlot, dat meedrijft, onveran derlijk, zorgvuldig voor stranding behoed door hen, wien 't vasten bodem onder de voeten geeft, maar het is een integreerend bestandccl van drn stroom van levend" water z" f. Wij allen ondergaan den invloed van dit bestanddeel, doorgrond of ondoorgrond. Wie 't tot e.vn vlot maakt, drijft ten slotte H» de wateren van het paganisme. Maar dio invloed is niet die van een voor schrift, een gebod of eene wet, van een stelsel <>f leer of organisatie. Hij is en blijft die van een leven. En van dit leven, dat naar zinvolle beeldspraak, eeuwig leven is, zingt 't engelenkoor uit Groethe's Faust: Thatig ihn preisenden, Liebe beweisenden, 15rülerlich speisenden, Predigend reisenden, Wonne verheiszenden, Euch ist der Meister nah, Euch ijt er da! Enschede. P. B. WESTERDIJK. Jac'ib Veel, 1789?1862). N.tar zijn brieven en geschriften geschetst door L)r. M. J HAMAKER. (Lallen, G jbroeJers Van der Hoek 1907). E«n aanlokkelike titel: Jacob Geel's rijke en fijne geest verdient belingstelling in ruime kring; een grondige stuc'ie van lij a persoon en Kijn werk heeft al te lang op zich laten wachten Veriypy's L"vn ran Potgieter, de uitgave van Bakhuizen'** Brieven, het G!dsa'tisel van rnfj. Hamiker over de brieven van G;el, hebben in d-s laatjte jaren de aan dacht opnieuw gevestigd op de belangrijke jaren toen de ui ts werd opgericht". Dit proefschrift i? een welkome aan vul, in f. Een volledige biografie waarschuwt ons de schrijfster moeten we niet, verwachten. Zy i< zich bewu-t ^alf weik'' te lederen: de waardering van Geel als kunstenaar, van zijn verdienste als klassiek fi oioog, acht zij een te zware taak : haar stu lie wil de voor stelling in schets brengen, die zij zich van . Geel's geest en karakter" gemaakt heeft Dat een dergelijke splitsing van de kunste naar en de mens op onoverkomelike m >eielikheden stuit, blijkt al dartel.k uit de on rijpheid van het eerste hoofd lu'%: fJtmeiisc/i in den schrijver. Daar wordt beproef l wat dj voorrede u tsloot: een karakteristiek te geven van Geel's proza. Dat dit onmogelik is als men de schri'iVer niet in zijn tijd plaatst, li;t voor de hand. De voorafgiande levensloop wordt bekei.d veronderstel l; was dan de hernieuwd* kennismaking" met het pro a niet evenzeer van het in^er.otnen standpunt overbodig? Ook het tweede gedeelte: De (leleerd'-, hangt enigszins in de lucht: de be schouwing over de Leidse school en ha ir opvatiiog van bet doel der o'.ogie past eerst in een later verband. Welbeschouwd is de zwakheid van bet eerste hoofdstuk in hoofdtaak eenonhaniigheii in de ko.upositie: het bo.sk begint met het tweede hoofdstuk: Geel te L^iien. Daarin had het eerste zich moeten oplossen AU eigenlike Inle ding krijgen we nu e=n tr< tiende schets van de provincie-stad Leiden o cstreeks 1822, toen Geel zijn weikkring als oibliotheca i-4-filoloog aanvaardde De oude akale.iiies'a'd was een vervallen grootheid, met een door ellende gedegenereerde herolking. Tegen over het arme volk stond de stuliewereld van defiige professoren en uitgelaten studinten, die de stille straten dikwijls met K ven weer vulden. Op de mannen van studie had de kwijnende stad geen gunstigen invloed ; er ging niets om ? ge n groite plaatselijke belanyen van bande: en nijverheid herinner den ben voortdurend aan de waar Je van het practische leven. Een frissche wind mocht er wel eens waaien door die denkende en wel sprekende hoofden, die, wat dompig-ver waand, hun eig n stem en denkbeelden dik wijls van bet ho jgste belang achtten. DU politieke sfeer van Europa was woelig genoeg, maar boven Nederland betrekkelijk rustig; de geleerden konden kalm op bun M o l de weerkaart bestudeeren." (blz. 45 40.j Dat is de ware achtergrond om .i Geel's kritiek, n Geel's zwakheid te laten uitkomen. De heerschende liberale denkwijze" in die professorenkringen die wel wat uitvoeriger gekarakteriseeri had kunnen zijn de onver draagzaamheid tegeuover'een rustverntoorder als Bilderdijk, ban^t dairmee ten nauwste famen. In die omgeving leren we het drietal vrienden kennen : Hamaker, Geel en Buke, die door rijke aanleg aaa de n vertrekkende kracht van de omringende middelmatigheid weerstand boden. De hartstochtelike Hamaker met zijn veelzijdig streven, de gesloten Bake, di-e hoewel ruim van geest zijn studie kring opzet elik beperkte oin de behoeften van geest en hart bij zijn ge'iefde klassieken te be/redigen. zij worden in enkele mooie blai'.ijden ge chetst Dan volgt een parallel tussen de talentvolle leerlingen, die Geel met gespannen belangstelling in hun ont wikkeling volg ie: Cobet, die in zijn tekst kritiek Oe triumf der eenzijdigheid" viert. eu Bakhuizen van don Brink, die met zijn krachtig veelzijdig ta'ent en zijn wijsgerige geest de enge grenzen van de Leidse filologie dojrbreekt. Ook in Geel's bemoeiingen voor minder begaafde leerlingen blijkt dat zijn eermcht meer de vaderlandse wet'.-aschap dan zijn eigen persoon gel H. Het laatste gedeelte van dit hoofdstuk schetsï, onder het opschrift Buiten de Biblio theek (rael's verhou iing tot het jong ? .Neder land van die dagen: de studenten Hasebrot'k ea Beets, die zijn superioriteit diep voelen, al is de laatste weldra door gekrenkte ijdel heid veibilterd; de Gidskririg, die in de scirijver van Onderzoek in Pkantasie begrijpelikerwijze een bondgenoot zoekt; de Leidie medeproiessoren, waaronder de staatsman Taorbecke, wiens verdiensten buiten de ge zichtskring van de Leid-e litteratoren vie:en. Het derde hoofdstuk, getiteld Geel thuis, is het breedst opgezet, en met innige gene genheid voor het onderwerp geschreven. Men voelt da', dit de kern van het geschrift is. Geel schreef irouies, in een Aantcekeni ,g op Htt P,oza: Het is etn scbooue deugd van den Nederlander, dat hij in den geleerde een beminnelijk mensch, innemend door luimen omgang, wenscht te vinden." Mej. Himaker heeft zich daardoor niet laten afschikken om de beminnelike intimiteit van Geel's leven bloot te leggen, in een reeks brieven aan de Hamaker's en Kappeyne van de Coppello. En wij zijn er haar dankbaar voor, dat zij, put'ende uit een echat van oude familiepapier-n, het beeld van de vaderlike viiecd, van de fijnvoelende echtgenoot geschetst heeft, te midden van een kring die zijn ge negenheid verdiende en zijn tintelende geest waardeerde. Dit hooflstu'ïboeit van het begin tot het eind. Wie Geel in zijn geschriften heeft be wonderd, leert hier van hem als mens houden. Voor ieier die Geel werkelik kennen wil, is dus Dr. Hamaker's boek een onmisbare bij drage. Toch eindigen wij met een : dankbaar, maar niet voldaan. Het komt OES voor, dat de schrijfster haar krachten onderschat beeft. Uit menige rake karakteristiek, menige fi,ne opmerking, blijkt dat zij node haar krachten gekonceutreerd heeft op dat gedeelte van haar onderwerp, dat toch van noger standpiut niet het mee?t belangrijke waj. Geel onderscheidde zich als degehk classicus, als humaan bibliothecaris, als bezielend leer meester, als edel karakter. Ais zodanig zou hij in de twintigste eeuw slechts in zeer be perkte kring be"ken j zijn geble/en Maar Ge si is ook een factor van gewicht in de ont wikkeling van de negentien Je eeuwse letteren. Voor de tijdgenoot was de bibliothecarisiiioloog; voor fcet nageslacht is de auteur criticus de hoofdzaak. De lezer van Dr. Hamaker's boek loopt gevaar, oiilanks haar waar-chuwing, dit U'.t Let ooj; te verliezen. Do )rdat Geel's ver houding tot Potgieter ea De G:ds te voren uitgeschakeld was, en in een Gids artikel behandeld, wordt dit punt in haar boek met een beknoptheid besproken, (Me de evenredig heid uiel de andere gedokumenteerde hoofd stukken verstoort. En juist de vergelijking met l'jtgieier levert een gezichtspunt dat van groot belang is, als we Geel's plaats bepalen willen in bet geeste.ik leven van de negentiende eeuw. De Leidse hoogleraar scheen devojrbestemde Gids voor het opkomende geslacht, de leider van het nieuwe leven in de letttrkunie: zijn scherp-kritiese geest, zijn drang naar veelzijdigheid, zijn bezielei.de invloed, zijn gevormde smaak maakten hem daarvoor geschikt. Toch is niet hij, maar Potgieter, in verbond met Bakhuizen van den Brink die Gids geworden. PoUieter, de autodidakt, de koopman, die zos-kend en tas.end de we gen moest vinden, die voor de geleerde open lagen. M.y'. Hamaker stelt het voor, a'sof de ver bittering van Beets de oorzaik was dat Geel z ch uit de letterkundige beweging voorgoed in de wetenschap terugtrok. Zou de eigenlike oorzaik niet dieper liggen 'l Het kotut my voor dat Geel naar zijn aanleg bed wat dichter stond bij Bakhuizen van den Brink en Po gieter, dan bij Bake en Cobet. Maar hij ondji vond een diepgaande invloed van zijn omgeving en zijn studie. Een uuiversi:eitsvveleidje dat een bestaan op zich z.-lf leidt, los van liet v olksluven, moet aan ongezonde eenzijdightid gaan lijden. Is het niei lektnend dat zelfs een man al< Geel de eenzijdigheid van Cohet duldde, niet alleen, maar zelfs tot juichte? Ziju geliefkoosde stelling: men moet de nieus nemen zoals hij is", was de vrucht van zijn Iev-enservaring in een van idealisme ver stoken samenleving. Er ii itts onuitstaanbaar egoi'sties in de zelfgenoegzaamheid van die geleerde wereld, die op het Lti.lse plebs, het vervloekte gemeene vee", zooals Geel zegt (blz. 45), neer zag gelijk de Grieken op hun slaven ; die het heel natuurhk vond dat een gemeenschap, waarvoor zij bitter weinig voelden, de beurs wijd opende voor hun s'udiebelangen. Georek aau ideali-me gebrek aan toekomstvertrouwen, dat is het wat G-jel v au Pot.;ieter scheidt. Het stemt weemoed'g als we zit n dat Geel na 1M38. in de volle lijpheil van zijn geest, zijn talent begraaft, ju'.st toen de tijd gekomen was om er mee te woekeren, toen er ver langend naar zijn steun werd uitgekeken. Dan va't het ons moeielik de mt'iis ie nemen zoals hij is. en zoulen we graag Geel als als ou Icre vriend en leider naast de Gidsinaui.en zien. Gebrek aan toekorustvertjou«en is het ook, wal Geel van Thorbtcke scheidt. Enigszins uit de hoogte spot hij met de stijliwakheid van de staatsman, terwijl ziju vriend LUke in Tuorbecke niets meer ziet dan temichüge. De betekenis van het jnar 1S4.S kou de Leidse kring ui t warm maken. Maar op een zo gewichtig keerpunt in het volksleven staat afwe/.ighti i van belangstel ling niet kortzichtigheid gelijk. Zu:ke eenzijdigheid wreekt zichzelf. Indo brieven van Geel, vooral na de dood van zijn dierbaarste vjieiden, voelen we onbevredi gende leegheid. Angstvallig klampt bij zich vast aan persoonlike genegenhti i. Waar d:e heui schijnt te ontzinken, voelt hij een ver latenheid, waarin zijn studie hem niet vermag te troosttn. De sympathieke indruk van Geel's geestrijke omgang met zijn enge vrien denkring wordt telkens verdrongen door de gedachte : hoeveel breder had een zo rijke geest zich kunnen ontplooien als hij in een betere tijd van opgewekter gemeenschaps leven geboren was. Assen. C. G. X. DE Voovs. Alfï(M ling. Een JJii YJD LitHe." IL GuiteÜDg is in Een Krans", evenala in zijn overige verzen, de sensitieve minnaar van de natuur waarvan hij de schoonheid in zijn verzen weergeeft; soms, maar zeer zel den, in i'npressionistiese natekeniug; soms die schoonheid in de verbeelding gepersoni fieerd ; maar meest met begrip van de diepere zin der klaarblijkelike verschijning, de diepere wezeiiruid van het zinttiigeai gegeven. Want de Natuur in onbewuiten proei heeft die diepere wezenheid verhuld, waarvan zij zich belust wordt in de bezonnenheid van den Kunstenaar. lu de overige reeksen die deze bundel bevat: De galerijen van mijn smart en vreugde"; Asfodillcn"; Mijn droomeu", is vooral het laatste. In de kortere vereen het andere. Maar het is moeielik dit onder scheid scherp te markeren, en in eenzelfde gedic it ii vaaïzowel het een als het ander, en bei Ie zijn in elkaar. De eenvoudige na beeldirg van de natuur, van de werkehkheid niet, maar van de schone werklikheid de kunstenaar ziet zo anders dan een niet-kunstiiunig mens, en belicht al het waargenornene met de schone glans die zijn opgetogen geest uitschijnen doet vind ik bijv. in Dorptgezicht, maar toch ook wter niet zonder dat van den dichter het aan gedane gemoed kenbaar wordt uit de terug gehouden, zacht-gehouden,beschrijvende stem. De, in een gestalte, tot plastiese vercchijniiig verbeeldde natuur, vinden we in de gedichten: Zonsondergang; A'acht; Sneeuw en tineeuw (blz. 7, 27, 3L eri OU; maar toch ook weer niet zonder een zinnebeeldige zijde eraan te onderkennen. Uit Zünsonderganj wil ik een gedeelte hier overnemen: Hoog boven 'tzeeëvlak van grijzig marmer, Zilver dooraderd als een tempel vloer, Verrij-t een roze beeld van rustig licht. Zicht-zyïge gewaden golven neer En spreiden zich met purperzachte plooien Rondom den stillen warmen horizon, Lichtgroen vervliet het rood in 't ijle blauw, B-jnd-welvend als een efien baldakijn Heft zich de hemel uit de klare zee. En droomend btaar ik: 'k meen een maagd te zien Die rozesluiers slingert om haar boezem, Zo'jdat het blank door't lichte hulsel zweemt. Ze is onbestemd, diescbooneechüngedaante; Haar gou ten lokken rusten op het hoofd Pdt teedar blikt naar mij, die als een macht Van vrede voel opstijgen in mijn zijl En 't al vergeet: de wereld en mijzelf. liet is duidelik, hier is meer dan impressie en aandoening, meer dan fantasie. Hier is een betrekking kenbaar gemaakt, tussen het wezen der geziene schoonheid en het weien van den dichter. Deze gedichten op blz. 7; 27; 31 en 69 zijn symbolisties, en de overgang naar de klaar bezonnene is niet scherp. Ik meen: dé'M geven de plasties geheelde natuur als symbool, maar dd meer klaar-bezonnene zijn die waar de aanschouwing van de natuur tot een bezinning leidt, tot een zelf-inkeer, zoals zoveel van ferks sonnetten waarvan de twee kwatrijnen, die de impressie van het schone waarneembare be?atten, in de terzinen een keer vinden die de verkering van deze im pressie tot een iimerlikheid, de betrekking ervan óp een ionerhkheid, be;at. Meestal is die verkering in Guttelings verzen niet scherp uitgesproken, waardoor men ze by de symbolistiese zou kunnen rekenen. Het enige eigenlik dat ik onderscheiden heb is V\inltrdae), waar de betrekking van de waarnening op het innerlike plaats heeft in de tweededer terzinen. Ik laat het bier volgen: Door rua'ite velden lijnt een zwarte baan» V\ aar blij gewemel woelt vau vroolke scharen, Zwierende slieren, schaterende paren, Die straks in volten van beweeg vergaan. Geen wolken stijgen dreigend aan den klaren Henel omhoog en 't leven lacht mij aan, Schoonheid-oimtraald; bogen, gewei/en staan Van blauwen steen rondom, die 't zonlicht baren. Nu zinkt mijn zon. In koper-vollen gloed, Vergroot en z we vende als om neer te storten, Drenkt zij ,iu glau; mijn levenswteldu groot. Scbyn-sluioarend goud omrustde wreield. Doet Mijn schoonheid zoo niet eindigen den korten, Maar levensvollen dag m schoonen dood? Nietwaar, hier is de ze'.f-betrekking vaag, maar toch sterker is hier het verband tuisen impressie en iuneilikheid dan in Zuusunderguntj. Maar scherper nog zij a di'-) gedichten van de tot EU besprokene onderscheideu, waar juist de iEiierlikaeid het hoofdzakeJike is en daarvan de veibeeidiu;; zich ia een ratuurplastiek uit. B;jv : Maduitnu; Heengaan; Z >ny en Verzet iblz. 3(1, (>3, (JU eu 07). Hier gestalt de dichter uit eigen innerlike ontroering de beelden. Hier is niet een waargenomen schoonheid de opwekking geweest van wat in innerlike onbewu-theid sluimerde, uier is een innerlik leven tot een waar te nemen schoonheid ontbloei!. Zwakker, hoewel niet zwak, van omroerh.-g maar vaster van beeld: A'arf(»m«; sterker van ontroering, maar miud*r vast hoewel i. iet onvast uitgebeeld: //retiyaim Maar \ olstrekte schoonheid, kracht van ontroering en kracat van plastiek, de zanderige, schoon-bewogeue, ritinies-aand-ienhke verzeu £>«/;/ en Verzit. Het laatste doe ik hier volgen : Xooals een vogel in zijn kooi niet zingt, Maar kwijnt, Zooals het zonlicht mistomkringd Met droeven luister schijnt, Zoo zwij»'... maar 't hart dat zingen wil Zou 't stil zijn klank versmoren ''. Zou 't van ziju glans den blijden schijn Verbergen waar 't fetst kan zijn Van stralen die met onbedwougen goud Den mi-it doorbortu? Laat u.ij nu 'k zing: mijn hart is me overvol En 'k w.l niet zwijgen: Zwijgen is goed, maar twijgen vol Van sap dat uit hun woiteh kwol Doen blaadien overceigeii .. . En kruiken vol van gistgeu wijn Bersten de spon Laat mij, ik w 11 thans dichter zijn En 'k zweeg zoo 'k zwijgen kou! Zijn dit geen verrukkelike verzen ? Is dit niet waarachtig ge/.óngeu? Hier is een sterke stroom van gevoel tot een vluchtige, lich tende schoonheid gewerden. De beelding eeu even aangever, een u twerken minder dan een aanduilen, maar dat i-j ju st het voortrell'elike hier, het geeft losheid, Bewogenheid. Indien ooi', een d.chter zichzelf karakteriseert dan Gutte'.iug hier in dit liedje. Ik wil nog een eigenheid van Guftelings dichterschap opmerken: de kracht van zijn droom. De fijnheid zijner fantasie die hem teêre, maar niettemin sterke, verbeeldingen doet neer-cbrij feu. Kei verbeelding van wat? Van natuur-aandoeniug? hartstocht? Hot zacht mijmeren van den inziehzelf gelukkige, en het scheppen van beelden uit de vreugde, de innige vreugde, de stille vreugde over dit geluk. Werk en Droomeu is ee;j tekenend voorbeeld. Maar dit hele boekje ij rijk aau die fantasie en zij is er niet de minste bekoring vau. Stemmingsverzen din nog, en beschrij vingen van iunerlike waarnemingen en uiterlike gestalten, waarmèi ik geloof alles gezegd te hebben van de kortere verzen die, evenwel, van dit boekje niet de enige schoon heid zijn. De geestelike idee die ook in dezen dichter leeft en in de kleur van klank hare belicharniug zoekt, diiiigt zich in de reeksen het sterkst naar voren, waar alle enkele delen door deze idee verbindend overspan nen zijn. (Slot volgt.) MATKITS UYI.DKKT. Friese Sist. Klartkboarne. foarste samling fersen fen JAX FES 'u GAK^TMAE Leiden, H. W Taconie Ss. 1006. Deze bundel kan de lente van een volks dichter zijn, van zo'n dichter als het Neder landse volk er in geen tijden gehad heeft in veeltonigheid, veelklank en welluidende kracht; maar bet is nog een ec'.ite Friese lente met verrukkelik warme dagen afwisselend met regenzonnetjes die de mensen naar warmte doen hunkeren; dagen van warmte in de luwte, kilheid er buiten; van glimmend bronzen spreeuwen orgelend op daken en w gschuilende kleumse massec. Aangenaam en minder genoeglik, maar voor wie zien wil allea uiting van zonnegloed die komt n zal, levens volste bloei, met bossen vullend vogelengefiuit en gesjilp, met volle loveipracht en zware zomer-wolkeschaduwen en speling van licht en donker. Dat alles waag ii uit deze bundel te voorsptll -n. En het is een volksdichter die hier aan het woord is, omdat hij in al!es met z'n volk meedenkt, (ook in het niet-spreken over de liefde b. v.) het alleen maar dieper voelt en keuriger weet urt te drukken. Nelerlandse eenzijdigheid, Nederlandse af-cheidii g van de dichter als hoger wezen, van bster maielei dan de massa komt bij r.em niet voor; alleen z'utaalisin 't begin wat vreemd, oh lerwets. Daarover straks, /'n Oan in breid \66) en Oan in breugeman" (120, ziju bij trou *en uit gesproken of althans neergeschreven verzen die volkomfn in dj volïstoon vallen, die het leven opvatten, zoals dat nu eenmaal i?, en zonder opsmuk zijn, zrnler dit er goden of godinnen om uit klassieke hemels moesten gehaald worden. Er heerst e^n pret'ige tco i van humor in. Zo is ook 7,jjn beschrijving van een dag in de booitij l (..In dei va 'e bae.yinge" 125), die ik w eclt-r ver boven plaa's. Dat is de reali'eit van het Friese boerebedrijf met al z'n kleuren, al z'n humor OIH voor de ogen gep:aats!. Het illllllllllllllllllllllllllMKIIIIItlllHlIUUIIMIItllUUHIIlttlllll KooptgeenZ^jde! zonder eerst stalen-onzer gegarandeerd soliede prachtig mo >ie iuu /eautés in zwart.wit eu gt'ki. tr ivraaüd te hebben. Specialiteit: Zijdes offen voor Bruids-, Bal-, ezelbcnaps- en Wandeltoiletten eu voor B,ouses, Votriug enz \an OU ceu:s lot 9 gn'di-n j er Meter. Wij verkoopen direct aan par tiCUlieren en zanden de i/fKo.,rn zijdensu il'en franco vracht en rechten aan huis. SCHWEIZcR & Go., Luzern K26 (Zwitserland!. Zijdestofftin-Export. Kon. Hofl. A H \ ii V \\ IucDtkuur°OIll van ^"( d ;rland. Hui* 1ste li.mg: llÓ'Ol (l«S PiiJS BilS. Mat. pr. 'l u:n. Pension. Omcib. F 1. licht enz Tian»-, Orel- cnMuziekliandöl * lialsltovcn, ARNHEM. KONINGSPLEIN. VLEUGELS en PIANO'S in Koop en in Huur. REPAREERFN STEMMEN RÜILEX. HEDERLAHDSGHE INDUSTRIE TER VERVAARDIGING VAN lEDER STUK DflT KRIMPT WORDT TERUWENOMEM FflBRIKANTEN V ALT D N ZONEN. V' AMSTERDAM. Geill. prijscouranten, attesten en lijst onzer contractanten worden gaarne d jor ons franco op aanvrage toegezonden. BOUWT u NÜNSPEET 0(1. VELUKfE. Inlicht, b d. Vereeniging Kantoren voor Vaste Goederen in Nederland te Nunspeet.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl