De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 20 oktober pagina 5

20 oktober 1907 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l 1582 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAMEjSL Liverpool is 'n groote stad, en... 'n vuile stad. Alleen de wijken, waar de deftige winkels staan tn die, waar de deftige rnengchen wonen, en ook de parken, waar veel boomen en bloemen z|jn, maken een uitzon dering; overal elders ziet alles er even vies, goor, roeterig en somber uit. Hoe dat zoo komt? Ten rste door het klimaat; ten tweede door de vele fabrieken; ten derde door de smokerige, vette Engelsche steen kool ; ten vierde door de menschen zelf. De volksklasse van het lompen-proletariaat spreek ik hier niet staat in zindelijkheid op lichaam, kleeren en woning verre achter bij die van menig ander . land in Europa. Engelschen, die veel gereisd hebben op het vaste land, beamen dit. Blauwe of wit linnen kielen, boezeroenen of werkjassen dragen de werklui hier weinig of niet. Ze gaan meestal gekleed in een bombazijnen pak, dat in vele gevallen zoo stijf is van vnil en smeer, dat, al zat geen man er in, het toch rechtop zon blijven staan en misschien wegloopen ook, als men 't dftarbüeen handje hielp. De vrouwen uit de volksklasse hebben geen eigen kleeding, verreweg de meeste dragen de afleggertjes harer meergegoede zusters, btf opkoopers gekocht: verfomfaaide gegarneerde blouses, afgetrapte flodderige rokken met strooken, groote hoeden met verlepte bloemen of geplukhaarde veeren; 't verwarde haar is glansloos door stof en vuil; in 't moede gezicht gaapt de tandelooze mond. Anderen hullen zich in een grooten wollen doek, die over het hoofd en om het lichaam geslagen, vaak dient als steunsel bij 't dragen van een kind en veel ongerechtig heden verbergt. Als ik in Holland in een tram kom te zitten naast een vrouwtje uit het volk", met een friech katoenen jakje aan, een bont geruit schort over een korten, zwarten rok en een helder wit mutsje op, dan blijf ik met genoegen zitten waar ik zit. Maakt echter in Liverpool zoo'n flodder madam of om-doekte vrouw aanstalten naast me te gaan zitten, dan schuif ik met genoegen een eindje op, als ik kan, of houd in elk geval een oogje in 't zeil. En de kinderen? Ja, de kinderen!... In gure winterdagen, als wind en regen door de straten zweepen, of 't zonnetje zwakjes schijnt, dan zie je niet enkelen, maar vele kinderen: meisjes en jongens, dreumessen van twee en oude menschjes van 10 en 12, blootshoofds, op bloote voeten, in lompen gebuid, bont en blauw van ellende en kou door weer en wind en modder stappen. En 's zomers als de zon op het asphalt brandt en de wind wolken van stof en vuil doet opwarrelen, dan zie je ze, als waren ze aan zee, pootjes wagschen" in de bassins om de fonteinen voor 't een of ander groot gebou w. Hnn moeders schijnen allen heel slecht de naald te kunnen hanteeren, ten minste: gelapte broeken of kielen, verstelde jurkjes hebben déarme kleinen niet aan, wel lompen en vodden, door touwtjes of spelden bijeen gehouden. O, Ik weet 't wel, ze kunnen 't vaak niet helpen, de vaders en moeders, dat ze zyn wat ze zijn. Slachtoffers zijn ze in de meeste gevallen van de economische wanverhoudingen, van de zelfzucht en de eigenbaat van de grooten en machtigen der aarde! Ze verdierlijken in de krotten van de sloppen en stegen onzer groote steden, gaan zedelijk en licha melijk ten onder in de bier- en jeneverpaleizen, die pestholen der maatschappij, In zijn laatste rapport, eenige weken ge leden verschenen, heeft de inspecteur van den gemeentelijken gezondheidsdienst ver klaard, dat de vuilheid, de verdierlijking en de dronkenschap, die in de achterbuurten UIT DB NATUUR Herfst. Er zijn bepaalde dagen, waarop in de natuur bijna geregeld elk jaar een kentering valt op te merken. Zoo heb ik jaren achtereen meenen waar te nemen dat op een dag tusschen den 15den en den 18den October, na een mooien nazomer en voorherfst, zoo goed als plotseling zich de volle herfst-ver schijnselen vertoonen. 't Is den 12den nu ik dit schrijf, help eens toekijken of het in dit jaar ook uitkomt. 't IB soms, of 't met den zomer geen einde wil nemen, de zwaluwen vliegen hoog in de lucht de muggen na, precies als in Augustus, libellen schieten voort over de slooten ; de paardebloemen en madeliefjes bloeien lustig en volop, er komen vaak lentebloemen bij, Maart-viooltjes en primula's. De vogels, vooral de spreeuwen en merels, doen zoo echt voorjaarsachtig, ze fluiten en stoeien en la waaien als kinderen, die uit school komen. In de weiden spelen duizenden kieviten soldaatje en de meezen vullen alle tuinen en parken met fijne hooge geluidjes. De vliegen en bijen en hommels en wespen zoemen op de rijk bloeiende klimop-kogels en smullen van den honing, 't Is warm lekker weer, geen mensch denkt nog aan winterjas of over schoenen of aan kachels-zetten; de bladeren aan de meeste boomen zijn nog groen en waar ze bruinen en gelen, daar blijven ze toch rustig op de twijgen zitten. Wie niet dagelijks op kantoor of school of in de huiskamer zijn scheurkalender voor oogen heeft, vergeet heelemaal den tijd, tot hij op een morgen na 't ontbijt de deur uitkomt en tot zijn ver bazing bemerkt dat het vinnig koud is, zoo 'n geniepige dampkou, die je de vingers doet tintelen en waarbij er zoo nu en dan iets scherpsin je gezicht slaatje zou zeggenstukjes Ijs, als 't niet zoo nat was. Gauw even terug om een overjas en handschoenen; maar de jas moet eerst geschuierd worden en de winter handschoenen liggen nog in 'c vloeipapier met kamfer, Je zou er te laat door op 't werk komen. De zon staat dan aan den hemel als een geverfde roomkaaa achter een neteldoeksch gordijn. Wie niet beter weet denkt even dat 't de maan is; maar die illumineerde immers gister tegen zeisen, in zijn Turksche gedaante, zoo prachtig den zomeravond-hemel, vol met veer- en schapenwolkjes. En loopt ge op weg naar 't kantoor of school niet den kortsten weg, maar als gewoonlijk, wanneer er vijf minuutjes over zijn, door 't park, dan treft u dadelijk het veranderd uiterlijk, als een blad dat omgekeerd is." De boomen zijn in n nacht oud geworden; weg is 't groen, dat door bruin en geel zoo van Liverpool heerschen, erger zijn dan in eenige andere christelijke stad ter wereld. Het gevolg van deze verklaring is geweest, dat in de plaatselijke bladen een stroom van ingezonden stukken verschenen,- geschreven door sociologen, philantropen, drankbestrijders, enz., die allen van hun standpunt beantwoordden de vraag: Is dronkenschap het gevolg van armoede en slechte econo mische verhoudingen, of is armoede het gevolg van dronkenschap". Uit een van deze ingezonden stukken, geschreven door een gediplomeerde stedelijke vroedvrouw, die werkte onder de armeten der armen, wensch ik een en ander over te nemen. Zij zegt o. a. dat een vroedvrouw beter dan een dokter uit ondervinding weet, in welk een verre gaan den toestand van vervuiling in donkerst Liverpool de viouweu verkeeren, die op het punt staan moeder te worden. In de meeste gevallen toch zijn bij een bevalling in de achterbuurten alleen de vroedvrouw en een leerlinge tegenwoordig.De dokter woi dt alleen geroepen in abnormale gevallen en als hij komt, zijn de patiënt en de kamer reeds door de vroedvrouw gereinigd. Dat de kindersterfte in de achterbuurten zóó ontzettend hoog is, is o. a. te wijten aan de armoede en de slechte behuizing der ouders en aan de slechte voeding, die het pasgeboren kind wordt verstrekt, maar zeker niet het minst aan de verregaande vuilheid op woning en kleeren, die den slopbewoners eigen is. In negen van de tien gevallen toch hebben de moeders, die daar een kind ter wereld brengen zij geven dit de vroedvrouw zonder blikken of blozen toe zich het lichaam niet gewasschen sedert den dag, waarop de vroedvrouw dit bij hun vorige bevalling voor hen deed. Niets is zóó treurig en in zijn gevolgen zoo noodlottig als het terwereldbrengen van kinderen te midden van ?uilheid, verdierlijking en misdaad. Hoe wordt deze meest kritieke en terzelfdertijd meest heilige periode in het leven eener vrouw beschouwd door de verslenste moeders der sloppen en stegen? Door de meeste wordt de bevalling met vrees en angst verbeid, niet om de pijn, die zo de moeder brengt, maar omdat er weer een mondje meer te voeden en een lijfje meer te kleeden zal zijn. Andere, de luie, ongewasche, ongekamde, aan den drank verslaafde moeders beschouwen de geboorte als een last, of zien er de hand van het noodlot" in en onder werpen er zich aan als aan een ware ramp, wat zij dan ook inderdaad is. Weer andere blijven er totaal on verschil! iig onder, een onverschilligheid, eenigszins ge temperd door de gedachte, dat zij in de oogen harer zusters ten minste ergens goed voor zijn". Büde armsten der armen is een be valling een gewoon geval, waarvoor geen speciale toebereidselen, zelfs niet de meest eenvoudige, gemaakt worden, 't Komt herhaal de malen voor, dat tot binnen enkele minuten voor de geboorte nog geen enkel toebereideel, van welken aard ook, gemaakt is om het kind te ontvangen. Hoe kan er sprake van zijn, dat de vroedvrouw patiënt en jonggeborene behoedt voor infectie, als het water om moe der en kind te wasschen gekookt wordt in een oud, vuil vleeschblikje, en de wasehkom be staat uit een vuil puddingschaaltje, geleend van een vuile buurvrouw? Misschien noodlottiger nog in haar gevol gen dan al 't andere, is de dronkenschap onder de vrouwen in Engeland, een kwaad dat onder haar zeker even erg versprei d is als onder de mannen. Reeds vroeg in den morgen komen vijf of zes vrouwen samen in de kraamkamer om met de patiënte te drinken, en het arme pas geboren wichtje gaat uit de handen van de eene dronken vrouw over in die van de heerlyk uitkwam. Wat nog hangt aan tak en twijgen, is slap en dun en bruin gevroren. Meer dan de helft ligt op den grond, een plekkerig, vloerkleed, nat en dun; uw bak trapt gaten in 't platanenblad; aan de zolen kleven ze vast en ge fleurt ze mede, de lindeblaren der gisteren nog goudglansden in 't zonnelicht. Kijk ze nu eens aan die roode eschdoorns en wilde wingerd. Wat is er over van de schitterpracht, die uit Amerika was overgekomen om te getuigen van den kleuren gloed aan 't Eriemeer ? Bruine vodden zijn 't, die verfomfaaid neerhangen tegen een muur vol natte spinnewebben. Tot de paddestoelen toe, die in de vorige week het mos van park en bosch bespren kelden met spatjes verf van alle kleuren dooreen, als knicker bock er druk op zwarte boerinnenjakjes: de paddestoelen, die echte herfstkinderen zijn op eens verdwenen, ver gaan tot vieze rotte proppen en kwabben. Geen spreeuw of merel laat zich meer hooren, ze zitten ineengedoken in een hoek tusschen een tak en den stam. Alleen de meezen zijn in de weer, zij piepen en trilleren nog zwakjes; maar druk en bedrijvig zijn zij zoo mogelijk nog meer dan gisteren; zij kiezen de wijste partij, ze werken zich warm en zat. Gekras van bon'e kraaien maakt de stilte des te opmerkelijker, kievit en zwaluw zijn verdwenen. 't Is somber, nattig, kil en verdrietig weer. Dat duurt zoo drie of vier dagen, dan komt er een enkele dag van flinke scherpe koude met mist en eindelijk nog een dagje van zonnige vorst of 't zoo maar in eena winter zou worden. De straten in de stad zijn vermakelijk vol van zwarte schoorsteenvegers en zwarte emids die komen vegen of kachels zetten; de brand stoffen stijgen enorm, alle winkels stallen bont en andere winterkleeren uit, n komt er zelfs al met schaatsen voor den dag. Wat lachen de boeren, als ze zoo iets soms zienl Want negen van de tien keer (de tiende keer komt er in 't geheel geen vorst in Oc tober) is de vorst voor halt October een loos alarm, alleen verre voorloopers van de eigen lijke winter, die bij ons zelden voor 3 Dec., gewoonlijk eerst tusschen Kerstmis en Nieuw jaar komt. Ook het plotselinge vervallen van 't natuurschoon blijkt maar een tijdelijke daling. Twee dagen na de eerste vorst van October is alles weer opgefleurd; de kievitten komen terug, de spreeuwen, merels, studeeren hun zomerliedjes in; maar de zwaluwen blijven weg, die zijn in de eerste s chrik te ver wei; gevlo gen om te kunnen bemerken hoe kortstondig büons 't October-vriezen is. Ook de bladeren blijven natuurlijk van de boomen, en 't vallen gaat geregeld voort. andere. Als 't kindje schreit, niet slapen wil of ziek ia, dan krijgt het bier of jenever te drinken, 't Is voorwaar geen wonder, dat de sterfte onder de zuigelingen zóó ontzettend groot is. We mogen 't eerder een wonder noemen dat onder zulke afschuwelijke om standigheden nog n zuigeling in leven blijft. Verder deelt de ecbrijfster eenige treurige gevallen mee, die ze pas in haar praktijk ondervonden had. Zij beschrijft o. a. de om standigheden, waaronder een hoogst moeilijke bevalling plaats had op een Zaterdagavond in een om de dronkenschap der bewoners beruchte buurt. Op Zaterdagavond, als de mannen 's middags hun wt ekloon ontvangen hebben, dan is het alsof alle duivelen der hel zijn losgebroken in de met kroegen bezaaide achterbuurten der stad. Die kroegen, bont geschilderd en verguld van binnen en van buiten, zy'n de plaatsen, waar vele van de rijkste uit stad en land een enorme winst maken als aandeelhouders van dergelijke in richtingen of van de brouwerijen, die daar het bier leveren. Zoodra dan ook een zwakke poging wordt gedaan om door een gemeen telijke verordening het aantal kroegen te beperken, gaat er een kreet van schrik op uit de kringen van herbergiers-brouwers en aandeelhouders en als n man staan ze op, om hun zondige belangen te verdedigen. Vlak boven de kamer, waarin de vrouw, waarvan hier boven sprake is, lag, en waarin ze met baar man en kinderen woonde, bevond zich een andere, waar verscheidene menschen aan het drinken waren. Voortdurend hoorde men ze tieren en vloeken, het huisraad werd aan stukken gesmeten en het gesiamp der vechtenden deed de zoldering dreunen. Op straat, vlak onder het raam wisselde de eene vechtpartij af met de andere, rauwe kreten en ver wenschingen klonken boven alles uit; potten, pannen, koppen en schotels vlogen door de lucht en raakten soms het raam der kamer. Stelt u voor, moeders, wat dat helsch lawaai beteekende voorde vrouw, die van pijn ineenkromp en voor 't arme kind, dat geboren werd in zoo'n poel van ellende, dronkenschap, ondeugd en misdaad! M. E. EDWARDS-NOEST. onze kleinen en ton moeders. M. de R,! Mevrouw Hempenius-Spruyt zegt met verlangen (mijn) antwoord in (uw) blad tegemoet (e zien." En ik geef dat gaarne. Maar mevr. H. weet heel goed, dat zij bezig is enfoncer une porte ou verte... Zij weet heel goed, dat, als ik van een goeie (ik onder streepte dit in het Handelsblad ook) fr belinrichting spreek, ik waarlik, niet aan een fröbelschool denk met een rooster, die afge werkt moet worden, met schoolbankjes, waarin ze moeten blijv«n zitten", enz. Dat is voor mij geen goele frdbelVBrfiehting. En of ik bij het schrijden -ran dat stukje in het Handelsblad ook -niet aan de Kin derkamer" in de Jacob Obrecttstraat heb gedacht? Natuurlik heb ik dat en mevr. H. wét, dat dit het geval is "en had dus ook dit niet behoeven te,vragen. ; Maar zou mevr. H. de kinderkamer", of' zou mevr. Bruch-De Vos, de leidster van deze inrichting, die dan niet tot de goeie fröbelinrichtingen gerekend wensen te zien? Ik dacht, dat mevr. Bruch de overtuiging had, dat zij in haar inrichtingjuisf in Frobels geest handelde, in tegenstelling met een echte fröbelseftooZ, (Fröbel moge ons deze samen stelling vergeven!) waarin dit niet het geval is. Of?mag, omdat Fröbel zo slecht gekend en gevolgd wordt, zelfs zijn naam niet meer genoemd worden, als men v jor de kleinen Maar 't is nu geen vieze kleef boel meer. Op zonnige Octobermiddagen is de boschbodem piachtig met koper brons bevloerd, daaruit steken hier en daar schitterend groene beltjts op, de heuveltjes van het lichtmos, schilders wanhoop. Nog valt er een enkel bleekgeel eikeblad op 't groene mos of op de koperbruine beukenlaag en werkt de grondkleur dieper uit. 't Is cm in verrukking er op te blijven staren, die bodemklenr van't loof bosch, eind October, bij middagzonneschijn vooral. Maar ook 's morgens tegen negen is het heerlijk mooi in 't bosch, aan den zuidzoom 't mooist. Dan omsluiert een ijle nevel de braamstruik en de lijsterbes; het gehavend loof, half rood en groen schemert zwak door het tulen hulsel heen; het eikenhakhout met zijn gele droge blaren ligt half bedolven in een rossig nevelbad; de wilgen van 't weiland en de peppels om de blokken boerenhuizen staan stil te zweven zonder voeten boven 't witte land, hun stammen zwart, hun kale takken donkervaal op grijzen grond geteekend. Het loopt tegen tienen. Hoog boven de nevels kleurt de lucht bleekblauw en breede rechte stralen van goudstof schieten er neer, schuiven fnel en diep in 't wittig hulsel tot vlak op de aarde; de grauwe boomstam kleurt bleekpaars, de eikenstruiken kleuren mat en mooi, de braam gaat fleuren met zijn oude half vergane blad. De zon breekt door. En of 't nog zomer was, en zwoele lucht op eens door onweer was verdreven zoo klinkt van alle zijden het hooge vogellied; ze zijn niet weg nog, de spreeuwen en de merels; er zijn t r nu veel bijgekomen de eerste vorst heeft ze weg gedreven uit het noorden en oosten naar ons toe. Massa's vinken, keepen, meezen, sijajes, veel meer vogels en meer soor ten dan wy 's zomers zien, veranderen de kale heester t wij gen in tingelende, zilveren staafjes. Wat er aan 't October-bosch in den zonnigen vochtig lauwen morgentijd ontbreekt om ons den waren zomer voor te tooveren, dat is het gezoem van de insecten. Spinnen zijn er zat, groote en kleine, maar die ritselen op zijn best een beetje over 't droge dorre blad. Eerst tegen den middag komen er wat groote zweefvliegen zich zonnen tegen de hel beschenen beukenstam; een enkele atalanta of groote vos of bonte pauwoog zoekt een eenzame late kamperfoeliebloem. Tegen tweeën, als de zon 't volhoudt, en vóór de middagnevel optrekt, komen er wat honingbijen inderdaad een zomerliedje zingen. En is 't een buitengewoon mooie zomersene Octobermiddag, dan ziet ge tusschen n en twee uur een verbazend groote hommel of een bijzonder groote wesp langzaam rond vliegen. Ze zuigen wat honing uit een late distelkop, op een nog later zonnebloem, die vraagt, wat zij behoeven f Welnu, ik deed niets meer en ook niets minder. Met dank, M. de E., KL DE VRIES SZN. Van een Open brief, naar het Handelsblad gezonden, was, noch is mij tot heden iets bekend imiiiMMiMMHiiimiMMimiiiiHiiiHMimimmiiiMtmiMlimiiiiiimliiiiii De Vrouw en haar Huis. Stijl in kleeding. Marie Bashkirtseff. Spreken. ? Sic transit gloria Reginae. Het October-nummer van het geïllustreerd maandschrift: De Vrouw en haar Huis bevat twee artikelen, die men gaarne iedere vrouw ter lezing, ter overdenking en ter navolging in handen zou willen leggen. Ik doel op de causeries: Stijl in kleeding" van E. W. P. de Vries Jr, en Spreken" van jonkvrouw Sophie Wichers. In ,3tijl in kleeding" geeft de heer De Vries meermalen het woord aan dejeugdige, Eussische schilderes Marie Bashkirtseff, de ongelukkige teringlijderes, die den Susten Oktober van het jaar 1884 overleed, diepweemoedig nagestaard door den jongen schilder Bastien Lepage, door dezelfde moor dende sluipkwaal als de kunstenares, die hij zoo liefhad, ten doode geteekend. Leunend op den arm van zijn broeder, hijgend, hoes tend liet hij zich dagelijks aan het ziekbed van Marie Bashkirtseff voeren. Marie Basbkirtseffhad een groote voorliefde voor losse, soupele, eleepende gewaden, ver vaardigd van ijle, witte, wollen stof. Voor het Grieksche costuum en het Grieksche kapsel, had de Eussin eene hartstochtelijke vereering. De kleindochter van generaal Paul Grégorievitch Bashkirtseff, die er prat op ging, dat oud-Tartaren-bloed door haar aderen bruiste, kwam op zestienjarigen leef tijd in Eome, waar zy schilderlessen nam. Het dwalen door musea en de laaiende be wondering van het jonge meisje, voor beel dende kunst, gaven ruimschoots voedsel aan de aangeboren neiging der jonge artiste om het losse, klassieke kleed, met zijn gevoelige en grillige plooien, te verkiezen boven het moderne kleed der moderne vrouw, wier arm lijf gekneld wordt in 't foltertuig" corset. In Parijs gekomen, waar haar buitengewoon schilderstalent spoedig de aandacht trok, genoot Marie Bashkirtseff de groote voldoe ning, dat, in de ateliers van Laferrière, Worth" en Doucet modellen vervaardigd werden door hdiir geteekend. Zij schrijft in haar dagboek: Les facons les plus courues chez Doucet Sont de mon invention." De heer De Vries getuigt van haar, wier naam een oneindigheid van smartelijke her inneringen doet opdoemen: Zij zocht naar iets individueels in hare kleeding, en hoewel men haar daarom gaarne foor excentriek aanzag, ging zij haar weg, meer en meer haar doel bereikende, sterk in de overtuiging, dat niet alleen meerdere schoonheid in kleeding mogelijk was, maar, dat zij ook ten slotte komen zou tot datgene, wat in volmaakte harmonie was met haar zelf." Arme, arme Marie Bashkirtseff I Zoo gaarne was ze mooi; het was haar een behoefte te behagen. Zij wilde leven, liefhebben, be roemd worden! Vurig bad zij God lederen dag, haar toch dertig jaar te laten worden ... mér verlangde zij niet, o! slechts dertig j aar! Dit was haar dagelijksche bede, toen zij tot de heillooze overtuiging was gekomen welke kwaal haar leven bedreigde. Toen zij nog piep jong was, bad zij om: een hertog tot echtgenoot, een mooie stem en de gezond heid van haar moeder". Zij was geloovig, en toch Ruasifch-bijgeloovig. Zij probeerde haar toekomst te lezen in de scherven van een gebroken spiegeltje; bezocht waarzegsters, hechte grootebeteekenis aan haar droomen. Eens in haar schildersde vorst overleefd heeft, of op een lager bloeiend reigersbekje. Dat zijn vreemde dieren die reuzenhommels atelier, terwijl haar model even rustte, dom melde zy zelf in, uitgestrekt op baar divan; plots schokte zy overeind, zij had een visie van haar doodsbed waarom heen brandende kaarsen flikkerden ... Het klinkt als een fabeltje, dat Marie Bashkirtseff op 17 jarigen leeftijd, Aristoteles, Plato, Dante en Shakespeare gelezen had!! Zij had een prachtige stem, die op 2 noten na een register van drie oktaven omvatte, een stem, waarop zij oneindig trotecher was dan op haar klein tenger figuurtje, mat-bleek teint, schitterend rossig haar en beeldige handjes. Haar illusie, concert zangeres worden stuitte af, op haar zwakke longen.' Marie Bashkirtseff's kort leven, rijk aan indrukken, werd bestookt door een schrij nende doodsangst, die haar nimm<-r losliet. Arm wezentje l Anatole France, de treffelijke Fransche letterkundige, zegt van haar: On songe en lisant son Journal, qu'elle a du mourir inapaisée et que son ombre erre encore quelque part chargée de lourds désirs". * * * Freule Wichers schrijft: Als we over 't algemeen onze mooie Nederlandsche taal hooren spreken, dan blijft er helaas niet veel van dat mooie" over en niet alleen onder de onontwikkelden wordt zoo heel veel ge zondigd tegen de eenvoudigste regels van een zuivere uitspraak, ook by de beschaafderen en ontwikkelden is het een bizonderheid en bepaald iets heel opvallends ale wij onze taal zuiver hooren spreken." En, jonkvrouw Wichers, onze bekende d clamatrice, en leerare s in zuiver en hygiënisch spreken, is gerechtigd in dezen een oordeel te vellen. Zij moedigt alle moeders aan, nauw keurig acht te geven, op de. wijze, hoe baar kleintjes, staande nog in hun baby-schoentjes, geluidjes, klanken en ten slotte woordjes doen hooren. De kleintjes moeten door hun ouders, speciaal door hun moeder leeren" spreken. Moge een aantal, jonge, ambitieuse moe dertjes de wenken van freule Wichers ter harte nemen. De schraperige g en r waartegen de schrijf ster van spreken" zoozeer gekant is, klinkt werkelijk leely'k; voor mijn ooren, een onzui vere a, e en o, het verkorten en inslikken der lettergrepen aan vél Hollanders eigen, haast nog bedenkelijker. De heerlijke, klankrijke, Nederlandsche taal kdn klinken als muziek, mits zij, of hij, die haar bezigt, zich de moeite getrooste helder en klaar te articuleeren, en de a, e en o van vreemde smetten vry late. * ** Den 24sten dezer wordt in België's hoofd stad, by Le Roy Frèrea, eenpublieke verkoop gehouden van niet alledaagsch allooi, Juweelen,briljanten,paarlen,kanten,waaiers, veeren, kunstbloemen, lijf- en linnengoed komen onder den hamer. Catalogus en ver koopbiljetten vermelden wel niet den naam der eigenaars, doch iedereen weet, van wie al deze kostbaarheden afkomstig zijn. Zelfs de diadeem van 116 groote briljanten is veil geworden. De opbrengst van deze vorstelijke parure, in 1878 door de Brusselaars aan hun Vorstin geschonken, ter gelegenheid van haar zilveren bruiloft, is bestemd om de schulden van eene der Belgische prinsessen aan te zuiveren. Bij opbod en afslag zullen verkocht worden de preciosa en al het persoonlijk eigendom eener vrouw, eenmaal in hoogheid gezeten. Voor koning Leopold's stille, bescheiden, vrome dochter, prinses Clémentine, geheel zich wijdend aan liefdadigheid en goede wer ken, zou men wenschen, dat de schulden harer spilzieke zuster op andere wijze waren ver effend, dan door publieken verkoop van de bezittingen harer moeder. CAPRICE. Een Wespennestje. en wespen; de eenig overleven len, de moeder van een groote familie; eenzaam zijn ze, maar niet alleen, ze dienen als transport middel of als voedster (dat is nog niet uitgemaakt) van een groot aantal witte of gele mijten. Zoo gauw 't echt winter wordt, zullen ze zich weer diep in den grond wringen en graven, en daar inslapen en ver stijven voor den langen winterslaap. In April ziet ge ze weer, dan gaat de koningin of moederhommel, evenals de koningin- of moederwesp heel alleen met ontzaglijke moei ten en bezwaren een kolonie stichten, voor voedsel, voor huis en huis raad zorgen, de hommel vestigt zich in den grond, in 't mos of een hollen boom. De moeder-wesp eveneens, maar deze heeft 't nog drukker dan de hom mel, zij moet haar huis of althans de eerste verdieping en fundamenten zelf bou wen, nog meer, ze moet de metselspecie eerst zelf ma ken, boombast en houtmolm en dorre bladeren kauwen en vermalen tot het een deeg wordt, t» ai en stevig, dat verhardt tot een soort dik pakpapier. Zoo'n October-April-wesp is een wonder, een raadsel; ze vervoert honderden mij ten, #e torscht een heel nageslacht aan bevruchte eieren in zich, ze is de draagster van 't instinct, de levende traditie en de reser ve van de soort. Doodt ge in 't najaar of voorjaar zoo'n groote trage moederwesp, dan vernietigt ge een geheel nest dat 's zomers uw peren of pruimen belagen kan; maar dan doodt ge ook iets in de natuur dat ontzaglijk mooi en wonderlijk is. Ik doe 't nooit, maar ik bezit ook geen enkelen peren- of pruimenboom. E. HEIMANS. Mr. S. G. N. Uw beestje was a! niet frisch genoeg meer om op te zetten. Als U of een ander weer een dier op te zetten hebt, zendt het dan niet eerst aan mij n adres, maar direct aan P. L. Steenhuizen, Praeparateur van Artis, Alexanderkade 8. Dat kan allicht een paar uur schelen en dat is veel op een vochtig warmen herfstdag, waarop uw zending onderweg was. Mevr. C. S.?H. Amersfoort. Uw vraag over 't wespennestje is door 't bijgaand plaatje zeker wel naar uw zin beantwoord. G. W. B., Breda. Over die langpootspinnen later wel eens. J. A. L., Putten. Over koekoek en sperwer binnenkort. De anderen per brief, als ik er antwoord op weet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl