Historisch Archief 1877-1940
No. 1582
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
?waardeeren oplossing, alles artistiek". Het
zon toch eigenlijk maar prettiger ijjn als deze
artiest" een wat meer Fransen klinkende
naam had. De eenige gelegenheid in Holland
waar men zich de spullen van den heer van
de Voorde kan denken, is misschien bjj een
of anderen kapper in den Haag. Ja, waar
achtig, zoo'n kappersluchtje_zou er niet slecht
bij passen.
De Gezamelyke Inzending van de
Mechelsche kunst n'y veraars" bestaat, voor zoover
was na te gaan, in hoofdzaak uit stoelen.
De Mecbeleche stoelen hebben wel ietsaardigs.
Zjj doen denken aan de bij ons bekende z.g.n.
Brabantsche stoelen. Zij hebben iets primitief j
dat er een zekere charme aan geeft. Men
wil dat nu gaan veranderen, men wil in
Mechelen blijkbaar ook artistiek" gaan doen.
Niet doen, L eer t n l ga maar kalm voort zoo
van die eenvoudige dingen te maken, zonder
«enige pretentie, heusch, 't is veel beter l
Een inzending van een gobel-in-weverij
liet niets nieuws zien. Kunstnaaldwerk artis
tiek", aardewerk dito, grof, me r, wat kleurtjes
door elkaar geloopen, in dikke k lodders, ach,
zoo artistiek"; bind- en drukwerk nogal
ordinaï, veelal leelyke Duitsche letters.
Bois3,el.eriëd'art en Boissellerie artistique,
enz. bet eekent zoo van die gesneden beestjes
«?n popipeijeéen dingetjes, zooals oom of
tante 's zomers voor neefje van de reis in de
Ardennen meebrengt.
Goud- en zil /ersmeedwerk van de gezamen
lijke juweliers uit Namen, mag niet onder
k<iustnüerb.eid gerekend worden, zooala
men dat legenwoordig begrijpt. Het is een
inzending cian wat men hier pleegt te noemen
kunstvoorwerpen" Br is een groote inzending
van kóperwerk (dinanderie). waarbij diagen
van een zeldzame leelijkbeid en niets dat
mooi mag b eet en. Ken tweede inzending
van denzelfden aard vertor nt naaat een groote
massa van den zelfde rommei een aantal kope^
Jen potten en pannen enz. voor koks- en huis
houdelijk gebruik, waarnaar 't een genot is
ooi te kijken. Hier is «He streven naar mooi
heid achterwege gelaten, de dingen hebben
riet de minste pretentie eu zijn mooi. Er
zgn nog wel enkele kleinigheden die men
anders zou wenschen, ooren b.v. en de wyze
waarop zij zijn aangezet, maar dit neemt niet
weg dat wij hier toch de mooiste gebruiks
voorwerpen hebben van de geheele tentoon
stelling. De Belgen met al hun
artistiekuliëid mogen hier aan eens een voorbeeld
nemen. Wy zijn nu wel zoover dat we niet
meer alle versiering als uit den booze be
schouwen, maar de Belgen moeten toch nog
maar eens beginnen zulke eenvoudigedir, gen
te maken als dat koperen keukengerei. Mis
schien dat zij dan wat meer leeren vormen
te vinden. De versiering tornt dan later wel.
Want waarlijk, onze vrienden daar in het
Zuiden moeten voorloopig niet zoo veel aan
kunst" denken. Zy moeten nu maar eens
beginnen hun werk te doen met hun volle
verstand, als er dan onder hun zijn met talent
en macht om kunst te maken, dan komt
dat wel voor den lag, en dan zullen zy ver
steld staan over wat bereikt kan worden.
Kn dan, vooral, zullen zij de voldoening
hebben, van wat meer beteekenis te zy'n in
de algemeene beweging. Blijven zij daaren
tegen voortgaan op den thans ingeslagen weg,
dan komen zij nooit tot iets; 't is te artistiek l"
Want artistiek men heeft er maar
eens op te letten heet tegenwoordig
iedereen die zich de weelde van va ie noties
veroorlooft, maar niet best weet, waar zijn
ruggemerg zit, iedereen die van verre de
klok wel eens wat hoorde luideu, maar nooit
benul zal hebben, dat er een stevige klepel
noodig is om het geluid te maken. Groot is
is het nooit, en zuiver is net nimmer, het
artistieke, want artistiek beteekent de slappe
vervalscbing juist van het deugdelijke....
Artistiek is wat men kan afkijken en aan
wennen, het vleagje uit verveling, het raartje
voor de variatie.. ." zooals de heer Jan
Veth zeide. Zóó de Belgische kunstnijver
heid. Want wy' zouden kunnen voortgaan,
en elk dingetje dat ter tentoonstelling is
opnoemen, maar aldoor weer zou on s oordeel
hetzelfde moeten zy'n: Artistiek".
Zoodat per slot het geheele geval niet de
moeite waard zou zy'n er zooveel woorden
over vuil te maken, als niet een
teatoonftelling voor het groote publiek
zopietssu?gestiefs had, als men niet een ding mooi
vond omdat het op een tentoonstelling te
zien is, en vooral, als wy hier niet werden
tegengewerkt en bemoeilijkt in onsdagely'ksche
pogen den menschen een beetje benul bij te
brengen.
Om dus een meening te zetten tegenover
die van kranten- en andere lieden, die zeiden
dat het zoo mooi was, o n de menschen te
waarschuweD, dat zij zich vooral niet moeten
laten verlakken door een kwikje en een strikje,
otn de Belgischen kunstnyveren te verzoeken
het ons niet moeielijker te maken dan het
al is en thuis te blijven zoolang zij niets beters
hebben te laten zien, daarom kwamen wij er
toe deze ontboezeming te laten drukken.
T. LANDHÉ.
Moziei in de Hoofdstad,
Reeds vroeger heeft de pianist Ernest
Schelling hier een goeden indruk gemaakt.
Hy is technisch ter dege ontwikkeld en
bewees door zy'n keuze van Beethóven's
vijfde pianoconcert, waarmede hij optrad op
het laatste concert in het Concertgebouw,
ook de voorkeur te geven aan een dergelijk
werk van edelen inhoud, boven
virtuosenvuurwerk.
De voordracht van den heer Schelling was
zeer eenvoudig en onopgesmukt; hier en daar
misschien wel te sober. Zijn inzet van het
Rondo-thema b. v. geschiedde met een bedacht
zaamheid, waarvan ik mij niet de oorzaak kon
verklaren en die ook in het Tutti" door
den heer Mengelberg en zijn orchest gelukkig
niet, in toepassing werd gebracht. In het
tweede deel wist de pianist m. i. bet best de
stemming te treffen; het eerste deel slaagde
evenzeer goed, behalve een paar technische
onvolkomenheden by de poly-rhyth nische
passages.
In het tweede deel gaf de heer Ernest
Schelling ten beste een door hem gecom
poneerde Suite fantastique voor piano en
orchest. In dit werk documenteert zich de
heer Schelling als een duchtig musicus die
heel wat geleerd heeft en het handwerk der
muzikale kunst goed verstaat. Hier en daar
is de instrumentatie nog een weinig onhandig.
Het derde deel, waar de piano byna alleen
aan het woord is, komt my' het best geslaagd
voor; het is een Intermezzo, ongeveer in den
geest van een Nocturne. Ook het Scherzo
met zy'n pikant rhythme is goed gelukt.
C. Corot. De Smokkelaars. Reproductie naar de photogra^ure 55 X 65 cM. zonder
witten rand van C. Oorot's schilderij (uit de voormalige collectie J. H. v. Eeghen).
llllttllllllllllllllltMIIII
Minder het eerste deel, naar de componist
den sonatevorm heeft willen volgen, maar er
niet in geslaagd is dezen voim met een inte
ressant leven te bezielen. Het Finale heeft
door het gebruik van een Amerikaansche
dans, iets populairs verkregen dat een pak
kend slot teweegbrengt en den componist
warme toejuichingen verschafte. Over de
medewerking van het orchest kan de com
ponist-virtuoos niet anders dan uiterst tevre
den geweest zijn.
De orchestwerken van den avond waren
Beethoven's ouverture voor Collin's treur
spel Coriolan", een werk van verheven aard,
streng in haar klassieken vorm en toch warm
van stemming, benevens de
OuvertureFantasie Romeo et Juliette" van
Tschaikowsky. Dit laatste werk is met schitterende
kleuren geschilderd en toont ons den
Russischen componist in een zijner schoonste
werken. Zoowel in de vinding zijner motieven
als in de bewerking van het geheel en de
verdeelicg zijner schakeeringen is
Tschaikowsky bijzonder gelukkig ge veest. De breede
melodie in Des en die passage met gedempte
strijkinstrumenten laten een blijvenden
indruk achter.
Tscnaikowsky is den heer Mengelberg
bijzonder sympathiek, zoodat door zy'n leiding
en ' de meesterlijke wedergave van het
orchest een prachtuitvoering tot s'and kwam.
In den laatsten tijd treft men de goede
gewoonte aan op de Zondag-middag uitvoe
ringen van het Concertgebouw verdienstelijke
en begaafde orchestleden af en toe als solisten
op te doen treden. Uit den aard der zaak
kan hiervan niet steeds melding gemaakt
worden; wanneer echter een hier nog on
bekend, belanzrijk werk, zooals Ernst v.
ohnanyi's violoncelconcert op die wijze tot
uit-oering kornt, dan wil ik gaarne hiervan
gewag maken.
Het komt mij voor dat de componist een
zeer goed werk geschreven beeft met dit
concert. Hij heeft zich niet gehouden aan
den klassieken vorm van drie afzonderlijke
deelen, doch zijn opus 12 doorgecomponeerd
in n Satz. Daardoor, zoowel als door den
inhoud van het concert, is er een ietwat ro
mantische tint in gekomen, die htt zeer
goed staat. De orkestbegeleiding met haar
golvende lijnen en fraaie kleuren draagt mede
het hare hiertoe bij.
Bijzonder fraai is de langzame tusschenzin,
malodieus en goed voor het instrument
geschre?en. Bij het laatste Allegro ontmoet
men we Ier het hoofdthema van den aanvang.
Het heeft mij eenigsans verwonderd dat de
componist het 'bij die herhaling laat en er
in de bewerking ran den slotzin niet meer
partij van heeft getrokken.
Over het algemeen aeht ik Dohnanyi's
concert een belangrijke aanwinst in de niet
zoo heel rijke cello-litteratuur; een compositie
van degelijk gehalte, met dankbare solo- een
muzikaal zeer interessante orchestparty.
De heer F. W. Gaillard speelde dit concert
zeer mooi; zijn bezielde warme toon en
geacteveerde techniek deden hem welverdiende
toejuichingen verwerven.
Met Goldmark's ouverture Sappho" voor
Grillparzer's treurspel, werd de matinee ge
opend. Deze overture kenmerkt zich door
een handige factuur, doch mist de eenheid
en stemming die bij 's componisten
Merlinoverture zoo weldadig aandoen.
ANT. AVBRKAMP.
* *
Ja:ps Bartod.
Eén onzer bekende stadgenooten, de kunste
naar wiens naam men hierboven vindt en wiens
portret onze lezers in dit nummer ontmoeten,
viert den 24en dezer zijn zeverjtigsten ver
jaardag.
Zeventig jaren is zoo langzamerhand de
officieele leeftijd geworden, waarop men pleegt
af te sluiten met een werkzaam verleden om
nog eenigen tijd, als het zy'n mag, van een
rustigen ouden dag te genieten. Wanneer
men den last van zijn zeventig jaren echter
met zoo jeugdige veerkracht draagt als de
heer Jacques Hartogh, dan kan men veilig
dat ty'dstip nog geruimen tijd uitstellen.
L»Öheer HdrtogQ heeft; wel geen veel be
wogen leven achter zich ik meen dat hy'
slechts korten tijd werkzaam was als directeur
van Toonkunst te Bussum - maar toch heeft
hy' zich in menig opzicht verdienstelijk
gemaakt voor zijn landg?nooten, vooral voor
hen die de Duitsche taal niet machtig zy'n,
door verschillende werken op muzikaal ge
bied in het Nederlandsen te vertalen; ik
herinner aan de harmonieboeken van Richter
en Jadassohn, de kleine muziekgeschiedenis
van Langhans, de klaviersuhool van Lebert
en Stark, Breslaur's Methodik des
Klavierunterrichts." In de laatste jaren verscheen
van zijn hand Grootmeesters der Toon
kunst," waarin monographieëa van Beet
hoven, Mozart en Haydn, met analysen
hunner symphonische werken, voorkomen.
Reed* sedert jaren is de heer Hartogh
leeraar in de Muziekgeschiedenis aan de beide
onderwijsinrichtingen van de Amsterdamsche
afdeelina; der Maatschappij tot bevordering
der Toonkunst en sedert 1903 privaat-docent
aan de Stedelijke Universiteit alhier.
In deze betrekkingen heeft de heer Har
togh zich vele vrienden verworven, die hem
zeker gaarne hunnen geluk <vensch zullen aan
bieden.
Ik doe dit reeds thans met deze regelen
en wensch deu krachtigen grijsaard nog menig
jaar van rustige, kalme werkzaamheid inden
kring van zijn familie en vrienden,
ANT. AVERKAMP.
Herziene oiroeliogs-idealeo,
II.
Dit zijn in 't kort saaln'. gevat, de
bes;houwingen en wenschen, die zich dezer
dagen op den voorgrond dringen en waar
van het verkeerd zou zijn de sterkte te
ontkennen. Ben sentimenteel protesteeren,
een ijdel spel met sehoone droomen van
jjeluk en vrijheid"; vau ongerepte gezond
heid en spelend verworven levenskennis;
een sterk overdreven schelden op en spotten
met of vloeken en verdoemen van het be
staande en de gewoonte; het op den voor
grond brengen en oprakelen' van alle scha
duwzijden, groot en klein, dat alles vult
de bladen en de kolommen van vele
paedagogisch-kritische opstellen i', dagbladen en
tijdschriften. Het eenvoudige recept van
den schranderen en nuchteren Rousseau: men
doe het tegendeel van het slechte en men
zal het goede en rechte treffen! dit recept
doerat weer op, thans, nu in plaats van een
gevoelvol, onbevangen schrander en groot
man, een heel koor van volstrekt niet
even bevoegde! morrende en ontevreden
menschen zich over die zaak uitlaten. Zoo
vaak Jean Jacques Rousseau, na zijn Bmile"
voor de practische uitvoering zijner denkbeel
den, raad en voorlichting geven moest, was
hij zich steeds van zijn verantwoordelijkheid
bewust, en waarschuwde hij er voor, dat
inen zijne ideeën toch niet voor overal en
ten allen tij ie absoluut gangbare munt zou
houden.
Zonder de verantwoordelijkheid voor de
nieuw in te voeren methoden te aanvaarden,
is het zeer gemakkelijk eenige stellingen
of beweringen uit te spreken en een be
paalden ommekeer te eischeu. En welke
verantwoordelijkheid zou wel grooter zijn,
dan die van een beslissenden invloed op
de toekomst en wel op dien der jeugd van
de volkeren? Of zou alles, wat tot op
helen ook na veel nadenken en inspanning
zóó was geworden en ingericht . . . georga
niseerd . . . slechts door intellectueele traag
heid en sufheid van regeerders en autori
teiten tot stand gekomen . . . gehouden en
gebleven zij» ?
Men moet in de paedagogisehe zaken
steeds vele kanten van een vraagstuk tegelijk
kunnen overzien, als men niet spoedig, in
weerwil van zich zelve, op lossen bodem
wil staan en als in de nieuwe
Amsterdamsche Bours scheuren wil zien ontstaan. Is
het b. v. werkelijk wel gewenscht en een
juist ideaal om de jeugd zoo veel mogelijk
spelend te laten leeren; hun leerarbeid zoo
veel mogelijk in spel om te zetten of haar
toch alles vooral zoo gemakkelijk mogelijk
te maken? Op dezen weg was men vóór
omstreeks 150 jaar getreden om toch ten
slotte bedrogen uit te komen.
De rijpere jeugd ten minste moet o.i. tot
werkelijk groote geestelijke inspanning
opgevoed, daaraan gewoon gemaakt worden :
zij wordt anders voor hoogere opgaven
van intellectueele, energieke en moreële
werkzaamheid niet rijp.
En het voornaamste middel tot vorming
van den wil, dien grooten factor in het
leven en slagen van den mensch, ligt in
alle gevalle in deze richting in
zelfopcoeding tot arbeidzaamheid en nauw
keurigheid.
Is de steeds weer opduikende eisch van
sterk vereenvoudigde leerwijzen wel voor
verwezenlijking vatbaar en ... doeltreffend?
Beloofd zijn zij meermalen geworden, sinds
eeuwen, en er is voortdurend oprecht naar
gezocht en gestreefd; maar men vergeet
toch waarlijk te dikwijls, dat de jeugd niet
tot werkelijk begrijpen en kunnen en ken
nen, vooral ook tot onthouden en behouden,
in der vlucht bij wijze van snip, snap,
snor" gevoerd wordt. Men neme bijv. de
C. Troyon. De Vallei van La Fouque. Repr. naar dn photoaravure 51 X 68% cM.
zonder witten rai-d van C. Troyon's schilderij (uit de voorm. coll. J. H. v. Eeghen).
immimlIIIIIUmiMltlllllllHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIlllHMMIIIIMIIIItl
staan: dat is de groote, waarlijk veel om
vattende wensch, die men koesteren moet.
En tot deze vervulling mede te werken
is zeker meer te waardeeren dan verder
op te wekken tot wantrouwen, tot afbreken
en omverwerpen. Onopgemerkt mag overi
gens niet blijven, dat er toch ook waarlijk
vele familiën zijn, die aan zulk een louter
afbrekende kritiek niet meedoen, en dat
in zulke huisgezinnen juist de hoogste be
schaving wordt gevonden en in deze gezinnen
met den meesten ernst naar een harmonische
samenwerking met de school gestreefd wordt.
De hooge intellectueele en moree e waarde
en beteekenis der Duitsche natie onder de
volkeren, haar aanzien en succes berusten
toch in waarheid op den volhardenden
geestelijken arbeid, die een zeer groot deel
harer voormannen en de trouwe volgers
daarvan, zich heeft getroost.
Dus niet met een licht hart het tot heden
verkre^ene en bereikte prijsgegeven, gemin
acht of versmaad; hoe zou dat te verant
woorden zijn ? Verantwoordelijk in hoogeren
zin is ieder tegenover zijn volk, voor dat,
wat hij in zijn kring op het gebied der
opvoeding doet of verzuimt. Dit alles neemt
nog eens gezegd, niet weg, dat de opvoe
ding-i-idealen zich met den tijd veranderen,
en dat het geldt: nieuwe behoeften en
nieuw zich vormende idealen niet te mis
kennen.
Kr is een tijd geweest, waarin men een
zijdig starende op de nieuwe openbaringen
der natuurwetenschap, vooral in de tweede
helft der 19de eeuw, te fanatiek ging door
werken op de leus kennis is macht!
Er is een tijd geweest, dat men
lichaarasoefening geheel verwaarloosde als totale
par idte op de beschavings geschiedenis der
Grieken; ea er is een tijd geweest, dat
men de waarde van lichaamsoefening gering
schatte: daarop is een reactie gevolgd, een
tijdperk van rehabilitatie der gymnastiek
en sport, eene reactie die, als elke andere
natuurlijk weer wat te vér is gegaan en
haar doel heeft voorbij gestreefd en haar
natuurlijke afmetingen eenigszins is ont
groeid, /op iets komt van zelf terecht.
Pantha rei". Alles vloeit en zoo komt
ook deze strooming weder in de goede
bedding.
We gaan nu weer zorgen voor even
wicht'' in deze beschouwing: we zien duidelijk
in, dat kennis" niet het eenig noodige is;
ook niet de eenige macht in deze wereld.
We zien ook in, dat we niet alleen leven
met onze spieren en met onze
lichaamsvlugheid: we gevoelen dat we de sport bij
de jeugd moeten gaan inperken: we gaan
beseffen, dat er een macht van het karakter
is, die de noodzakelijke aanvulling is van
kennis. We zien aan een tamelijk ver voort
geschreden overprikkelings- en overspan
ningsproces, aan de nevrosen van onzen
tijd, wat de gevolgen zijn van willoosheid
en genotzucht, het streven naar een maximum
van prikkels!
We zien af van de afgoderij der boeken
wijsheid, doch we moeten erkennen: de
noodzakelijkheid van versterking, oefening
van den wil en van opvoeding desgemoeds!
We moeten weer een eind terug naar de
natuur: we zijn weer een eind te ver uit
den koers, den koers van vrede van den
mensch met zich zelven, opbouwing van
waarlijk krachtig levende, sterke persoon
lijkheden met veel speling voor individua
liteit en bewegingsvrijheid.
Breinen, 1907. ' J. A. BIEST.IES.
studie eener vreemde taal; op zich zelf
reeds een taak van grooten omvang en
groote innerlijke moeielijkheden. Komt het
dan toch waarlijk in allen ernst, al was men
zich daarvan wellicht niet bewust, niet op
een soort van kwakzalverij neer, als men
meent, bij zulk reuzenwerk in een derde
van den gewonen tijd tot het doel te kun
nen geraken ?
Verstaat men verder de tot vermoeienis
toe aangehaalde spreuk van den gezinden
geest in het gezond lichaam' juist, als men
die zoodanig uitlegt, dat slechts de licha
melijke gezondheid en die ook altijd
een waarborg is vo>r geestelijken tiloei en
dat de oefening der spieren de hoofdzaak
is in het menschen-leven? De Romeinsche
dichter, aan wien dat woord ontleend is.
heeft alleen de gedachte uitgedrukt: dat,
wat men den Goden af moet saieeken is:
gezondheid naar lichaam en ziel en daarin
heeft hij voor alle tijden gelijk.
De verhouding echter tusschen de licha
melijke gezondheid en de geestelijke (of de
geestelijke waarde van een mensch) is veel
minder eenvoudig, dan men zich die dik
wijls ,denkt.
Als toch maar de ouders vóór alles, zich
met alle mogelijke krachten inspanden otn
in- en uitwendige gezondheid te verzekeren.
Maar hoe oneindig veel ontbreekt daar
tegenwoordig aan; ook en vooral door
huiselijke opvoeding, omgeving, gewoonten!
Door overspanning, vervroeging van allerlei
levensuitingen, ontbrekende bewaking, om
van den invloed der zenuwachtig onge
schikt geworden opvoeders maar te zwijgen!
Met een soort verhardingskuur, door het
laten loopen der kinderen met bloote beenen,
komt men niet weer op het rechte spoor;
in 't geheel niet door overdreven sport",
door borgtochten in de zomer-vacanties.
Over 't algemeen komt men er niet met
eenvoudige verbeteringen: de rechte grond
slag en regelmaat behoort er bij. Aan een
voudige verbeteringen houden zich meestal
voornamelijk de volwassenen, die zich steeds
weer overspannen en vermoeien en dan zich
steeds weer zoeken te genezen.
Gymnastiek, lichaamsoefening, loopen,
rijden, spelen in de open lucht en
bergtperen; zeker ze werken uitstekend en
zijn noodige bezigheden; ook zij vormen
een school voor den wil, voor energie, voor
Ausdaiter'. Maar.. . er moeten zeer veel
andere oefeningen en levensgewoonten bij
komen. Het is niet goed (zooals men onder
weder huldiging van Rousseau's beschou
wingen tegenwoordig weer overal verkon
digt) als men voor de jeugd zooveel mogelijk
alle hinderpalen weg gaat ruimen! Mogen
proeven in die richting in enkele gevallen
niet slecht uitvallen, men sla niet fanatiek
dezen weg in allerlei richtingen in, of men
zal ontwaren, dat er over 't geheel groot
onheil door is ontdaan.
Zou werkelijk, zooals wederom velen
tegenwoordig zweeren en prediken, eene
zoo vroeg mogelijke en ernstige inleiding
in het gebied der Aesthetica even zeker
besvaren voor allerlei laags, minderwaardigs
en gemeens, als een bepaalde vaste, etische,
levenswijze? De boodschap klinkt wel zeer
fraai in veler oor, heden, nu men ieder
oogenblik kan hooren smalen op de koude
zedeleer" en hoort en leest van starre
moraal" en van den jmderen kant geheel in
kunstzin en liefde voor de kunst'1 zou
willen opgaan, maar naar onze vaste over
tuiging zoudon daaruit voor de opvoeding
der jeugd slechts droevige gevolgen voort
vloeien. Men vergete toch vooral niet, dat
slechts ii'erkdadig optreden op allerlei ge
bied, doch ook op dat der opvoeding, het
meeste effect sorteert. Geen grooter invloed
wordt uitgeoefend op de kinderziel?daar
mee kan zich de schojl niet meten dan
door den nauwst- en naast omringenden
levenskring van het kind. Het familieleven,
dat is natuurlijk, met zijn in liefde en ernst
met elkaar en voor elkaar zorgen, is steeds
nog de hoofilfactor voor het leggen der
grondslagen voor de ware zielevorming der
jeugd. De meeste opvoedingsgebreken, zooals
die zich later vertoonen bij het individu,
zijn op die aanvankelijke en eerste om
geving terug te brengen. Het huisgezin,
de familie, dat is het groote
uprosdinijsinstituut der menschheid.
Alle kwalen genezen weer in de ware
reine lucht, die men in een goed huisgezin,
in een rechtschapen familie inademt. Ware
er slechts meer vertrouwen tusschen en
voeling met onderwijzers en ouders! Dat
het daaraan in hoogst betreurenswaardige
mate ontbreekt, is onloochenbaar; het is
voor een deel zeker ddiirdoor te verklaren,
dat door de staatsorganisatie der 19de eeuw,
aan het gezin niet alleen gewichtige rechten
maar ook zelfs veel verantwoording is uit
handen genomen. De belangstelling in de
opvoeding bepaalt zich bij de meeste men
schen dientengevolge hoofdzakelijk tot stille
of ook wel luide, wantrouwende kritiek;
twijfel, bezwaren, klachten en wie zich het
luidst tot tolk dezer stemming maakt, vindt
grooten bijval. Dat een meer positieve be
langstelling in de opvoeding, deze negatieve
moet vervangen; dat men elkander meer
zal leeren verstaan d.i. begrijpen dan tegen
woordig, dat een mét elkander gaan en
leven in plaats van het koude en vreemde
naast elkander of zelfs tegenover elkander
Twee sptdicüters.
Het was op een avond vau Louwmaand in
't jaar I(ic4 dat drie deftige burgers den
ouden schouwburg op do Keisersg-acht ver
lieten. De re^en, die kort te voreu noj met
vlagen was neergekomen, had opgehouden,
maar al deed het kwakkelweer weinig
oemerken van de wintertiranny", toch doken
ze in hun mantels en trokken de breedgerande
hoeden over de ooren. Want 't was daar
binnen vol eu benauwd geweest; de
Sa,lomon" trok altijd nog al volk, en van
luchtverversching was in den tempel der kunst
weinig te bemerken.
,,Gaat 't al op huis aan, vader Vondel ?"
vroeg de jongste van de drie, nu de oude
man op den hoek van de Beerenstraat bleef
stilstaan, als achtte hij 't oogenblik van
scheiden gekomen.
Zeker, mijn jonge vriend, 't is voorwaar
tijd om te kooie te gaan. Op andere avonden
ruste ik bijkans al op de pluimen."
Wel, laat ons nog een roemer wijns
nemen," viel de derde op levendigen toon
in. De keel wordt droog en dorstig van 't
lange toeven in de sfere van Salomon's wijs
heid, 't Groote Wijnvat is nog open en zal
gewis nog een teuge voor ons over hebben."
,,Voorzeker niet, Vos! Dat wordt te laat!"
Ooe het os mij te genoegen, vader Von
del! Ik noodige de heeren en zal u thuis
geleiden. Wat zegt gij er toe, Flinek?"
Mij rookt en brandt de keel als een bak
kersoven, en mijn oude huishoudster zal wel
reeds in slaap gevallen zy'n en in den wijn
kelder geen weg meer kunnen vinden," zei
de zoon van Apelles.
Welaan dan, waar de heeren zoo eensge
zind zijn, wil ik het spel niet breken. Ma'ar