De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 20 oktober pagina 7

20 oktober 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1582 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. ?waardeeren oplossing, alles artistiek". Het zon toch eigenlijk maar prettiger ijjn als deze artiest" een wat meer Fransen klinkende naam had. De eenige gelegenheid in Holland waar men zich de spullen van den heer van de Voorde kan denken, is misschien bjj een of anderen kapper in den Haag. Ja, waar achtig, zoo'n kappersluchtje_zou er niet slecht bij passen. De Gezamelyke Inzending van de Mechelsche kunst n'y veraars" bestaat, voor zoover was na te gaan, in hoofdzaak uit stoelen. De Mecbeleche stoelen hebben wel ietsaardigs. Zjj doen denken aan de bij ons bekende z.g.n. Brabantsche stoelen. Zij hebben iets primitief j dat er een zekere charme aan geeft. Men wil dat nu gaan veranderen, men wil in Mechelen blijkbaar ook artistiek" gaan doen. Niet doen, L eer t n l ga maar kalm voort zoo van die eenvoudige dingen te maken, zonder «enige pretentie, heusch, 't is veel beter l Een inzending van een gobel-in-weverij liet niets nieuws zien. Kunstnaaldwerk artis tiek", aardewerk dito, grof, me r, wat kleurtjes door elkaar geloopen, in dikke k lodders, ach, zoo artistiek"; bind- en drukwerk nogal ordinaï, veelal leelyke Duitsche letters. Bois3,el.eriëd'art en Boissellerie artistique, enz. bet eekent zoo van die gesneden beestjes «?n popipeijeéen dingetjes, zooals oom of tante 's zomers voor neefje van de reis in de Ardennen meebrengt. Goud- en zil /ersmeedwerk van de gezamen lijke juweliers uit Namen, mag niet onder k<iustnüerb.eid gerekend worden, zooala men dat legenwoordig begrijpt. Het is een inzending cian wat men hier pleegt te noemen kunstvoorwerpen" Br is een groote inzending van kóperwerk (dinanderie). waarbij diagen van een zeldzame leelijkbeid en niets dat mooi mag b eet en. Ken tweede inzending van denzelfden aard vertor nt naaat een groote massa van den zelfde rommei een aantal kope^ Jen potten en pannen enz. voor koks- en huis houdelijk gebruik, waarnaar 't een genot is ooi te kijken. Hier is «He streven naar mooi heid achterwege gelaten, de dingen hebben riet de minste pretentie eu zijn mooi. Er zgn nog wel enkele kleinigheden die men anders zou wenschen, ooren b.v. en de wyze waarop zij zijn aangezet, maar dit neemt niet weg dat wij hier toch de mooiste gebruiks voorwerpen hebben van de geheele tentoon stelling. De Belgen met al hun artistiekuliëid mogen hier aan eens een voorbeeld nemen. Wy zijn nu wel zoover dat we niet meer alle versiering als uit den booze be schouwen, maar de Belgen moeten toch nog maar eens beginnen zulke eenvoudigedir, gen te maken als dat koperen keukengerei. Mis schien dat zij dan wat meer leeren vormen te vinden. De versiering tornt dan later wel. Want waarlijk, onze vrienden daar in het Zuiden moeten voorloopig niet zoo veel aan kunst" denken. Zy moeten nu maar eens beginnen hun werk te doen met hun volle verstand, als er dan onder hun zijn met talent en macht om kunst te maken, dan komt dat wel voor den lag, en dan zullen zy ver steld staan over wat bereikt kan worden. Kn dan, vooral, zullen zij de voldoening hebben, van wat meer beteekenis te zy'n in de algemeene beweging. Blijven zij daaren tegen voortgaan op den thans ingeslagen weg, dan komen zij nooit tot iets; 't is te artistiek l" Want artistiek men heeft er maar eens op te letten heet tegenwoordig iedereen die zich de weelde van va ie noties veroorlooft, maar niet best weet, waar zijn ruggemerg zit, iedereen die van verre de klok wel eens wat hoorde luideu, maar nooit benul zal hebben, dat er een stevige klepel noodig is om het geluid te maken. Groot is is het nooit, en zuiver is net nimmer, het artistieke, want artistiek beteekent de slappe vervalscbing juist van het deugdelijke.... Artistiek is wat men kan afkijken en aan wennen, het vleagje uit verveling, het raartje voor de variatie.. ." zooals de heer Jan Veth zeide. Zóó de Belgische kunstnijver heid. Want wy' zouden kunnen voortgaan, en elk dingetje dat ter tentoonstelling is opnoemen, maar aldoor weer zou on s oordeel hetzelfde moeten zy'n: Artistiek". Zoodat per slot het geheele geval niet de moeite waard zou zy'n er zooveel woorden over vuil te maken, als niet een teatoonftelling voor het groote publiek zopietssu?gestiefs had, als men niet een ding mooi vond omdat het op een tentoonstelling te zien is, en vooral, als wy hier niet werden tegengewerkt en bemoeilijkt in onsdagely'ksche pogen den menschen een beetje benul bij te brengen. Om dus een meening te zetten tegenover die van kranten- en andere lieden, die zeiden dat het zoo mooi was, o n de menschen te waarschuweD, dat zij zich vooral niet moeten laten verlakken door een kwikje en een strikje, otn de Belgischen kunstnyveren te verzoeken het ons niet moeielijker te maken dan het al is en thuis te blijven zoolang zij niets beters hebben te laten zien, daarom kwamen wij er toe deze ontboezeming te laten drukken. T. LANDHÉ. Moziei in de Hoofdstad, Reeds vroeger heeft de pianist Ernest Schelling hier een goeden indruk gemaakt. Hy is technisch ter dege ontwikkeld en bewees door zy'n keuze van Beethóven's vijfde pianoconcert, waarmede hij optrad op het laatste concert in het Concertgebouw, ook de voorkeur te geven aan een dergelijk werk van edelen inhoud, boven virtuosenvuurwerk. De voordracht van den heer Schelling was zeer eenvoudig en onopgesmukt; hier en daar misschien wel te sober. Zijn inzet van het Rondo-thema b. v. geschiedde met een bedacht zaamheid, waarvan ik mij niet de oorzaak kon verklaren en die ook in het Tutti" door den heer Mengelberg en zijn orchest gelukkig niet, in toepassing werd gebracht. In het tweede deel wist de pianist m. i. bet best de stemming te treffen; het eerste deel slaagde evenzeer goed, behalve een paar technische onvolkomenheden by de poly-rhyth nische passages. In het tweede deel gaf de heer Ernest Schelling ten beste een door hem gecom poneerde Suite fantastique voor piano en orchest. In dit werk documenteert zich de heer Schelling als een duchtig musicus die heel wat geleerd heeft en het handwerk der muzikale kunst goed verstaat. Hier en daar is de instrumentatie nog een weinig onhandig. Het derde deel, waar de piano byna alleen aan het woord is, komt my' het best geslaagd voor; het is een Intermezzo, ongeveer in den geest van een Nocturne. Ook het Scherzo met zy'n pikant rhythme is goed gelukt. C. Corot. De Smokkelaars. Reproductie naar de photogra^ure 55 X 65 cM. zonder witten rand van C. Oorot's schilderij (uit de voormalige collectie J. H. v. Eeghen). llllttllllllllllllllltMIIII Minder het eerste deel, naar de componist den sonatevorm heeft willen volgen, maar er niet in geslaagd is dezen voim met een inte ressant leven te bezielen. Het Finale heeft door het gebruik van een Amerikaansche dans, iets populairs verkregen dat een pak kend slot teweegbrengt en den componist warme toejuichingen verschafte. Over de medewerking van het orchest kan de com ponist-virtuoos niet anders dan uiterst tevre den geweest zijn. De orchestwerken van den avond waren Beethoven's ouverture voor Collin's treur spel Coriolan", een werk van verheven aard, streng in haar klassieken vorm en toch warm van stemming, benevens de OuvertureFantasie Romeo et Juliette" van Tschaikowsky. Dit laatste werk is met schitterende kleuren geschilderd en toont ons den Russischen componist in een zijner schoonste werken. Zoowel in de vinding zijner motieven als in de bewerking van het geheel en de verdeelicg zijner schakeeringen is Tschaikowsky bijzonder gelukkig ge veest. De breede melodie in Des en die passage met gedempte strijkinstrumenten laten een blijvenden indruk achter. Tscnaikowsky is den heer Mengelberg bijzonder sympathiek, zoodat door zy'n leiding en ' de meesterlijke wedergave van het orchest een prachtuitvoering tot s'and kwam. In den laatsten tijd treft men de goede gewoonte aan op de Zondag-middag uitvoe ringen van het Concertgebouw verdienstelijke en begaafde orchestleden af en toe als solisten op te doen treden. Uit den aard der zaak kan hiervan niet steeds melding gemaakt worden; wanneer echter een hier nog on bekend, belanzrijk werk, zooals Ernst v. ohnanyi's violoncelconcert op die wijze tot uit-oering kornt, dan wil ik gaarne hiervan gewag maken. Het komt mij voor dat de componist een zeer goed werk geschreven beeft met dit concert. Hij heeft zich niet gehouden aan den klassieken vorm van drie afzonderlijke deelen, doch zijn opus 12 doorgecomponeerd in n Satz. Daardoor, zoowel als door den inhoud van het concert, is er een ietwat ro mantische tint in gekomen, die htt zeer goed staat. De orkestbegeleiding met haar golvende lijnen en fraaie kleuren draagt mede het hare hiertoe bij. Bijzonder fraai is de langzame tusschenzin, malodieus en goed voor het instrument geschre?en. Bij het laatste Allegro ontmoet men we Ier het hoofdthema van den aanvang. Het heeft mij eenigsans verwonderd dat de componist het 'bij die herhaling laat en er in de bewerking ran den slotzin niet meer partij van heeft getrokken. Over het algemeen aeht ik Dohnanyi's concert een belangrijke aanwinst in de niet zoo heel rijke cello-litteratuur; een compositie van degelijk gehalte, met dankbare solo- een muzikaal zeer interessante orchestparty. De heer F. W. Gaillard speelde dit concert zeer mooi; zijn bezielde warme toon en geacteveerde techniek deden hem welverdiende toejuichingen verwerven. Met Goldmark's ouverture Sappho" voor Grillparzer's treurspel, werd de matinee ge opend. Deze overture kenmerkt zich door een handige factuur, doch mist de eenheid en stemming die bij 's componisten Merlinoverture zoo weldadig aandoen. ANT. AVBRKAMP. * * Ja:ps Bartod. Eén onzer bekende stadgenooten, de kunste naar wiens naam men hierboven vindt en wiens portret onze lezers in dit nummer ontmoeten, viert den 24en dezer zijn zeverjtigsten ver jaardag. Zeventig jaren is zoo langzamerhand de officieele leeftijd geworden, waarop men pleegt af te sluiten met een werkzaam verleden om nog eenigen tijd, als het zy'n mag, van een rustigen ouden dag te genieten. Wanneer men den last van zijn zeventig jaren echter met zoo jeugdige veerkracht draagt als de heer Jacques Hartogh, dan kan men veilig dat ty'dstip nog geruimen tijd uitstellen. L»Öheer HdrtogQ heeft; wel geen veel be wogen leven achter zich ik meen dat hy' slechts korten tijd werkzaam was als directeur van Toonkunst te Bussum - maar toch heeft hy' zich in menig opzicht verdienstelijk gemaakt voor zijn landg?nooten, vooral voor hen die de Duitsche taal niet machtig zy'n, door verschillende werken op muzikaal ge bied in het Nederlandsen te vertalen; ik herinner aan de harmonieboeken van Richter en Jadassohn, de kleine muziekgeschiedenis van Langhans, de klaviersuhool van Lebert en Stark, Breslaur's Methodik des Klavierunterrichts." In de laatste jaren verscheen van zijn hand Grootmeesters der Toon kunst," waarin monographieëa van Beet hoven, Mozart en Haydn, met analysen hunner symphonische werken, voorkomen. Reed* sedert jaren is de heer Hartogh leeraar in de Muziekgeschiedenis aan de beide onderwijsinrichtingen van de Amsterdamsche afdeelina; der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst en sedert 1903 privaat-docent aan de Stedelijke Universiteit alhier. In deze betrekkingen heeft de heer Har togh zich vele vrienden verworven, die hem zeker gaarne hunnen geluk <vensch zullen aan bieden. Ik doe dit reeds thans met deze regelen en wensch deu krachtigen grijsaard nog menig jaar van rustige, kalme werkzaamheid inden kring van zijn familie en vrienden, ANT. AVERKAMP. Herziene oiroeliogs-idealeo, II. Dit zijn in 't kort saaln'. gevat, de bes;houwingen en wenschen, die zich dezer dagen op den voorgrond dringen en waar van het verkeerd zou zijn de sterkte te ontkennen. Ben sentimenteel protesteeren, een ijdel spel met sehoone droomen van jjeluk en vrijheid"; vau ongerepte gezond heid en spelend verworven levenskennis; een sterk overdreven schelden op en spotten met of vloeken en verdoemen van het be staande en de gewoonte; het op den voor grond brengen en oprakelen' van alle scha duwzijden, groot en klein, dat alles vult de bladen en de kolommen van vele paedagogisch-kritische opstellen i', dagbladen en tijdschriften. Het eenvoudige recept van den schranderen en nuchteren Rousseau: men doe het tegendeel van het slechte en men zal het goede en rechte treffen! dit recept doerat weer op, thans, nu in plaats van een gevoelvol, onbevangen schrander en groot man, een heel koor van volstrekt niet even bevoegde! morrende en ontevreden menschen zich over die zaak uitlaten. Zoo vaak Jean Jacques Rousseau, na zijn Bmile" voor de practische uitvoering zijner denkbeel den, raad en voorlichting geven moest, was hij zich steeds van zijn verantwoordelijkheid bewust, en waarschuwde hij er voor, dat inen zijne ideeën toch niet voor overal en ten allen tij ie absoluut gangbare munt zou houden. Zonder de verantwoordelijkheid voor de nieuw in te voeren methoden te aanvaarden, is het zeer gemakkelijk eenige stellingen of beweringen uit te spreken en een be paalden ommekeer te eischeu. En welke verantwoordelijkheid zou wel grooter zijn, dan die van een beslissenden invloed op de toekomst en wel op dien der jeugd van de volkeren? Of zou alles, wat tot op helen ook na veel nadenken en inspanning zóó was geworden en ingericht . . . georga niseerd . . . slechts door intellectueele traag heid en sufheid van regeerders en autori teiten tot stand gekomen . . . gehouden en gebleven zij» ? Men moet in de paedagogisehe zaken steeds vele kanten van een vraagstuk tegelijk kunnen overzien, als men niet spoedig, in weerwil van zich zelve, op lossen bodem wil staan en als in de nieuwe Amsterdamsche Bours scheuren wil zien ontstaan. Is het b. v. werkelijk wel gewenscht en een juist ideaal om de jeugd zoo veel mogelijk spelend te laten leeren; hun leerarbeid zoo veel mogelijk in spel om te zetten of haar toch alles vooral zoo gemakkelijk mogelijk te maken? Op dezen weg was men vóór omstreeks 150 jaar getreden om toch ten slotte bedrogen uit te komen. De rijpere jeugd ten minste moet o.i. tot werkelijk groote geestelijke inspanning opgevoed, daaraan gewoon gemaakt worden : zij wordt anders voor hoogere opgaven van intellectueele, energieke en moreële werkzaamheid niet rijp. En het voornaamste middel tot vorming van den wil, dien grooten factor in het leven en slagen van den mensch, ligt in alle gevalle in deze richting in zelfopcoeding tot arbeidzaamheid en nauw keurigheid. Is de steeds weer opduikende eisch van sterk vereenvoudigde leerwijzen wel voor verwezenlijking vatbaar en ... doeltreffend? Beloofd zijn zij meermalen geworden, sinds eeuwen, en er is voortdurend oprecht naar gezocht en gestreefd; maar men vergeet toch waarlijk te dikwijls, dat de jeugd niet tot werkelijk begrijpen en kunnen en ken nen, vooral ook tot onthouden en behouden, in der vlucht bij wijze van snip, snap, snor" gevoerd wordt. Men neme bijv. de C. Troyon. De Vallei van La Fouque. Repr. naar dn photoaravure 51 X 68% cM. zonder witten rai-d van C. Troyon's schilderij (uit de voorm. coll. J. H. v. Eeghen). immimlIIIIIUmiMltlllllllHIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIlllHMMIIIIMIIIItl staan: dat is de groote, waarlijk veel om vattende wensch, die men koesteren moet. En tot deze vervulling mede te werken is zeker meer te waardeeren dan verder op te wekken tot wantrouwen, tot afbreken en omverwerpen. Onopgemerkt mag overi gens niet blijven, dat er toch ook waarlijk vele familiën zijn, die aan zulk een louter afbrekende kritiek niet meedoen, en dat in zulke huisgezinnen juist de hoogste be schaving wordt gevonden en in deze gezinnen met den meesten ernst naar een harmonische samenwerking met de school gestreefd wordt. De hooge intellectueele en moree e waarde en beteekenis der Duitsche natie onder de volkeren, haar aanzien en succes berusten toch in waarheid op den volhardenden geestelijken arbeid, die een zeer groot deel harer voormannen en de trouwe volgers daarvan, zich heeft getroost. Dus niet met een licht hart het tot heden verkre^ene en bereikte prijsgegeven, gemin acht of versmaad; hoe zou dat te verant woorden zijn ? Verantwoordelijk in hoogeren zin is ieder tegenover zijn volk, voor dat, wat hij in zijn kring op het gebied der opvoeding doet of verzuimt. Dit alles neemt nog eens gezegd, niet weg, dat de opvoe ding-i-idealen zich met den tijd veranderen, en dat het geldt: nieuwe behoeften en nieuw zich vormende idealen niet te mis kennen. Kr is een tijd geweest, waarin men een zijdig starende op de nieuwe openbaringen der natuurwetenschap, vooral in de tweede helft der 19de eeuw, te fanatiek ging door werken op de leus kennis is macht! Er is een tijd geweest, dat men lichaarasoefening geheel verwaarloosde als totale par idte op de beschavings geschiedenis der Grieken; ea er is een tijd geweest, dat men de waarde van lichaamsoefening gering schatte: daarop is een reactie gevolgd, een tijdperk van rehabilitatie der gymnastiek en sport, eene reactie die, als elke andere natuurlijk weer wat te vér is gegaan en haar doel heeft voorbij gestreefd en haar natuurlijke afmetingen eenigszins is ont groeid, /op iets komt van zelf terecht. Pantha rei". Alles vloeit en zoo komt ook deze strooming weder in de goede bedding. We gaan nu weer zorgen voor even wicht'' in deze beschouwing: we zien duidelijk in, dat kennis" niet het eenig noodige is; ook niet de eenige macht in deze wereld. We zien ook in, dat we niet alleen leven met onze spieren en met onze lichaamsvlugheid: we gevoelen dat we de sport bij de jeugd moeten gaan inperken: we gaan beseffen, dat er een macht van het karakter is, die de noodzakelijke aanvulling is van kennis. We zien aan een tamelijk ver voort geschreden overprikkelings- en overspan ningsproces, aan de nevrosen van onzen tijd, wat de gevolgen zijn van willoosheid en genotzucht, het streven naar een maximum van prikkels! We zien af van de afgoderij der boeken wijsheid, doch we moeten erkennen: de noodzakelijkheid van versterking, oefening van den wil en van opvoeding desgemoeds! We moeten weer een eind terug naar de natuur: we zijn weer een eind te ver uit den koers, den koers van vrede van den mensch met zich zelven, opbouwing van waarlijk krachtig levende, sterke persoon lijkheden met veel speling voor individua liteit en bewegingsvrijheid. Breinen, 1907. ' J. A. BIEST.IES. studie eener vreemde taal; op zich zelf reeds een taak van grooten omvang en groote innerlijke moeielijkheden. Komt het dan toch waarlijk in allen ernst, al was men zich daarvan wellicht niet bewust, niet op een soort van kwakzalverij neer, als men meent, bij zulk reuzenwerk in een derde van den gewonen tijd tot het doel te kun nen geraken ? Verstaat men verder de tot vermoeienis toe aangehaalde spreuk van den gezinden geest in het gezond lichaam' juist, als men die zoodanig uitlegt, dat slechts de licha melijke gezondheid en die ook altijd een waarborg is vo>r geestelijken tiloei en dat de oefening der spieren de hoofdzaak is in het menschen-leven? De Romeinsche dichter, aan wien dat woord ontleend is. heeft alleen de gedachte uitgedrukt: dat, wat men den Goden af moet saieeken is: gezondheid naar lichaam en ziel en daarin heeft hij voor alle tijden gelijk. De verhouding echter tusschen de licha melijke gezondheid en de geestelijke (of de geestelijke waarde van een mensch) is veel minder eenvoudig, dan men zich die dik wijls ,denkt. Als toch maar de ouders vóór alles, zich met alle mogelijke krachten inspanden otn in- en uitwendige gezondheid te verzekeren. Maar hoe oneindig veel ontbreekt daar tegenwoordig aan; ook en vooral door huiselijke opvoeding, omgeving, gewoonten! Door overspanning, vervroeging van allerlei levensuitingen, ontbrekende bewaking, om van den invloed der zenuwachtig onge schikt geworden opvoeders maar te zwijgen! Met een soort verhardingskuur, door het laten loopen der kinderen met bloote beenen, komt men niet weer op het rechte spoor; in 't geheel niet door overdreven sport", door borgtochten in de zomer-vacanties. Over 't algemeen komt men er niet met eenvoudige verbeteringen: de rechte grond slag en regelmaat behoort er bij. Aan een voudige verbeteringen houden zich meestal voornamelijk de volwassenen, die zich steeds weer overspannen en vermoeien en dan zich steeds weer zoeken te genezen. Gymnastiek, lichaamsoefening, loopen, rijden, spelen in de open lucht en bergtperen; zeker ze werken uitstekend en zijn noodige bezigheden; ook zij vormen een school voor den wil, voor energie, voor Ausdaiter'. Maar.. . er moeten zeer veel andere oefeningen en levensgewoonten bij komen. Het is niet goed (zooals men onder weder huldiging van Rousseau's beschou wingen tegenwoordig weer overal verkon digt) als men voor de jeugd zooveel mogelijk alle hinderpalen weg gaat ruimen! Mogen proeven in die richting in enkele gevallen niet slecht uitvallen, men sla niet fanatiek dezen weg in allerlei richtingen in, of men zal ontwaren, dat er over 't geheel groot onheil door is ontdaan. Zou werkelijk, zooals wederom velen tegenwoordig zweeren en prediken, eene zoo vroeg mogelijke en ernstige inleiding in het gebied der Aesthetica even zeker besvaren voor allerlei laags, minderwaardigs en gemeens, als een bepaalde vaste, etische, levenswijze? De boodschap klinkt wel zeer fraai in veler oor, heden, nu men ieder oogenblik kan hooren smalen op de koude zedeleer" en hoort en leest van starre moraal" en van den jmderen kant geheel in kunstzin en liefde voor de kunst'1 zou willen opgaan, maar naar onze vaste over tuiging zoudon daaruit voor de opvoeding der jeugd slechts droevige gevolgen voort vloeien. Men vergete toch vooral niet, dat slechts ii'erkdadig optreden op allerlei ge bied, doch ook op dat der opvoeding, het meeste effect sorteert. Geen grooter invloed wordt uitgeoefend op de kinderziel?daar mee kan zich de schojl niet meten dan door den nauwst- en naast omringenden levenskring van het kind. Het familieleven, dat is natuurlijk, met zijn in liefde en ernst met elkaar en voor elkaar zorgen, is steeds nog de hoofilfactor voor het leggen der grondslagen voor de ware zielevorming der jeugd. De meeste opvoedingsgebreken, zooals die zich later vertoonen bij het individu, zijn op die aanvankelijke en eerste om geving terug te brengen. Het huisgezin, de familie, dat is het groote uprosdinijsinstituut der menschheid. Alle kwalen genezen weer in de ware reine lucht, die men in een goed huisgezin, in een rechtschapen familie inademt. Ware er slechts meer vertrouwen tusschen en voeling met onderwijzers en ouders! Dat het daaraan in hoogst betreurenswaardige mate ontbreekt, is onloochenbaar; het is voor een deel zeker ddiirdoor te verklaren, dat door de staatsorganisatie der 19de eeuw, aan het gezin niet alleen gewichtige rechten maar ook zelfs veel verantwoording is uit handen genomen. De belangstelling in de opvoeding bepaalt zich bij de meeste men schen dientengevolge hoofdzakelijk tot stille of ook wel luide, wantrouwende kritiek; twijfel, bezwaren, klachten en wie zich het luidst tot tolk dezer stemming maakt, vindt grooten bijval. Dat een meer positieve be langstelling in de opvoeding, deze negatieve moet vervangen; dat men elkander meer zal leeren verstaan d.i. begrijpen dan tegen woordig, dat een mét elkander gaan en leven in plaats van het koude en vreemde naast elkander of zelfs tegenover elkander Twee sptdicüters. Het was op een avond vau Louwmaand in 't jaar I(ic4 dat drie deftige burgers den ouden schouwburg op do Keisersg-acht ver lieten. De re^en, die kort te voreu noj met vlagen was neergekomen, had opgehouden, maar al deed het kwakkelweer weinig oemerken van de wintertiranny", toch doken ze in hun mantels en trokken de breedgerande hoeden over de ooren. Want 't was daar binnen vol eu benauwd geweest; de Sa,lomon" trok altijd nog al volk, en van luchtverversching was in den tempel der kunst weinig te bemerken. ,,Gaat 't al op huis aan, vader Vondel ?" vroeg de jongste van de drie, nu de oude man op den hoek van de Beerenstraat bleef stilstaan, als achtte hij 't oogenblik van scheiden gekomen. Zeker, mijn jonge vriend, 't is voorwaar tijd om te kooie te gaan. Op andere avonden ruste ik bijkans al op de pluimen." Wel, laat ons nog een roemer wijns nemen," viel de derde op levendigen toon in. De keel wordt droog en dorstig van 't lange toeven in de sfere van Salomon's wijs heid, 't Groote Wijnvat is nog open en zal gewis nog een teuge voor ons over hebben." ,,Voorzeker niet, Vos! Dat wordt te laat!" Ooe het os mij te genoegen, vader Von del! Ik noodige de heeren en zal u thuis geleiden. Wat zegt gij er toe, Flinek?" Mij rookt en brandt de keel als een bak kersoven, en mijn oude huishoudster zal wel reeds in slaap gevallen zy'n en in den wijn kelder geen weg meer kunnen vinden," zei de zoon van Apelles. Welaan dan, waar de heeren zoo eensge zind zijn, wil ik het spel niet breken. Ma'ar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl