Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM M K WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1583
Dr. ABEAHAM KUTPER.
Den 29sten October 1837 te Maassluis
geboren, wordt dr. Abraham Kuyper
Dinsdag zeventig jaar.
Wie hem, als ik, nog dezer dagen
persoonlijk heeft ontmoet; wie zelfs maar
alleen gezien heeft zijn jongste portretten
met den Caesarskop op de breede schou
ders; wie daarbij ook kennis gemaakt
heeft met zijn laatste boek : Om de oude
wereldzee heeft den indruk, dat bij dezen
zeventigjarige van seniele aftakeling nog
in geenerlei opzicht sprake is.
Maar zelfs bij 'n kracht-mensch als
hij, bij wien nog niets aan p-zijn doet
denken, r alles de verwachting wekt
van nog-jaren-meekunnen, verbindt zich
toch aan het feit van zijn
nu-zeventigjaren-zijn de weemoedige gedachte aan
iimimiiiiiiiiiiiiiimniiimiHiiiiiiniiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiHHiiiiiiHHiiiiHiiiiiiiiiiiniiii
De zakn m den Lannsche Kunsthandel te
Amsterdam.
Vondel heeft met volle bewondering het
bouwen der «choone, ryke en deftige huizen
op Heeren- en Keizersgracht aanschouwd,
en er binnen getreden, zijn oog wel
gevallig geslagen op de kostbare en koste
lijke zalen en gangen, en de
marmersteenen vloeren". In een gedicht, voorafgaande
aan zgne Leeuwendalers, vertoond ter viering
van den vrede na tachtigjarigen strijd, ver
heerlijkt hij de in- en uitwendige schoon
heid dier huizen.
Tot ver over de helft der voorgaande eeuw
werden deze huizen uitsluitend door patri
ciërs bewoond, die de deftigheid van huis
en zich-zelf angstvallig bewaarden. Want
de defigheid" woonde slechts daar, en in
de bocht van de Heerengracht de
allerdeftigsten, onder welke vooral Doopsgezinden.
Deze hadden ook hunne woningen op de
Keizersgracht bij de Vijzelstraat, ter plaatse
waar thans familiën als de Van Loon wonen.
Dat gedeelte noemde men wel: het
Menistenhemeltje, een zelfde naam, als aan een
deel der Vechtstreek gegeven, waar Doops
gezinde hunne buitenplaatsen hadden. Vele
dier woningen op Heeren- en Keizersgracht
hadden en hebben in de gangen rijk ge
beeldhouwde 'trappen, en beeldhouwwerk, dat
handel en kunst symboliseert. De kamers,
de, voor- en zijdelkamers", de hooge zaal,
het naderen van den nacht, waarin nie
mand werken kan.
? En als dan zoo iemand een werker is
geweest en nog is als dr. Kuyper, kunt
gij aan zooveel energie niet onthouden
uw bewondering.
Die bewondering zal zeker geen zijner
landgenooten dr. Kuyper op zijn
zeventigsten verjaardag onthouden.
Zeker, hij die zich mag verheugen in
de sympathie van een groot deel zijner
medeburgers, weet ook, dat hij aan een
ander niet minder groot deel, op zijn
zachtst uitgedrukt, min sympathiek is.
Niemand wordt onder onze tijdgenooten
in Nederland zoo innig geliefd, maar ook
zoo hartgrondig gehaat; zoo schier tot
adoratie toe vereerd, maar ook zoo diep
verguisd; heeft zooveel vrienden, maar
ook zooveel vijanden, als hij.
En dat kan ook niet anders.
Want wel is hij geen militante natuur,
maar uit de vastheid van zijn overtuiging
en de kracht van zijn machtig willen,
om, wat hij als waar kent en voor goed
keurt, te verdedigen, door te zetten en
wat er zich tegen stelt op zij te dringen,
ontsproot bij hem 'n strijdvaardigheid
vaak met strijdlust verward. Wij, zijn
vrienden, die hem meer van nabij kennen,
óók in de wondere teerheid van zijn
fijn besnaard gemoedsleven; in zijn
veel kunnen dragen en verdragen; in
zijn zin tot, als het maar even kan, als
er maar geen beginsel bij op het spel
staat, toegeven, wij verstaan hoe het
zerkdevies van St. Denys:
Je porie la palrrte et je porte la glalve
l'rét a la guerre, avide de la trève,
waaraan hij eens heeft herinnerd, met
terdaad zijn levensdevies zou kunnen
wezen.
Maar ook verstaan wij, dat, toen hij,
opgetreden in een tijd waarin twee
wereld- en levensbeschouwingen ten
onzent al meer en meer met elkaar in
botsing waren gekomen, zich met al de
beslistheid van zijn vast karakter aan
de ene zijde had geschaard en, na zich
dus midden in den strijd te hebben ge
worpen, als die strijd al feller ontbrandde,
wel meer moest hanteeren het zwaard
d in doen wuiven den palm des vredes,
wij verstaan, dat hij toen zich wel vele
vrienden verwerven,maar ockrjH'trninder
vele vijanden maken moest.
.Toch meen ik niet te veel te zeggen, dat
ook bij de laatsten voor zijn energiek
optreden en voortwerken admiratie wordt
gevonden.
Metterdaad is dan ook de werkkracht
van dezen werker, naar wat er van te
zien was, buitengewoon, en om die kracht
zoo te kunnen besteden als hij gedaan
heeft, moet men tevens over buiten
gewone talenten kunnen beschikken.
Reeds als student aan de. Leidsche
Akademie, straks candidaat in de letteren
en eindelijk, met een voortreffelijke
dissertatie: Joh. Calvini et Joh. a Lasco
de Ecclesia Sententiarum inter se
compositio, doctor in de theologie, doet hij
zich, door zijn beantwoording, in Gro
ningen met goud bekroond, van een prijs
vraag over a Lasco, als een noesten en
bekwamen werker kennen.
Dan, als predikant in de hervormde
kerk, een der gevierde kanselredenaars;
door zijn uitgave van a Lasco's werken,
later door die der Selecta van Junius
en Voetius, ook in de oogen der kenners,
keurig latinist; door zijn Encyclopaedie
der Heilige Godgeleerdheid kundig
theoloog. Straks als politicus, als partij
organisator ongeëvenaard; als publicist
met zijn Standaard, naar het getuigenis
van niemand minder dan van den
vroegeren hoofdredacteur van De Amster
dammer, den heer J. de Koo, een onover
troffen voorbeeld voor de Nederlandsche
dagbladschrijvers"; als kamerlid, althans
in zijn tweede periode, een sieraad voor
ieder parlement; als partij-leider, door
niemand te vervangen; als minister,
krachtig bewindsman, ook in het bui
tenland geëerd; op kerkelijk gebied,
met zijn Heraut onovertroffen onderwijzer
van zijn kerkvolk; met zijn boezem
vriend Rutgers, leider in den strijd voor
de vrijmaking der kerk; op weten
schappelijk gebied, de geestelijke vader
van de Vrije Universiteiten haar bezielde
en tal van akadernische generaties voor
zijn denkbeelden bezielende hoogleeraar.
Wie zal, waar hij al dit werk van
dr. Kuyper zich indenkt, hem thans de
hulde zijner bewondering niet brengen?
De tijden zijn voorbij, waarin de hebbe
lijkheid, ons Nederlanders door Multatuli
verweten, dat wat uitsteekt moet ge
knot", ook op dr. Kuyper haar toepas
sing vond. Van de energie van dezen
werker is zooveel gezien, dat de lust is
vergaan om het snoeimes der af brekende
critiek er zoolang op toe te passen, tot
het buitenissige er af gaat.
Bij ons, zijn geestverwanten, zijn vrien
den, is voor dr. Kuyper op zijn
zeventigsten verjaardag echter nog iets anders
dan bewondering voor de energie, waar
mee hij tot dusver gewerkt heeft.
Wij zijn hem ook dankbaar voor wat
hij gewerkt heeft.
Voor ons is zijn leven een groot leven.
Groot, omdat het beheerscht is door
en machtige gedachte, die er eenheid,
en richting aan geeft en in wier dienst
het zich gesteld geeft.
En die ene gedachte is : de religie,
de christelijke religie, van wier absoluut
karakter hij verzekerd; de gereformeerde
religie, van wier zuiverheid boven alle
andere vormen van christelijke religie
hij overtuigd is, te handhaven, te
bevestigen. Allereerst in hét eigen hart,
maar dan ook onder ons volk en daar,
om in zijn taal te spreken, op alle
terreinen des levens".
Een gedachte, niet zoo te verstaan, alsof
bij den ge wijzigden volkstoestand, een
calvinistisch Nederland het doel ware
waarop aangestuurd werd; niet alsof de
gereformeerde religie aan wie daaraan
vreemd is; niet alsof zelfs de christelijke
religie, aan wie daar buiten staat, moest
worden opgedrongen. Voor het koesteren
van zulk een gedachte toch is dr. Kuyper
een te goed kenner van het menschelijk
hart om niet te weten hoe zij vloekt
met het intiem element in al wat
religie heet; een te goed kenner der
historie om niet te weten wat ellende
de toepassing van zulk een gedachte ge
bracht heeft.
En al zijn werk doelde er dan ook
alleen op, om, met handhaving van het
christelijk karakter van ons volk, ook in de
wetgeving, in de vrije school en de vrije
kerk, in den vrijen burgerstaat, voor
de belijders der gereformeerde religie een
terrein te scheppen, waarop zij zich on
belemmerd kunnen bewegen, even onbe
lemmerd als dit voor zich zelf begeeren
de belijders van de christelijke religie
in anderen vorm, ja ook, de belijders
van wat voor hém valsche religie is.
En dit nu heeft hern strijd gekost.
Een strijd, dien hij niet onder ons volk
heeft gesticht, maar dien hij, als den strijd
tusscheu de tweeërlei wereld- en levens
beschouwing, waarover ik hierboven
reeds sprak, bij zijn optreden vond.
De strijd, die niet alleen in ons land,
maar in heel Europa sedert de vorige
eeuw wordt gestreden.
De strijd tusschen de christelijke en
auti-christelijke wereld- en levensbe
schouwing.
De strijd van de anti-christelijke
wereld- en levensbeschouwing, ontstaan
naar hij zoo uitnemend zag waarlijk
niet alleen en uitsluitend door en uit
de groote Fransche revolutie, maar zeer
zeker ook door en uit de pantheïstische,
straks atheïstische philisophie, die, na
Kant, in Duitschland opkwam tegen
het positieve Christendom.
Voor dit zijn werk, wat hij gewerkt
heeft; voor dezen zijn strijd, dien hij
gestreden heeft, zijn wij den zeventig
jarige dankbaar.
DR. W. GEKSFNK.
Kfffffiiimttij'iMimiiiiiiiimMiiiiHMiiniiiiiiiinitH
het zaaltje of het ealet hadden schilderwerk,
vaak van beroemde meesters en bevatten aan
meubelen, porselein en zilverweri groote
schatten. Hoe vele huizen hadden niet kost
bare schoorsteen- en deurit ukken, naar den
schilder De Witjes" genoemd!
Als een minderbedee'de zulk een deftig
huis binnenkwam, gevoelde hij er zich door
de deftigheid bedremmeld, en had al zijn
moed verloren als hij er voor Bde heeren"
kwam om deze of gene zaak. Sommige deftige
huizen op Heeren- en Keizersgracht hadden
namen naar iets, dat hen bijzonder onder
scheidde. Het huis op de Heerengracht hoek
Spiegelstraat heette naar het hekwerk: het
huis met de slangen", het huis met de
Moorenkoppen", het huis met de Moortjes";
het huis op de Keizeregracht waar een ver
gulden ketting uithing, kortweg: de gouden
ketting" enz.
Büal de pracht en rijkdom dier huizen,
hielden de bewoners zich gaarne eenvoudig,
zoowel in kleeding als geirniken.
Eigenaardig gebruik b.v. om de gordijnen
in de voorkamers?dus aan de straatzijde
met uitzondering van enkele dagen, het
geheele jaar neer te laten; om de deuren
op den hoogen stoep nooit te openen dan
bij plechtige gelegenheden en steeds door de
deuren onder of naast den hoogen stoep
naar binnen te gaan. By oude Amsterdammers
wordt die gewoonte nog gehandhaafd. Door
de deuren op den hoogen stoep gaan zij
slechts uit,als b.v. een hunner kinderen trouwt.
Maar dat al vergaat; de deftigheid der
huizen en de deftig^eid der bewoners. In de
schoonste huizen komen in de laatste jaren
kantoren, scholen, ja «elfs diukkerijen. De
huizen op Heeren- en Keizersgracht, die het
oude we.^en bewaren, ziet men than? misschien
om de vergelijkinz, om den eenvoud en
schoonheid, met meer bewondering aan dan
vroeger, en verheugt zieh als er het oude
wordt gehandhaafd.
Toen het deftige huis van P. van Eeghen
in de bocht der Heerengracht, 4'J5, het huis,
welks eersteen laatste bewoners naam hadden
op het gebied van han lel en
kun-itbescherming, van Six van Vromade tot de Van
Eeghei/pi, te koop werd aangeslagen, vreesde
menig Amster lammer, die gaarne de oude tra
dities ziet gehandhaafd, dat ook dat huis tot
school, drukkerij of magazijn zou worden.
De vrees ia ongegrond gebleken. Heeft de
Dordtsche back bet al gekocht en op de boven
verdieping zijne kantoren ingericht, de
beneden-verdieping heeft de oude deftigheid
behou leo. De Larensche kunsthandel, direc
teuren de heeren Nico van Harpen en Theo
Neuhuya, heeft er haar hoofdafdeeling
geveftigd.
Beide heeren hebben het verle lene geëerbie
digd en de vijf zalen gelaten zooals zij, grooten
deels vóór twee eeuwen waren ; zij hebben
aan d»; oude behangsels, aan lijst en kroon werk,
aan 'uehters en kristallen kroonen niet Je
schendende hand geslagen. Er liggen nog
dezelfde tapijten, en staan nog enkele tafels
en stoelen, die er waren toen de familie Van
Eeghen het bewoonde. De geest der familie
huist er nog, ook door de kunst, die er
tentoongesteld is, en zal worden.
Het laten der zalen en kamera zooals zij
waren, ontneemt aan de tentoonstellingen
een weinig het idee van het opzettelijke.
In het oude huis der van Eegieas komt
men als het ware nog als m een be
woond huis, dat den vreemde vergund
is te bezichtigen, bij afwezigheid der be
woners. De bezoeker geeft dit evenals
bij het Museum Willet het voorrecht Be
halve tentoongestelde kunst ook de kunst
te genieten, die voorgezeten heeft bij den
bouw en de inrichting der huizen van zeven
tiende-eeuwsche patriciër?, wier ruime blik
en vèrziendheid ook daar blijkt uit de hooge
en ruime zalen en het overvloedige licht, dat
zij hebben.
De afbeelding van enkele zalen van den
Larenschen Kunsthandel in de bocht van de
Heerengracht doet zien, dat zij niet volko
men zeventiende eeuwsch zijn gebleven, maar
in het karakter van den tijd der bewoners
zijn veranderd.
In deze zalen worden nu en voortaan ten
toonstellingen gehouden, die, zeggen ons de
leiders, zooveel mogelijk maandelijks zullen
afwisselen.
Om de kunst te bevorderen, liggen er in
een der zalen verschillende kunsttijdschriften
ter lezing, en zullen er bij tijd en wijle voor
lezingen over kunst gehouden worden. Voorts
geeft men maandelijks een blaadje uit,
in 't welk kunst en kunstenareu worden
besproken. Tegen luttel zilverlingen staat
ieder de toegang vrij. Orn dien te verge
makkelijken heeft de directie van den
Larenschen Kunsthandel een abonnement
geopend ten bedrage van vijf gulden's jaars.
Ieder die zich abonneert heeft ten allen
tijde toegang en ontvangt gratis het maan
lelijk?ch kunstblaadje, terwijl hij bovendien
toegan» in den kunsthandel te Laren en
recht heeft op een jaarlijksehe premie, be
staande in een ets of litho, indien hij zij L e
contributie met de helft verhoogt.
De burgemeester van Amsterdam was de
eerste abonné.
l en einde ook het volk in de gelegenheid
te stellen om kunst te kunnen genieten,
stellen de directeuren r"e tentoonstellingszalen
in het huis op de Heerengracht 495, n
Zondag van elke maani open tegen den
toegangsprijs van tien cents.
R.
WillemyaiiKoBtio'nlinrg,
(Oldenzeel Rotterdam).
II.
Er zijn in dit werk, op deze tentoonstelling
drie wijzen van uiting te onderscheiden :
1. die der gewone landschapschildering,
een van den geest zoo nauw mogelijk zicj
houden aan het voor de oogen zijnd land
schap ; het niet meer dan noodig rangschik
ken van boom en wei, lucht en horizont, op
dat ze voldoen aan den eisch der kunst;
2. die waarin bet landschap gestyleerd
wordt, waarin naar vasten bouw gestreefd
wierd, waarin de verbeelding een grooter
deel is geweiden, de verbeelding gemeend
hier als phantaisie ;
3. die waarin de phantaisie heerscht. Het
gegeven is door zoden, doorklonken van den
Zdlen in het huis van den Larenschen Kunsthandel.