De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 27 oktober pagina 7

27 oktober 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1583 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. tocht van den geest; de voorwerpen worden als hulpmiddel gebruikt om de voorstelling op te boaven, maar de groepeering is ten eerste naar den wil der phantaisie gericht; de aesthetische zyde van de wetten der pers pectief worden onderzocht, en naar voren gebracht. Tot de eerste soort, onder 1. genoemd behooren : '88 de Boomcn. De Boerderij (± 90); de Brug te Maastricht (93); het Landschapje uit ± 93, herschilderd in 1900; de Laan uit 96; de kleurige Berg uit 1899; de beide Landschappen uit 1900 «venals de weg met het wagenspoor. uit 1901 de ossen wagen, en de koe in den wagen bij de boeren-hofatee. De boomen uit ongeveer '88 zyn een stemmingvol landschap, waarin de rost op ruime wijze uitgedrukt werd. Er ig een neiging naar ruim" zien, die even eens te vinden is in de Boerderij, waarin alle lijnen van groote uitgestrektheid zy'n, en de vorm der dingen groot aangeduid werden. De Brug uit Maastricht is met dezelfde nei ging gezien. Toch is het hierin niet volkomen bereikt wat de schilder zich wenschte. De verdeeling van het gegeven in groote vlakten kan alleen dan volledig geroemd worden zoo de intensiteit der gedachte groot genoeg is om volledig in alle punten de kleur te steunen. Terwijl dit in grootere mate in de Boerderij te vinden is, kwam deze kracht niet voldoende nit in de Brug zelve. Het aanduiden der figuren is levendi?, en niet klein de beweeglijkheid van den geest is in het water niet genoeg te vinden. Zeer sierlijk ia (mei fijner sierlijkheid dan de atoet van lieden en wagen o ver de brug) het Land schapje uit 93 (herschilderd eigenlijk in 1900). De fijne ruimte, de stijgende figuurtjes der boomen om den vijver, het in een kleur gehou den z\jn van het geheel.doen mij dit werk als een van de minst gecompliceerde maar delicaatste bezien van de tentoonstelling. Er ia een koele ingetogen zuiverheid in de kleur die later zal worden hervonden. In de laan (uit 96) is een eenvoudige evenwich', bereikt maar ik mocht meer daarin uitgedrukt nebben in de laan dier boomen, dat de boomen gegroeid zijn, uit den grond, omhoog. De kleuren zijn in dezen tijd al vast, en zonder gepruts, en zonder zwarterigheid. De kleurige berg" uit 1899 bezit feitelijk door zijn samenstel van. kleuren een aanduiding van de latere phantasie. Er zijn hier verder twee bergland schappen uit 1900. In het eene met al de evenwijdige lijnen er in, tot in de lucht toe, met de precieuze schildering der boomen in de diepten van het berg dal ia op te merken dat de rechterkant niet in evenwicht is met de linkerzijde; dat de rechterkant niet vol doet als kant tegenover de linkerzijde. De kleuren zijn fijn, de schildering gaaf, de vorm verzorgd. Dit is eveneens het geval in den Avend uit hetzelfde jaar. De weg met het wagenspoor en den regen daarin doet wat te luchtig tegenover de diepere soliditeit der leur van de twee anderen. Van de beste schilderijtjes uit deze periode: klaarheid in de kleur, koele ingetogenheid in het gegeven bij fijne vormverscherping, is als een te noemen de" koe in den wagen staand bij de boerehoeve. Deze periode is dus, het bovenstaande saamvattend en herhalend, ten elotte geken merkt in het eerafe door groot ache lijn, daarna in haar tweede helft door fijnheid met dieper zorg voor gave schildering. ... Maar niets verandert ten volle ineens. Er zqn altijd lijnen onder den grond die verder aan den dag komen. Uit 98 is het schilderij de Herten" dat een museum zich aan hoorde te schaffen, omdat het zoo totaal andera is dan het meeste dat in dien tijd gemaakt werd niet alleen, maar eveneens omdat het van belang is. Het ia een styleering. Vooraan 3 herten, waarvan vooral de hinde n strak zijn in lifn en kleur en toch den stof uitdrukken die ze uit moeten drukken. Dan achter op een wei, haast tegen een helling aan, een kudde grazende dieren onderde lijn gebracht, een lange gestrekte lijn, wier lengte gebroken wordt door de hoornen van de herten. Daarbij een groep van drie boomen, erachter een heuvelachtig land met de phantasie hier en daar duidelijk. Het minst ge slaagd in dit werk dunkt me het mannelijke hert. De kop en de hals lijken me tegen over al het sierlijke en rustige van het ge heel te zwaar. De schilderij is verzorgd, het ?detail zooveel mogelijk gezocht, de kleuren weer van een ingetogen voornaamheid, en de vastheid van bouw in het geheel groot genouden. Het meisjesportretje uit 1903, bevat evenals als de herten meer innerlijks dan de land schappen uit Limburg. Eigenaardig voor de meesten (maar hoe natuurlijk eigentlyk) is dat deze gemoeds-voller zijde door een onderliggend hecht samenstel zoo sober ge houden wordt. Het is het juiste. Het is het ocnbloesemen van den strakken vorm. En hoewel de schaduw in den hals wat door schijnender zy'n kon, is dit portretje een bij blijvend ; door de boven vermelde intensiteit waarmee alles aangezien is, de hecht hei i van de vormen en het werklijke schouwen dat hier in geborgen wierd. De krullen van het blonde haar zijn met een veerend" penceel in vaste en toch juiste kronkels gege?en. De koeien uit '04 zy'n een studie voor een werk dat in Fulchri hangt; hierin is naar ver grooting van de vormen gezocht, De Stad" is uit '04. Het ia een der belangrijkste uilingen maar waarop m. i. te veel hinderends nog is, zoodat de waardeering niet vol-uit kan zyn. De bouw van alles is groot. De figuur in den wagen met de eigenaardige vorm uitgedrukt door de ruim-gebroken lijnen zet zich duidelijk af tegen het vlagend lichtspel dat over de stad-straat drijft. Maar.?De lijnen links die de perspectief van de straat aanduiden, zijn wat te zeer duidelijk gebleven ; de figuur rechts der vrouw met de kap op is als figuur niet schoon ; de lichttuimel over de stad is niet vprgeestelijkt" genoeg. De bouw is grootsch, maar de schildering mocht ik van vloeiender gaafheid. Die zoo zeer gewenschte gaafheid is meer in de Geitenhoedster uit 1905, met de zware, rood gouden geit. De phantaisie is hier sterker, de figuur is in de hem eigen vorm die dezen tijd ken merkt gegeven; ze doet in haar lijnen wat denken aan sommige Aegyptische beelden. De kleur alleen van het blauwe verschiet heeft zijn doel niet volledig bereikt; ze wijkt niet genoeg stralend. Uit '07 is de Visschersvrouw met de fijne handen, waarin naar de groote bouw, te vinden in zoo'n portret, ge streefd wierd (wat Veth in zijn Burgemeester van Leeuwen" totaal miste); alleen kon de diepte-werking krachtiger zyn. Ook hierin vindt ge de zorg die der Renaissance natuur lijkheid haast wierd. De Litho uit 1907 dunkt mij van wat hier is dat waarin de vurige geest het meest vrij zyn schoon spel speelt. Het is een tuin vol toover. De lichttuimel is vergeestelijkt. De evenwijdige lijnen der stijgende stommen en boomen geven een statieusheid aan dit werk dat my als werk, ah litho een der interessantste lijkt van den laattten tijd. Hier is veel eenders wat in een goed werk van dejlenaissance is, wat in ieder goed werk hoor?: weidschheid en beweeglijkheid. Besumeerend: Wïllem van Konijnenburg dunkt mij een zoeker, en een vinder, een voorlooper in sommige dingen (hechter con structie), oudtyds eer fijn, nu eer vurig en grootsch. PLASSCHABKT. Naar aanleiding der tentoonstelliDg; meyr. Sflze Bmc&op-RoMoii. De kunst van onzen tijd zal voor den lateren kunsthistoricus, die met de noodige aesthetische gezindheid en filosofischen speurzin zijn vorschingen kan leiden, een zeer animeerend en dankbaar onderwerp van studie uitmaken. Het inzicht der oorzaken van haar opkomst en snelle ontwikkeling zal hij trachten te winnen, zoowel als de redenen te doorgronden van de ongestadigheid, die zich in velerlei gedaan te ver wisselingen van haar verschijning openbaarde. Maar ook de kunstzinnigheid" van deze wereld zal onder zijn critiek ge raken, bij de opmerking, dat zoo grif onver deelde hulde werd gebracht aan een kunst uiting, die niet vermocht uit te groeien tot een eigene stijl. Het Impressionnisme, als ter kenschetsing de moderne kunstrichting geheeten werd, zal dan naar zijn wezen niet alleen dieper door grond willen zijn, maar ook in die veral gemeende aanduiding verklaard worden naar de onderscheidene individueele manifestatie's van een kunstbeginsel. In een nuchtere re deneering zou men zich over den zin van de benaming impressionnistisch aldra kunnen verstaan en er zich dan over verwonderen, dat daarmee een tijdelijke kunstrichting aangewezen wil zyn. Als toch alle kunst werk ontstaat door ondervonden ge waarwor ding, m. a w. een levend getuigenis is van de menschelyke ontroerbaarheid, kan een schil derij van Jan van Eijck evengoed als impres sionnistisch worden aangeduid als een schilderproef van.... mavr. Bisschop Bobertson. Anderszins kan bij het zeer kundige werk van sommige modernen gezegd worden, dat het in zijn verhefiing tot kunstverschijning te kort schiet, juist door de afwezigheid van het im pressionistische element. Zie bijv. het portret Veth op de Vierjaarly'ksche".Kwaliteit, groot heid van een kunstuiting wordt weer bepaald door den diepgang en de elasticiteit van de ontroerbaarheid. In het algemeen genomen is dus hel impressionistische tegenoverge steld van het bedachtelijke en synomiem met aangedaanheid, met het verrukte zien, waaruit de impulsieve beweging ontstaat tot uiting, tot schepping. Dit harmonisch samentreffen van vatbaarheid voor indrukken en uitingsmacht. houdt zich op het juiste evenwicht tusschen onbewustheid en bewustheid, want het in stinctieve en het gecultiveerde staan er tot elkaar in het nauwste verband. Deze myste rieuze, goddelijke werking verzekeren het kunstwerk dan ook zijn bestaansrecht niet alleen voor aile tijden, maar ook tegenover alle leerstellingen van moralisten en aesthe ticii. die veranderlijk zijn naar de inzichten van voorbijgaande geslachten. Er is echter naast het impressionistische element nog een eigenschap die het kunst voorbrengsel aan inhoud zooveel belangrijker kan doen zijn en zijn vorm rijker: de idee. Toen deze echter was verbasterd tot gemeenplaats der gedachte, kwam een jong oplevend ge slacht; met de luide verkondiging van de eeuwige waarheid, dat kunst zou zijn waar achtig getuigenis van een ondervonden aan doening. Er moest weer begonnen worden rechtzinnig de dingen aan te zien, de schilder had zyn sensaties op de werkelijkheid regel recht te betrekken en zelfstandig aanschou welijk te maken. Het hoofddoel van de jonge beweging was vooral betoogen en waar we spreken van Im pressionnisme bedoelen wehetinzijnreactionnaire beteekenis. In dekunstgescoiedenis zal daarmede vooral een tijdperk van verwording zijn aangeduid. Het Impressionisme heeft in zijn opkomst een schijnbare beginseltegenstrijdigheid, daar het werd opgenomen in den stroom van realistische kunstinzichten Doelende toch op een uiterste concentratie der gewaarwording in onmiddellijke uitzegging, kan het lijken, dat het minder realistisch dan wel sensitivistisch van strekking is. In de litteratuur hebben we dit streven tot laatste consequentie zien opgeroerd door Van Deyssel in enkele zijner opstellen als , Menschen en Bergen". Maar wat in de litte ratuur geen vat mocht krijgen op het gehoor, zou door bemiddeling van kleur en lijn als kunstvoorbrengsel aanvaard worden, wijl hier het suggereerend vermogen op de bevat telijkheid groeter is. Het oog is het willigste zintuig. Zelfs in de vaagste aanduidingen der vormen van wat zichtbaar is, door het zicht bare, is het voortbrengsel van beeldende kunst eerder verstaan oaar. Met deze opmerkingen, die niet anders dan 'n zeer schetsmatige behandeling van een belangrijk onderwerp bedoelen, wil den raad gogeven 2 ij n aan ieder, die deze ten toonstelling bezoekt zich over aard en be teekenis van het Impressionnisme tot klaarder inzicat te komen; en juist ook wijl het in zoo onderscheidene gedaanten zich vertoont by de kunst van Weissenbruch en mevr. Bisschop- Boberteon. Het werk van den eerste ia zeker rijker van inhoud door ideëeler geatemde waarne ming, dat van de laatste daadzakelyker van intentie is te nemen als de incarnatie van de impressionistische schilderwijze. Waar bij Weiesenbruch de neiging bestaat de ontvan gen indrukken in illusionnairen staat over te brengen, is bij Suze Bobertson de apriorische gezindheid voor den schijn der dingen, is de werkelijkheid er voor haar slechts om er den mooien kleurechijn aan te onttrekken. Een landschap is voor haar niet anders dan een motief voor irappante kleur-combinatie, Het eigenlijke wezen van wat zij in behan deling neemt landschap, figuur of stille ven, vertoont 'zich niet in zyn afgezon derde beteekenis voor hare waarneming. Haar levenagroote naaktstudie op de Vierjaarlyksche" heeft alleen waarde als een belangwekkend stuk peiature," gevend van het leven niet anders dan de schijnbaarheid van het onderscheidene. Door de nabijheid van Israëls' nuaktfiguur kan dit neg duidelijker nitkomen. Suze Bobertson is de schilderes, die met haar coloristiache neigingen tegen over de werkelijkheid staat, zonder verdie pend aanzien van het wezenlijke, slechts lettende op de uiterlijkheden, die ter ver werking der kleurschalen op een schilderspalet kunnen diensibaar gemaakt worden. Want haar streven betreft uitsluitend de kleurwerking, waarvan zy zich de kiachtigste factoren heeft gemeenzaam gemaatt en zij heeft de gelukkige, geniale slag, die aan te wenden in kloeken schildertrant. Haar kleur heeft geen enkele geheimenis behalve in de schikking daarvan voor de leeken. Haarcolo risten-aanleg laat zich kenmerken door voor liefde tot een kleurwezen gebouwd uit een zwaren toonaard met dof bonzende tegenstellingen.en de aard der kleuris van vleeschige substantie. Van uit de branding van diepe omber-hruinen en glanzende zwarten, wordt het gamma opgewerkt en waar het bereikt 'de hoogste lichikracht is het wit nog gehou den in gedempte tint nochthans klaar, blijken de kleuriger uiterlijkheden nog door straald van de glosiing uit den donkeren ondergrond. Maar alle kleurwaarden zijn tot hun krachtigste werking opgevoerd, zich vproindend tot een geheel massief, en ry'kverecheiden. Niet altijd even gelukkig echter zijn deze resultaten, als de beheersching aan deze hartstochtelijke schilderwijze ont viel, een kleurenimpressie al te zeer in het globale, maar zonder innerlijke constructie, aangeduid werd. Er zijn veel onvoltooide half voldragen werken van Suze Bobertson. In het algemeen eindelijk, en ter resumee ring, kan gezegd worden, dat de haar het meest representeerenhe uitingen zijn de Sti1levens vooral dat met de tinnen schotel en komkommers op een wit tafeüaken en de interieurs. W. STEENHOFF. * * * ERBATA. In het stukje in het vorig nummer over etsen van Whistler staat op den 14en regel': buiten, lees booten en in dat over Witsen 15en regel staat Mon ment lees: Mouvement. Twee spüiciitcrs. n. Dat is dan een ai-dere getchiedenis als die ik u verhalen zal van Hendrik Bruno, mede een bestormer van den Hollandschen Parnassus. Kent gij hem ?" Dien kluc itigen Hoornschen conrector?'' vroeg Jan Vos. Hij maakte wel eens iets voor 't tooneel en zond het my, maar 't en was geen spoog water waard." Den vroegeren gouverneur van dekinderen van heer Huygens ?" vroeg Vondel. Dezelfde," was het antwoord op beider vraag. NTu dan, deze Bruno had ook, het zal hem nog versch in 't geheugen liggen, scherpe schoten op Olivier Cromwel, nu Protector, afgegeven. Maar om ze wakker te zeggen, moet ik eerst de tonge eens glad maken. Hei daar, vriend hospes, een nieuwe beker!' De roemer, die ook bij de verzen van Vondel al eens gewisseld was, keerde gevuld weder. Beronicius nam er een ferme teug van en zette daarop, zonder een oogenblik te aarzelen, in : Oeu helschen I'haetou, op Plutoos paerdt gestegen, Tot weder-spannigheyt, tot dwiugh-landy genegen, Tot opper-hoogheyt, tot de Konincklijke .Moordt, De gvuwelijckste, daer meu oyt heeft vau gehoovtU, Die OH in het vier van 's Landts ou-eenighedeu Was vol van oorloghs-zucht nae Londen toe gereden. Recht onder 't galgen-hout viel liy heel wel van pas; 't Was jammer dat hy daer niet van gedroopen was. d'Onwaerden lluyter wierp de klepper uyt de zaedel, Die uyt de zaedel stiet syn Koningh en den aedel. 'r Was 't voor-spoock, dat de galgh syn voor-lant weseu sou. Dat rechte galgen-aes, die eer, en eedt, en trouw Soo Grom vertreden heeft. Een vers van gelijke strekking, maar niet min scherp, had Bruno ook in 't Latijn ge maakt, en dit wae Cromwell onder de oogen gekomen, (jij meugt zooveel tegen den moor denaar van Karel I hebben als u lust, maar in trouwe, hij is een even warm beschermer vaii de kunsten als vurig beminnaar der letteren tn verstaat het Latijn minstens even goed als wij allen te zamen en bijna zoo goed" met een schalkscTen blik op den s'.adsglazenmaker als meester Vos." Vos zocht naar een gevat woord, om het den spotvogel naar het hoofd te werpen hij zou het later op papier brengen maar 't wilde niet onmiddellijk komen en Bero nicius ging onverstoord verder: Cromwell, to::h al opvliegend genoeg van aard, werd vergramd om den smaad hem door dien Dutch poetaster" aangedaan en luchtte zijn verbolgenheld bij zijne vrienden. Een van de zijnen, gij hebt hein meermalen hooren noemen, maar den naam verklap ik niet, sed nominum inutiles est curlositas beloofde den protector, dat hij den man zou uitvinden en voor hem brengen; hij was juist van meening naar Holland te reizen en zou dat varken ondertusschen wel wasschen. Cromwell's leed keerde in vermaak bij het vooruitzicht van de klucht, en over eenige dageu toog zijn vriend op reis. Het leed niet lang of hij had Hendrik Bruno, die korts huiscnderwijzer bij een van de Beynsten was, te Amsterdam op 't spoor gekomen en gaat hem dan aldaar spreken. Hij zeit hem, dat hij tegen een hooge wedde een leermeester zoekt voor zijne kinderen die binnen den Haag zijn achtergebleven, en Bruno neemt aanstonds den voorslag aan. De heer gelast hem van op een bepaalden dag in den Haag te komen, maar als onze dichter daar arriveert wordt hem een briefjen van zijn heer ter hand gesteld waarin hem gebeden wordt dezen met den postwagen tot Rotterdam te volgen, alzoo hij hem daar noodig te spreken hadde. Maar tot Botterdam in de aangewezen herberge komende, zeit men hem dat de heer, dien hy zoekt, in een schip op stroom liggende te gaat was en geboden hadde, dat, als Bruno kwam, men hem aan boord geleiden zou om daar met het gezelschap kennis te maken. Bijna bigost Bruno te twijfelen, maar van vroolyk* natuur zynde en geen onraad ver moedende, liet. hy zich gezeggen, voer naar boord en werd daar met een ruime teuge verwelkomd. Dan, Bruno is zoo goed een icaemend als een uitnemend man en hij en kent geen grooter ramp als een dorstige keel, slachtende daarin volkomen den verteller. Hola, hospes, sapiat, vina liques, schenk nog eens in van uw kostelyken nectar I Als ik ?ei, Bruno waa wel goed inneems en daaraf te spreken schaamde hij zich nooit. 'k Bekenn'dat ick hierin gants geen ontschuldingh west, Dan, dat ick ben goet nats, gelyck een recht Poëet, zeit hij zelf in zijn onsterflijke gedichten en toen hij eens door 't y's gezakt en door een vriendenhand daaruit getogen was, dichtte hy uit vollen ge moede: Noch 't wnter, noch het ijs, wijn is mijn element. Wat hebt gij dan nog in te halen, vader Vondel, zoo gy Bruno wilt evenaren als recht poëet"," merkte Jan Vos aan, want gij en drinkt bijkans niet." Vondel lachte flauwtjes. Laat vriend Be ronicius voortgaan, en brengen wij hem niet van de wy's," zei hij enkel. Nu dan," vervolgde deze, Bruno, zoo wel onthaald, verloor zijn zorg en omzichtigheid in den wijn en het leed niet lang of hij moest te kooi. Ondertusschen horresco referens hijsehte matroos de zeilen, het schip raakte in zee, en de wind vast dienende, bevond men zich alrea omtrent de kust van Brittanje eer Bruno half slaapdronken ont waakte. Maar hij ontnuchterde welhaast volkomen teen hij zag hoe 't hier geschapen lag en men hem zijn Latijnsch spotdicht op Cromwell vo »r den neus lelde. Hij wenschte zichzelven wel op 't eiland Teneriffe of otder de Hottentots aan de Zuidkaap, en zag in zijn ver beelding alree de galg van Tilbury en de gerechtsplaats van Charing-cross, en te meer als men hem, tot Londen komende, hoewel in een eerlyke kamer, opsloot en hem aanzeide van voor den protector te moeten ver schijnen. Ondertusschen was er een ander persoon, bekwaam tot dezen trek, die hem troostte en moed insprak en door ondervra gen kwanswijs de oorzaak van zy u droefheid trachtte te ontdekken. Maar Bruno was zoo ver in wanhoop geraakt, dat geenerlei ver troosting hem helptn kon, want zijn dichtstuk en lag hem niet licht op zijn hart en de ont dekking dat hij door list zoo in handen zou komen van den geweldenaar, dien hij met dat gedicht getergd had, was hem on verdragelij k. Dan deze gewaande vriend raadde hem, dat hij, Bruno, een nieuw vaers zou maken, en thans ter eer e van Cromwell, zoo heerlijk als hij slechts kon, en dat men dan door vrienden en voorspraak een kans moest wagen om de zaak ongedaan te krijsen. Het docht Bruno dat het voor hem begon te dagen, maar hij vond zich zoo gansch en al van zijne zinnen, om zoo meer van de Muzen verlaten, dat hem die raad niet wel te volgen scheen. Doch gedwongen van den nood een deugd te maken, nam hij de pen in de han l en schreef dat het dreunde, om mocht het zijn de galg te ontrijmen. Het werk vorderde en, naar de gewoonte der poëeten, onder den arbeid altyd meer behagen in zijn werk vin dende, schiep hij moed en betoonde eindelijk wat de kracht van den geest al vermag om het lijf te redden. Hij bracht dan zijnen vriend het dichtstuk, maar de:e was er gangen niet tevreden af. 't Moet nog heel anders, 't moet veel heerlijker worden!" riep hy, anders is al de arbeid onnut." Bruno zette zich straks weder aan 't wei k, veranderde en poetste wat hij mocht, maar nog en was't niet voldoende. Gij moet hooger sprongen doen, mijn vriend, zoo gy het hennepen kijkvenster ontdansen wilt !" heette het telken reize. Bruno zette zich schrapper dan ooit, hersmeedde en her vormde zijn vaerzen en putte al de schatten van zijn geest uit om den dwingeland te ver heffen, totdat hij als 't einden adem was. De meesters van de klucht brachten toen het gedicht voor Olivier en zijne gunstelingen, die er groot vermaak in schiepen, 't werk prezen en om den poëet loegen." Ea hoe verging het den armen rijmer ?" vroeg Vos ongeduldig. Hou wat, ik ben nog niet uitgepraat, sinjeur Vos, al ruste ik even om de tenge wat lucht te geven." En tegelijk schoof hij den beker andermaal in de richting van den waard, die mede was komen luisteren en zich nu beijverde den weer uitgedroogden Bero nicius het leven terug te geven. 't Eind was," vervolgde hu na een ferme indompeling,dat men Bruno in vrijheid stelde, en hem zelfs met een vereering verzag, omdat hij zoo braaf, te»en zichzelven om strijd dich tende, had overwonnen." En kent gij dat dichtstuk ter eere van Cromwell ook niet uit het hoofd ?" vroeg Vondel thans. Mij dunkt..." Dan moeit Bruno of Cromwell dezelfde voorkomendheid gehad hebben als gij, sinjeur Vondel, om het een mijner vrienden te doen lezen of afschrijven," was het gevatte ant woord, dat all-ïn aan 't lachen hielp, Bero nicius niet het minst. Als uw verhaal al geen waarheid bevat, dan is het althans niet kwaad verzonnen," be sloot Vondel, en zijne oogen glinsterden ondeug-nd. Fij, vader Vondel, gij schijnt mij voor een logenspreker te achten " Neen, maar voor een die genoegely'k den gek wil scheren," was het bescheid. ' Beronicius werd ernstig. Het is anders mijne gewoonte niet mijne zegslieden te noemen, maar opdat uw ver trouwen in mij onverstoord moge blijven, zoo geve ik mijnen vriend Flinck het recht, om bij Samuel van Hoogstraten ie vragen, hem welbekend, die het uit den mond van den Engelschman, van wien Bruno den goeden raad ontving, vernam " Inderdaad," zei nu Jan Vos, Bruno is niet van het hout waaruit men martelaren snijdt; hij zon om mindere aanleiding een gedicht tegens eigen bedoeling omkeeren." ,.Dat zegt gij wel, Meester Vos, daaraf zou ik u een treffend bewijs konnen toonen in mijn eigen aloum amicorum. Top," liet hij er vlug op volgen, ik loop het even halen, met een kwartier sta ik weer voor uwe oogen. Neen, neen, dat is te kostelijk, dit moet gij zien!" drong hij aan, toen hij ernstige bewijzen van protest voorzag en ieder aanstalte maakte om te vertrekken. Men bleef op Vos' aandringen nog eenige oogenblikken praten over Beronicius en zijn verhaal, nadat deze den waard, die eens aan de deur naar 't weer was gaan kijken, had toegevoegd: De wijn is ter vervoeging van Monsieur Flinck, hospes; ik ben eenigen tijd bij hem te gast en ga alree vooruit!" 't Is wel, sinjeur," zei de dikke man, en goede nachtrust." Bijkans een half uur was men nog bijeen gebleven, pratende over den zonderlingen snoeshaan en zyn geheimzinnig bestaan, maar wie terug kwam, Beronicius niet. Waarschijn lijk trachtte hij reeds den slaap der recht vaardigen te vatten, of was hij daarin zelfs geslaagd, en Flinck keek niet zuinig op zyn neus toen hij boven de gemaakte begrooting ook nog den verschonken wijn van den sluwen scharen- en stratenslyper te betalen kreeg. Amsterdam. COKN. J. GIMPEL. De Voor ile Nu deze Vereeniging zoo langzamerhand burgerrecht heeft verkregen en de waarde van haar werk steeds meer door autoriteiten wordt erkend, zal 't velen niet onwelkom zijn, iets naders van haar te hooren. Wat wil zij eigenlyk? Art. 3 en 4 der Statuten geven antwoord op die vraag. Zij (de ver.) stelt zich ten doel het tegen gaan van de verwaarloozing der op de straat rondslenterende jeugd en het ter hand nemen van haar vorming, zedelijk, verstandelijk en lichamelyk. Zy tracht dit doel te bereiken door het samenbrengen der al of niet schoolgaande jongeren van beiderlei geslacht (al dan niet afzonderlijk) beneden de 18 jaren in aange name en nuttige, doch onschoolsche samen komsten buiten de schooluren in de schoollokalen of daarbuiten." Dat wil zeggen: Wy meenen, dat de jeugd, wanneer de school haar heeft losgelaten, 's middags om 4 uur, of voor goed, als de leertijd om is, niet aan zichzelf kan overgelaten worden. Dit aan zichzelf overlaten heeft grooter afmetingen dan men zich vooretelt. Maar al te zelden hebben vader of moeder tijd en gelegenheid, zich met hun kinderen in de vrije uren te bemoeien,al valt, naar we hopen ook door het werk onzer vereeniging, die niet nalaat telkens ook de ouders er in te betrekken, er belang voor in te boezemen, eenige verbetering in dit opzicht waar te nemen. Doch nog maar al te dikwijls belet vermoeidheid de ouders, na een zware dag taak, voor hun kinderen te zyn, wat ze wel graag wilden; of is 't de dagtaak zelf, die nog niet afgeloopen is, of de beperkte ruimte, die in onze arbeiderswoningen het aan de jeugd niet toelaat, zich te bewegen, wat overhoop te halen, als moeder de wasch doet, of de kachel moet poetsen. En wat wordt er dan van de kinderen? In gunstige gevallen... opgeborgen in een hoekje bij elkaar. In de meeste ... de straat op. Met de bekende ge volgen : . . . verwildering ruwheid onbe schaamdheid als 't nog niet erger, zedeloosheid en misdaad, wordt. En de rjiet-meer-schoolgaanden! Zy staan aan nog erger gevaren bloot! Gelegenheid om zich op natuurlijke wijze in hun levens vreugd te uiten, bestaat voor hen niet, en toch hebben deze jooge menscbjes, kinderen riog, daar zeer groote behoefte aan. De kracht der zedelijke opvoeding van schoot en gezin ge voelen ze niet meer op voldoende wijze, om dat die in fabriek en werkplaats zoo dikwijls vernietigd wordt. Dan wordt het moeilyk voor den jongen van 14 en 15 jaar. zich te houden aan de lessen, die vader en moeder en on derwijzer hem meegaven. De verleiding lonkt aan den eenen kant; de bespotting, de pla gerijen, de aanmoediging van kameraads drijven soms aan den anderen kant! Wij willen nu, en den jongeren, die om vier uur door de school de straat opgestuurd worden, en den ouderen, aan wie de overheid zich na den leerplichtigen leeftijd ook ont trekt, de behulpzame hand bieden. En nu is 't wel een feit, dat we niet uit sluitend de boefjes", de echte straatjeugd, Het nieuwe KoiiiDtlijKb Wapen. Zooals aan den trouwen lezer van de Staatscourant, en in het algemeen aan ieder, die zich met de hoogere politiek bezig houdt, niet onbekend kan zijn, hebben onlangs bij Ko ninklijk Besluit ingrijpende wijzi gingen plaats gehad in den vorm van het Koninklijk Wapen. Deze wijzigingen oefenen misschien geen invloed uit op den loop der geschie denis, maar dat is ook haar taak niet. Evenals de wijzigingen in uniformen en staatsierokken geven zij gelegenheid tot belangwekkende discussies tusschen hooggeplaatsten. Naar ons van zeef goed ingelichte zijde geschreven Wöpft, zyn de ver anderingen, die hét .meest in het oog springen, de volgende: De Kronen van de tenanten (d. w. z. van de leeuwen, welke het schild houden) zyn verwijderd en de Ko ninklijke Kroon, welke zich bevond op den Leeuw in het schild, is ver anderd in een driebladige Kroon. T. T.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl