Historisch Archief 1877-1940
No. 1583
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
tocht van den geest; de voorwerpen worden
als hulpmiddel gebruikt om de voorstelling
op te boaven, maar de groepeering is ten
eerste naar den wil der phantaisie gericht;
de aesthetische zyde van de wetten der pers
pectief worden onderzocht, en naar voren
gebracht.
Tot de eerste soort, onder 1. genoemd
behooren : '88 de Boomcn.
De Boerderij (± 90); de Brug te Maastricht
(93); het Landschapje uit ± 93, herschilderd
in 1900; de Laan uit 96; de kleurige Berg
uit 1899; de beide Landschappen uit 1900
«venals de weg met het wagenspoor. uit 1901
de ossen wagen, en de koe in den wagen bij
de boeren-hofatee. De boomen uit ongeveer
'88 zyn een stemmingvol landschap, waarin
de rost op ruime wijze uitgedrukt werd. Er
ig een neiging naar ruim" zien, die even
eens te vinden is in de Boerderij, waarin
alle lijnen van groote uitgestrektheid zy'n, en
de vorm der dingen groot aangeduid werden.
De Brug uit Maastricht is met dezelfde nei
ging gezien. Toch is het hierin niet volkomen
bereikt wat de schilder zich wenschte. De
verdeeling van het gegeven in groote vlakten
kan alleen dan volledig geroemd worden
zoo de intensiteit der gedachte groot genoeg
is om volledig in alle punten de kleur te
steunen. Terwijl dit in grootere mate in de
Boerderij te vinden is, kwam deze kracht
niet voldoende nit in de Brug zelve. Het
aanduiden der figuren is levendi?, en niet
klein de beweeglijkheid van den geest is
in het water niet genoeg te vinden. Zeer
sierlijk ia (mei fijner sierlijkheid dan de atoet
van lieden en wagen o ver de brug) het Land
schapje uit 93 (herschilderd eigenlijk in 1900).
De fijne ruimte, de stijgende figuurtjes der
boomen om den vijver, het in een kleur gehou
den z\jn van het geheel.doen mij dit werk als een
van de minst gecompliceerde maar delicaatste
bezien van de tentoonstelling. Er ia een koele
ingetogen zuiverheid in de kleur die later
zal worden hervonden. In de laan (uit 96)
is een eenvoudige evenwich', bereikt maar
ik mocht meer daarin uitgedrukt nebben in
de laan dier boomen, dat de boomen gegroeid
zijn, uit den grond, omhoog. De kleuren zijn
in dezen tijd al vast, en zonder gepruts, en
zonder zwarterigheid. De kleurige berg" uit
1899 bezit feitelijk door zijn samenstel van.
kleuren een aanduiding van de latere
phantasie. Er zijn hier verder twee bergland
schappen uit 1900. In het eene met al de
evenwijdige lijnen er in, tot in de lucht toe,
met de precieuze schildering der boomen in
de diepten van het berg dal ia op te merken
dat de rechterkant niet in evenwicht is met
de linkerzijde; dat de rechterkant niet vol
doet als kant tegenover de linkerzijde. De
kleuren zijn fijn, de schildering gaaf, de
vorm verzorgd. Dit is eveneens het geval
in den Avend uit hetzelfde jaar. De weg
met het wagenspoor en den regen daarin
doet wat te luchtig tegenover de diepere
soliditeit der leur van de twee anderen.
Van de beste schilderijtjes uit deze periode:
klaarheid in de kleur, koele ingetogenheid
in het gegeven bij fijne vormverscherping,
is als een te noemen de" koe in den wagen
staand bij de boerehoeve.
Deze periode is dus, het bovenstaande
saamvattend en herhalend, ten elotte geken
merkt in het eerafe door groot ache lijn,
daarna in haar tweede helft door fijnheid
met dieper zorg voor gave schildering.
... Maar niets verandert ten volle ineens.
Er zqn altijd lijnen onder den grond die
verder aan den dag komen. Uit 98 is het
schilderij de Herten" dat een museum zich
aan hoorde te schaffen, omdat het zoo totaal
andera is dan het meeste dat in dien tijd
gemaakt werd niet alleen, maar eveneens
omdat het van belang is. Het ia een styleering.
Vooraan 3 herten, waarvan vooral de hinde n
strak zijn in lifn en kleur en toch den stof
uitdrukken die ze uit moeten drukken. Dan
achter op een wei, haast tegen een helling
aan, een kudde grazende dieren onderde lijn
gebracht, een lange gestrekte lijn, wier lengte
gebroken wordt door de hoornen van de
herten. Daarbij een groep van drie boomen,
erachter een heuvelachtig land met de
phantasie hier en daar duidelijk. Het minst ge
slaagd in dit werk dunkt me het mannelijke
hert. De kop en de hals lijken me tegen
over al het sierlijke en rustige van het ge
heel te zwaar. De schilderij is verzorgd, het
?detail zooveel mogelijk gezocht, de kleuren
weer van een ingetogen voornaamheid, en
de vastheid van bouw in het geheel groot
genouden.
Het meisjesportretje uit 1903, bevat evenals
als de herten meer innerlijks dan de land
schappen uit Limburg. Eigenaardig voor de
meesten (maar hoe natuurlijk eigentlyk) is
dat deze gemoeds-voller zijde door een
onderliggend hecht samenstel zoo sober ge
houden wordt. Het is het juiste. Het is het
ocnbloesemen van den strakken vorm. En
hoewel de schaduw in den hals wat door
schijnender zy'n kon, is dit portretje een bij
blijvend ; door de boven vermelde intensiteit
waarmee alles aangezien is, de hecht hei i van
de vormen en het werklijke schouwen dat
hier in geborgen wierd. De krullen van het
blonde haar zijn met een veerend" penceel
in vaste en toch juiste kronkels gege?en. De
koeien uit '04 zy'n een studie voor een werk
dat in Fulchri hangt; hierin is naar ver
grooting van de vormen gezocht, De Stad"
is uit '04. Het ia een der belangrijkste
uilingen maar waarop m. i. te veel hinderends
nog is, zoodat de waardeering niet vol-uit
kan zyn. De bouw van alles is groot. De
figuur in den wagen met de eigenaardige
vorm uitgedrukt door de ruim-gebroken lijnen
zet zich duidelijk af tegen het vlagend
lichtspel dat over de stad-straat drijft. Maar.?De
lijnen links die de perspectief van de straat
aanduiden, zijn wat te zeer duidelijk gebleven ;
de figuur rechts der vrouw met de kap op
is als figuur niet schoon ; de lichttuimel over
de stad is niet vprgeestelijkt" genoeg. De
bouw is grootsch, maar de schildering mocht
ik van vloeiender gaafheid. Die zoo zeer
gewenschte gaafheid is meer in de Geitenhoedster
uit 1905, met de zware, rood gouden geit.
De phantaisie is hier sterker, de figuur is
in de hem eigen vorm die dezen tijd ken
merkt gegeven; ze doet in haar lijnen wat
denken aan sommige Aegyptische beelden.
De kleur alleen van het blauwe verschiet
heeft zijn doel niet volledig bereikt; ze wijkt
niet genoeg stralend. Uit '07 is de
Visschersvrouw met de fijne handen, waarin naar de
groote bouw, te vinden in zoo'n portret, ge
streefd wierd (wat Veth in zijn Burgemeester
van Leeuwen" totaal miste); alleen kon de
diepte-werking krachtiger zyn. Ook hierin
vindt ge de zorg die der Renaissance natuur
lijkheid haast wierd.
De Litho uit 1907 dunkt mij van wat hier
is dat waarin de vurige geest het meest vrij
zyn schoon spel speelt. Het is een tuin vol
toover. De lichttuimel is vergeestelijkt. De
evenwijdige lijnen der stijgende stommen en
boomen geven een statieusheid aan dit werk
dat my als werk, ah litho een der interessantste
lijkt van den laattten tijd. Hier is veel eenders
wat in een goed werk van dejlenaissance is,
wat in ieder goed werk hoor?: weidschheid
en beweeglijkheid.
Besumeerend: Wïllem van Konijnenburg
dunkt mij een zoeker, en een vinder, een
voorlooper in sommige dingen (hechter con
structie), oudtyds eer fijn, nu eer vurig en
grootsch. PLASSCHABKT.
Naar aanleiding der tentoonstelliDg; meyr.
Sflze Bmc&op-RoMoii.
De kunst van onzen tijd zal voor den lateren
kunsthistoricus, die met de noodige
aesthetische gezindheid en filosofischen speurzin zijn
vorschingen kan leiden, een zeer animeerend
en dankbaar onderwerp van studie uitmaken.
Het inzicht der oorzaken van haar opkomst
en snelle ontwikkeling zal hij trachten te
winnen, zoowel als de redenen te doorgronden
van de ongestadigheid, die zich in velerlei
gedaan te ver wisselingen van haar verschijning
openbaarde. Maar ook de kunstzinnigheid"
van deze wereld zal onder zijn critiek ge
raken, bij de opmerking, dat zoo grif onver
deelde hulde werd gebracht aan een kunst
uiting, die niet vermocht uit te groeien tot
een eigene stijl.
Het Impressionnisme, als ter kenschetsing
de moderne kunstrichting geheeten werd, zal
dan naar zijn wezen niet alleen dieper door
grond willen zijn, maar ook in die veral
gemeende aanduiding verklaard worden naar
de onderscheidene individueele manifestatie's
van een kunstbeginsel. In een nuchtere re
deneering zou men zich over den zin van de
benaming impressionnistisch aldra kunnen
verstaan en er zich dan over verwonderen,
dat daarmee een tijdelijke kunstrichting
aangewezen wil zyn. Als toch alle kunst
werk ontstaat door ondervonden ge waarwor
ding, m. a w. een levend getuigenis is van de
menschelyke ontroerbaarheid, kan een schil
derij van Jan van Eijck evengoed als impres
sionnistisch worden aangeduid als een
schilderproef van.... mavr. Bisschop Bobertson.
Anderszins kan bij het zeer kundige werk
van sommige modernen gezegd worden, dat het
in zijn verhefiing tot kunstverschijning te kort
schiet, juist door de afwezigheid van het im
pressionistische element. Zie bijv. het portret
Veth op de Vierjaarly'ksche".Kwaliteit, groot
heid van een kunstuiting wordt weer bepaald
door den diepgang en de elasticiteit van de
ontroerbaarheid. In het algemeen genomen
is dus hel impressionistische tegenoverge
steld van het bedachtelijke en synomiem met
aangedaanheid, met het verrukte zien, waaruit
de impulsieve beweging ontstaat tot uiting, tot
schepping. Dit harmonisch samentreffen van
vatbaarheid voor indrukken en uitingsmacht.
houdt zich op het juiste evenwicht tusschen
onbewustheid en bewustheid, want het in
stinctieve en het gecultiveerde staan er tot
elkaar in het nauwste verband. Deze myste
rieuze, goddelijke werking verzekeren het
kunstwerk dan ook zijn bestaansrecht niet
alleen voor aile tijden, maar ook tegenover
alle leerstellingen van moralisten en aesthe
ticii. die veranderlijk zijn naar de inzichten
van voorbijgaande geslachten.
Er is echter naast het impressionistische
element nog een eigenschap die het kunst
voorbrengsel aan inhoud zooveel belangrijker kan
doen zijn en zijn vorm rijker: de idee. Toen
deze echter was verbasterd tot gemeenplaats
der gedachte, kwam een jong oplevend ge
slacht; met de luide verkondiging van de
eeuwige waarheid, dat kunst zou zijn waar
achtig getuigenis van een ondervonden aan
doening. Er moest weer begonnen worden
rechtzinnig de dingen aan te zien, de schilder
had zyn sensaties op de werkelijkheid regel
recht te betrekken en zelfstandig aanschou
welijk te maken.
Het hoofddoel van de jonge beweging was
vooral betoogen en waar we spreken van Im
pressionnisme bedoelen
wehetinzijnreactionnaire beteekenis. In dekunstgescoiedenis zal
daarmede vooral een tijdperk van verwording
zijn aangeduid. Het Impressionisme heeft
in zijn opkomst een schijnbare
beginseltegenstrijdigheid, daar het werd opgenomen
in den stroom van realistische kunstinzichten
Doelende toch op een uiterste concentratie
der gewaarwording in onmiddellijke
uitzegging, kan het lijken, dat het minder realistisch
dan wel sensitivistisch van strekking is. In
de litteratuur hebben we dit streven tot
laatste consequentie zien opgeroerd door
Van Deyssel in enkele zijner opstellen als
, Menschen en Bergen". Maar wat in de litte
ratuur geen vat mocht krijgen op het gehoor,
zou door bemiddeling van kleur en lijn als
kunstvoorbrengsel aanvaard worden, wijl hier
het suggereerend vermogen op de bevat
telijkheid groeter is. Het oog is het willigste
zintuig. Zelfs in de vaagste aanduidingen der
vormen van wat zichtbaar is, door het zicht
bare, is het voortbrengsel van beeldende
kunst eerder verstaan oaar.
Met deze opmerkingen, die niet anders
dan 'n zeer schetsmatige behandeling van
een belangrijk onderwerp bedoelen, wil den
raad gogeven 2 ij n aan ieder, die deze ten
toonstelling bezoekt zich over aard en be
teekenis van het Impressionnisme tot klaarder
inzicat te komen; en juist ook wijl het in
zoo onderscheidene gedaanten zich vertoont
by de kunst van Weissenbruch en mevr.
Bisschop- Boberteon.
Het werk van den eerste ia zeker rijker
van inhoud door ideëeler geatemde waarne
ming, dat van de laatste daadzakelyker van
intentie is te nemen als de incarnatie van de
impressionistische schilderwijze. Waar bij
Weiesenbruch de neiging bestaat de ontvan
gen indrukken in illusionnairen staat over
te brengen, is bij Suze Bobertson de
apriorische gezindheid voor den schijn der dingen,
is de werkelijkheid er voor haar slechts om
er den mooien kleurechijn aan te onttrekken.
Een landschap is voor haar niet anders dan
een motief voor irappante kleur-combinatie,
Het eigenlijke wezen van wat zij in behan
deling neemt landschap, figuur of stille
ven, vertoont 'zich niet in zyn afgezon
derde beteekenis voor hare waarneming.
Haar levenagroote naaktstudie op de
Vierjaarlyksche" heeft alleen waarde als een
belangwekkend stuk peiature," gevend van
het leven niet anders dan de schijnbaarheid
van het onderscheidene. Door de nabijheid van
Israëls' nuaktfiguur kan dit neg duidelijker
nitkomen. Suze Bobertson is de schilderes,
die met haar coloristiache neigingen tegen
over de werkelijkheid staat, zonder verdie
pend aanzien van het wezenlijke, slechts
lettende op de uiterlijkheden, die ter ver
werking der kleurschalen op een
schilderspalet kunnen diensibaar gemaakt worden.
Want haar streven betreft uitsluitend de
kleurwerking, waarvan zy zich de kiachtigste
factoren heeft gemeenzaam gemaatt en zij
heeft de gelukkige, geniale slag, die aan te
wenden in kloeken schildertrant. Haar kleur
heeft geen enkele geheimenis behalve in de
schikking daarvan voor de leeken. Haarcolo
risten-aanleg laat zich kenmerken door voor
liefde tot een kleurwezen gebouwd uit een
zwaren toonaard met dof bonzende
tegenstellingen.en de aard der kleuris van vleeschige
substantie. Van uit de branding van diepe
omber-hruinen en glanzende zwarten, wordt
het gamma opgewerkt en waar het bereikt
'de hoogste lichikracht is het wit nog gehou
den in gedempte tint nochthans klaar,
blijken de kleuriger uiterlijkheden nog door
straald van de glosiing uit den donkeren
ondergrond. Maar alle kleurwaarden zijn tot
hun krachtigste werking opgevoerd, zich
vproindend tot een geheel massief, en
ry'kverecheiden. Niet altijd even gelukkig echter
zijn deze resultaten, als de beheersching
aan deze hartstochtelijke schilderwijze ont
viel, een kleurenimpressie al te zeer in het
globale, maar zonder innerlijke constructie,
aangeduid werd. Er zijn veel onvoltooide
half voldragen werken van Suze Bobertson.
In het algemeen eindelijk, en ter resumee
ring, kan gezegd worden, dat de haar het
meest representeerenhe uitingen zijn de
Sti1levens vooral dat met de tinnen schotel
en komkommers op een wit tafeüaken en
de interieurs.
W. STEENHOFF.
* *
*
ERBATA.
In het stukje in het vorig nummer over
etsen van Whistler staat op den 14en regel':
buiten, lees booten en in dat over Witsen 15en
regel staat Mon ment lees: Mouvement.
Twee spüiciitcrs.
n.
Dat is dan een ai-dere getchiedenis als
die ik u verhalen zal van Hendrik Bruno,
mede een bestormer van den Hollandschen
Parnassus. Kent gij hem ?"
Dien kluc itigen Hoornschen conrector?''
vroeg Jan Vos. Hij maakte wel eens iets
voor 't tooneel en zond het my, maar 't en
was geen spoog water waard."
Den vroegeren gouverneur van dekinderen
van heer Huygens ?" vroeg Vondel.
Dezelfde," was het antwoord op beider
vraag. NTu dan, deze Bruno had ook, het
zal hem nog versch in 't geheugen liggen,
scherpe schoten op Olivier Cromwel, nu
Protector, afgegeven. Maar om ze wakker te
zeggen, moet ik eerst de tonge eens glad
maken. Hei daar, vriend hospes, een nieuwe
beker!'
De roemer, die ook bij de verzen van
Vondel al eens gewisseld was, keerde gevuld
weder. Beronicius nam er een ferme teug
van en zette daarop, zonder een oogenblik
te aarzelen, in :
Oeu helschen I'haetou, op Plutoos paerdt gestegen,
Tot weder-spannigheyt, tot dwiugh-landy genegen,
Tot opper-hoogheyt, tot de Konincklijke .Moordt,
De gvuwelijckste, daer meu oyt heeft vau gehoovtU,
Die OH in het vier van 's Landts ou-eenighedeu
Was vol van oorloghs-zucht nae Londen toe gereden.
Recht onder 't galgen-hout viel liy heel wel van pas;
't Was jammer dat hy daer niet van gedroopen was.
d'Onwaerden lluyter wierp de klepper uyt de zaedel,
Die uyt de zaedel stiet syn Koningh en den aedel.
'r Was 't voor-spoock, dat de galgh syn voor-lant
weseu sou.
Dat rechte galgen-aes, die eer, en eedt, en trouw
Soo Grom vertreden heeft.
Een vers van gelijke strekking, maar niet
min scherp, had Bruno ook in 't Latijn ge
maakt, en dit wae Cromwell onder de oogen
gekomen, (jij meugt zooveel tegen den moor
denaar van Karel I hebben als u lust, maar
in trouwe, hij is een even warm beschermer
vaii de kunsten als vurig beminnaar der
letteren tn verstaat het Latijn minstens even
goed als wij allen te zamen en bijna zoo goed"
met een schalkscTen blik op den
s'.adsglazenmaker als meester Vos."
Vos zocht naar een gevat woord, om het
den spotvogel naar het hoofd te werpen
hij zou het later op papier brengen maar
't wilde niet onmiddellijk komen en Bero
nicius ging onverstoord verder:
Cromwell, to::h al opvliegend genoeg van
aard, werd vergramd om den smaad hem
door dien Dutch poetaster" aangedaan en
luchtte zijn verbolgenheld bij zijne vrienden.
Een van de zijnen, gij hebt hein meermalen
hooren noemen, maar den naam verklap ik
niet, sed nominum inutiles est curlositas
beloofde den protector, dat hij den man zou
uitvinden en voor hem brengen; hij was juist
van meening naar Holland te reizen en zou
dat varken ondertusschen wel wasschen.
Cromwell's leed keerde in vermaak bij het
vooruitzicht van de klucht, en over eenige
dageu toog zijn vriend op reis. Het leed niet
lang of hij had Hendrik Bruno, die korts
huiscnderwijzer bij een van de Beynsten was,
te Amsterdam op 't spoor gekomen en gaat
hem dan aldaar spreken. Hij zeit hem, dat
hij tegen een hooge wedde een leermeester
zoekt voor zijne kinderen die binnen den
Haag zijn achtergebleven, en Bruno neemt
aanstonds den voorslag aan. De heer gelast
hem van op een bepaalden dag in den Haag
te komen, maar als onze dichter daar arriveert
wordt hem een briefjen van zijn heer ter hand
gesteld waarin hem gebeden wordt dezen met
den postwagen tot Rotterdam te volgen, alzoo
hij hem daar noodig te spreken hadde. Maar
tot Botterdam in de aangewezen herberge
komende, zeit men hem dat de heer, dien
hy zoekt, in een schip op stroom liggende
te gaat was en geboden hadde, dat, als Bruno
kwam, men hem aan boord geleiden zou om
daar met het gezelschap kennis te maken.
Bijna bigost Bruno te twijfelen, maar van
vroolyk* natuur zynde en geen onraad ver
moedende, liet. hy zich gezeggen, voer naar
boord en werd daar met een ruime teuge
verwelkomd. Dan, Bruno is zoo goed een
icaemend als een uitnemend man en hij en
kent geen grooter ramp als een dorstige keel,
slachtende daarin volkomen den verteller.
Hola, hospes, sapiat, vina liques, schenk nog
eens in van uw kostelyken nectar I Als ik ?ei,
Bruno waa wel goed inneems en daaraf te
spreken schaamde hij zich nooit.
'k Bekenn'dat ick hierin gants geen ontschuldingh west,
Dan, dat ick ben goet nats, gelyck een recht Poëet,
zeit hij zelf in zijn onsterflijke gedichten en
toen hij eens door 't y's gezakt en door een
vriendenhand daaruit getogen was, dichtte
hy uit vollen ge moede:
Noch 't wnter, noch het ijs, wijn is mijn element.
Wat hebt gij dan nog in te halen, vader
Vondel, zoo gy Bruno wilt evenaren als
recht poëet"," merkte Jan Vos aan, want
gij en drinkt bijkans niet."
Vondel lachte flauwtjes. Laat vriend Be
ronicius voortgaan, en brengen wij hem niet
van de wy's," zei hij enkel.
Nu dan," vervolgde deze, Bruno, zoo wel
onthaald, verloor zijn zorg en omzichtigheid
in den wijn en het leed niet lang of hij
moest te kooi. Ondertusschen horresco
referens hijsehte matroos de zeilen, het
schip raakte in zee, en de wind vast dienende,
bevond men zich alrea omtrent de kust van
Brittanje eer Bruno half slaapdronken ont
waakte.
Maar hij ontnuchterde welhaast volkomen
teen hij zag hoe 't hier geschapen lag en men
hem zijn Latijnsch spotdicht op Cromwell
vo »r den neus lelde. Hij wenschte zichzelven
wel op 't eiland Teneriffe of otder de
Hottentots aan de Zuidkaap, en zag in zijn ver
beelding alree de galg van Tilbury en de
gerechtsplaats van Charing-cross, en te meer
als men hem, tot Londen komende, hoewel
in een eerlyke kamer, opsloot en hem
aanzeide van voor den protector te moeten ver
schijnen. Ondertusschen was er een ander
persoon, bekwaam tot dezen trek, die hem
troostte en moed insprak en door ondervra
gen kwanswijs de oorzaak van zy u droefheid
trachtte te ontdekken. Maar Bruno was zoo
ver in wanhoop geraakt, dat geenerlei ver
troosting hem helptn kon, want zijn dichtstuk
en lag hem niet licht op zijn hart en de ont
dekking dat hij door list zoo in handen zou
komen van den geweldenaar, dien hij met dat
gedicht getergd had, was hem on verdragelij k.
Dan deze gewaande vriend raadde hem, dat
hij, Bruno, een nieuw vaers zou maken, en
thans ter eer e van Cromwell, zoo heerlijk
als hij slechts kon, en dat men dan door
vrienden en voorspraak een kans moest wagen
om de zaak ongedaan te krijsen. Het docht
Bruno dat het voor hem begon te dagen,
maar hij vond zich zoo gansch en al van
zijne zinnen, om zoo meer van de Muzen
verlaten, dat hem die raad niet wel te volgen
scheen. Doch gedwongen van den nood een
deugd te maken, nam hij de pen in de han l
en schreef dat het dreunde, om mocht het
zijn de galg te ontrijmen. Het werk vorderde
en, naar de gewoonte der poëeten, onder den
arbeid altyd meer behagen in zijn werk vin
dende, schiep hij moed en betoonde eindelijk
wat de kracht van den geest al vermag om
het lijf te redden. Hij bracht dan zijnen vriend
het dichtstuk, maar de:e was er gangen niet
tevreden af. 't Moet nog heel anders, 't moet
veel heerlijker worden!" riep hy, anders is
al de arbeid onnut." Bruno zette zich straks
weder aan 't wei k, veranderde en poetste wat
hij mocht, maar nog en was't niet voldoende.
Gij moet hooger sprongen doen, mijn vriend,
zoo gy het hennepen kijkvenster ontdansen
wilt !" heette het telken reize. Bruno zette
zich schrapper dan ooit, hersmeedde en her
vormde zijn vaerzen en putte al de schatten
van zijn geest uit om den dwingeland te ver
heffen, totdat hij als 't einden adem was. De
meesters van de klucht brachten toen het
gedicht voor Olivier en zijne gunstelingen,
die er groot vermaak in schiepen, 't werk
prezen en om den poëet loegen."
Ea hoe verging het den armen rijmer ?"
vroeg Vos ongeduldig.
Hou wat, ik ben nog niet uitgepraat,
sinjeur Vos, al ruste ik even om de tenge
wat lucht te geven." En tegelijk schoof hij
den beker andermaal in de richting van den
waard, die mede was komen luisteren en zich
nu beijverde den weer uitgedroogden Bero
nicius het leven terug te geven.
't Eind was," vervolgde hu na een ferme
indompeling,dat men Bruno in vrijheid stelde,
en hem zelfs met een vereering verzag, omdat
hij zoo braaf, te»en zichzelven om strijd dich
tende, had overwonnen."
En kent gij dat dichtstuk ter eere van
Cromwell ook niet uit het hoofd ?" vroeg
Vondel thans. Mij dunkt..."
Dan moeit Bruno of Cromwell dezelfde
voorkomendheid gehad hebben als gij, sinjeur
Vondel, om het een mijner vrienden te doen
lezen of afschrijven," was het gevatte ant
woord, dat all-ïn aan 't lachen hielp, Bero
nicius niet het minst.
Als uw verhaal al geen waarheid bevat, dan
is het althans niet kwaad verzonnen," be
sloot Vondel, en zijne oogen glinsterden
ondeug-nd.
Fij, vader Vondel, gij schijnt mij voor
een logenspreker te achten "
Neen, maar voor een die genoegely'k den
gek wil scheren," was het bescheid.
' Beronicius werd ernstig.
Het is anders mijne gewoonte niet mijne
zegslieden te noemen, maar opdat uw ver
trouwen in mij onverstoord moge blijven,
zoo geve ik mijnen vriend Flinck het recht,
om bij Samuel van Hoogstraten ie vragen,
hem welbekend, die het uit den mond van
den Engelschman, van wien Bruno den goeden
raad ontving, vernam "
Inderdaad," zei nu Jan Vos, Bruno is
niet van het hout waaruit men martelaren
snijdt; hij zon om mindere aanleiding een
gedicht tegens eigen bedoeling omkeeren."
,.Dat zegt gij wel, Meester Vos, daaraf zou
ik u een treffend bewijs konnen toonen in
mijn eigen aloum amicorum. Top," liet hij
er vlug op volgen, ik loop het even halen,
met een kwartier sta ik weer voor uwe
oogen. Neen, neen, dat is te kostelijk, dit
moet gij zien!" drong hij aan, toen hij
ernstige bewijzen van protest voorzag en
ieder aanstalte maakte om te vertrekken.
Men bleef op Vos' aandringen nog eenige
oogenblikken praten over Beronicius en zijn
verhaal, nadat deze den waard, die eens aan
de deur naar 't weer was gaan kijken, had
toegevoegd:
De wijn is ter vervoeging van Monsieur
Flinck, hospes; ik ben eenigen tijd bij hem
te gast en ga alree vooruit!"
't Is wel, sinjeur," zei de dikke man, en
goede nachtrust."
Bijkans een half uur was men nog bijeen
gebleven, pratende over den zonderlingen
snoeshaan en zyn geheimzinnig bestaan, maar
wie terug kwam, Beronicius niet. Waarschijn
lijk trachtte hij reeds den slaap der recht
vaardigen te vatten, of was hij daarin zelfs
geslaagd, en Flinck keek niet zuinig op zyn
neus toen hij boven de gemaakte begrooting
ook nog den verschonken wijn van den
sluwen scharen- en stratenslyper te betalen
kreeg.
Amsterdam. COKN. J. GIMPEL.
De
Voor ile
Nu deze Vereeniging zoo langzamerhand
burgerrecht heeft verkregen en de waarde
van haar werk steeds meer door autoriteiten
wordt erkend, zal 't velen niet onwelkom
zijn, iets naders van haar te hooren.
Wat wil zij eigenlyk?
Art. 3 en 4 der Statuten geven antwoord
op die vraag.
Zij (de ver.) stelt zich ten doel het tegen
gaan van de verwaarloozing der op de straat
rondslenterende jeugd en het ter hand nemen
van haar vorming, zedelijk, verstandelijk en
lichamelyk.
Zy tracht dit doel te bereiken door het
samenbrengen der al of niet schoolgaande
jongeren van beiderlei geslacht (al dan niet
afzonderlijk) beneden de 18 jaren in aange
name en nuttige, doch onschoolsche samen
komsten buiten de schooluren in de
schoollokalen of daarbuiten."
Dat wil zeggen: Wy meenen, dat de jeugd,
wanneer de school haar heeft losgelaten,
's middags om 4 uur, of voor goed, als de
leertijd om is, niet aan zichzelf kan overgelaten
worden. Dit aan zichzelf overlaten heeft grooter
afmetingen dan men zich vooretelt. Maar al
te zelden hebben vader of moeder tijd en
gelegenheid, zich met hun kinderen in de
vrije uren te bemoeien,al valt, naar we hopen
ook door het werk onzer vereeniging, die
niet nalaat telkens ook de ouders er in te
betrekken, er belang voor in te boezemen,
eenige verbetering in dit opzicht waar te
nemen. Doch nog maar al te dikwijls belet
vermoeidheid de ouders, na een zware dag
taak, voor hun kinderen te zyn, wat ze wel
graag wilden; of is 't de dagtaak zelf, die nog
niet afgeloopen is, of de beperkte ruimte,
die in onze arbeiderswoningen het aan de
jeugd niet toelaat, zich te bewegen, wat
overhoop te halen, als moeder de wasch doet,
of de kachel moet poetsen. En wat wordt er
dan van de kinderen? In gunstige gevallen...
opgeborgen in een hoekje bij elkaar. In de
meeste ... de straat op. Met de bekende ge
volgen : . . . verwildering ruwheid onbe
schaamdheid als 't nog niet erger,
zedeloosheid en misdaad, wordt.
En de rjiet-meer-schoolgaanden! Zy staan
aan nog erger gevaren bloot! Gelegenheid
om zich op natuurlijke wijze in hun levens
vreugd te uiten, bestaat voor hen niet, en
toch hebben deze jooge menscbjes, kinderen
riog, daar zeer groote behoefte aan. De kracht
der zedelijke opvoeding van schoot en gezin ge
voelen ze niet meer op voldoende wijze, om
dat die in fabriek en werkplaats zoo dikwijls
vernietigd wordt. Dan wordt het moeilyk voor
den jongen van 14 en 15 jaar. zich te houden
aan de lessen, die vader en moeder en on
derwijzer hem meegaven. De verleiding lonkt
aan den eenen kant; de bespotting, de pla
gerijen, de aanmoediging van kameraads
drijven soms aan den anderen kant!
Wij willen nu, en den jongeren, die om
vier uur door de school de straat opgestuurd
worden, en den ouderen, aan wie de overheid
zich na den leerplichtigen leeftijd ook ont
trekt, de behulpzame hand bieden.
En nu is 't wel een feit, dat we niet uit
sluitend de boefjes", de echte straatjeugd,
Het nieuwe KoiiiDtlijKb Wapen.
Zooals aan den trouwen lezer van
de Staatscourant, en in het algemeen
aan ieder, die zich met de hoogere
politiek bezig houdt, niet onbekend
kan zijn, hebben onlangs bij Ko
ninklijk Besluit ingrijpende wijzi
gingen plaats gehad in den vorm
van het Koninklijk Wapen. Deze
wijzigingen oefenen misschien geen
invloed uit op den loop der geschie
denis, maar dat is ook haar taak
niet. Evenals de wijzigingen in
uniformen en staatsierokken geven
zij gelegenheid tot belangwekkende
discussies tusschen hooggeplaatsten.
Naar ons van zeef goed ingelichte
zijde geschreven Wöpft, zyn de ver
anderingen, die hét .meest in het
oog springen, de volgende: De
Kronen van de tenanten (d. w. z.
van de leeuwen, welke het schild
houden) zyn verwijderd en de Ko
ninklijke Kroon, welke zich bevond
op den Leeuw in het schild, is ver
anderd in een driebladige Kroon.
T. T.