De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 3 november pagina 1

3 november 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

BR'1584:; AMSTERDAMMER A°/Ï9Ö7.. WEEKBLAD VOOR NEDEKLAO redactie -va.:n. Dit nummer bevat een bijvoegsel. * ZEC. IF. ILr. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd ovejeenkomstig de wet, van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, by vooruitbetaling mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 3 November Advertenticn van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. ,....? 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitacliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RL'DOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. L)e prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Introductie, door mr. W. p Een kwestie, die afdoening eischt, door 8. '?Reisbrieven van L. van Deyasel, III. Het Mannheimsche school systeem, door 3?. FEUILLETON: Op een *vond, door J; H. Penning. KUNST EN LETTEREN : Langs een stroom, door Victor de Mey'ere, beoordeeld door W. Graadt van Roggen. Waarom ook in Holland niet? IJdoor dr, H. E. Greve. VOOR DAMES: Een klein begin, door M. K. ALLERLEI, door Caprice, UIT DE NA.TUUR, door E. Heimafls. Tentoonstelling van Fransche schilderden bij Buffa, met af b., door W. Steen hoff. Veel", Nederlandsche liederen in den volkstoon. Gedicht van H. J. M. Donders, muziek van Louis van der Laaken. Barbara van Honten, (Etsen b\j Schüller, den Haag), door Flasachaert. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Femi nistische Bataven, door dr. H. E. v. Gelder. Japansche planten, door Tanio.?Emigran ten, door Frits Leonhard, beoordeeld door J. Steynen. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. 8. SCHETSJE. INGEZON DEN. - DAMRUBRIEK.?SCHAAKSPEL. ADVERTENTIEN. INTRODUCTIE. Na een vijfjarig verblijf in het buiten land komen wij voor de taak te staan den heer De Koo aan het Weekblad te vervangen. Bij de oprechte vreugde over het feit, dat wij Nederlandsche en algemeene belangen zullen mogen verdedigen van zulk een eervolle tribune, voegt zich een complex van gemengde gevoelens: een natuurlijke schroom om de beteekenis der figuur, die groot woord! ver vangen" moet worden, en de verdrietige gedachte, dat een man, zóó strijdbaar en zóó krachtig nog van geest, zijn levens werk heeft moeten laten liggen, vóórdat de eigenlijke ouderdom kwam. Men wordt van eerbied vervuld, als men zooals wij het ons gegund hebben de bijna dertig jaargangen van De Amsterdammer al bladerende doorloopt, en dat stuk Nederlandsche en Amsterdamsehe geschiedenis voor zich opent, waarvan de heer De Koo de per sonificatie is geweest. Daar ziet men heel wat! Het tachtiger radicalisme in zijn opkomst; de nieuwe beweging in de literatuur ziet men er ontstaan; op grond van een natuurlijk fatsoen en uit waarheidsliefde en oprecht heid worden coteriebelangetjes gegeeseld; uit behoefte aan ruimte en frissche lucht wordt het benepene en de kleingeestig heid Hollandsche eigenschap! ge hekeld. Dat geschiedt alles in een levendigen en toch zoo degelijken stijl, en wat men boven alles bewondert is de vlijmende analyse, de heldere critiek. Het Weekblad toch is altijd in de eerste plaats geweest, en, voorzoover onze krachten reiken, wenscht het dit te blijven: een orgaan van onafhankelijke maatschappelijke criliek, staande buiten de partijen. Wij zullen trachten dit reeds dertigjarig en altijd even jonge program te handhaven. Onze kolommen zullen openstaan behalve reeds voor al dat gene, wat trekt, omdat het mooi is, be langwekkend of ongewoon voor de meeningen, die, eerlijk-critisch, wind blazen in de zeilen van den vooruitgang." Wij zullen, op gevaar af niemand te behagen, niemand sparen, Als op alle journalistentafels, zal men op de onze een schaar vinden, en scherpe, misschien wel eens bij geval, wie weet, botte pennen, maar geen domper of doofpot. Bij ons zullen de vensters open staan, en wij willen licht. Klinkt het niet téschoon ? Moet vrouw Critiek niet critischer zijn ten opzichte van zichzelve ? Door open vensters werpt de zon wel haar licht, maar wie een kwaadaardige ziel heeft vindt gelegenheid er overrijpe appels door naar binnen te mikken. Nemen wij ze beide met waar digheid in ontvangst. Verlangen wij geen ander loon dan het gevoel, dat we deden wat, als onze plicht, voor de hand lag. Wat beteekent dadelijk succes ? Men heeft als polemist een aanval gedaan op een tegenstander, en meent den genadelijken gast aan de floret te hebben geregen. Bij nader toezien blijkt slechts een openingetje gestoken te zijn in zijn revers, waar een paar maanden later, fleurigjes, een decoratie in prijkt.... Het Weekblad wil waarheid, maar het wil ook levendigheid. Het rekent hierbij op zijn gewaardeerde medewerkers. Le genre ennuyeux zullen wij zoo hoffelijk als het kan buiten de deur houden. De Groene" wil altijd jong zijn. Er is een man wiens krachten verzwakt zijn, maar wiens geest even jong is als ooit, en die ons in ons trachten heeft beloofd te blijven steunen: de heer De Koo. Wij zijn blijde aan . hen, die zijn heengaan zonder een woord van hulde hebben laten.passeeren, te melden, dat hun vreesachtigheid hen niet bedrogen heeft en dat zij zich op nog heel veel artikels kunnen voorbe reiden. Wij eindigen om zelf een wensch te uiten met een paar woorden uit het gevoelige opstel, door wijlen den heer Tak aan onzen voorganger gewijd: Laat ons hopen, dat de oude strijder spoedig de kracht moge herwinnen, om ons... nog menig artikel te geven. Zij zullen nog gretig worden gelezen. Hij staat buiten het gewoel van den politieken partij strijd, maar hij heeft verstand van vech ten, en wat hij van zijn eenzamen post nog zal te zeggen hebben, blijft voor vriend en vijand de overweging ten volle waardig." Met zulk een bevaren passagier aan boord, steken wij vol vertrouwen van wal. Mr. H. P. L. WIESSIXG. Een kwestie die afdoening eischt! Er is dezer dagen door het Hoofdbestuur van het Nederlandsche Onderwijzers-genoot schap een adres verzonden aan Hare Majesteit de Koningin, waarin op de Souvereine een beroep wordt gedaan, Hare medewerking te willen verleenen tot het oplossen eener kwestie, die al sinds eenige jaren tot onmo gelijke verhoudingen, tot allerlei last en moeite, voor ouders en voor onderwijsautoriteiten, aanleiding heeft gegeven. Die kwestie is de volgende. Men weet, dat art. 3 van onze Arbeidswet, vigeerende reeds van 1889 af, bepaalt, dat het verboden is om kinderen beneden den 12-jarigen leeftijd arbeid voor loon te doen verrichten. "We zullen thans over het achterlijke van deze bepaling, uit het oogpunt van be scherming van kinderen tegen industrieelen of anderen te vroegen arbeid, niet spreken. Deze bepaling moet beschouwd worden in verband met de geheele Arbeidswet van 1889, die in haar geheel langzamerhand zeer ach terlijk is geworden. Speciaal echter, wat den kinderarbeid betreft. De hier bedoelde be paling laat nog steeds toe, ten spijt van de thans wel algemeen gevestigde overtuiging, dat het lichaam der kinderen op dien leeftijd nog niet tegen de invloeden van den fabrieks arbeid bestand is, en eenige voortzetting van onderwijs nog zoo in hooge mate gewenscht is, de hier bedoelde bepaling, zeg ik, laat nog altijd toe, dat kinderen, die hun 12e jaar bereikt hebben, in fabrfeken en werkplaatsen aan den arbeid worden gesteld. Het is bijna onbegrijpelijk, het is betreurenswaardig, het is jammer, dat ons land op dat fnndamenteele punt van arbeids wetgeving bij de meeste moderne landen ten achteren is, doch de politieke gebeurte nissen met hun wisselingen in gouvernement, dragen ook van dezen achterstand voor een goed deel de schuld. We zullen evenmin treden in eene herin nering aan den reeds jaren langen strijd dien uit de arbeidersbeweging van ver schillende richting en uit onderwijzerskringen is gevoerd geworden, om den leef tijdsgrens van 12 jaar te brengen op 14, ter wille van het lichamelijke en verstan delijke belang der kinderen. En evenmin is het verkwikkend te herin neren aan hetgeen op dit gebied beproefd is door dr. Kuyper, die tijdens zijn minister schap indiende een wetsontwerp voor eene nieuwe Arbeidswet; eerst voorstelde den leeftijdsgrens te bepalen op 13 jaar, en, bij zijn tweede editie daarvan, terugging tot het 14e jaar. In de Memorie van Toe lichting schreef dr. Kuyper over deze wijziging in zijn ontwerp: Na herhaalde overweging is de ondergeteekende tot de overtuiging gekomen, dat het niet wenschelijk is om laatstbe doeld voorschrift (art. 3) eene uitbreiding te geven in dien zin, dat de arbeid ver boden wordt aan personen, die hun 13e levensjaar niet hebben bereikt. De redenen om daarvan terug te komen, waren voor dr. Kuyper gelegen in het feit, dat immers de Leerplichtwet de kinderen veroorlooft, om, als ze de klassen doorloopen hebben, de school te verlaten. En dus de mogelijkheid was niet uitgesloten, dat een kind met 12 jaar de school zou verlaten. "Wanneer toch een kind van school komt, dan zal, wanneer het geen arbeid in den zin der wet mag verrichten, het een tijdlang moeten leegloopen, zeker in elk opzicht het gevaarlijkst voor het kind." Het enorme belang wat er in gelegen is om de kinderen n jaar langer dan thans, uit de fabrieken en werkplaatsen te weren. was dr. Kuyper blijkbaar niet zooveel waard, om ter wille daarvan, liever een overeen komstige wijziging der Leerplichtwet in overweging te nemen, dan van den 13-jarigen leeftijdsgrens af te zien. Dit punt was wel een der meest onsym pathieke in bedoeld ontwerp. Doch wél hield dr. Kuyper in genoemd ontwerp staande, dat minstens verboden moest worden de arbeid van kinderen, die niet in gevolge 'de Leerplichtwet buiten de leerver plichting vallen. Ook dit ontwerp is, evenals reeds zoovele vroegere ontwerpen, die wijziging der Ar beidswet op het oog hadden, weer verdwe nen, en de oude bepaling [van art. 3 der Arbeidswet is, tegelijk met de Leerplichtwet, die daarmee in strijd is, tot op dit oogenblik gehandhaafd. Welke is nu de onmogelijke verhouding, welke zijn de veelvuldige moeilijkheden voor ouders en voor onderwijs-autoriteiten, die er het gevolg van zijn. Ze liggen voor de hand. Er zij a tal van ouders in industrie plaatsen, op het platteland, zoowel als in de steden, bij wie de behoefte aan do 50 cent of den gulden, die het kind verdienen kan, grooter is dan het besef, dat zulk een vroege arbeid, terwijl zelfs het lager onderwijs nog niet ten einde toe is genoten, voor het kind verkeerd is. Wanneer het kind eenmaal maar den 12en, of in nog veel hoogere mate, wanneer het den 13jarigen leeftijd heeft bereikt, is er geen houden meer aan Het kind, in zijn onver stand, dringt er op aan, te mogen werken, en de ouders weten nog van oudsher, (en mér weten ze ook niet!) dat een kind van 12 jaar aan den arbeid mag. Maar de Leerplichtwet zegt in haar artikel 4, dat de leer verplichting voor kin deren, die bij het bereiken van den 13jarigen leeftijd de zes klassen eener lagere school nog niet doorloopen hebben, eerst eindigt, als zij de klasse, waarin zij bij het bereiken van dien leeftijd zijn geplaatst, hebben doorloopen. Om een voorbeeld te noemen. Een jongen wordt in deze maand, Novem ber, 12 jaar. Hij wordt door de ouders be schouwd als een die £ftmk lezen en schrij ven" kan, en die graag aan 't werk wil". Hij zit in de hoogste klasse. Vader en moe der dringen er op aan, dat-i werken zal. Maar de wet gebiedt, dat hij de klasse eerst doorloopen" moet hebben, en dat is eerst in April. De jongen deelt het hoofd der school mee, wat zijn ouders besloten hebben. Het hoofd stuurt een waarschuwing aan de ouders, en wijst hen op de gevolgen. De ouders informeeren bij buren, bij kennissen, wat het hen kosten kan. Het antwoordt luidt: hoogstens twee kwartjes. Dan vooruit maar en zoo wordt dag dag aan dag de Leerplichtwet overtreden. En de Arbeidswet werkt daartoe mede, want wanneer diezelfde jongen, tegen de Leerplichtwet in, toch de school verlaat, en zich op 't Stadhuis vervoegt om een Arbeidskaart, dan moet hem deze,opgrond van art 10 der Arbeidswet, verstrekt worden. Immers de Arbeidswet bemoeit ziiih niet met de Leerplichtwet, maar louter met den leeftijd. Trots waarschuwing, trots aandrang van de Commissie van Toezicht, trots voor uitzicht van proces-verbaal, wordt midden in den leertijd het kind van school gerukt. Op dézen misstand vestigt het adres van het Ned. Onderw. Genootschap dringend de aandacht. Er wordt op gewezen: dat er werkgevers zijn, die in dezelfde meening verkeoren of die, met het oog op de goedkoope werkkrachten door kin deren geleverd, zich alleen aan de voor schriften der Arbeidswet houden en leer plichtige kinderen in dienst nemen; dat daardoor vele ouders er toe verleid worden, ook met de wetenschap, dat hun kind nog leerplichtig is, dit van de school te nemen en naar de werkplaats te zenden, overtuigd als zij zijn, dat een veroor deeling voor de wetsovertreding of in het geheel niet komt, of eerst na zoo langen tijd, dat het kind in de werkplaats veel meer verdiend heeft, dan de opgelegde boete bedraagt, en ten slotte, dat juist dien kinderen daar door in onderwijs te kort wordt gedaan, welke dit onderwijs nog het meest van noode hebben. De Rotterdamsche commissie van Toezicht hebben onverwijld een adres van adhaesie gezonden en geen wonder. Jaar op jaar hebben deze commissiën in hun verslagen gewaagd van de velerlei moeilijkheden die dit gebrek aan aaneensluiting der beide wetten oplevert. Nog in het laatste verslag wijst commissie I er op, dat op het oogen blik, dat de kinderen van school genomen werden, omdat ze genoeg geleerd hadden," (26 in aantal!) 14 jongens en 5 meisjes in de 5e klasse, 3 jongens in de 4e klasse en l jongen in de 3e klasse waren geplaatst! En commissie II constateert, dat ver schillende ouders zich voor soms 3 of 4 opeenvolgende kinderen de procedure laten welgevallen om de kinderen toch maar vóór of van school te kunnen nemen en ze geld te laten verdienen. Schrijver dezes wenscht uit zijne onder vinding als ambtenaar op het Rotterdamsche Bureau voor Arbeidsrecht mede te deelen, dat week aan week ouders trachten te weten te komen, (waartoe het Bureau echter zijn medewerking niet verleent), op hoeveel straf hoogstens een overtreding kan komen te staan. Genoeg. Ik hield het voor nuttig op de Eedactie van het "Weekblad een beroep te doen, ten einde op een inderdaad onbwdbaren toestand mér nadrukkelijk de aandacht te vestigen, dan een simpel kran tenbericht ten deel valt. In hoeverre de Koningin in dezen toe stand kan ingrijpen, kan ik niet beoordeelen. Maar den Staten-generaal zij ernstig in overweging gegeven, om door eene wijzi ging der Arbeidswet, in dien zin, dat slechts dan een Arbeidskaart verstrekt worde, indien de leerverplichting is geëindigd, aan dezes verkeerden toestand spoedig een einde te maken. S. Reisbrieven van L. van Deyssel. Vier Dagen te Venetië. Derde Dag. De kern van het verschil tusschen den San Marcoen een der beste Gothische kerken van den S a n M a r c o, die tot haar eerste opmerkelijkheden rekenen mag d*t de adel van haar wezen niet verstoord wordt door het samenkomen van stijldeelen va a verschillenden oorsprong, zoo zelfs dat de vier verguld bronzen paarden, van Nero's Triomfpoort te Rome afkomstig, en die beurteling in den loop der eeuwen, met de groote, steden veroverende,veldheeren,de reis van Rome naar Konstantinopel, van Konstantinopel naar Venetië, van Veneti naar Parijs (Napoleon) en van Parijs weder naar Venetiëmedemaakten, boven het hoofdportaal der basilica niet misstaan; hetgeen weder treffend de geheimzinnige verwantschap aantoont die werken in zekere, zeer verschillende, stijlen onderling hebben mids in dien stijl iets waarlijk goeds werd bereikt; de kern van het verschil tusschen den San Marco en een G jthische kerk -wordt opgemerkt bij de vergelijking der gewaarwordingen, die beide geven: bij de Gothische kerk die van ondergeschiktheid aan het Geheel van alle mooye onderdeelen, vooral in zoo verre, als de onderdeelen wel mooi zijn, maar toch op zichzelf niet zóó mooi zijn als het Geheel, zóó, dat de onder deelen steeds naar het Geheel doen zien, en bij den San Marco de gewaarwording, welke aarzelt of zij de beschouwing van h»t onderdeel op zichzelf wel los kan laten en als een Geheel zou kunnen overschouwen dat wat uit zóó vele zóó schoone onder deelen bestaat. De Gothische kerk drukt uit een wijzen naar den hemel. Even als aan den verren uitgang van een nachtkleurigen grot maar n licht is, waarheen de blikken gaan, zoo beteekent de Gothische kerk den uit roep in versteend gebaar: daar is maar 'én licht en daar is het"; terwijl in de opvatting der Byzantijnsche basilica dat licht alom zacht is verspreid. Zij verzinnebeeldt het aardsch paradijs, het paradijs op aarde, het paradijs, dus, binnen hetwelk men is. Het is niet alleen de schoonheid der vor men, abstract genomen, die de schoonheid van den San Marco maakt, maar het is, dat deze vormen met hun kleuren alle door de edelste grondstoffen zijn te weeg gebracht. Tusschen een volkomen zuivere copie van dit gebouw in baksteen of gips en het origineel zou daarom hetzelfde verschil bestaan als tusschen eene meesterlijke schilderij en de copie daarvan in oleographie. Het zijn de schoonste kleuren, die de natuur zelf voortbrengt, de schoonste mar mers en edelsteenen, die, samen met wat door een door heiligen schoonheidszin be zielden volksgeest als van zelf is gehouwen en gebrand en geglazuurd, het gebouw als een bijna onmiddelijke werking der groote natuur hebben doen ontstaan. Naast den San Marco is het P a l a z z o D u cal e, het voormalige Dogen-paleis. Nog geheel vervuld van San Marco, onze geest wordt altijd eenigszins en ook tijdelijk het meest dus in den tijd aan stonds na de beschouwing gewijzigd door de onderwerpen onzer bewondering en wij kijken de wereld aan min of meer zóó als de kunstenaars, die wij leerden be minnen nog geheel vervuld van San Marco, kan ik het, uiterlijk ook, zeer gedistingueerde, zeer edele, Dogen-paleis, niet zooveel lofprijzen als ik wel gaarne wilde. De vertrekken vind ik architecto nisch niet mooi, ik bedoel, dat die zeer rijk er uitziende zalen niet eene hoogte hebben, welke zich aangenaam AANDOENDE verhoudt tot hunne lengte en breedte, even min als de onderdeelen der muur-beklee ding, lambriseering en hooge paneelen, dat onderling doen. Ook het zware loof-, krul-, gesp-, en rozetwerk der dik verguldde, bijna blinkende zolderingen, dat werken van Tintoretto en Paolo Veronese omlijst houdt, is evenmin mooi als die werken zelf het zich toonen, hetzij dat ze slecht te zien, hetzij dat ze gerestaureerd zijn, hetzij dat ze ... nu eenmaal Italiaansch Renaissance-werk en niet van den eersten rang zijn. Ik vind alleen mooi eenige houten zol deringen uit de eerste periode der Re naissance in kleinere zalen van het zich eveneens in het Palazzo Ducale bevindende Archaeologisch Museum. Ook eenig achttiende-eeuw sch stukadoorwerk aan de zoldering en boven-wanden der Stanza degli Stucchi, dat met zijn rnat-roze en bleek witte kleuren veel meer gratie heeft dan de fel wit en gouden zwara architectonische decoraties van Pa ladio in de groote zalen. De achttiende eeuw was waarlijk aesthetisch niet zoo weinig waardevol als men het wel eens heeft willen doen voorkomen. Denkt maar aan de prachtige architectuur te Dresden en te Weenen. Daar is zelfs naast het volkomen nieuwe en eigene, meer eigen en meer nieuw dan de kunst der midden-Renaissanceperiode een fijne verwantschap met de de Gothiek in, waaraan te weinig aandacht is gegeven. Verder zijn er nog mooi in de bedoelde Archaeologische verzameling in hetP a l a z z o Ducale eenige antieke beeldjes. Des avonds ging ik naar de... opera! Ik hoorde en zag daar Amica, het nieuwe werk van Mascagni, dat de maestro, op vier meter afstand van mijne bescheiden heid zelf daar dirigeerde. Een zeer mooye zaal, in de eerste plaats, met een Konings loge als een bijouterie- trommel, geheol goud, maar mooi, maar niet zwaar, dun, licht, gracieus. De heele zaal overigens een en al lichtkleurig goud, rijk maar mooi". In de loges de bekende Venetiaansche vrouwen, gravin Morosini en hare vriendinnen. Het werk nu Mascagni heeft overigens geen waarde. Het was wat men gemeenzaam weg een prul noemt. Na afloop betrad de componist zelf het tooneel en bedankte, hand aan hand met de spelers, in wier midden hij stond, de toeschouwers voor hun hulde. O, Verdi, Verdi! o, zelfs, Rossini! Het is volstrekt niet, dat alleen ernstige of hooge kunst begeerd zou moeten worden. Den volgenden avond zag ik in het Teatro G o l d o n i ook een mooie zaal, even als die van het Teatro La F e n i c e, waar de opera is, in achttiende-eeuwschen stijl, de eerste voorstelling eener in het Ita liaansch vertaalde Engelsche (ik vermoed, in weerwil van wat het programma vermeldt,. Amerikaansche; althans is het een in Amerikaanschen geest behandelde) operetterevue", getiteld O r chi d e a. En dit wa» goed, dit was alleraardigst, meer dol dan aardig nog; maar het dolle genre is voor treffelijk als het maar goed vertegenwoor digd is. Vroolijk, vroolijk, en aardige, frisch gevonden, costumes, de achttiende-eeuwsché, mooie, lichte kleuren, licht goud, licht groen, licht paarsch; de in de achttiende eeuw voor mannenkleeren gebruikte edele stoffen, satijn, zijde, fluweel, en die in negentiendeeeuwschen snit, een gouden smoking,een licht violet-beige gekleedde-jas met mooi-kleurige licht-blauwe lapellen. En dolle dansen er mee verweven ballet-figuren, zooals men z veel in Londen ziet, niet van elders geno men en hier zoo maar ingelascht, maar logisch uit de handeling voortkomende, die handeling accentuëerend, doende wat lieden met een luchtige levensopvatting in het leven telkens zouden willen doen om in eigenaardige dansbewegingen hun gevoelen over het een of ander lotgeval, waarbij zij betrokken zijn, lucht te geven, indien de vormen van het maatschappelijk leven dit gedoogden. En dit alles met Italiaansch Irio, dat een zeer bizondere vorm van luchtige, levendige goed-gehumeurdheid is. En nu wilde ik u eigenlijk spreken van de kerken door Andrea Palladio. Dit zijn de echte Renaissance-kerken, Palladio was de architect dei- Renaissance in de periode, welke genoemd wordt hare periode van volkomenheid of hoogsten bloei. De beste dezer kerken zijn de San Giorgio M a ggiore, de Santa Mariadella Salute (door Palladio's 17-eeuwschen opvolger Longhena) en de kerk II Redentor e. Ik vind nu juist alle stijlen van vóór en na die koogste Renaissance mooier dan die dezer Renaissance zelve. Als ik plotselin»opkijk voor een kerkgevel, of bij het be treden den eersten grooten indruk krijg, en ik word getroffen, dan is het, hier in Venetië, een laat-gothische kerk of een uit den vroegen tijd der Renaissance, of het is achttiende-eeuwsch, zelfs zoogenaamde Barok-stijl". Het kan zonder aarzeling ver klaard worden, dat de S. Maria dei Gesuiti, door Fattoretto en Rossi, uit het begin der 18e eeuw, behalve de zoldering dan, zooals die er nu uitziet, dat is kefrj'fc'theatraal, en behalve het inlegt werk met Verde antico" der muren, daoneigenaardig den schijn van geweven be hangsel geeft aan iets wat steenwerk is mooier is dan de 16e-eeuwsche kerken van Palladio en der 17e-eeuwsche zijner navol gers. Die Jezuïtenkerk is pompeus, is zwaar krullerig en zwierig rijk, hetzij zoo - vele malen geef ik de voorkeur aan de levende mooiheid, die daar dan toch in is, aan het ko ninklijke, dat er inderdaad is aan die altaren, aan die zuilen, die door hun afmetino- en hou ding als door hun rijke kapiteelen gekroonde koningen daar staan, boven het koude schema, het on-indrukwekkende studiewerk, de onbezielde navolging eener in haar strengen opperst bezielden eenvoud zeker zelve toch veel grootere schoon heid dan die achttiende-eeuwgche is (de Grieksch-Romeinsche namelijk), welke het werk van Palladio te Venetiëvertoont. Die kerken, met hun ontzachlijke inwen dige hoogten en ruimten, met hun hooge zuilen, met hun licht-rijke witte kleur, zijn niet imposant. Zij zijn nauwelijks schooner dan het enorme Paleis van Justitie te Brussel. De beste, die ik zoo even noemde, zouden, met hun zuilen- en pilaster-rijen, die de dak-rondingen dragen, bijna een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl