De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 3 november pagina 7

3 november 1907 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1584 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. llllllltllllllllllllMIIIIIIIIIMIIIUIIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIlHIMIIIIHIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIItllllMnilllllllllnillllllllllMIIIIIIIIM er in zijn schoon en rqk uitgedrukt, het pralen" dat ze zoo gaarne op hartstochtelijke wijze vindt, ia er in, maar niet voldoende is het gansene bedacht. Ben bloem moet snel geëtst ?worden, maar de compositie zij zelf» in dingen, die zoo spoedig en gauw gemaakt, gedacht zijn, te vinden. Er is, wanneer naast dit van leven bevend werk (maar alleen ook soms van leven = hartstocht bevend) ander gemaakt werd, van voorwerpen die een rusti ger aanschouwen en langduriger aanzien ongestoord gedoogen, te verwachten dat de persoonlijkheid zich zal uiten in stelliger vorm. Want bouw in een werk is geen recept: twee lijnen links, twee lijnen rechts, een in-Üet mid den; het is niet een diagonaal compositie zooals die door sommige kunsthistorici arme'yk begrepen wordt, bouw is eeo vrijheid binnen bepaalde grenzen; het is als wandelen in alle richting over n aarde, het is, binnen enkele wetten, de persoonlijk hei d (maar deze vol ledig geformuleerd) in alle richtingen laten gaan. Het is e "n zelf zich erkennen binnen de grenzen der schoonheid. In een gegeven als de Rouw-irissen schijnt een weidsch verband lastig te vinden. Fantin . Latour (wiens werk zeer bezonnen is) gelukte het ook niet een aantal bloemen op lange stelen (gladiolus) belangry'k te maken. De wensch is het werk van Barbara van Honten zoo te vinden, dat het inzicht in, de ? poging naar grootschheid voldoende gesteund moge worden door een geest-vollen inhoud. Het past eenèals als haar niet werk te maken waarin die vrouwelijke vergissing, is dat kracht er niet in is, maar ruwheid er in komt als een surrogaat voor kracht. Haar w«rk eischt hechtheid, geen ruwheid. Te wensctien is dat wat ze in kleiner mate bezat in de Bloemen (haag-winden) en de kamers met het avond licht, in de stoelen in sommige stillevens, het grooter, laatre lijnenspel belangrijk make, en zooals ik zei: de lichtcompositie op zuivere wijze ze schikke. Overhaasting is tegenover schoonheid geen verontschuldiging. * * * Tot de beste etsen hooren hier (hoewel mij dunkt dat ze door Derkzen van AD geren ge drukt beter zouden zyn, wijl ze groezeligheid en dichtheid van inkt zouden missen) de Zonneb'oemen (No. 37) met de cartouche onder aan (hierin is praal bij voldoende vastheid in de grootschheid) de Zonnebloemen uit 1907 met het schild in het midden (ook hierin is de druk zwak van verzorging) Deze zijn uit den laatsten ty'd 1906? en stellig 1907. Van de oudere etsen is het bloemt- stilleven (No. 4) dat in de lijst hangt by de 3 kamers des avonds het meest gave. In deze druk kunt ge in het lichtelijk gekleurde wit van die bloembladen, in dat openliggen van de kelken naar den toeschouwer het innerlijke vinden, waarnaar bovenal wordt gezocht in Holland in het stilleven, en wat ons zeer natuurlijk is door het lang en volop in onze kamers leven, meer nog misschien dan de wy'de gezichten der meesters ons natuurlijk zijn van hemellicht zijgend, en water neigend naar de kusten van ons land. Verder de No. l, zes stuks in een ly'st, als uiting van kracht, No. 3 kunstvoorwerpen, vijzel en de pot met dtksel, waarin de ver schillende bewerkingen van het metaal ge geven zijn, maar waarin het glimlicht op de linksche pot niet harmonisch staat in de compositie en niet op de juiste plaats, No. 14 stilleven, No. 17 stilleven, in een wat te magere druk. Alle van vroeger tijd. Verder Tulpen (No. 20) om 't lichtspelen, de groot geziene klaprozen, de petunia's (No. 33) de bloemen van het geheel, etc. Noch haar landschappen noch het onverzorgde gezicht van de tujn met de boomen (hoeveel juister is het Park van Konijnenburg) zijn in haar werk te eeren; ook niet de interieurs met de figuren (in de eene is de wang van den jongen leelyk door een bepaalde vorm). Van haar reproductie-etsen zijn die naar Eug. Delacroix en die naar J. F. Millet be langrijk ; de rest is of niet gelukt of niet interesseerend. * * * Een tentoonstelling van het schilderwerk door Barbara van Houten blijft nu nog te wenschen, opdat ook daarvan de som te maken zy. En ik eindig wenechend, dat onder invloeden, ze nooit haar teekenfcracW moge maken tot een teeken-nw&rid. Hou vast is noodig. PLASSCHAERT. MDziet ID de Hoofdstad. Reeds vóórdat de heer Max Fiedler Donder dag 14 dezer den staf opgeheven had om de machtige f-mol accoorden van Beethoven's Egmont-ouverture te doen weerklinken, wisten de toehoorders reeds dat zij hem moesten beschouwen als een dirigent van beteekenis. Het opstaan van de orchestleden n.l. mag hierbij gelden ala een betrouwbare thermo meter. Wanneer zy onder een zekeren warmtegraad komen, staan zy op, anders bly'ven ze zitten. Maar inderdaad, Fiedler i» etn dirigent van beteekenis. Zooals hij den inhoud van Beet hoven's ouverture voor ons heeft ontplooid, zóó warm, zóó vol gloed, moet men wel onder den indruk komen van dit meesterwerk en dus tevens eerbied hebben voor de reproduceerende eigenschappen van den dirigent. Meer nog trof hij met de wedergave van de eerste symphonie van Brahms. Men weet dat deze symphonie door v. Bülow de tiende" is genoemd, als had Brahme met deze symphonie het recht ver worven zich Beethoven's profetenmantel om de schouders te werpen. Nu is deze uit drukking van v. Bülow sterk overdreven, gelijk ?overigens deze geniale dirigent zich, zoowel ten opzichte van zijn sympathiën als antipathiën, niet anders dan in excessen kon uiten. Niemand zal dan ook thans weliuBrahms' eerste symphonie de logische voortzetting van Beethoven's negende zien. Toch is de Beethovensche geest in Brams' opus 68 nog anders merkbaar dan in de melodische verwantschap tusschen zyn Finale en dat van Beethoven's negende symphonie. De eenzelvigen Rijnlander met den strenge ernst zijne? geslot en natuur vertoont inderdaad menigen trek van gemeenschap met den stoeren Hamburger, met den Noord-Duitscher, wiens moeilijke toegankelijkheid immers spreekwoordelijk geworden is ? En is het n iet eigenaardig dat beide meesters juist te Weenen, zoo bij uitstek de stad van gezellig verkeer en joviaal leven, de inspi ratie voor hunne heerlijke werken hebben gevonden? Die trek van strengen ernst, dien men vooral in Brahms eersten Satz aantreft, kwam onder de leiding van Fiedler prachtig tot zijn recht. Geen overdreven dynamische schakeeringen hielden de aandacht van het geheel af l Hier en daar zelfs had de dirigent wel iets meer aan de dynamiek kunnen offeren. Doch het edele pathos van het werk kwam ten volle uit en maakte een diepen indruk. Het aller sterkst was die indruk in het prachtige Andac te sostenuto. Met veel expressie en rhythmische elasticiteit vertolkte Fiedler dit zangrijke ge ieelte. Maar ook de derde en vierde deelen waren echt Brahms. Men bespeurde het duide lijk, Brahms is den dirigent in het hart gegroeid. Met gezag en overtuiging geeft hij hem weer en door de eerlijkheid en den eenvoud zijner bedoelingen weet hij het publiek dezelfde liefde voor den meester te suggereeren, die ook hem bezielt. In het tweede deel van het concert mocht de dirigent niet dien indruk bereiken. Don Juan" van Strauss met zijn dionysisch karakter ligt den dirigent niet zoo goed als de Olympiërs Beethoven en Brahms. Het rechte vuur, de ongebreidelde hartstocht waren niet aanwezig; het was champagne die niet schuimde. Veel beter gelukt den dirigent de Italiaansche Serenade" van Hugo Wolf. Dit nobele, bloeiende orcheststuk van slechts geringen omvang verdient in het vaste repertoire van ons orchest te worden opge nomen. Een ongewoon warme ontvangst riel er aan ten deel, waartoe, naast de liefdevolle reproductie van het orchest, ook de gedistingueerde voordracht der alt-solo door den heer Meerloo, het hare zal bijgedragen hebben. Het Waldweben" uit Wagner's Siegfried ging bijna onopgemerkt voorbij ; d. w. z. het liet weinig indruk sa, hetgeen te begrijpen is. Men moest een zoo schoone bladzijde uit de Nibelungen-partitum niet uit haar ver band rukken, waar men toch absolute orchestmusiek te kust en te keur heeft. Het slot van den avond vormde de Meistersinger" ouverture, die met zeer 7eel entrain en warmte door den heer Fiedler werd op. gevat. Toch vind ik zijn leiding daarin niet zoo magistraal als in Beethoven en Brahms; zy' scheen mij te veel voor het concertgebruik getoucheerd. Niettegenstaande die opmerking mag men toch den dirigent een eeresaluut brengen voor zijn vertolking, die in ieder geval ?an bezieling getuigde. Fiedler werd door het publiek reeds na de Egmont-ouverture warm toegejuicht; na Brahms en aaa het slot van den avond namen de toejuichingen het karakter aan van een ovatie en zij was verdiend. Wel is de dirigent eenigszins onrustig in zijn bewegingen, ook trapt hij wel eens al te hoorbaar met zijn voet, maar hij heeft warmte in zijn opvatting en hij weet zijn schare te bezielen; daarom tre den de uiterlyke eigenschappen geheel op den achtergrond tegenover de innerlijke. Gottfried Galston behoort niet tot die pianisten die er hun roem in zoeken met technische bravourmiddelen te schitteren; neen, hij is een hoogst ernstig kunstenaar en het is hem meer waard door beteekenisen stijlvolle programma's bij den ontwikkel den muziek-liefhebber indruk te maken dan door heksenkunsten de groote menigte te verbluffen. Beteekenis- en stijlvol waren zijn pro gramma's wel. Eerst een avond gewijd aan Bach, dan een aan Beethoven, vervolgens n aan Chopin, thans n aan Liszt. Over den laatsten avond wil ik mijn in drukken neerschrijven, Liszt is ala componist nog steeds een ver schijning, die men thans reeds moeilijk zijn plaats in de muziekgeschiedenis kan aanwijzen. Door enkelen wordt zyn muziek hemelhoog verheven, door anderen weinig geteld. Zyn pianocomposities zijn echter alle min of meer belangrijk, omdat hy daarin nieuwe wegen geopend heeft voor de techniek van het klavierspel. Voor den pianist is dan ook Liszt van onberekenbaar nut. In die zelfde mate interes sant voor den toehoorder is hij echter niet. De toehoorder vraagt eer naar inhoud en diepte van gedachten, dan naar schittering, van techniek. En dan moet men verklaren, dat een geheelen avond Liszt toch te veel is. In de rariatiën over een motief dat door Bach in eenige zijner werken is aangewend, en in een phantasie en fuga op den naam van den grooten Thomascantor, komen zeer mooie gedeelten voor; zoo imposant af en toe, dat het 't illustre model waardig mag genoemd worden; daarnaast echter brok stukken waar danig aan de virtuositeit wordt geofferd. Tengevolge daarvan ontstaat een zeker dualisme, dat men vooral niet gaarne ontmoet als de naam Bach er bij in het spel is. Volkomen vrede kan men hebben met de zeven klavierstukken die in de Années de Pélerinage" voorkomen. Evenzeer met de Mephisto-wals naar Lenau's Faust" en een Heroischer Marsen", beiden door Busoni bewerkt. Minder met een paraphrase over Lucrezia Borgia" van Donizetti. Dit is toen wel wat al te veel virtuozenmuziek. Het moge gelden als speci men van kla?ierkunst, de inhoud is voor de stemmige omgeving van een kleine intieme concertzaal wat al te profaan. Het meest heeft my Galston voldaan in de mooie gedeelten der Bach-compositiën en in de zeven Italiaansche Stimmungsbilder". Voor il in Sposalizio", Canzonetta del Salvator Rosa" en in een der Petrarcasonetten. Hier was Galston dichter aan het klavier. Hier heeft hij de innige muzikale gedachten van fijne distinctie, echt poëtisch weergegeven. Het was een groot genot naar die beminnelijke uiting van Liszt's muze te mogen luisteren. Het teedere ligt Galston beter dan het forsche. Hij heeft daarin gelegenheid zijn schoone aanslagsnuancen op zijn vooideeligst te doen uitkomen. In het jorsche is zijn techniek niet steeds zuverlassig". Men wordt wel eens hinderlijk gestoord door een of anderen misgreep; ook weet Galston niet steeds zijn climax goed te berekenen en dan maken de uitingen van kracht niet steeds den indruk op logische wijze te zijn voor bereid. Ongetwijfeld zal echter de jonge, hoog begaafde kunstenaar steeds voortarbeiden aan de gestadige ontwikkeling van zijn talent en dan zal men eens zijn naam kunnen noemen in n adem met de grootsten onder de grooten. Den ernst daarvoor bezit hij reeds in ruime mate. Tot mijn leedwezen was ik verhinderd de uitvoering van Heinze's Sancta Caecilia" door de Caristelyke "Oratoriamvereenigihg, onder leiding van den beer Johan Schoonderbeek, bij te wonen. AXT. A V ERK MIP. Feminiitisclie Bataven, Inleiding. Belje Wolf. In enkele Gidsnumniers heeft voor kort mej M. Kramers een, ook historisch, overzicht van den strijd om gelijke rechten voor de vrouw gegeven. Wie het boek kent van Lily Braun, vindt in deze arakels weinig nieuws, en een Hollandsch publiek had, dunkt me, recht op herinnering aan wat onze eigen historie daaromtrent biedt, ook al is dat nu niet zoo buitengewoon belangrijk. Te minder waar die dingen zonder veel moeite op te sporen zijn; ik neem daarom de vrijheid hier, iets uitvoeriger, dat deel dier aanvulling te schetsen dat samenhangt met onze omwen telingsgeschiedenis op het einde der 18e eeuw. * * # Er is een luchtje aan onze imitatie der Fransche Revolutie. Hoe meer wij achter de schermen kunnen zien dank de uitvoerige bronnenpublicaties der laatste jaren 1), die in nog ruimer mate dan reeds bij de vrij ry'ke litteratuur tot nu toe mogelijk was, een blik gunnen in particuliere correspondenties, confidentieele nota's en geheime staatsstuk ken hoe minder er eigenlijk overblijft van de frischheid die wij meenden recht te hebben te verwachten. De vroegere patriotten-be weging zat nog grootendeels in het oude regeeringsstelsel der republiek vast en zelfs haar democratische vleugel kon zich daarvan niet losmaken dan tijdens en door een verre van gemakkelijke ballingschap in Frankrijk. Teruggekeerd op het oogenblik dat in Frankrijk de revolutie geëindigd was, vonden zij bier de gemoederen als in L787. De partij der gere moveerde regenten onwillig meer te doen dan noodig was voor eigen herstel, de eigen partij slecht georganiseerd en zonder blij venden invloed op de massa, de omwenteling onmog:lijk zonder hulp der Franschen. Het eerste lan gaf de illuzie van een bevrijding, maar het liep aan alle kanten dood in het mulle zand. Geen woordenzee kon daaraan iets verhelpen. Er was geen klasse die be wust de revolutie dragen wilde, of kon: de kleine bende der in Frankrijk geschoolde enthousiasten was niet bestand tegen een dergelijke ontnuchtering. Op enkelen na rangeerden" 2) zij zich, en al in '96 was er van het lan niets meer over: men ging vechten om de brokken, en de groote massa kon zich oeklagen, dat voor dat gevecht de Fransche broeders waren ingehaald, die de grootste stukken voor zien eischten en namen. Al behoeft men de Staatsregeling van '98 maar te lezen, om te weten dat het aan woorden niet haperde, de twee staatsgrepen van dat jaar laten ons niet in het duister over de vraag hoever men van de werkelijk heid hunner inhoud verwijderd was. Zoo won de reactie hand over hand veld gematigheid1' en verzoening" werden de leuzen, en de staatsgreep van 1801 maakte aan de democratie voor goed een eind. Wel werd de nieuwe staatsregeling bij volksstemming goedgekeurd, maar hoe weinig democratie daarin zat, begrijpt men als men weet dat bij een zeer gering animo om te stemmen de meerderheid zich tegen verklaard had en men de aanneming slechts kon constateerea door de thuisblijvers als voorstemmers aan te merken. Dat men zóó deed, maar vooral dat dit geen verzet uitlokte, bewijst zonne klaar, dat voor en van de democratie voor hand 9 niet meer te wachten was. Zoo was, zeer kort, het verloop onzer" revolutie. Was daarin plaats voor een vrou wenbeweging, zóóals wij er een gekend heb ben in denzelfden tijd in Frankrijk? Was hierheen iets doorgedrongen van de emanci patie-ideeën van Condorcet en de zijnen, van de vurig revolutionaire redevoeringen van Olympe de Gouges en van Rose Lacombe, werd hier een weerklank gehoord van het hartstochtelijke boek van Mary Wollstonecraft ? Daar wij hier geen massabeweging hebben gekend is natuurlijk van grootsche demonstraties, als de tocht der vrouwen naar Versailles en de betoogingen in de Nationale Vergadering en de Conventie, geen sprake en konden er noch woorvoerdsters der vrouwen opstaan, noch mannen gedwon gen worden met minder of meer heftigheid zich voor of tegen haar te verklaren. Het karakter der revolutie, zooals wy dat boven met enkele woorden aangaven, was te nage maakt, te flauw, om de Hollandsche samen leving in al hare deelen aan te grijpen en in beweging te brengen : zy geleek te weinigop een bevrijding, dan dat allen, die zich gebonden voelden, haar als een verlossing begroeten moesten. Toch is er wel een bijdrage voor de geschUdenis der vrouwenbeweging ten onzent te geven. Er zijn enkele uitingen saam te lezen, die bewijzen, dat er tenminste iets van dien aard is geweest, al zijn zij j ais t in hun magerte en in hun karakter typeerend voor de Hollandsche klucht, die volgde op de Fiansche tragedie. * * * Wie denkt hierbij niet allereerst aan het tweetal meikwaardige vrouwen, die zeker in hun land de meest vooruitstrevende waren : Wolf en Deken ? Vurige patriotten, zóó dat de reactie van '87 haar noopte naar Frankrijk uit te wijken, stonden zij onder den insloed van de geestelijke voorloopers der revolutie. Vlug met de pen en vruchtbaar, zouden zij zich niet over de door vrouwen geleide ge beurtenissen hebben uitgelaten, de ginder gehoorde vrouwen-eisenen hebben herhaald? Goed de wereld rondziende, zouden zij niet ergens hun indruk van al bet woelig ge beuren hebben weergegeven? Vergeefsche vragen. In hun brieven voor zoover dr. Dyserinck ze uitgaf zelfs geen zin speling. Is het omdat van 1787?'95 bijna geen enkele brief te vinden was? Of is het werkelijk gebrek aan be.angstelling ? Ik geloof dat zij voor wat de Fransche vrouwenbewe ging werd, niets gevoelden, of, zoo iets, dan afkeer. Toch hebben zij heeft althans Betje Wolf voor vrouwenrecht gepleit. Maar op bare manier en voor een eigenaardig soort vrouwenrecht. En dat zij dit deed, en zooals zij het deed, geeft genoeg verklaring van het feit, dat zij meer en andere rechten niet vroeg en niet vragen kon. In een van haar oudere werkjes dan, de Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid, dichtmalig voorgesteld'' (1765) bepleit het Voorberigt aan de bescheidene Lezers" het goed recht der vrouw, om zich met andere dingen dan huishoudelijke bezig te houden. Het is hieruit, dat ik iets wil mededeelen, maar ik laat haar by dit pleidooi natuurlijk zoovee! mogelijk zelve aan het woord: Vo jr ditmaal verzoeke ik alleen, en dat wel van de fraije Dame af tot de naarstige burger Vrouw toe: zij gelieven haar best te doen om te begrijpen, dat er Vrouwen in omstandigheden gesteld zijn, die, inderdaad zonder de eigenlijke pligten der Sex te verwaarloozen, enige uren 's daags kunneu afzonderen voor ene tijdkorting, welke haar wel niet behaagt, maar echter al zo onschul dig, al zo redelijk is als de Galanterie der eerste, of de beuzelingen der andere. Ook, dat, zo zij het regt der Bespotting menen te hebben, omtrent onze boeken en bekladde papieren, wij ons ook mogen bedienen van het regt der Veragting omtrent tijd verdrijven, die 't is waar, meer modieus dog veel onbetamelijker zijn voor wezens, tot iets groter» geworden, dan voor de bezigheden die het dromig ombre kan uitleveren." "Die Vrouwen die zig in lage perken bewe gen, en te vergelijken zijn bij heilzame lich ten, waarvoor die onnutte Cometen moeten verdwijnen; die Vrouwen zeg ik, verdienen ene zo ernst ge aanmerking niet Het voordeel dat de maatschappij van hare nijvre zorg. van hare nodige oplettenheid ontfangt, 't zij als hare huishoudsters of tedere moeders, aangemerkt zijnde, verdienen en hebben mijne hoogste agting en billijke erkentenis. Inder daad, die waardige schepselen voldoen aan de eigenlijke pligten harer Sex: zoude ik hear dan de misvattinge, die zij van ons hebben niet vergeven ? mei al mijn hart!" 't Is alleen op de omstandigheden waar op ik zie. En gelijk ik volkomen toesta, dat schrijven de genoegzame grond niet zijn kan waarom de Sex geworden is, zoo begrijp ik ook, dat er vrouwen zijn kunnen en zijn, die, gelijk ik zegge, zonder iets te verzuimen voldoen mogen aan ene nei<ing die ons ene pen en geen breinaalden in de handen geefi. Behoeve ik ook aan te merken, dat er geen een redenmachtig schepsel geworden is om een schrijver vau professie te zijn? Zijn de meer gerugtmakende pligten der maimtn niet alzo uitgestrekt? Openen zij gene ruime en hoogstnuttige tonelen voor Arbeid en Koop handel? En zal men egter een groot Staats dienaar, een naarstig Koopman, een welden kend Ambagtsman kwalijk duiden, dat zij de uren hunner rust besteden aan oeffeningen die den edelen mensch opleiden tot kennis van zaken; schoon die zaken niet direct op hun eigenlijke bezigheden betrekkelijk zijn? Waar op zoude deze ongerijmde stelling uitloopen?" De Reden wil alleen, en alle» wat zij wil is billijk dat de nodige pligten niet gehinderd worden door vermakelijke bezig heden. Onze uitspanningen moeten op onze pligten niet indringen. Hoe kan men dan ene Vrouw kwalijk duiden, dat zij de gelukkige en grote talenten, die de natuur haar toebetrouwt, tot winst aanlegt van haar zelfs en anderen. Zal dan een onnozel Kind, dat wat koken en wat naijen kan, of ene onnutte Coquette van rang, gesteld worden boven ene Vrouw die haren tijd naarstig besteed, en dus, altoos, nog enige ogenblikken weet uit te puren voor de betrachting van iets, dat hare ziel ene voortreffelijkheid geven kan?" Er is gene Wetenschap of ze heeft enigen nutten invloed op het leven, schoon ik wel wil toestaanj dat 'er wetenschappen zijn die, tigenlijker, voor de Vrouwen geschikt schijnen. Doch hierom vinde ik niet, dat ene vrouw, in de uren harer uitspanning, met zo veel vrijheid gene Passer, Tekenpen, als eenClavecimbel zoude moge verkiezen. Is de Genie Jhr. DE GEEB, het nieuwbenoemde Kamerlid. IIIU1IIIIIIIIIIIIMIII IMHIIIMIMIMimilllllllU niet vrij ? Zijn de Vrouwen van die vryheid uitgesloten ? Men zegge dat ik dusdoende de Vrouwen het regt geve, om, niet alleen Dich teressen, Schilderessen, maar dat meer is, Wiskundige en Philosophe te worden. Die dus spreken verstaan juist het gene ik wilde zeggen. En waar toe, my'ne Meeren, wilde gij de Vrouwen verwijzen ? tot een duistere on wetenheid? tot eene onkunde die zo schan delijk is voor een denkend Wezen als de ledigheid zelve ? Wat beweegt u tog om de eens zo laf gevleide gezellinnen uwes levens dus beneden den peil harer eige waardij te plaatsen ? Uwe beweegredenen zyn te gemeen dan dat ik die aantone. Wat geluk dat wij in omstandigheden leven, die ons uwe onre delijke bevelen onbeschroomd doen verachtenl Ja, mijn oogwit is aan te tonen, dat ene Vrouw niet alleen vrijheid heeft, maar verpligt is, om alles te beproeven wat haar in staat kan stellen hare ziel te ontslaan van dat hatelijke, dat onwaardige juk, dat uwe pedante trotsheid haar heeft opgedrongen. Dat zij zig, door de kwaadaartige spotternijen niet van haar weg moet laten afbrengen, maar langs de paden der Wetenschappen voortgaan naar die plaats daar het Verstand en de Verdiensten bekroond worden." Maar het zij verre, dat zy', daarmede de Antiquairee, die van Effen bespotte, de Savantes, de hand boven het hoofd houdt l Zy zijn fraije vernuften van beroep; ze verwaarlozen de bevalligheden harer Sex; ze verachten die vrouwen die geen smaak vinden in hare onnodige disputen over zaken welker kennis nergens toe dient... Zy hebben afstand ge daan van de eigenlijke pligten der Sex. Zij mogen des, wat mij betreft, met hunne beuzelende broeders Commentarien maken over ene duistere plaats in Homeer of Pindanus, zoo uitgestrekt als de Biblia Critica. Zij mogen elkaar beledigen zoveel zij willen, over het verschil in begrip nopens een ge broken fles of holfversleten schoen l" Dus, naar mijne gedachten, aangetoond hebbende, dat de Sex het regt van oefening niet in het geringste hinderlijk is: dat zij vrijheid heeft om de uren van uitspanning te besteden in een stil eenzaam boekvertrekjs; dat het niet belachelijker is met een pen enige caracters op papier te zetten, dan zijn ogen gevestigt te houden op de Gottische figuren en de bisarre couleuren waar mede enige langwerpige gladde papiertjes bemorst zijn. Dat men zo wel zeggen mag; ik las gisteren Pels over de Toneelwetten; Huidecoper is een zeer oordeelkundig dichter; als: Gasco, est il permis? Sansprendre; matadors. Dat ons discours niet beuzelachtiger is als men spreekt van een fraijen druk, een vloeijende overzetting, een nette band, als van een inzoet hondje van een kantje, van een lief lindje." Zal dan de vrouw belet worden het gene zij wel gedagt en in enen vloeienden stijl geschreven heeft, uit te geven, alleen omdat zij geen Man is?" Inderdaad, men behoeft in onze dagen geen Democritus te zijn om te lachen over de zotte begrippen dezer wereld; dog men dient wat flegmatiquer te zijn dan ik ben, om niet driftig te worden op zulke vertogen." Nietwaar, by al de echt achttiende eeuwsche breedsprakigheid, zit hierin iets, dat zeker weinig van flegma heeft. Deze dominees vrouw zou dank daaraan een fiisschen kijk op de dingen blijven behouden ook in haar latere jaren. En als desniettegenstaande, ook toen nog, niets mér en niets anders voor vrouwenrecht door haar te zeggen viel, dan moeten wij daarvoor wel de verklaring zoeken in de omgeving van het achttiende eeuwsche Holland, waarin zij zich bewoog. Er was geen ander vrouwenvraagstuk" denkbaar toen, dan dat, waarin zij pleitte voor recht op verstandelijke uitspanning. Als zij later om den broode" schrijven moet, en zij bemerkt haar pleit te hebben gewonnen niet om baar, maar omdat het m Frankrijk reeds lang was beslist. is zij nog niet los van de gedachten uit den ouden strijd, en daar door niet toegankelijk voor dien andere welke in hetzelfde Frankrijk aan de orde is gestel d. Zij had gestreden voor de geestelijke gelijk stelling der Hollandsche dames met de Hol landsche heeren. Economische overwegingen stonden daarbuiten, en zoo moesten ook de politieke onaangeroerd blijven. Ook aan haar wordt bewezen hoe de oude, patriotten" meerendeels van de revolutie" niets hebben begrepen. Dr. H. E. v. GELDEB. 1) Colenbranders: Patrioltentijd by'v. en in nog meerder mate de door denzelfde voor de Hist. Commissie in lijvige deelen uit gegeven Gedenkstukken; de twee uitgekomene loopen tot 1798. 2) De herdenkende overweeging van de begrippen die ik voor-naals van het Patriotismus had, doen mij thans bloozen, over de bekrompenheid derzelve.... Inderdaad, wat was [het] over het algemeen a aders dan een begeerte om herstel van eenige gebreken in het bestuur, en vooral van geschondene voorrechten? Wie toch heeft immer een oog merk gehad om een geheel nieuwe regeeringsform... te vestigen ? Onze vyanden, de Aristocraten en Prinsgezinden, zijn dwaas geweest, dat zij die eisenen niet hebben ingewilligd. Wij zouden triomf gezongen hebben, terwijl wij nog mi&t de kluisters der slaavernij zouden zijn geboÜ&gebleven." Zoo drukt zich bijvoorbeeld een TTitgeWeken Hollandsch Patriot" uit in een in 1793 ver schenen pamflet (Knuttel 22059) p. 7.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl