De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 10 november pagina 6

10 november 1907 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

1) K A M S T E R D A M M E ii WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1585 1SADOK1 DUNCAN. 31 Oct. '07. 1. Gij nige, die onder al dees blinden En dooven, weet wat 't is om met de lucht Te spreken, hoort wat door de ruimten zucht, De slingers ziet, die zich zelf-wassen, winden Over de rank-omwonde, licht-getinde Burchten en steden, die met licht gerucht Van hoorn en fluit, de toov'naar daar opzucht; Gij, die de goden kent, de ons wél-gezinden; Gij, die het weet wat bidden is en dansen, Bidden, wanneer het machtige geluid Ons trekt de ziel tot alle zinnen uit, Dat weg de blik ons vlucht naar verre transen, Die geen verlossing weet dan om wijd-uit Armen en hoofd en 't al te laten dansen. II. Nog leeft op aard de schoonheid. Och! van standen, Van houdingen, van 't mooi als van een beeld, Zóó sprak noen mij en dat zij niet verheelt Des goden-lichaams vlakte-en-heuvel-landen, Waar meerder licht op licht dan op zee-stranden, Van 't vlokkig schuim van Kupris' bad omspeeld Ik zag het nauw wie was 't, die daar omkweeld Van 't kwettrend lied, met teedre liefde-handen De toetsen zocht van fluitea, ongezien, Dan de armen strekte en op de vlakke palmen Der goden invloed voeld', die nederdaalt? 3 Nov. 1907. Wie, die daar luistrend, wachtend stond, naar 't vliên Van droomen oogd', dan in een storm van galmen, Zelf speeltuig van de góon, werd weggehaald)? Blind en doofstom tegelijk." door H. J. LENDERINK, Directeur van het Instituut tot onderwijs van Blinden te Amsterdam. (Haarlem, H. D. Tjeenk Willink en Zn.). 'n Standaard-werk van 435 pigina's, opgesierd met 262 platen en portretten, dat ik bij de lezers van het Weekblad heb in te leiden. Niet door een kort HEIN BOEKEN. resumétje in den vorm van 'n geïllu streerde inhoudsopgave, want daarvoor acht ik dit werk te belangrijk. En toch ook weer niet, zooals ik het zou doen, indien het Weekblad De Amsterdammer tweemaal zooveel ruimte beschikbaar had, als de plaats, die de Redactie mij thans kan toestaan. Den gulden middenweg bewandelend, moet ik mij das bij de bespreking ervan bepalen tot een kort algemeen overzicht, met sterker belichtin : van enkele onderdeelen, die zich door hun bizonder belang op den voorgrond dringen. De schrijver van deze belangwekkende bladzijden behoeft geen introductie meer, hem kennen we reeds door het indertijd door hem gelanceerde standaardwerk Het blindenwezeh in n buiten Nederland," een niet minder omvangrijk boek, waar van het thans verschenene feitelijk een aanvulling is. Uit dat eerste werk van den heer Lenderink, dat ik bestudeerde naar aanleiding van een tweetal artikelen in Eigen Haard van 8 en 15 Juni j.l, over het instituut, waarvan hij directeur is, bleek al dat hij de materie vol komen meester was en zijn Blindenwezen" is dan ook algemeen begroet als een bijdrage van groote waarde tot de paedagogie van 't blinde kind. 't Spreekt dus van zelf, dat ik dit nieuwe werk met vertrouwen opensloeg. Om een algemeenen indruk te geven: twee dingen spreken uit deze bladzijden zeer sterk: de liefde welke de schrijver, half levend te midden en arbeidend aan de op oeding onzer ongelukkige blinde mede menschen in hun jeugd-periode, voor de bij ons zoo ver achtergestelden koestert, n de groote mate van kennis, waarmee hij zijn omvatfgnjke stof behandelt. Zijn talrijke gegevens uit binnen- en buiten land met zorg verzameld en aangevuld door zijn eigen rijke ervaring; de een voudige, niet gewild-litteraire stijl, en vooral ook: de strikte onpartijdigheid, dit alles zijn evenveel antecedenten, die deze studies stempelen tot 'n ernstig werk. Het heeft voor den deskundige en voor den medicus ongetwijfeld waarde, maar is ook voor den leek, die eenig belang stelt in hetgeen er op dit terrein gedaan wordt, zeer genietbaar, wat zeker lang niet van alle soortgelijke werken gezegd kan worden. Wij zijn gelukkig over de periode heen, waarin alle abnormale medemenschen als eenige lichtstraal in hun winterbestaan het moesten doen met een beetje mede lijden en een aalmoes. Geleidelijk is de belangstelling in het lot van die door moeder natuur zoo spaarzaam bedeelden, geworden tot iets reëels. Met het besi f, dat er inderdaad veel kon gedaan worden om hun lot dragelijk te maken, is de aandrang gekomen om ook de handen aan den ploeg te slaan. En de gevallen, zooals de schrijver er in zijn voorrede een aanhaalt, het betreft hier het C^arenrijk, dat blijkens de door hem t) Petersburg ingewonnen informatiën nog niets voor zijn doofstomme blinden doet, zijn frappant. Hoe er geijverd en gewerkt wordt in de verschillende landen van Europa en daarbuiten m. n. in Amerika, leeren wij uit deze bladzijden. Naast een bespre king van de verschillende methodes toont de schrjjver ons telkens weer de resultaten. Daar passeeren heel een reeks van ontwikkelde doofstomme blinden uit Frankrijk, Duitschland, Engeland, Zwe den, België, Italië, Noorwegen en Zwit serland de revue, en van ieder hunner vertelt hij ons hun levensloop, - hun gestadige ontwikkeling, merkwaardige bizonderheden, uit hun leven. Begrijpe lijkerwijze neemt Amerika met zijn Helen Keiler 'n groote plaats in. Aan dit doofstom-blinde meisje, dat door haar werk: The story of my life" heel de wereld in beweging heeft gebracht, wier roep, als die van 'n wonderkind, doorgedrongen ia tot de verst verwijderde streken, dank zij ook de bizondere aan dacht, die de dagbladpers aan haar schonk, wijdt de schrijver een speciale studie, die ik te belangrijk acht om er niet 't een en ander uit over te nemen. Als een der betrouwbaarste gidsen heeft hij geraadpleegd miss Sullivan, (thans mevrouw Macey), de onderwijzeres van dit begaafde meisje. Merkwaardig is de uitspraak van deze omtrent haar leerlinge, iu verband met de bijna humbug-achtige reclame der Amerikaansche bladen en de overdreven berichten, die omtrent dit geval naar hier kwamen overwaaien. Hele . Kei ler",zegt zij, is gén wonderkind, geen wonder van ver stand en, evenmin, een buitengewoon genie, maar doodesnvoudig een levendi? en beminnelijk kind, niet bedorven door pretentie. Uit de bladzijden, waarin zij zeer uitvoerig verhaalt over de geleide lijke ontwikkeling van Helen, straalt een warme liefde voor haar beschermelinge door. Telkens weer is dat merkbaar, zijn niet zeldzaam, en de schijnbaar won derbaarlijke resultaten zijn alleen de vrucht dier vermogens in vereeniging met zedelyke krachten. Eerzucht, door hinderpaal geprikkeld, een volhoudende wil en geduld verklaren vele van de schijnbare wonderen, die Helen Keiler heeft tot stand gebracht." Over het wonderbare" in dit meisje, Abbéde l'Epée (17*2?1789) stichter der eerste Doofstommen-inrichting in Frankrijk. waar zij geleidelijk de snelle vorderingen beschrijft, die haar leerlinge maakte, en den ijver, waarmee deze voort studeerde, nooit wankelmoedig, nooit wanhopig, integendeel steeds vol belangstelling in de wereld, die haar omgaf, 'n wereld geluidloos, ongezien, die haar geheimen voor dit zwaar-getroffen menschenkind ging ontsluieren, toen het, met haar helder verstand en 'n door 'n kraehtigen wil aangespoorde weetgierigheid, die zocht te naderen. De poort, die voor haar normale zusteren open stond, bleef ook v >or haar niet gesloten. Na vol tooiing harer voorbereidende studies onder leiding van den leeraar Merton S. Keith. kwam zij aan het Radelitfe college, na in alle vakken, men bedenke dat zij examen had af te leggen in Latijn, riekscb, meetkunde en algebra, ge slaagd te zijn. Zelfs was het eerzuchtige meisje nog teleurgesteld, dat zij allén iu het meer inge vikkelde latijn een eer volle vermelding verkreeg. Ongetwijfeld is dit 'n zeer treffend geval om te doen zien, hoe ver ook de doofstomme blinde het brengen kan, verder, veel verder zelfs dan velen, die hun vijf zintuigen hebben. Het is dan ook te verklaren, dat Mark Twain, na met haar te hebben kennis eemaakt de gedenkwaardige woorden sprak: Helen Keiler en Napoleon I beschouw ik als de beide grootste wonderen der 19e eeuw. Zoo hoog neemt de schrijver van dit werk de zaak niet op. Waar deze zegt: Hoe groot en schier bovenmenschelijk hare krachtsinspanning ook moge geweest zijn, en hoeveel zij ook tot stand heeft gebracht, toch geloof ik dat gelijke resul taten binnen het bereik van menigeen liggen. De louter verstandelijke ver mogens, die hiertoe vereischt worden, spree\t de heer Lenderink nog eens in een apart hoofdstuk: In hoeverre zijn de berichten over Helen Keiler over dreven?'' Daarin haalt hij de getuige nissen van vele bevoegde beoordeelaars, die met haar in aanraking zijn geweest, aan, om vele onzinnige er! opgeblazen berichten, die over baar in omloop zijn geweest, te logenstraffen. Humbug, deze karakteristieke Amerikaansche eigen schap, is aan dit geval helaas niet vreemd geweest. Dat er inderdaad tal van andere ge vallen zijn, die de ontwikkeling van Helen Keiler nabij komen, doch niet zoo bekend zijn, omdat er eenvoudig niet voor op de groote trom geslagen is, men behoeft er dit werk slechts voor te doorbladeren en zal ze, ik zou haast zeggen op iedere bladzijde, aantreffen. Zoo vinden we er, om maar enkele te noemen, Laura Bridgman, Mirie Heier tin, David Gilbert Tak, Julia Brace, Jacques Mitchill, Eugène Molossi, enz. enz, Naast al deze gegevens omtrent de verkregen resultaten vind ik in het boek uitvoerige levensberichten over de man nen, die aan het onderwijs der doofstomme-blinden den eersten stoot gege ven hebben, zooals: Abbéde l'Epée in Frankrijk (1712?1789); Ottavio Assaroti in Italië; Samuel Heinicke (1727 1790) in Duitscbland; abbéSicord(1742 1822) e-eneens in Frankrijk; Henry Daniël Guyot (1753?1828), die hier in Nederland zijn krachten gegeven heeft en geboren werd in het vroegere her togdom Limburg, thans Belgische pro vincie ; en David Kirsch, (1813?1895), de eerste directeur voor de inrichting van doofstommen-onderwijs te Rotter dam. Van die allen kan men feitelijk den abbéde l'Epée beschouwen als de Spreekonderwys in het eerste leerjaar (begin van den cursus) aan de inrichting van Doofatommen te Rotterdam. Een onderwijzer beiig zijne leerlingen de klanken te leeren in het Instituut voor Doofstommen te St. Michiels-ijrestel.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl