Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM M EU WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1586
LOUIS JACQUES|VELTMANf
geb. 29 Dec. 1817, gest. 10 Nov. 1907.
Veltman, op 79 jarigen leeftijd,
Op een stormachtiger! en regenachtigen
Novemberdag, met onverwachts harde
donderslagen als bij het verscheiden van
dep dichter mr. Willem Bilderdijk, heeft
eene overtalrijke schare Amsterdammers,
van allen rang en stand, den
Aaisterdamschen tooneelspeler Louis Jacques Veltman,
ten gr a re geleid.
Slechts zij, die op de begrafenis hadden
behooren te zijn, de kopstukken van
tooneelen letterkunde of die er zich voor uitgeven,
het hooflbestuur van het Nederlandsch
Tooneel verbond en vertegenwoordigers van
andere lichamen hebben zich niet verwaar
digd Veltman te geleiden tot aan het graf
en een woord tot waardeering te spreken.
Wel was het bestuur der Amsterdamsche
afdeeling van het Nederlandsch
Tooneelverbond vertegenwoordigd, doch deze ver
tegenwoordigers zwegen. En toch gold het
hier de begrafenis van een beroemd man,
van een groot tooneelspeler, van een ver
tegenwoordiger van een tijdperk, van een
letterkundige, van een edel mensch, van
een tooneelsi*ler achtenswaardig in handel
en wandel.
Met Louis Jacques Veltman is heengegaan
de laatste vertegenwoordiger der goede oude
romantische tooneelspeelkunst, schier de
laatste, die den welstand van het lichaam
«n de kunst van het gebaar in eere hield
en heeft gehouden.
Veltman heeft den schakel gevormd tus
schen de klassieke en de moderne
tooneelspeelkunst. De kunst van het kUssieke
tooneel heeft hy als knaap van elf jaar
gezien in het spel van Bombach, Everts
en Jelgerhuis; het romantische stempelde
hem-zelf tot vertegenwoordiger, en het
moderne had hij reeds aanschouwd en
hoogelijk gewaardeerd in mevr. Naret-Koning,
de leermeesteres van mevr. M. I.
KleineGartman en mevr. Chr. Stoetz, een halve
eeuw voor zij nieuwe richting werd. In
alle drie richtingen heeft hij uitgemunt;
hij heeft in Nero het klassieke, in Ruy-Blas
het romantische, in Dora het
naar-hetmoderne neigende gehuldigd. Den vurigen
wensch om ook den bisschop in Ibsen's
Medestanders naar de Kroon te spelen, is
niet in vervulling gegaan, omdat zij, die
hem waardig ter zijde moesten staan,
ontbraken.
geluid, aan schoone, krachtige uitspraak
gehecht, had hij vanden oud-acteur
Vroombroek, bij wien hij les heeft genomen, een
acteur, die nog met Andries Snoek gespeeld
had en zijn leerling onderwees in het
koninklijk zeggen van dien vorst onder de
kunstenaars. Aan de herinnering aan
Jelgerhuis' en de studie van diens werk:
Lessen in de gesticulatie en mimiek" had
hij te danken het koninklijk gebaar en de
schilderachtige standen; aan Bombach en
mevr. Narret-Koning de kunst van uitbeel
ding; terwijl het vaak in gesprek komen
met mr. Jacob van Lennep en vooral met
den dichter "W. Hofdijk en den schilder
Charles Bochussen hem in het maken van
kop en type, van het goed dragen van
historisch kostuum, tot voordeel en vorming
strekten. Eigen goed begrip om zich in
personen en toestanden te leeren verplaatsen,
studie en natuur deden het overige,
Veltman's groote kunnen ligt tusschen
het personeeren" en spelen van keizer Karel
de Groote in H. de Bornier's de Dochter
van Boelant", en baron v. d. Kraft in
Sardou's Dora".
Als Karel de Groote lag over zijn spel
de schemering der middeleeuwen; als baron
v. d. Kraft het boofsch-geslepene van den
modernen tijd. Als Jean Ie Chantre in: Een
Amsterdamsche jongen', en als Bichard
III" schiep hij den schurk van hoogere, en
als Quilp in Nelly" dien van lagere orde.
Scherp van lijn was hij in teekening van
beiden; terwijl hij in rollen als die van
Karel de Groote het edele-vader-emplooi
op 't schoonst uitdrukte, en iedere scherpe
lijn vermeed.
Het echte heldenkarakter sprak uit zijn
lieflingsrol: Gijsbreght van Aemstel", tien
tallen van jaren door hem gespeeld. Velt
man, ook in dat karakter ziende en
hoorende, scheen werkelijk een mensch
uit lang vervlogen eeuw. Het groote onder
scheid in zijne creatie en in zijn zeggen
tusschen Karel de Groote en Gijsbreght
van Aemstel roemt zijn goed begrip en
juist inzicht.
* *
*
Veltman zelf heeft eens de geheimen
van zijn kunst blootgelegd.
Ik heb zeide hij veel te danken aan
mijn stem. De macht van het geluid is zoo
groot. Ik herinner mij nog, dat ik als jongen
van elf jaar Bachel zag spelen als Phedra in
fhèdre van Racine. Zij sloeg eenvoudig
haar kleed over den schouder, en onbe
wegelijk hield zij het uiteinde vast met de
hand. Toen joeg zij mij door de macht van
haar stem, een siddering door mijn aderen.
Geen enkel gebaar behoefde die kracht te
verhoogen.
Ik heb niet meer talent dan een ander.
Neen, maar ik werkte, en de gaven der
natuur voltooiden mijn arbeid. Allereerst
mijn stem. Als ik fluister verstaat een ieder
mij, ook achter in de zaal, terw\jl bij ande
ren de menschen dikwijls moeten vragen :
.,Hé, wat zegt ie ? Nu noemen de men
schen die stetn onnatuurlijk! Zooals ik hier
met u spreek, spreek ik ook op het tooneel.
Dat is MIJN stem, zooals de natuur mij
die heeft gegeven, en daarvoor ben ik
dankbaar.
Maar de natuur schonk mij meer, zij gaf
mij een figuur, eene goede, regelmatige
gestalte. Door lust en studie, beoefende ik
de plastiek en de kunst van het gebaar,
zoodat ik de voornaamste elementen tot
uitbeelding in mijn macht had. Thans,
helaas! weten de jongeren noch van plastiek
noch van gebaar."
Bij dezelfde gelegenheid zeide Yeltman
over de tooneelspeelkunst nog dit: In de
tooneelspeelkunst ken ik geen richting, wél in de
letterkunde. Een schrijver, die toestanden
schetst uit het dagelij ksch leven in onzen
tijd, maakt een modernen roman. Doch als
Dumas onderwerpen uit de geschiedenis
Veltman thuis, na zijn afscheid van het tooneel, op 83 jarigen leeftijd.
(Uit Juatus van Maurik's: Toen ik nog jong was").
Het tijdperk, door Veltman vertegenwoor
digd, was, ondanks zich zelf, uitgedrukt in
zijn wezen. Het had weg van Jacob van
Lennep, van Charles Bochussen, van H. J.
Schimmel, van prof. J. A. Alberdingk Thijm,
e. a. Hen ziende in hun lange pelsjassen,
begreep men, dat alle dezen bij elkander
behoorden, dat er eene eenzedigheid" tus
schen hen bestond, die hen nader bloed deed
zijn dan magen. Het eigenaardige van hun
tijdperk zooals dat uit hun wezen sprak,
ligt in het conterfeitsel door Jozef Israëls
van Veltman gemaakt.
Zij allen, trokken over straat gaande, de
aandacht; omdat zij niet waren als andere
menschen ; de voorbijganger bleef onwille
keurig staan en tuurde hen na. Tot nog
vóqr een jaar kon men dit ontwaren, Velt
man in bijna ongebogen gestalte, over
straat ziende gaan. Hij was de laatste
Amsterdammer, die decoratief deed.
De groote waarde, door Veltman aan het
behandelde, kon hij niet modern schrijven.
Een goed tooneelspeler echter moet zich
verbeelden te zijn: een persoon, dien de
auteur heeft geteekend en dan kan hij
Karel de Groote niet voorstellen als een
man uit onzen tijd. Dan moet hij denken:
Wie was Karel de Groote? Een Vorst
uit de Middeleeuwen, ruw en krachtig.
Met Nero is het weer iets geheel anders.
Verbeeld u, Nero, modern gespeeld?
Neen, ik heb steeds getracht mij geheel te
verplaatsen in deze groote figuren, en dari
kan je kunst geven, anders blijf je altijd
meneer zus" of meneer zoo".
Zeven-en-zeventig jaar was Izaak Duim bij
de opening van den Stadsschouwburg op
het Leidscheplein Zaterd ag 17 Decemberl774
Vermits zijne hooge jaren, en, in aan
merking nemende zijne bijzondere ver
dienste, ook in het instrueeren" van jonge
VELTMAN's veertigjarig feest.
(Naar de plaat van Joh. Braakentiek, in de Amtterdammer, Weekblad voor Nederlana
April 1887.;
VELTMAN, in het karakter van Don Saluste in Rity-Bl'H, wordt op het tooneel van het Grand Theater A. van Lier, namens
de feestcommissie toegesproken door den dichter en schryver, Th, Boelen; achter hem staat Prof. J. A. Alberdingk
Thym, onmiddellijk naast den feestredenaar waarschijnlijk de heer L. Simons, Mz. De feestredenaar overhandigde Veltman aan
het slot zijner rede, namens vereerders, een massief gouden krans.
tponeelisten, overwegende zijne aanhanke
lijkheid aan het Amsterdamsch tooneel
hij had jaren gespeeld in den Amsterdam
se hen Schouwburg op de Keizersgracht, in
1771 door brand vernield nooit aan eenig
ander gespeeld hebbende, stonden de
BegenVeltman in Mr. J. van Lennep's: De Vrouwe
van Waardenburg.
ten hem toe het vrije gebruik van een
tooneeltoestel en van eene slede bij het
gaan naar en van den schouwburg.
Zeven-en-zeventig jaar was Louis Jacques
Veltraan, Zaterdag 29 December 1894 toen
hij, aan den avond van dien dag in den Nieu
wen Schouwburg op het Leidscheplein af
scheid genomen heeft van het tooneel, eene
eervolle tooneelloopbaan afsluitende van
bijna 50 jaar (1847?1897). Hij ging heen,
niet zwak als zijn vermaarden voorganger,
nog gedoemd tot siielen. Neen, in de volle
kracht van zijn kunnen, in het bezit van
een nog sterk orgaan, hoe hoog zijn leef
tijd ook ware. Vermits zijn hooge jaren"
behoefde hij geen slede of koets; ondanks
zijn hooge jaren had hij nog een rijzige
gestalte, wa» hij nog vlug ter been, een
voorbeeld van levenslust en opgewektheid.
Ook Veltman is als Duim het Amster
damsche tooneel hou en trouw geweest, hij
heeft het behalve een j lar te Rotterdam
onafgebroken bespeeld en Amsterdam niet
met der woon verlaten. In de dagen, dat
hij niet meer in den Amsterdamschen
Schouwburg zijn kunst kon te genieten
geven, bereikte hij in het Grand-théatre,
A. van Lier te Amsterdam, door het spelen
der schoonste rollen (Mefisto, Nathan de
Wijze,, Fratis Moor, de Rechter van Zalaméa)
het toppunt zijner kunst. Daar, aan het
Grand-théatre v. Lier is hem ook de hoogste
roem, de schoonste eer ten deel gevallen.
Daar is hij door professoren als Jos. Alber
dingk Thijm op het tooueel gehuldigd, daar
zijn hem zilveren en gouden lauwerkran
sen aangeboden. Aan het Grand-théatre,
het laatste waar hij geëngageerd was,
heeft hij zich de oprechtste vrienden ver
worven, vrienden, die het luidste
voor hem getuigd en niet gerust heb
ben, aleer hem de hooge eer te beurt viel,
nog bij zijn leven zijn beeltenis geschil
derd door Jjzef Israëls, met toestemming
der regeering, een plaats te zien aan
wijzen in het Rijksmuseum. Deze zeld
zame onderscheiding werd hem gebracht
op zijn 75sten verjaardag, denzelfden dag,
op w Iken Amsterdam hem huldigde; des
morgens met muzikalen morgengroet aan
zijne woning op de Keizersgracht, des avonds
in het Grand-héatre, en na afloop der
feestvoorstelling in het Paleis voor Volksvlijt,
waar o. a. de voornaamste rederijkerska
mers uit het land, met muziek en vaandels
hem, staande op een troon, voorbij defi
leerden.
Geen tooneelspeler is zoo veel eer ten
deel gevallen als aan Louis Jacques Veldman,
Als men in zijn studeerkamer de kost
bare en artistieke geschenken, de namen
der eerste mannen van ons land las op
oorkonden, geteekend en ontworpen door
Cuypers of Berlage, de rijke boekenschat,
zag, dacht men: Neen, al de eer, die een
groot kunstenaar is weggelegd, heeft hij
genoten. Er is niets meer aan toe te voegen."
Veltman gewerd die eer door zijn
optreden als mensch en kunstenaar. Als
mensch heeft hij nooit de verplichtingen
verzaakt, die ij ieder oplegt; als kunste
naar heeft hij de kunst hoog gestold en
heilig gehouden.
Van hem, kan men zonder tegenspraak
zeggen, dat hij gedurende een halve eeuw
de lust en de liefde is geweest van
Amsterdam.
Zelf Amsterdammer in merg en been.
heeft hij het hart der Amsterdammers weten
te vinden, \au hoog-en-laag gestelden,
bovenal van hen, door Alard Pierson eens
genoemd: interessante Oosterlingen.
Bizonder populair was Veltman bij het
echte, oude Amsterdamsche volk. In het
karakter zijner rollen, spelende als schurk
of verrader, heeft hij hun haat en ver
achting herhaalde malen opgewekt. Zij
vergaten soms door zijn meesterlijk spel, dat
Veltman en de schurk, dien hij had voor
te stellen niet dezelfde personen waren; zij
vereenzelvigden hem met den boosdoener
en schreeuwden hem onder het spelen de
grootste verwenschingen toe, ja dreigden
hem zelfs na het uitgaan van den schouw
burg te zullen afstraffen.
Nog kort vóór zijn afscheid van het
tooneel, kwam na een voorstelling in het
Grand-Thèatre, een der zwijgenden gejaagd
dekleedkamerbinnen, terwijl hij,ondanks het
streng verbod van rooken, met zijn pijpje in
de mond di brandweer heeft Veltman
steeds verschalkt zich zat af te
schmincken", en hem buiten adem toeriep:
M'nheer ga d'r niet alleen uit; ze staan je op
te wachten, ze willen je een rammeling
geven!"
dan zullen we eens zien of ze hun handen
aan u durven vuil maken!
Veltman kwam buiten en zag werkelijk
een samenscholing, en hoorde hevige drei
gementen. Maar zoo eindigde Veltman
toen ze mij daar zagen, met m'n grijze
barenen ik vriendelijk tot hen zei: Goejen
avond, vrienden !" weken ze uit en namen
hun petten af."
Veltinan en het publiek hebben zich steedg
goed kunnen verdragen. Het publiek achtte
hem zeer hoog, en hij het publiek. Als er
uit het publiek tot hem gesproken moest
worden, dan koos het zich tot vertegen
woordigers mannen als Prof. J. A. Alber
dingk Thijm, dichter, W. Hofdijk, dichter,
J. A. de Buil, Prof. B. Stokvis, Prof. van
Hamel, W. F. Loman (in het Rijksmu
seum), e. a.
Mevrouw Kleine heeft vaak in volle over
tuiging gezegd: Er is maar n publiek
en dat is het Amsterdamsche." Veltman
was dat volkomen met haar eens. Op den
avond, dat hij voor goed het tooneel verliet,
heeft hij, de Amsterdammer bij uitnemend
heid, behoefte gevoeld zijne groote liefde
voor het Amsterdamsche publiek onbewim
peld uit te spreken.
Met weemoed vervuld,?ving hij toen aan
sta ik voor u!" Maar ook met een gevoel
van dankbaarheid, voor al de blijken van
hulde, sympathie en waardeering, welke de
kroon zetten op zoovele andere bewijzen,
die voor mij onvergetelijk zijn en het hart
met vreugde vervullen als de zonnestralen
op den winterdag, nu ook voor mij de
leven s winter daar is.
Mijn afscheidsvoorstelling van het
Schouwtooneel, op dezelfde plaats, waar ik
voor bijna vijftig jaren het tooneel betrad,
ik had het niet kunnen verwachten. Toen
ving ik aan in den houten schouwburg, in
den mannelijken levensbloei, vol kunstliefde,
vol hoop op de toekomst en het publiek,
Veltman als Gijsbreght van Aemstel.
Dat zullen ze niet, m'n jongen! Maar ik
dank je; het is heel vriendelijk van je."
Toen Veltman gekleed was om weg te
gaan, kwam toch de gasfitter, een jonge,
sterke kerel, bij hem, en zei, dat hij het
voorzichtig vond een eindje mee te loopen,
want er stond buiten een kwaadaardig
zoodje".
Dus, is het toch waar Maar, ze zullen
me niets doen.
Ga mee, m'nheer, blijf vlak bij me,
of het den jongen tooneelspeler zou aan
nemen en dulden, te midden van zoo vele
talentvolle mannen en vrouwen, wier namen
nog hier getuigen van hun kunstroem en
die een eerstropee vormen van het
Hollandsch tooneel van vroeger tijd!
Neen, ik had het niet kunnen denken,
noch verwachten, dat het mij vergund
zoude zijn in dezen schitterenden kunst
tempel van het machtig Amsterdam mijn
afscheid te mogen vieren, hoe zwaar mij