Historisch Archief 1877-1940
Na. 1589
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
DAMEjS.
Yronwentieeclit.
Het artikel van Vrouwke (zie no. 1588 van
De Groene") heeft m. i. maar deze ne
groote fout: 't slaat volkomen de plank mie.
Vroawke geeft daar in de gauwigheid
eenige zeker aardige plaatjes uit het
leven van ryke dametjes, en komt tot de
treurige gevolgtrekking, dat die juffertjes nóg
niet rqp voor 't kiesrecht zijn !
Ik vraag: zullen zij ooit of in afzienbaren
tvjd er rjjp voor worden?
Neen, waarschijnlijk nooit! antwoordt ons
gezond verstand natuurlijk.
Niet van de zoogenaamd laagste of dito
hoogste standen zal de vooruitgang komen,
déze beide schijnbaar 't verst van elkaar
verwijderde standen raken elkaar in zér
veel opzichten, ook vaak in die van gebrek
kige geestelijke ontwikkeling en vrees voor
het nieuwe... Maar blijft 't nu niet precies het
zelfde dat Smell Zoo of Flirt Zus het kies
recht wel of niet heeft: de mannelijke en
vrouwelijke verschoningen uit die hoogste
kringen, door Vrouwke bedoeld, geven elkaar
weinig of niets toe in onbelangrijkheid voor
de gemeenschap ... '
Maar nu de kern!
Vrouwke zal 't me vergeven, maar haar
heir van Drittengeslechtswezens" zweeft
voor mij wat in Novemhermist, en wat zij
op die zinsnede laat volgen, vind ik wat hél
erg fraseachtig. Zulke mannen en zulke
vrouwen " ja waar haalt Vrouwke die van
daan, als ze niet door de praktijk gevormd
worden ?
Samenwerking van man en vrouw hebben
beiden 't eerit van alles noodig, die samenwerking
weer naar een vrij verre toekomst verschuiven
is m. i. den vooruitgang moedw'ilig tegen
houden.
Vrouwke zegt :
Op dezs kern steunt onze verwachting,
dat zij krachtig zich ontwikkele."
Hoe zich ontwikkele, vraag ik, door elk
in z'n hoekje te blijven?
En" ... laat Vrouwke er met een Jantje
van Leiden op volgen: de algemeene sym
pathie, die haar toekomt deelachtig worde."
Woorden, wooiden m'n beste mevrouw,
evenals die tirade over dominee, pastoor of
rabbi.
Loopen de mannen uit de z.g.n. laagste
standen tegenwoordig niet om 't hardst met
mannen uit de z.g.n. hoogste standen naar
de kerk; hoeveel vrome broeders zijn er niet,
die alleen vroom zijn vanwege de leverantie.
Ja tegenwoordig kan een fijne dominee"
moeilijk aan een plaats komen, omdat die
richting" bij de regeering van minister
Kuyper 't voordeeligst bleek I Vandaar over
voer van fijnheid.
Daarentegen ken ik menige vrouw wier
man 't niet waagt uit de kerk te blijven,
maar die, hoe dominee haar daarover ook
onderhoudt, er büblijft, dat zij zelf 't met
haar huishouden of zaak niet overeen kan
brengen (melkerij b.v.) om een heelen morgen
in de kerk te gaan zitten dutten.
Ik lees altijd gaarne stukjes van Vrouwke,
al ben ik 't meestal er maar gedeeltelijk
mee eens, maar vandaag ben ik het nu eens
hélemaal met haar oneens, en zij zal mij
zeker niet kwalijk nemen, dat ik dit ook
zonder in alle bescheidenheid," zeg.
De gelukzaligheid van het kiesrecht voor de
vrouw, laat ik daar evenals voor den man
maar ik meen, dat het zeer onbillijk is be
lasting te moeten betalen en ach ter de tralies
te kunnen komen, zonder nige
medezeggingsschap over de besteding der belasting
penningen en de dikte der tralies. En dan
de argumenten door Vrouwke heden aange
voerd, zijn zoo oud en zoo voos als een hazel
noot van vijf jaar her.
Wie het vlugschrift van mr. E. Fokker:
De Maatschappelijke en de rechtstoestand
der Vrouw" gelezen heeft, kan slechts met
dankbare waardeering het werk der kiesrecht
vrouwen ook al begaan zij nu en dan een
fout gadeslaan; wy mogen daarom, meen
ik, niet meer aankomen met redeneeringen
welke al lang weerlegd zijn, of voor ieder
dia wat dieper door denkt, van nul en geen
waarde blijken.
DAISY E. A. JUNJ.US.
H e e l s u m, 30/11 1907.
IMIIIIIIIItmiHIlHIIIIMIIMMIMHM
UIT DB NATUUR
CCLI. Kale boomen.
Het heeft lang geduurd van't jaar, eer het
laatste blaadje viel, bijna tot St. Nicolaas. Maar
nu is ook elke boom, die bij ons tegen den
winter zijn blad verliest, volkomen kaal En
in zijn naaktheid toch zoo kenbaar. Elk naar
zijn aard teekent een eigen tak ken weefsel tegen
de lucht. Als kant zoo fijn is het van de iepen
en berken; stijve hengelroeden zijn het van
de esschen en kastanjes. De een houdt zich
by' de lijnrechte lijn, en den scherpen hoek,
de ander schiet zijn takkenstraleu omhoog,
buigt zyn jongste twijgjes omlaag, of, zoo
als de linde, zijwaarts in 't vlak van de
moedertak.
Wat is dat een mooie studie, die winter
hoornen. Hoe goed kun je ze onderscheiden
aan allerlei kenmerken, die 's zomers door 't
loof onzichtbaar zijn, of dan niet zoo in 't
oog vallen. De heele boomvorm, de omtrek
is vaak karakteristiek voor de soort. Wie er
maar een heel klein beetje moeite toe doet,
zal al spoedig op grooten afstand beuken van
eiken, linden en populieren en wilgen van
esschen en van eschdoorns leeren onder
scheiden.
Wie 't nooit zelf gedaan heeft, dat
determineeren van de winterhoornen op een afstand,
weet ook niet wat een heerlijke oefening in 't
waarnemen het is.
Ga er op den eersten mooien Decemberdag
voor tien uur 's morgens, terwijl de zon nog
laag staat, eens op uit. Of't vriest of niet, dat
doet er weinig toe; alleen als 't een beetje
mist cf rypt wordt 't bepalen en onderschei
den wat moeilijker, maar dan is 't genot
zooveel te grooter door de geheimzinnige of
tooverachtige schoonheid van een boomrijke
streek.
Op zandgrond vooral loont de winterwan
deling de moeite, om 't nu maar eens practisch
en laag bij de grondsch te zeggen. Daar hebben
we de dennen en sparren als groene varianten
op de bruingrysgele tinten. De eik en de beuk
zijn er overheerschend en die geven letterlijk
den toon aan, den kleurentoon ten minste.
Bovenal zyn het de beuken, die 't warme
geelrood en bruin in het bogch brengen, daar
Sprookjes, van MIVR. NKLLY HOBKSTBA
KAPTEIJN. G. J. Slothouwer,Amersfoort.
1ste Bundel.
De bundel sprookjes van mevr. Nelly
Hoekstra zyn in dien lekkeren, knussen toon
geschreven, waarmee oude keukenmeiden en
deftige koetsiers, helaas 't geslacht sterft uit,
breed en familiaar den rijkdom en pracht van
hun heer en meesters bepraten, zich
koestrend in de hoogheid die op hen afstraalt.
Ook mevrouw Hoekstra voelt zich innig
behaaglijk bij al de grootheid waarmee ze
omgaat, graven, hertogen, prinsen, markiezen,
ja zelfs heeft ze kennis aan feeën gekregen.
En óf ze goed met al die heerschappen weet
om te gaan en precies op de hoogte is van
al hun zeer eigenaardige kenmerken. Daar
hoort toch maar kennis van zaken toe. Dat
is wezenlijk niet allemanswerk. Je dient
toch maar te weten dat zoo'n mama de
hertogin" gekleed gaat in prachtige paarse
zyde, met echte kanten gegarneerd en echte
paarlen in de blonde lokken." En wat een
eerbied zoo iemand bewezen wordt, die heeft
bedienden achter, voor zich, overal.
Een lakei kwam statig achter haar aan,
en zette den grooten, fluweelen armstoel
plechtstatig voor z'n meesteres neer, waarna
hy zich met eene diepe buiging verwijderde."
En dan een markiezengezin l Dat is me
een gedoe. Markiezen-kindertjes drinken
hun melk uit gouden bekertjes met een
kroontje er op, eten van zilveren bordjes
met snoezige vorkjes, slapen op donzige bedjes
onder licbt-blauwe zijden gordijnen." En dan
in de feeënwereld l Ook hier laat de fantasie
van mevr. Hoekstra haar niet in den steek.
Schoone onthullingen doet zij ons. Daar
dansten in den gouden zonneschijn twaalf
feetjes zoo lief, zoo lief, zoo teer en blond,
precies engeltje». In haar lichtblauwe kleedjes,
dansten zij licht en luchtig. Sierlijk bewogen
zij haar kleine, in wit satijnen balschoentjes
gestoken voetjes.
Had ik niet gelijk, het is het kneuterig
gespin van eene oude keukenprinses. Maar
ik voor mij houd mij maar liever bij den
soberen toon, al vindt mevr. Hoekstra die
misschien wel erg banaal, van de oude sprook
jes. Die hadden niet noodig van echte kant
en echte parelen te spreken. Begrijpen we
waarom ?
We zouden deze sprookjes niet bespreken
indien ze niet ingeleid werden met een voor
rede van den raadselredacteur van de Telegraaf,
waarin ook mevr. Hoekstra voor de jeugd
schrijft, 't Is al heel kras. De inleider prijst
het talent van de schrijfster, die zich zoo
volkomen kan verplaatsen in het zieleleven der
kleinen. Zeker omdat de schrijfster voor alles
snoezig en snoeperig en overal verkleinwoor
den voor gebruikt ?
Maar een kinderziel is nog geen suikergoed.
Er is ook niets oorspronkelijk s in de ver
halen. Het zyn de oude, niet begrepen
sprookjesmotieven, alleen wat geconfijt.
Voor een tweeden bundel houde men zich
gewaarschuwd.
Daar plotseling tusschen al die zoetheid
komt mijn oude vriend Pinokkio *) binnen
stormen, zijn houten armen, zijn houten
beenen zwaaien in 't rond; klits, klats
weg al de lievigheid, al 't snoezig gedoe daar
staat hij alleen midden in de ruimte met
zijn lange neus en quasi onschuldig gezicht.
Nu het is een vreugde Pinokkio's gezicht
te zien. Want ik kijk hem goed in de oogen
en zie achter dat houten gezicht; in dien
dwazen houten harlekijn klopt het echte
jongenshart. Dat is het fijne van dit boek,
dat de fantasie van den schrijver, die dwaze,
dolle fantasie haar grond heeft in de realiteit
van een jongensziel. Daardoor leven de
kinderen al de dwaasheid wezenlijk mee
En dan de fijne humor die de beelden van
zijn fantasie scherper belynt.
Een enkel voorbeeld van de fijnheid van
stijl.
Pinokkio is ia de knel van een deur ge
raakt ; op zijn gejammer komt de brave slak
aan. Ze kan hem niet helpen maar zal hem
tenminste eten brengen. Pinokkio is uitge
hongerd.
Breng me dan tenminste iets om te eten,
want ik voel me zoo wee."
Dadelijk," zei de slak.
zy den bodem hebben belegd met het gol
vende geelroode kleed en waaruit alleen hier
en daar als een slang een zwarte boomwoitel
opkronkelt, of een oude stronk opsteekt, twee
voet hoog boven de bladergolven uit,
zeeEn werkelijk, na drie*en een half uur, zag
Pinokkio haar terug komen met een zilveren
blad op bet hoofd.
Dit werkelijk is schittrend. 't Laatje plotse
ling hélemaal de slak als slak voelen. Zoo
ook de wolf en de kater, alle figuren zyn zoo
goed in hun type. .
De ruimte hier laat niet toe verder op het
boek in te gaan. Maar ik wilde er even op
wijzen nu ik, juist onder den indruk van al
dat slechte sprookjesgeschrijf, met vreugde
zag dat Pinokkio in ons land een t weeden druk
beleeft. In Italiëwerden tot nu toe 425
duizend exemplaren verkocht, 't Doet toch
goed te zien dat het wezenlijk goede erin
blijft en altijd opnieuw gevraagd wordt. Als
'tandre, slechte dan ook maar wegbleef l
Bij denzelfden uitgever verscheen ook Pipi
of de Roode Aap, eveneens van Collodi. Het
slaat niet zoo hoog als Pinokkio en is m. i.
ook minder goed vertaald. Toch ook in deze
verhalen weer die heerlijke, blijde frischheid,
en bovenal het echte, het natuurlijke. De
Roode Aap is verbazend leuk, in alles blijft
hij aap, met zyn echte apen-familie.
Deze uitgaven zijn bizonder aan te bevelen.
TR. KRUYT?HOGEBZEIL.
*) Alle cursiveeringen van mij.
**) De Avonturen van Pinokkio door Collodi
tweede druk. Pipi of de Roode Aap door
Collodi. utrecht, H. Honig.
ZicbScMtten".
Het zich schikken", in den zin van: met
zich laten sollen", biedt soms een trieste
vertooning:
Twintig jaar heb ik dagelijks met een
staafje de ringetjes van horloge-spiraaltjes
netjes naast elkander gelegd. Eindelijk ver
veelde het uiij. Kunt u 't begrijpen ? Ik ben
corsetten gaan Laaien ; dat was zoo'n stille lief
hebberij van mij, al jaren lang, maar ik kon
er maar enkele uurtjes 's motgens vroeg
voor vinden, daaiom nam ik het kloeke be
sluit de spiraaltjes op te geven en thuis cor
setten te gaan naaien. De verandering deed
mij zoo goed! Maar Tante vond mij wispel
turig, 't Was lichtzinnig mijn oude vak op
te geven, 't Was ongehoord! Bij herhaling
beduidde ze mij dat ik haar vriendschap zou
verbeuren. Daarom zit ik nu weer aan de
spiraaltjes, 't Was mijn plicht mij naar Tante,
die mij veel goeds deed, te schikken".
Het bovenstaande hoorde ik een Zwitsersche
zeggen. Bij een bezoek aan een van haar
landgenooten te Genève, kreeg ik een
vrooIjjker denkbeeld van het: Ik schik mij."
Sta mij een van je beide kamers af, en
ik beloof je heilig dat ik studeeren zal," had
een dartele broeder gezegd. Toe, jij kunt je
twee jaar lang wel een beetje naar mij schik
ken. "En nu liet ma soeur" mij de inrich
ting zien".
Hier rechts is mijn salon, tevens huiska
mer leunstoel, tafeltje met naaimachine,
gravure. Aan den overkant heeft u mijn
slaapvertrek ledikant, spiegeltje, rieten
stoeltje. De ruimte naast de deur is tot
keuken gemaakt kacheltje, rekje met wat
gerei, kastje. Mijn linnenkast staat op de
gang. Wij eten in Hubert's kamer; hij heeft
de vierkante tafel".
Hubert's kamer was nog ruimer dan de
hare, in drieën gesplitst l
,,'k Heb er eerder bij gewonnen dan ver
loren, 't Is zoo gezellig! En voor hem te
zorgen geeft wat meer loopend werk. Wel
goed, tusschen al mijn borduren in". Dat
ze hem meer dan een kamer, dat ze hem
ook een gedeelte van haar povere inkomsten
afstond, heb ik van anderen gehoord.
Haar liefderijk overleg was ook een uiting
van gewillige onderwerping aan de wenschen
van een ander, maar terwijl het lijdzame
Nichtje somber was en klaagde over het ver
lies van illusies, (die zonder haar willoosheid
best werkelijkheid geworden waren.) liet ma
soeur een juichtoon hooreii: 's Heb er by
gewonnen l" En de winat verrijkte haar vrou
wenleven, omdat die een geestelijke vermeer
dering van genot was.
R. L. R.
groen bealgd aan de westkant, grijs met bruin,
bemost aan de andere zijde. Uit de kapvlakte,
waar bast en hout elkaar raken, groeien fijne
zwarte hoorntjes met witte toppen, als half
beschimmelde hertengeweien, maar dan in
miniatuur; het zijn paddestoelen, xylaria's,
die om een graad of wat vorst niet geven.
De jonge eiken en beuken ea vaak ook de
jongste takken van oude boomen, laten hun
loof in 't geheel niet vallen, of eerst tegen
't eind van den winter. Wel verdort en ver
geelt het evengoed als het loof dat valt en
den bodem dekt, maar het blad schijnt al te
zeer gehecht aan den tak, het krimpt en krult,
de wind rukt en trekt, het ritselt en
rammelt van droogte en toch hoadt het
vast. Zoo staan in 't loofboech jonge
beuken en eiken vaak rondom gehuld
in 't rosse of gele winterkleed.
Nog mooier wordt zoo'n kale boom
als de stam een deken van wit of groen
grijs korstmos heeft omgeslagen en met
zijn voet gedoken zit in een mollig bed
van frischgroen mos.
Tot halverwege den top klimmen ze
omhoog de grijze lapjes, hier en daar zijn ze
bestoven met een fijn wit poeder of be
hangen met knoppen en plaatjes. Dat zijn
voortplantingsorganen, sporen en
sporendragers, waaruit weer nieuwe korstmossen
kunnen ontstaan. Eigenlijk toch ook niet.
Want dat is een zonderlinge wonderbaarlijke
geschiedenis met die korstmossen. U zou ze
er niet op aanzien, dat zij zoo'n interes
sante historie hebben, die grillige lapjes en
narden. Bij vochtig winterweer «taan ze wiid uit
en omhullen den eikenstam soms zoo ge
heel, dat de voren en groeven in den schors
niet meer te zien zijn. Aan beuken zie je ze
minder, aan jonge, gladde berken zoo goed
als nooit. Van de eiken met hun diepe schors
voren houden ze 't meest, ook wel van sparren
en jonge dennen, maar dan zijn 't
meer fijne, vaak vertakte draadjes; geen
lapjes; toch ook koratmossen.
Die naam korstmos is, althans voor
de bekende grijsgroene lapjes aan
eikeboomen, glad verkeerd; wel zijn er vaak
korstmossen die den vorm van een
dunne korst of croüte hebben, zoo b.v.
de lichtgrijze of witte ronde, plekken
of kringen op steenen en op de gladde
beukestammen; maar de korstmossen
kunnen allerlei vormen bezitten, soms zijn 't
keurige bekertjes op een voet, of lange
draden, die als mosbaarden van de
sparretakken neerhangen.
Niet steeds dus vormt een korstmos een
Ifadame de Pompadour. Geschiedenis van
den sluier. La Tetra'zini Een aan
staande, nieuwe Peere». Clierchez la femme.
Zoowel op mode- als letterkundig gebied
komt de coquette, vernuftige, witgepoederde
markiezin de Pompadour dezer dagen meer
dan ooit ter sprake. Madame Mode verlangt
dat wij de schalke markiezin navolgen in
het dragen van haar breede, veelkleurige,
met snoezige bloembouquetjes doorwerkte
linten. Ieder die het sierlijk geciseleerd
beeld van Madame de Pompadour, ontworpen
door Paul de Saint-Victor, heeft bewonderd,
zal zich allerminst verbazen, dat deze pittige
vrouw, met haar verrassend talent ni'et alleen
zich naar de omstandigheden te voegen doch
ze ook te beheerschen, de schrijfster is
van een verzameling brieven, dezer dagen
op nieuw verschenen.
Wat zy zegt en schrijft is dingtaal, waar
over een Betje Wolff zich zou verkneukeld
hebben. Zij was de zoutkorrel in de laffe,
verwijfde omgeving van haren koninklijken
begunstiger Lodewijk XV, den wispelturige,
die zij met raad-en-daad, ook nadat nieuwe
minnarijen hem van haar hadden afgetrokken,
bleef steunen, hierin eene madame de
Maintenon gelijk, in hare verhouding tot den
verwaten Roi-Soleil, Lodewijk XIV.
In h«t boudoir van la charmante Pom
padour" werden ministerieele kabinetten
saamgesteld en ontbonden en over oorlog
en vrede beschikt. Zij hield briefwisseling
met ambassadeurs en veldmaarschalken. La
Pompadour was een overtuigd pacifiste. In
1747 schreef zij aan Maurits van Saxen :
Gister werd in de koninklijke kapel een
Te Deum gezongen tot dank voor de over
winning bij Lawfelt. Zulke plechtigheden
lijken mij godslastering. Is het niet of men
een goeden Vader wilde danken dat hij zijn
eigen kinderen in den dood dret t ? In plaats
God te danken voor een overwinning, die
zooveel menschenbloed kostte, moest men
God om vergeving smeeken. Dat zou ik
natuurlijker vinden."
Met de geestelijkheid stond zij, die voor
vroom, doch niet voor dweepziek doorging,
op gespannen voet. Zoo schrijft zij aan
maarschalk Bellisle over de door Kardinaal
Fleury aangevoerde regi menten: Het priester
regiment is voor Frankryk altijd min of
meer noodlottig geweest. Misschien ook
voor andere Staten. Naar mijn oordeel is
het de taak der geestelijkheid om te bidden
en niet om te regeeren".
En aan de markiezin de Sanssai schrijft
zij : Femelary is eene ziekte van kleinzieligen.
Ook voert dit kwaad bij hooggeplaatsten
licht tot vervolgingswaan en bij lagerge
stelden wordt het onduldbaar fanatisme.
Groote Vorsten waren zelden femelaars; denk
aan Hendrik IV. Wij moeten God en de
deugd liefhebben, maar het eeuwige bidden
moet men maar overlaten aan de monniken,
die daarvoor in de wieg werden gelegd".
* *
*
Vooral in onze dagen van verfijnde weelde,
is de sluier, een lang niet ondergeschikt of
onverschillig artikel van het toilet der vrouw.
Het kleine, strakke, lokkende maskertje,
waarachter stralende oogen lachten, waarin
zelfs een guitig wipneusje in de knel ge
raakte, waarmee rozeroode lipjes en
parelwitte tanden behendigjes moesten
coquetteeren om de tul Ie niet te bevochtigen, is
sedert langen tijd vervangen door den breeden,
golvenden sluier met ingewerkten rand. De
modieuse sluier a la Montansier met breede,
afhangende slippen maakte opgang zoodra
de behaagzieke Parisienne zich met eigen
oogen overtuigd had, hoe geestig zulk een
sloier Réjane's pittig gezichtje omlijstte. Het
soupel gaze lisse als een liefkoozing zich
vleiend om hoed en toque, streelend wang
en oor, in luchten, breeden strik zich
alsluitend onder dekin, is zoo allerbekoorlijkst,
dat de aangeboren behaagzucht der echte vrou w
zorgdraagt deze allerliefste ijdeltuiterij niet
van het mode-programma te verdrijven. De
Engelsche vrouw zou zeggen dat de sluier
speaki volumes, want het is merkwaardig
hoeveel vrouwelijke trekjes te onderkennen
zijn in de wijze, waarop de vrouw haar sluier
draagt, en tot welken sluier zij haar keuze
bepaalt. Ik handhaaf mijne reeds vroeger
geuite meenins dat gekleurde sluiers rood e,
violette, mauve, beige enz. weinig
flat" ' immuun mi i MI i ui i
korst, maar nooit is het een mos. Nu valt het
moeilijk te zeggen, wat het dan wel voor een
ding is. Want het zijn twee dingen, 't is een
compagnieschap van twee planten, die in ver
wantschap zoover van elkaar af staan als b.v.
een palmboom en een viooltje.
De grijze lapjes, draadjes, bekers, het in
't oogvallend deel van 't korstmos is
een soort paddestoel, dat is n van
de twee compagnons, de andere ligt
besloten en verscholen in 't lichaam
van de paddestoel, dat is een wier
of alg. Een groene plant van het
zelfde type als 't zeegras, het
blaaswier van 't strand en andere zee
wieren; ook het groene beslag op een
aquariumruit, in een ongebruikte
waterkaraf en het flap van onze slooten zijn
wieren of algen.
't Is nog niet zoo lang geleden, dat die
vreemde samenleving of symbiose van twee
geheel verschillende planten ontdekt werd.
teeren. Ze mogen al in harmonie zijn met
de hoedgarneering, tegen de gelaatskleur
toonen die tinten niet mooi af. Geheel zwart,
of geheel wit, of een vermenging van zwart
met wit of wit met zwart is aan te bevelen.
Voor berg- en zeetochten hebben blauwe
sluiers zeker hunne practische verdiensten.
Helene Tuschak zegt in het Neue Wiener
Tagblatl dat zij het ontstaan van den auto
mobile-sluier aan het volgende feit meent te
mogen toeschrijven: een automobielrijdster
inl suizende vaart langs 's heeren wegen
tuffend, heeft last van luchtzuiging. Zy be
denkt er wat op. Haar oortjes moet zij be
schermen, dat voelt zij wel. Zy bindt den
sluier over haar hoed en strikt de flippen
onder haar kin. Het hoedje wiegelt niet meer
op het hoofd, en een andere automobielrijdster,
wanhopig worstelend met wind en hoed, snort
langs de auto van de vindingrijke dame. Dat is
de automobiel-sluier, zegt deze. In den eersten
den besten winkel koopt zij de noodige hoe
veelheid tulle en strikt die over haar hoed.
Tantes, nichtjes, zusters en vriendinnen zijn
verrukt over de vondst en doen het alle
maal na. Zoo meent Helene Tuschak worden,
modes gelanceerd en ik voeg er aan toe:
C'est ainsi qu'on crit l'histoire... des mcdes."
* *
#
Dat niemand in welke wereld ook
onmisbaar is, maar grif wordt vervangen,
blijkt opnieuw uit het feit, dat een tweede
Adeline Patti straalt in vollen luister van
kunstenares, onmiddellijk nadat de wereld
beroemde prima donna Adeline Patti besloten
heeft, niet meer in het publiek ep te treden.
Niemand jammerde zoo over het kloek be
sluit der prima donna, die den takt bezat
de kunstenaarsloophaan te verlaten, vóór
zij haar roenj overleefde, dan de
Londenaars. En wederom is het het Londensch
publiek dat in La Tetrazzini een tweede
Patti begroet. Een Londensch muziekcriticus
getuigt van haar dat Tetrazzini zingt zonder
een zweem van inspanning. Als Violetta
(Traviata) wat haar triomf volmaakt. Een
onbetwist succes, te danken aan haar pathos,
haar zelfheersching, haar verrukkelijke
pianissimo's in de sterfscène, aan de harmonie
tusschen haar spel en haar zang.
Co vent Garden heeft haar voor vier sei
zoenen geëngageerd en de groote opera te
Nieuw York voor drie seizoenen.
De muzikale wereld kan gerust zijn. Ade
line Patti vervangen en eindelijk eene onna
volgbare Carmen in Maria Gay gevonden.
Een echte Spaansche, een passievolle
Carmen.
* #
#
Wederom zal eene Engelsche
tooneelspeelster tot den rang vanpe«rm worden verheven.
Miss Estelle Christy is verloofd met Lord
Eliot, zoon en erfgenaam van den vijfden
graaf van St. Germans. Het is tegenwoordig
in het Vereenigd Koninkrijk een rage het
trouwen van Lords met tooneelprincessen.
Jonge edellieden drijven in de meeste ge
vallen hun zin door, en trotseeren het
misnoegen hunner ouders.
* *
*
Cherchez la femme. Nu in gunstige
beteekenis. Aan Spanje's blonde Souvereine, Ko
ningin Ena, komt de eer toe the finishing
touch te hebben gegeven aan haar grooten
boy, Alfonso, haar gemaal. Wat moeder en
zusters niet vermochten, gelukte de
echtgenoote. Tijdens Alfonso's verloving met
Ptinces Ena van Battenberg, was Spanje's
koning een slungelacbtige, zenuwachtige
jongeling, die door zijn neus sprak en met
open mond zat. Het gelukte koningin Ena,
haar gemaal te bewegen, zich aan een kleine
keel-operatie te onderwerpen. Het succes
dezer kunst bewerking kwam ten bate van
zyn gestel en zijn uiterlijk. Hy beweegt
zich en hij spreekt gemakkelijker en openbaart
in zijn kleeding en uiterlijke verschijning
veel meer goede smaak dan voorheen.
In de laatste weken, toen Alfonso in
Engeland vertoefde, bij het huwelijk zijner
nicht Louise de France," en hy op het
kasteel West Dean van mr. Willie James
logeerde, hebben de scherpziende blikken
van verschillende ladws, onder wie eene
Nederlandsche, Baronesse van Brienen, was,
de Koningin van Spanje een stilzwijgende,
maar welsprekende hulde voor haar
hervormingswerk gebracht. CAPRICE.
Wel wisten de ijverige microcopisten van de
vorige eeuw allang dat er altijd groene
bolletjes of snoeren voorkwamen indegryze
blaadjes van een korstmos, maar men hield
ze voor een deel van de plant. Eerst een
dertig jaar geleden is de samenhang begrepen.
Ge herinnert u wel, dat paddestoelen niet
in staat zijn hun eigen voedsel te bereiden;
dat kunnen alleen groene planten; die berei
den ? uit lucht en water en wat zout in den
bodem meel en suiker, vet en eiwit. Padde
stoelen missen de daartoe noodige groene
korreltjes, ze moeten leven van levende of
doode wezens; uit lucht en water alleen
kunnen zij hun lichaam niet opbouwen.
Dat kan dus ook de grijze, bruine of witte
plant van 't korstmos niet, maar zijn inwendige
compagnon, het wier, kan 't zooveel te beter;
die is groen en bijna geheel gevuld met zulke
assimileerende of voedeel-bereidende groene
korreltjes. Het wierbolletje zorgt voor 't be
reiden van 't voedselj'maar 't heeft geen wortels
om het noodige water en voedingszout op te
nemen, het leeft op den boomstam, het droogt
uit bij kilte of oostenwind, en het zou een
veel moeilijker leven hebben zonder de zwam
die het indertijd opzocht en nu geheel om
sluit. Waarschijnlijk levert de zwam het
noodige water en zout, en de alg geeft daar
voor bereid voedsel terug.
Natuurvorschers hebben deze beide samen
levende planten, de symbionten, kunstmatig
gescheiden gehouden, de zwam ging te gronde,
de alg hield het langer uit, hy bleef leven
maar fleurig was hy niet.
Misschien kijkt ge nu dat groen grijze goedje
aan den boomen in 't vervolg met wat meer
attentie aan. Dat verdient het; het omsluit
een van de grootste natuurwonderen, e9n
raadsel waarvoor de onderzoekers nog altijd
peinzend staan. Maar om zoo'n korstmos aan
een eikenboom goed te zien en te leeren waar
deeren, zijn onze oogen zonder hulp niet vol
doende in staat. Daar moet een microscoop bij
te pas komen ; daarover de volgende week nog
wel; tenminste als er niets anders is, dat met
meer en ouder recht om een beurt vraagt.
E. HEIMANS.