Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEKDAMHEK
A°. 1907.
WEEKBLAD VOOB NEDERLAND
On-cLer recLaoti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
IMJC. s:. IF. L. -wiEssiisrQ-.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiè" per jaar, büvooruitbetaling, mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'
Zondag 15 December
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40>
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. Be prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE ES VAN NABIJ: Schriel
en onrechtvaardig, door E. van Gendt.
Een groot gevaar, door d. K,
Gemeentetelangen, II, door C. G. Polvliet. FEUIL
LETON : Microkosmos, door J. van Dijk.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in
de Hoofdstad, door Ant. Averkamp..
VOOR DAMES: Bescherming der vogels,
door Piet Vluchtig. ALLERLEI, door
Caprice. UIT DE NATUUR, door E.
Heimans. Blijde Intochten te Amster
dam, met af b., door J. H. R. De figuurtjes
in hout en ivoor door C. v. d. Hoef, met
afb., door Cornelis Veth. Maarschalk
Bernadotte, met portr., door G, H.
Koningswijseling in Zweden, met portr., door M.
C. H. A. M. Roelants f, door R.
Pulchri, werk van leden, door Plasschaert.
A, Derkzen van Angeren.Etsen van Rotterdam,
door Plasschaert. BOEKAANKONDI.
GING: Bloemekens van St. Franciscus (vert.
Anny Lieftinck) door P. B. K. Een
zwerver verdwaald door Arthur van Schendel.
door J. Everts Jr. Besliste volzinnen, door
Jacob Israël de Haan.?FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex.J.
Hendrix en V. d. S. 't Hoofd maakt de
school", door H. van Breemen. Een nieuw
letterboek, door R. W. P. de Vries Jr.
DAMRUBRIEK ADVERTENTIES.
Schriel en onrechtvaardig.
Het was in het jaar 1827, dat bij de
wet een Nederlandsche Schutterij" werd
ingesteld. De voornaamste bepalingen,
deze schutterij betreffende, komen op het
volgende neer:
In alle gemeenten, welker bevolking
binnen den besloten kring of omtrek der
febouwen 2500 zielen en daarboven
beraagt, worden, ala van ouds, schutterijen
opgericht tot behoud der inwendige rust;
deze schutterijen dienen, in tijd van oor
log of van gevaar, tegen aanvallen van
den vijand.
In andere gemeenten worden in tijd
van vrede, rustende schutterijen inge
steld, welke in geval van oorlog, ge
zamenlijk met de voren gemelde dienen
als een landstorm, tot verdediging des
vaderlands".
Omtrent de bestrijding der kosten
werden de volgende regelen vastgesteld :
Elk jaar zal er voor iedere gemeente
waar zulks mocht te pas komen, door
den schuttersraad worden opgemaakt en
aan den raad der gemeente ter goed
keuring of nadere wijziging aangeboden
een staat van begrooting van hetgeen
er berekend wordt, aan onvermijdelijke
kosten der schutterij over het volgend
jaar te zullen noodig zijn.
Deze kosten zullen gevonden worden
uit:
Ie de boeten, de bijdrageu en
contributiën bij de wet bepaald, door de
schuttersraden in te vorderen en aan de
gemeentebesturen te verantwoorden;
2e eene toelage uit de gemeentekas".
Nu heeft zich het geval voorgedaan,
dat gemeentebesturen aan enkele leden
der schutterij (officieren, onderofficieren
en minderen) eene jaaiiijksche bezoldiging
ten laste van de gemeentekas zijn gaan
toekennen.
Deze bevoorrechten verloren echter in
1901 ten gevolge van de opheffing
der schutterijen ? hunne bezoldigde be
trekking.
Wat voor de hand lag gebeurde. Al
dadelijk toch kwamen de bezoldigde
schutterijleden bij de gemeentebesturen
aankloppen om in het genot van pen
sioen of wachtgeld gesteld te worden.
Bestaat nu omtrent het recht van pen
sioen of wachtgeld in het onderhavige
geval weinig of geen verschil van mee
ning, des te grooter is dit omtrent de
vraag van welken kant de pensionneering
moet uitgaan, nl. vanwege het Rijk dan
wel vanwege de Gemeenten.
Op enkele uitzonderingen na zijn de
gemeenten van oordeel, dat zij bij deze
zaak niet betrokken zijn, omdat de leden
der schutterij in geenen deele als
genieente-ambtenaar kunnen worden aan
gemerkt en het gemeentebelang ook
overigens niet medebrengt hun pensioen
of wachtgeld toe te kennen. Volgens
veler gevoelen bestaat er te minder reden
om van gemeentewege geldelijke voor
zieningen te treffen, omdat niet op ver
zoek van de gemeentebesturen, maar in
het belang van 'slands defensie tot de
opheffing der schutterij werd besloten,
en dat dientengevolge de vroeger bij
Rijkswet aan de gemeenten opgelegde
geldelijke verplichtingen voor deze zijn
komen te vervallen.
De Regeering oefende in het laatst
van 1903, door tusschenkomst van de
Commissarissen der Koningin, op de
gemeentebesturen eene zachte pressie
uit door de aandacht van deze te ves
tigen op de wenschelijkkeid om aan
personen, die bezolgdigde betrekkingen
bij de schutterij bekleedden en deze ver
loren hebben, voor zoover zij niet reeds
wegens hun schutterlij ben dienst aan
spraak hebben op een gemeentelijk pen
sioen, voor een bepaalden tijd, b. v. vijf
jaar, een wachtgeld zou worden toege
kend.
Deze pressie-uitoefening had gelijk
te verwachten was niet het door de
Regeering gewenschte succes.
In het laatst van 1904 deed de Minister
van Oorlog aan de Gemeentebesturen
weten, dat, naar zijn oordeel, de gesa
larieerde officieren en minderen der
schutterij voldoende in de gelegenheid
waren om zich voor een hun pas
sende betrekking bij de Landweer, bij
de betrokken autoriteiten aan te melden.
Bij eene bespreking van dit onderwerp
in de Kamers der Staten-Generaal, gaf
de Regeering te kennen, dat zij overhelde
tot het ontwerpen van eene wettelijke
regeling, waarbij aan de Gemeentebestuur
de plicht zou worde i opgelegd aan de
rechthebbenden pensioen of wachtgeld
toe te leggen.
Naar onze meening valt voor de be
wering van de zijde der Gemeente
besturen zeer veel te zeggen en rust op
de Regeering de verplichting de hand
in de beurs te steken. We we had
den haast gezegd onzinnige opvatting
van het departement van oorlog, laten
we voor hetgeen rze is.
Niemand minder dan het hoofd van
den Nederlandschen Staat heeft onlangs
opnieuw de door de Schutterij aan den
Lande bewezen diensten op schitte
rende wijze erkend. Zij deed dit:
1°. door aan ontslagen schutterij-offficieren
zelfs de hoogste legerrangen toe te ken
nen ; 2°. door het schenken van een groot
aantal ridderorden aan officieren en min
deren ; 3°. door tallooze dankbetuigingen
voor bewezen schutterlijke diensten en
4°. door het veelvuldig verleenen van toe
stemming tot het dragen van de schutterij
uniform na ontslag uit den dienst.
Onder deze omstandigheden zou er,
naar onze zienswijze, alle aanleiding be
staan hebben om van Rijkswege pensioen
of wachtgeld toe te kennen aan die
schutterijleden, welke daarop wegens
diensttijd aanspraak kunnen maken.
De Nederlandsche Regeering moge in
deze wel bedenken, dat de bij deze zaak
betrokken personen, waaronder
behoeftigen, niet langer dupe mogen Wij ven
van een geharrewar tusschen de Regee
ring en de Gemeentebesturen over de
toepassing van een administratieven
maatregel.
Zoo denken ook Burgemeester en
Wethouders van de Residentie er over.
Zij toch geven thans aan den Raad in over
weging aan de betrokken personen een
wachtgeld toe te kennen tot een wette
lijke regeling in werking is getreden,
doch hoogstens voor vijf jaar.
Waar op de Staatsbegrootingen nog
zooveel hooge bedragen voor luxuouse
onderwerpen voorkomen, zou het betrek
kelijk luttele bedrag hetwelk voor pen
sioen en wachtgeld voor de
schutterijleden gevorderd zal worden, daarop zon
der eenig gewetensbezwaar gebracht
kunnen worden.
Laat de Nederlandsche Regeering in
deze toonen, dat ze nog steeds waarde
er aan hecht: niet de zuinigheid te doen
worden tot schrielheid en de schrielheid
tot onrechtvaardigheid!
E. VAX GESDT.
Nadat het bovenstaande gezet was, is
in de Tweede Kamer de hier behandelde
quaestie ter sprake gekomen. In het
nauw gedreven door mannen van alle
partijen (de heeren Troelstra, de Savornin
Lohman, Eland, Drucker, enz.) heeft de
heer Rink er genoegen mee genomen
alsof een regeerder daar een mooi
figuur maakt in den hoek, waarin
hij gedreven was, eenvoudig te blij yen
staan. Maar dat is geen oplossing,"
voegde men hem toe
Sluiting van de debatten !
En de pensioenloozen, waar ieder het
over eens is, dat zij op pensioen recht
hebben, kunnen wachten. RED.
Een groot gevaar.
De Nederlandsch-Belgische beter
gezegd, de Belgisch-Nederlandsche Com
missie, want zij heeft Belgiëtot baker
mat bestaat nu enkele weken.
Beernaert en Heemskerk hebben haar
eerste zitting geopend, beiden met een
redevoering, de eene Belgisch, d. i.
Waalsch of Fransch, de andere
Hollandsch van taal en aard.
Do Belg, opgewekt, onderhoudend,
hoffelijk, hetgeen hij bedoelde in vriende
lijke en kleurige zinnetjes verstekend
de Hollander?- wij erkennen het gaarne??
ietwat stroef en zwaar op de hand, maar
des te duidelijker doende uitkomen, welk
standpunt hij innam.
Wat mij aangaat, zoo sprak de ge
lukkige Beernaert, acht ik dit schouwspel
als de verwezenlijking van een wensch,
die mij dierbaar is; van een wensch,
dien ik reeds zoo lang koesterde. Diep
getroffen ben ik, ja, meer dan ik zeggen
kan, door de groote eer die, mij te beurt
valt, thans uw voorzitter te zijn. Ik
beschouw dit als de bekroning eener
lange en goed gevulde loopbaan, en uit
het diepste van mijn hart, van dat hart
dat maar niet oud wil worden, heet ik
onze Nederlandsche naburen, uit naam
van mijn landgenooten welkom! Dui
zendmaal welkom."
En wat moet het den Belgen en Hol
landers gestreeld hebben, toen Beernaert
hun zoo maar verzekerde, dat het voor
beide landen een heugelijk feit blijkt,
zooveel van hun meest gezaghebbende
mannen vriendschappelijk bijeen te zien."
Zelfs Baie of Hennebicq behoefde bij dit
zinnetje geen vraagteeken te zetten!
Hieruit bleek dan toch tevens, hoe het
snakken naar een Belgisch-Hollandsche
entente" volstrekt niet het eerst een
Waalsch journalist, die op het eiland
Walcheren tusschen de korenaren wan
del de, is overvallen. Zoo ongeveer zijn heele
leven heeft Beernaert met dat denkbeeld
rondgeloopen. En waarom P Dit komen
wij nu te weten. Nederland en Belgi
zijn zuüternatiën. Zij'hebben karakter
trekken, overleveringetfen verzuchtingen
aan beiden gemeen. Ook hebben zij over
eenstemmende en elkaar aanvullende
middelen en behoeften. Hunne goede
verstandhouding spruit voort uit hun
belangen, evenals uit hun gevoelens.
Ten slotte, hi'tblijren bestaan van de eene
hnngf van het voortbestaan der andere af.
Onafhankelijk Belgiëis nief denkbaar zon
der de nalmurschap ran 't onafhankelijk
Nederland; en omgekeerd is het niet
minder icaar.'" 1)
AVe zullen nu alleen maar op dat ten
slotte" letten. Ten alotte moeten deze
economische samensprekingen dus gevoerd
worden met het oog op onze onafhan
kelijkheid als staat. Valt Belgiëeenmaal,
dan kan ook Holland niet bestaan. Waar
om een onafhankelijk Belgiëniet denk
baar is zonder een onafhankelijk Neder
land, en een onafhankelijk Nederland
niet zonder een onafhankelijk België,
vernemen wij verder niet; het schijnt voor
Beernaert, trots de historie, een axioma
te zijn. Doch aangenomen nu, dat hij
aldus denkt, men begrijpt dan wat de
voorzitter der Belgische commissie-helft
wil zeggen. Deze economische handelingen
moeten hebben den diepst
mogelijkenpol/tleken zin. Zij worden ondernomen met het
oog op ons beider onaf hankelijk volksbe
staan. AV'ij moeten dus komen tot een
verbond? Neen, de consequentie van dat
ten slotte" werd niet door Beernaert
aangeroerd, dat mocht niet, maar voor
goede verstaanders was het duidelijk
genoeg.
Intusschen weidde de redenaar nog
verder over dit politieke punt uit, om
dan te besluiten: terecht mogen wij
zeggen, dat ons bestaan als onafhanke
lijke volkeren een wereldbelang dient.
Doch waarom gesproken over een ge
vaar, dat niet bestaat, en dat telken dage,
dank zij den vooruitgang der beschaving,
minder dreigt ?"
Ja, waarom daarover gesproken
7.00 geheel overbodig?! We begrijpen
het heusch niet! Was het misschien ook
bij deze passage, dat de Engelsche Minis
ter, naast den Franschen Legatieraad op
de tribune der diplomatie gezeten, zoo
als de Matin wist mede te deelen, goed
keurend knikte ?
Nu hebben deze Fransche en Engelsche
gezantschapsleden, die blijkbaar als pa
troons van de commissie daar aanwezig
waren, nog meer fraais kunnen hooren
uit Beernaert's mond, o. a. toen hij zich
te goed deed aan een betoog over het
nauw-venvant zijn der beide natiën, en
daarbij uit de geschiedenis trachtte aan
te toonen, dat zekere dynastieke heeren
I) Wij volgen hierbij de overzetting van
de Vlaamiche Gazet.
(en men weet hoe teergevoelig deze te dien
opzichte kunnen zijn!) op de
rolksverwantschap eu op de gemeenschappelijkheid
onzer belangen hadden gelet; beginnende
bij Lotharius van Swentibold, in de 9e
eeuw en eindigende bij de kunstmatige
vereeniging tot n koningrijk in 1815.
Wij twijfelen er niet aan of de Engelsche
gezant die meermalen goedkeurend ge
knikt" heeft, zal ook bij dat onderdeel
Beernaert van zijn instemming hebben
doen blijken ? in 't bijzonder gedachtig
aan Ierland en Zuid-Afrika.
Nu is dit overkoken van het gevoels
element, wat de Belgen zoo noodig
hebben, om tot iets meer dan een praatje
over kleine materieele voordeeltjes, an
ders gezegd, economische verbeteringetjes
te komen, ? want ten slotte moeten wij
gemeenschappelijk voor de onafhanke
lijkheid vechten! wel het onwaarste van
de geheele geschiedenis. Immers van die
nauwe verwantschap is nog nooit iets
gebleken. Men kan zich moeilijk een groo
ter onderscheid denken dan de Nederlan
ders aan deze zijde van den Moerdijken de
bewoners van het Waalsche land in volks
aard, in bedrijf, in kunst, in taal, in
historie, in godsdienst, in levensge
woonten, kortom, in wat men maar wil.
Het deel van België, met welks volk
het Nederlandsche zich tot op zekere
hoogte verwant kan gevoelen, is waar
de Vlamen leven, het zijn de vlakke
landen van Vlaanderen in de eerste plaats.
Maar wat geschiedt nu juist? Dat de
drie millioen Walen, de vier millioen
Vlaamsch sprekende, in hun taal, m. a. w.
in datgene wat voor de Nederlanders
wel 't krachtigste verwantschapsteeken
is, in hun taal, en dientengevolge ook in
geestelijke en stoffelijke ontwikkeling-,
onderdrukken, met een barbaarschheid
in Westelijk Europa ongeëvenaard. Wan
neer dan ook Beernaert al die frazes van
warm verwantschapsgevoel had wegge
laten, om eenvoudig te zeggen,
mijneheeren, Hollanders, gij bevindt u hier
in een residentie, waar de bestuurszetel
staat, vanwaar uit wij nu al 75 jaar lang
uw taaibroeders tot Franschen hebben
trachten te maken; maar ik, verfranschte
Vlaam, verheug mij met vele mijner
Walen niet weinig u in ons midden te
zien. Ik vlei mij, dat wij al pratende over
staathuishoudkundige vraagstukken, u
toch eindelijk wel aan 't verstand zullen
brengen, dat uw volk, ondanks onze
Waalsche tyrannie, zijn botten heeft te
wagen bij onze forten aan Maas en Schelde,
om onze onafhankelijkheid, die ook de
uwe is, te verdedigen welnu, wij
zouden gulweg erkend hebben, die mijn
heer Beernaert, zijn wij 't ook niet
met hem eens is een kerel! Maar
nu, bij deze flauw-zoete, in daden
steeds verloochende
verwantschapslievigheden, keeren wij ons van hem af, en
brengen Heemskerk onze hulde, die zich
van zulk gesnap onthouden heeft, en niet
schroomde in zijn Nederlandsche rede
voering, dadelijk te vragen : Waar is
het eerbiedwaardige in de onafhankelijk
heid ran een volk, dat niet zijn karakter
bewaart? En is niet de, taal in menig
op' zicht de uitdrukking ra n f iet Volkskarakter?
En als deze /elfde Beernaert uitroept:
Hoeveel krachtiger moet dat gevoel (van
internationale verbroedering) wezen, waar
het, zooals hier het geval is, naburige
natiën geldt, van n on denzelfden oor
sprong en als 't ware voorbestemd om
elkander te achten en bij te staan", dan
antwoorden wij: over dien oorsprong
zullen wij nu maar zwijgen, doch welke
achting verdient een volk, dat een ander
volk, met hem deel uitmakende van
denzelfden staat, zoo cynisch mogelijk
dwingt zijn karakter te verloochenen,
en hoe zou een broedcrvcAk zulk een
dwingvolk kunnen willen bijstaan?"
Al zijn er eenige weken sedert het
uitspreken dezer redevoeringen
verloopen, de gedachtewisseling
overdebeteekenis der Belgisch-Hollandsche Com
missie duurt nog altijd voort. En het
laat zich verklaren, daar, hoe men ook
tracht haar van politieke strekking schoon
te wasschen, zij van huis uit, van oor
sprong en van bedoelen, niets anders is
dan een poging van Belgiëter voorbe
reiding van een militaire entente, liefst
nog van een militair verbond. Zóó politiek
van beteekenis, als in 't bijzonder
antiDuitsch, werd de zaak opgevat, dat het
zelfs is moeten komen tot een officieele
tegenspraak van Duitsche zijde, als zou
uit Berlijn, tegeninvloed zijn geoefend
op de Nederlandsche Regeering; en de
tegenwoordigheid van Fransche en En
gelsche legatieheeren bij de opening,
was wel het duidelijkst bewijs, dat
men zich in de politieke strekking
van het streven niet vergiste. Trouwens,
wie kon daar nog aan twijfelen? Uit
vroegere verklaringen weten we maar
al te goed, dat Engeland niets beter zou
zien dan een echt onvervalscht militair
verbond tusschen Nederland en België"e»
verder: aan alle beschouwingen ligt H*H»
of meer ten grondslag de gedachte, dat
de nauwere aaneensluiting tusschen Neder
land en Belgiëgaandeweg tot een militair
verbond moet leiden", schreef de Engelsche
correspondent van een Vlaamsch blad.
De Engelschen," zoo voegde hij zeer
snedig daaraan toe, zijn echter slimmer
dan de Franschen en denken meer dan
ze zeggen." Men herinnert zich
vraarschijnlijk, hoe Le Temps reeds dadelijk ge
zegd heeft, dat aan de politieke en militaire
toenadering, een staathuishoudkundige eit
handels-toenadering behoorde vooraf tfe
gaan, m.a.w. dat deze laatste ons rijp most
maken voor het militaire plan. En wat
de Walen zelf aangaat Zij denkeia
blijkbaar aan niet anders... dan a&n
de slotscène.
De Indép. Beige gaf nog geen veertje
dagen geleden het volgende te verstaan t
A notre avis une entente conoroiiine
devra mener forcément a une enteate
militaire, car c1 est dans celle-ci, que rèside
la garantie certaine de Vindépendancs cfes
deux pays."
Wij wijzen er in 't voorbijgaan CTQB
op, hoe l'Indép. Beige hier herinnert aan»
Beernaert's verzekering, dat de
oaafhankelijkheid van Belgiëook de on
afhankelijkheid van Nederland is. Maar
dan krijgen we nog dezen
gemoetfelijken raad: A discuter dés a présent
les bases d'une entente militaire, avant
même que l'entente conomiqne soit aa
fait accompli, on risque donc d'ónerrer
les esprits et de fausser Ie courant
popalaire qu'il s'agit de déterminer en
Hollande et en Belgique en faveur d«
rap-prochement. Que tous les efforts se
concentrent actuellement sur l'enteate
conomique et Ie meilleur de cette grande
tacbe politique se trouvera accompli.'"
Men ziet het, dit is nu de taktische stel
regel: haalt de Hollanders maar laag^
zaam binnen, we zullen ze ten slotte wel
krijgen.
In dit verband is het niet zonder
feteekenis, dat de Walen het
Commissieprogram, reeds bij zijn samenstelling:
hebben trachten te vervalschen, door feet
woord conomique er uit te laten, (ais
zoodoende de deur open te houden, voor
sociale en politieke, misschien wel ook
miKtaire, overleggingen. De heer Talma,
dien we als volgt in TM Meusc beschreven:
vonden: Un personnage curieux est Ie
reverend Talma, membre de la Seconde?
Chambre. Sa voix psalmodie comme ate
prêehe; il a l'air de développer quelrjus
verset vangélique sur un thème de
Fespèce: Aimons-nous les uns,les autres "
On m'affirme qu'il n'a rien de commnis
avec son illustre homonyme du thétm
francais",?de heer Talma heeft daarop
aanstonds de aandacht der leden geves
tigd, en na langdurige discussie we?di
het beperkende conomique" gered.
Van twee zaken kan men zeker zijn -?
dat nl. de door het Walendom uitgedachte
entente-jacht, anti-Duitsch en
anilVlaamsch is. Ook het laatste. Welk eern
moeite heeft het niet gekost om in
deBelgische afdeeling enkele
Vlamingenzitting te doen verkrijgen; en hoe werdem
zelfs nu de uitnoodigingskaarten alleen;
in het Fransch gesteld en de Vlaamscfee
pers geheel... vergeten.
En nu hebben wij in ons land ook
een,zeer warm voorstander van een militair
verbond met België. Dr. Kuyper schrijft
precies als de Waalsche aanleggers vaa
de entente-beweging. Hij zou voor dit
deel redacteur van de Indépendance Beige
kunnen zijn. Weet u: nu vooreerst eere
entente van hartelijkheid. Voorshands.
zich daartoe te bepalen. Verder te gaaa
zou te overhaast zijn. Geestelijke
ineengroeiïng (van ons met de Walen) moet
voorop gaan, en dan volgt de rest weL
Doel is, ook volgens Kuyper, niewiee:
waarborg te zoeken voor beider onafhan
kelijkheid." Kuyper heeft hierop latem
volgen, dat dit entente-zoeken met
België, geenszins tegen Duitschland J*
gericht, terwijl al van te voren de Suit
Deutsche Correspondenz had te verstaan
gegeven, dat Duitschland zoo zuiver op
Je graat ten opzichte van Belgi
en Nederland is, als men maar denkea
kan. De beide verklaringen zijn elkander
waard. Maar het is toch te vreezen, dat,
hoe afdoend een getuigenis van onzen
Prof. Kuyper moet geacht worden, de
Duitsche generale staf zichzelf een nog
bevpegder beoordeelaar van de betee
kenis zulk eener militaire overeenkomst
tusschen Belgiëen Holland zal reke
nen, dan den leider der Nederlandsche
antirevolutionaire partij!
Over deze houding, van Kuyper is