De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 15 december pagina 1

15 december 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEKDAMHEK A°. 1907. WEEKBLAD VOOB NEDERLAND On-cLer recLaoti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. IMJC. s:. IF. L. -wiEssiisrQ-. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiè" per jaar, büvooruitbetaling, mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12' Zondag 15 December Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40> Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSB te Keulen en door alle filialen dezer firma. Be prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: VAN VERRE ES VAN NABIJ: Schriel en onrechtvaardig, door E. van Gendt. Een groot gevaar, door d. K, Gemeentetelangen, II, door C. G. Polvliet. FEUIL LETON : Microkosmos, door J. van Dijk. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp.. VOOR DAMES: Bescherming der vogels, door Piet Vluchtig. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Blijde Intochten te Amster dam, met af b., door J. H. R. De figuurtjes in hout en ivoor door C. v. d. Hoef, met afb., door Cornelis Veth. Maarschalk Bernadotte, met portr., door G, H. Koningswijseling in Zweden, met portr., door M. C. H. A. M. Roelants f, door R. Pulchri, werk van leden, door Plasschaert. A, Derkzen van Angeren.Etsen van Rotterdam, door Plasschaert. BOEKAANKONDI. GING: Bloemekens van St. Franciscus (vert. Anny Lieftinck) door P. B. K. Een zwerver verdwaald door Arthur van Schendel. door J. Everts Jr. Besliste volzinnen, door Jacob Israël de Haan.?FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door Alex.J. Hendrix en V. d. S. 't Hoofd maakt de school", door H. van Breemen. Een nieuw letterboek, door R. W. P. de Vries Jr. DAMRUBRIEK ADVERTENTIES. Schriel en onrechtvaardig. Het was in het jaar 1827, dat bij de wet een Nederlandsche Schutterij" werd ingesteld. De voornaamste bepalingen, deze schutterij betreffende, komen op het volgende neer: In alle gemeenten, welker bevolking binnen den besloten kring of omtrek der febouwen 2500 zielen en daarboven beraagt, worden, ala van ouds, schutterijen opgericht tot behoud der inwendige rust; deze schutterijen dienen, in tijd van oor log of van gevaar, tegen aanvallen van den vijand. In andere gemeenten worden in tijd van vrede, rustende schutterijen inge steld, welke in geval van oorlog, ge zamenlijk met de voren gemelde dienen als een landstorm, tot verdediging des vaderlands". Omtrent de bestrijding der kosten werden de volgende regelen vastgesteld : Elk jaar zal er voor iedere gemeente waar zulks mocht te pas komen, door den schuttersraad worden opgemaakt en aan den raad der gemeente ter goed keuring of nadere wijziging aangeboden een staat van begrooting van hetgeen er berekend wordt, aan onvermijdelijke kosten der schutterij over het volgend jaar te zullen noodig zijn. Deze kosten zullen gevonden worden uit: Ie de boeten, de bijdrageu en contributiën bij de wet bepaald, door de schuttersraden in te vorderen en aan de gemeentebesturen te verantwoorden; 2e eene toelage uit de gemeentekas". Nu heeft zich het geval voorgedaan, dat gemeentebesturen aan enkele leden der schutterij (officieren, onderofficieren en minderen) eene jaaiiijksche bezoldiging ten laste van de gemeentekas zijn gaan toekennen. Deze bevoorrechten verloren echter in 1901 ten gevolge van de opheffing der schutterijen ? hunne bezoldigde be trekking. Wat voor de hand lag gebeurde. Al dadelijk toch kwamen de bezoldigde schutterijleden bij de gemeentebesturen aankloppen om in het genot van pen sioen of wachtgeld gesteld te worden. Bestaat nu omtrent het recht van pen sioen of wachtgeld in het onderhavige geval weinig of geen verschil van mee ning, des te grooter is dit omtrent de vraag van welken kant de pensionneering moet uitgaan, nl. vanwege het Rijk dan wel vanwege de Gemeenten. Op enkele uitzonderingen na zijn de gemeenten van oordeel, dat zij bij deze zaak niet betrokken zijn, omdat de leden der schutterij in geenen deele als genieente-ambtenaar kunnen worden aan gemerkt en het gemeentebelang ook overigens niet medebrengt hun pensioen of wachtgeld toe te kennen. Volgens veler gevoelen bestaat er te minder reden om van gemeentewege geldelijke voor zieningen te treffen, omdat niet op ver zoek van de gemeentebesturen, maar in het belang van 'slands defensie tot de opheffing der schutterij werd besloten, en dat dientengevolge de vroeger bij Rijkswet aan de gemeenten opgelegde geldelijke verplichtingen voor deze zijn komen te vervallen. De Regeering oefende in het laatst van 1903, door tusschenkomst van de Commissarissen der Koningin, op de gemeentebesturen eene zachte pressie uit door de aandacht van deze te ves tigen op de wenschelijkkeid om aan personen, die bezolgdigde betrekkingen bij de schutterij bekleedden en deze ver loren hebben, voor zoover zij niet reeds wegens hun schutterlij ben dienst aan spraak hebben op een gemeentelijk pen sioen, voor een bepaalden tijd, b. v. vijf jaar, een wachtgeld zou worden toege kend. Deze pressie-uitoefening had gelijk te verwachten was niet het door de Regeering gewenschte succes. In het laatst van 1904 deed de Minister van Oorlog aan de Gemeentebesturen weten, dat, naar zijn oordeel, de gesa larieerde officieren en minderen der schutterij voldoende in de gelegenheid waren om zich voor een hun pas sende betrekking bij de Landweer, bij de betrokken autoriteiten aan te melden. Bij eene bespreking van dit onderwerp in de Kamers der Staten-Generaal, gaf de Regeering te kennen, dat zij overhelde tot het ontwerpen van eene wettelijke regeling, waarbij aan de Gemeentebestuur de plicht zou worde i opgelegd aan de rechthebbenden pensioen of wachtgeld toe te leggen. Naar onze meening valt voor de be wering van de zijde der Gemeente besturen zeer veel te zeggen en rust op de Regeering de verplichting de hand in de beurs te steken. We we had den haast gezegd onzinnige opvatting van het departement van oorlog, laten we voor hetgeen rze is. Niemand minder dan het hoofd van den Nederlandschen Staat heeft onlangs opnieuw de door de Schutterij aan den Lande bewezen diensten op schitte rende wijze erkend. Zij deed dit: 1°. door aan ontslagen schutterij-offficieren zelfs de hoogste legerrangen toe te ken nen ; 2°. door het schenken van een groot aantal ridderorden aan officieren en min deren ; 3°. door tallooze dankbetuigingen voor bewezen schutterlijke diensten en 4°. door het veelvuldig verleenen van toe stemming tot het dragen van de schutterij uniform na ontslag uit den dienst. Onder deze omstandigheden zou er, naar onze zienswijze, alle aanleiding be staan hebben om van Rijkswege pensioen of wachtgeld toe te kennen aan die schutterijleden, welke daarop wegens diensttijd aanspraak kunnen maken. De Nederlandsche Regeering moge in deze wel bedenken, dat de bij deze zaak betrokken personen, waaronder behoeftigen, niet langer dupe mogen Wij ven van een geharrewar tusschen de Regee ring en de Gemeentebesturen over de toepassing van een administratieven maatregel. Zoo denken ook Burgemeester en Wethouders van de Residentie er over. Zij toch geven thans aan den Raad in over weging aan de betrokken personen een wachtgeld toe te kennen tot een wette lijke regeling in werking is getreden, doch hoogstens voor vijf jaar. Waar op de Staatsbegrootingen nog zooveel hooge bedragen voor luxuouse onderwerpen voorkomen, zou het betrek kelijk luttele bedrag hetwelk voor pen sioen en wachtgeld voor de schutterijleden gevorderd zal worden, daarop zon der eenig gewetensbezwaar gebracht kunnen worden. Laat de Nederlandsche Regeering in deze toonen, dat ze nog steeds waarde er aan hecht: niet de zuinigheid te doen worden tot schrielheid en de schrielheid tot onrechtvaardigheid! E. VAX GESDT. Nadat het bovenstaande gezet was, is in de Tweede Kamer de hier behandelde quaestie ter sprake gekomen. In het nauw gedreven door mannen van alle partijen (de heeren Troelstra, de Savornin Lohman, Eland, Drucker, enz.) heeft de heer Rink er genoegen mee genomen alsof een regeerder daar een mooi figuur maakt in den hoek, waarin hij gedreven was, eenvoudig te blij yen staan. Maar dat is geen oplossing," voegde men hem toe Sluiting van de debatten ! En de pensioenloozen, waar ieder het over eens is, dat zij op pensioen recht hebben, kunnen wachten. RED. Een groot gevaar. De Nederlandsch-Belgische beter gezegd, de Belgisch-Nederlandsche Com missie, want zij heeft Belgiëtot baker mat bestaat nu enkele weken. Beernaert en Heemskerk hebben haar eerste zitting geopend, beiden met een redevoering, de eene Belgisch, d. i. Waalsch of Fransch, de andere Hollandsch van taal en aard. Do Belg, opgewekt, onderhoudend, hoffelijk, hetgeen hij bedoelde in vriende lijke en kleurige zinnetjes verstekend de Hollander?- wij erkennen het gaarne?? ietwat stroef en zwaar op de hand, maar des te duidelijker doende uitkomen, welk standpunt hij innam. Wat mij aangaat, zoo sprak de ge lukkige Beernaert, acht ik dit schouwspel als de verwezenlijking van een wensch, die mij dierbaar is; van een wensch, dien ik reeds zoo lang koesterde. Diep getroffen ben ik, ja, meer dan ik zeggen kan, door de groote eer die, mij te beurt valt, thans uw voorzitter te zijn. Ik beschouw dit als de bekroning eener lange en goed gevulde loopbaan, en uit het diepste van mijn hart, van dat hart dat maar niet oud wil worden, heet ik onze Nederlandsche naburen, uit naam van mijn landgenooten welkom! Dui zendmaal welkom." En wat moet het den Belgen en Hol landers gestreeld hebben, toen Beernaert hun zoo maar verzekerde, dat het voor beide landen een heugelijk feit blijkt, zooveel van hun meest gezaghebbende mannen vriendschappelijk bijeen te zien." Zelfs Baie of Hennebicq behoefde bij dit zinnetje geen vraagteeken te zetten! Hieruit bleek dan toch tevens, hoe het snakken naar een Belgisch-Hollandsche entente" volstrekt niet het eerst een Waalsch journalist, die op het eiland Walcheren tusschen de korenaren wan del de, is overvallen. Zoo ongeveer zijn heele leven heeft Beernaert met dat denkbeeld rondgeloopen. En waarom P Dit komen wij nu te weten. Nederland en Belgi zijn zuüternatiën. Zij'hebben karakter trekken, overleveringetfen verzuchtingen aan beiden gemeen. Ook hebben zij over eenstemmende en elkaar aanvullende middelen en behoeften. Hunne goede verstandhouding spruit voort uit hun belangen, evenals uit hun gevoelens. Ten slotte, hi'tblijren bestaan van de eene hnngf van het voortbestaan der andere af. Onafhankelijk Belgiëis nief denkbaar zon der de nalmurschap ran 't onafhankelijk Nederland; en omgekeerd is het niet minder icaar.'" 1) AVe zullen nu alleen maar op dat ten slotte" letten. Ten alotte moeten deze economische samensprekingen dus gevoerd worden met het oog op onze onafhan kelijkheid als staat. Valt Belgiëeenmaal, dan kan ook Holland niet bestaan. Waar om een onafhankelijk Belgiëniet denk baar is zonder een onafhankelijk Neder land, en een onafhankelijk Nederland niet zonder een onafhankelijk België, vernemen wij verder niet; het schijnt voor Beernaert, trots de historie, een axioma te zijn. Doch aangenomen nu, dat hij aldus denkt, men begrijpt dan wat de voorzitter der Belgische commissie-helft wil zeggen. Deze economische handelingen moeten hebben den diepst mogelijkenpol/tleken zin. Zij worden ondernomen met het oog op ons beider onaf hankelijk volksbe staan. AV'ij moeten dus komen tot een verbond? Neen, de consequentie van dat ten slotte" werd niet door Beernaert aangeroerd, dat mocht niet, maar voor goede verstaanders was het duidelijk genoeg. Intusschen weidde de redenaar nog verder over dit politieke punt uit, om dan te besluiten: terecht mogen wij zeggen, dat ons bestaan als onafhanke lijke volkeren een wereldbelang dient. Doch waarom gesproken over een ge vaar, dat niet bestaat, en dat telken dage, dank zij den vooruitgang der beschaving, minder dreigt ?" Ja, waarom daarover gesproken 7.00 geheel overbodig?! We begrijpen het heusch niet! Was het misschien ook bij deze passage, dat de Engelsche Minis ter, naast den Franschen Legatieraad op de tribune der diplomatie gezeten, zoo als de Matin wist mede te deelen, goed keurend knikte ? Nu hebben deze Fransche en Engelsche gezantschapsleden, die blijkbaar als pa troons van de commissie daar aanwezig waren, nog meer fraais kunnen hooren uit Beernaert's mond, o. a. toen hij zich te goed deed aan een betoog over het nauw-venvant zijn der beide natiën, en daarbij uit de geschiedenis trachtte aan te toonen, dat zekere dynastieke heeren I) Wij volgen hierbij de overzetting van de Vlaamiche Gazet. (en men weet hoe teergevoelig deze te dien opzichte kunnen zijn!) op de rolksverwantschap eu op de gemeenschappelijkheid onzer belangen hadden gelet; beginnende bij Lotharius van Swentibold, in de 9e eeuw en eindigende bij de kunstmatige vereeniging tot n koningrijk in 1815. Wij twijfelen er niet aan of de Engelsche gezant die meermalen goedkeurend ge knikt" heeft, zal ook bij dat onderdeel Beernaert van zijn instemming hebben doen blijken ? in 't bijzonder gedachtig aan Ierland en Zuid-Afrika. Nu is dit overkoken van het gevoels element, wat de Belgen zoo noodig hebben, om tot iets meer dan een praatje over kleine materieele voordeeltjes, an ders gezegd, economische verbeteringetjes te komen, ? want ten slotte moeten wij gemeenschappelijk voor de onafhanke lijkheid vechten! wel het onwaarste van de geheele geschiedenis. Immers van die nauwe verwantschap is nog nooit iets gebleken. Men kan zich moeilijk een groo ter onderscheid denken dan de Nederlan ders aan deze zijde van den Moerdijken de bewoners van het Waalsche land in volks aard, in bedrijf, in kunst, in taal, in historie, in godsdienst, in levensge woonten, kortom, in wat men maar wil. Het deel van België, met welks volk het Nederlandsche zich tot op zekere hoogte verwant kan gevoelen, is waar de Vlamen leven, het zijn de vlakke landen van Vlaanderen in de eerste plaats. Maar wat geschiedt nu juist? Dat de drie millioen Walen, de vier millioen Vlaamsch sprekende, in hun taal, m. a. w. in datgene wat voor de Nederlanders wel 't krachtigste verwantschapsteeken is, in hun taal, en dientengevolge ook in geestelijke en stoffelijke ontwikkeling-, onderdrukken, met een barbaarschheid in Westelijk Europa ongeëvenaard. Wan neer dan ook Beernaert al die frazes van warm verwantschapsgevoel had wegge laten, om eenvoudig te zeggen, mijneheeren, Hollanders, gij bevindt u hier in een residentie, waar de bestuurszetel staat, vanwaar uit wij nu al 75 jaar lang uw taaibroeders tot Franschen hebben trachten te maken; maar ik, verfranschte Vlaam, verheug mij met vele mijner Walen niet weinig u in ons midden te zien. Ik vlei mij, dat wij al pratende over staathuishoudkundige vraagstukken, u toch eindelijk wel aan 't verstand zullen brengen, dat uw volk, ondanks onze Waalsche tyrannie, zijn botten heeft te wagen bij onze forten aan Maas en Schelde, om onze onafhankelijkheid, die ook de uwe is, te verdedigen welnu, wij zouden gulweg erkend hebben, die mijn heer Beernaert, zijn wij 't ook niet met hem eens is een kerel! Maar nu, bij deze flauw-zoete, in daden steeds verloochende verwantschapslievigheden, keeren wij ons van hem af, en brengen Heemskerk onze hulde, die zich van zulk gesnap onthouden heeft, en niet schroomde in zijn Nederlandsche rede voering, dadelijk te vragen : Waar is het eerbiedwaardige in de onafhankelijk heid ran een volk, dat niet zijn karakter bewaart? En is niet de, taal in menig op' zicht de uitdrukking ra n f iet Volkskarakter? En als deze /elfde Beernaert uitroept: Hoeveel krachtiger moet dat gevoel (van internationale verbroedering) wezen, waar het, zooals hier het geval is, naburige natiën geldt, van n on denzelfden oor sprong en als 't ware voorbestemd om elkander te achten en bij te staan", dan antwoorden wij: over dien oorsprong zullen wij nu maar zwijgen, doch welke achting verdient een volk, dat een ander volk, met hem deel uitmakende van denzelfden staat, zoo cynisch mogelijk dwingt zijn karakter te verloochenen, en hoe zou een broedcrvcAk zulk een dwingvolk kunnen willen bijstaan?" Al zijn er eenige weken sedert het uitspreken dezer redevoeringen verloopen, de gedachtewisseling overdebeteekenis der Belgisch-Hollandsche Com missie duurt nog altijd voort. En het laat zich verklaren, daar, hoe men ook tracht haar van politieke strekking schoon te wasschen, zij van huis uit, van oor sprong en van bedoelen, niets anders is dan een poging van Belgiëter voorbe reiding van een militaire entente, liefst nog van een militair verbond. Zóó politiek van beteekenis, als in 't bijzonder antiDuitsch, werd de zaak opgevat, dat het zelfs is moeten komen tot een officieele tegenspraak van Duitsche zijde, als zou uit Berlijn, tegeninvloed zijn geoefend op de Nederlandsche Regeering; en de tegenwoordigheid van Fransche en En gelsche legatieheeren bij de opening, was wel het duidelijkst bewijs, dat men zich in de politieke strekking van het streven niet vergiste. Trouwens, wie kon daar nog aan twijfelen? Uit vroegere verklaringen weten we maar al te goed, dat Engeland niets beter zou zien dan een echt onvervalscht militair verbond tusschen Nederland en België"e» verder: aan alle beschouwingen ligt H*H» of meer ten grondslag de gedachte, dat de nauwere aaneensluiting tusschen Neder land en Belgiëgaandeweg tot een militair verbond moet leiden", schreef de Engelsche correspondent van een Vlaamsch blad. De Engelschen," zoo voegde hij zeer snedig daaraan toe, zijn echter slimmer dan de Franschen en denken meer dan ze zeggen." Men herinnert zich vraarschijnlijk, hoe Le Temps reeds dadelijk ge zegd heeft, dat aan de politieke en militaire toenadering, een staathuishoudkundige eit handels-toenadering behoorde vooraf tfe gaan, m.a.w. dat deze laatste ons rijp most maken voor het militaire plan. En wat de Walen zelf aangaat Zij denkeia blijkbaar aan niet anders... dan a&n de slotscène. De Indép. Beige gaf nog geen veertje dagen geleden het volgende te verstaan t A notre avis une entente conoroiiine devra mener forcément a une enteate militaire, car c1 est dans celle-ci, que rèside la garantie certaine de Vindépendancs cfes deux pays." Wij wijzen er in 't voorbijgaan CTQB op, hoe l'Indép. Beige hier herinnert aan» Beernaert's verzekering, dat de oaafhankelijkheid van Belgiëook de on afhankelijkheid van Nederland is. Maar dan krijgen we nog dezen gemoetfelijken raad: A discuter dés a présent les bases d'une entente militaire, avant même que l'entente conomiqne soit aa fait accompli, on risque donc d'ónerrer les esprits et de fausser Ie courant popalaire qu'il s'agit de déterminer en Hollande et en Belgique en faveur d« rap-prochement. Que tous les efforts se concentrent actuellement sur l'enteate conomique et Ie meilleur de cette grande tacbe politique se trouvera accompli.'" Men ziet het, dit is nu de taktische stel regel: haalt de Hollanders maar laag^ zaam binnen, we zullen ze ten slotte wel krijgen. In dit verband is het niet zonder feteekenis, dat de Walen het Commissieprogram, reeds bij zijn samenstelling: hebben trachten te vervalschen, door feet woord conomique er uit te laten, (ais zoodoende de deur open te houden, voor sociale en politieke, misschien wel ook miKtaire, overleggingen. De heer Talma, dien we als volgt in TM Meusc beschreven: vonden: Un personnage curieux est Ie reverend Talma, membre de la Seconde? Chambre. Sa voix psalmodie comme ate prêehe; il a l'air de développer quelrjus verset vangélique sur un thème de Fespèce: Aimons-nous les uns,les autres " On m'affirme qu'il n'a rien de commnis avec son illustre homonyme du thétm francais",?de heer Talma heeft daarop aanstonds de aandacht der leden geves tigd, en na langdurige discussie we?di het beperkende conomique" gered. Van twee zaken kan men zeker zijn -? dat nl. de door het Walendom uitgedachte entente-jacht, anti-Duitsch en anilVlaamsch is. Ook het laatste. Welk eern moeite heeft het niet gekost om in deBelgische afdeeling enkele Vlamingenzitting te doen verkrijgen; en hoe werdem zelfs nu de uitnoodigingskaarten alleen; in het Fransch gesteld en de Vlaamscfee pers geheel... vergeten. En nu hebben wij in ons land ook een,zeer warm voorstander van een militair verbond met België. Dr. Kuyper schrijft precies als de Waalsche aanleggers vaa de entente-beweging. Hij zou voor dit deel redacteur van de Indépendance Beige kunnen zijn. Weet u: nu vooreerst eere entente van hartelijkheid. Voorshands. zich daartoe te bepalen. Verder te gaaa zou te overhaast zijn. Geestelijke ineengroeiïng (van ons met de Walen) moet voorop gaan, en dan volgt de rest weL Doel is, ook volgens Kuyper, niewiee: waarborg te zoeken voor beider onafhan kelijkheid." Kuyper heeft hierop latem volgen, dat dit entente-zoeken met België, geenszins tegen Duitschland J* gericht, terwijl al van te voren de Suit Deutsche Correspondenz had te verstaan gegeven, dat Duitschland zoo zuiver op Je graat ten opzichte van Belgi en Nederland is, als men maar denkea kan. De beide verklaringen zijn elkander waard. Maar het is toch te vreezen, dat, hoe afdoend een getuigenis van onzen Prof. Kuyper moet geacht worden, de Duitsche generale staf zichzelf een nog bevpegder beoordeelaar van de betee kenis zulk eener militaire overeenkomst tusschen Belgiëen Holland zal reke nen, dan den leider der Nederlandsche antirevolutionaire partij! Over deze houding, van Kuyper is

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl