De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 15 december pagina 6

15 december 1907 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1590 Bigde Intochten te Amsterdam. Amsterdam heeft in de dagen, dat zij haar hart hoog droeg en hoog dragen kon, in de dagen van haar aanwas, uit breiding en bloei zich gaarne de gelijke, liefst de meerdere van vorsten getoond. Zij kwam gaarne breed uit en zag tegen geen kosten op als het gold vreemde Vorsten of Vorstinnen eenige dagen in hare vesten te waardschap te hebben. Hare beste dichters stelden zinnebeeldige voorstellingen saam, haar beste bouw meesters richtten eerepoorten op alsof zij voor de eeuwigheid bestemd waren; hare grootmeesters in muziek- en sna renspel componeerden zoet-vloeiende wij zen: hare voortreffelijke beeldhouwers en schilders gaven hun kunst aan eerepporten ten beste; hare beste jeugd vormde zich tot kostelijke en kostbare eerewachten: hare werven deden schepen afloopen, die ge doopt werden met den naam van den Vorst of Vorstin, te dier tijd te waard schap ; hare West- en Oost-Indische Com pagnie spreidde al haar schatten uit; haar kunstrijkste vuurwerkmakers vervaardig den meesterstukken; de bloem van haar jeugd deed het admiraal-zeilen bewon deren; hare pasteibakkers en suiker bakkers wrochten wonderen van zoetig heid voor de feesttafels. Amsterdam zag in de dagen van haar welvaart op geen duizenden, als het gold haar eer hoog te houden en te brallen met haar schat. Amsterdam noemde zich in dagen van bloei de gemeene winckel van twee werelden"; het streelde haar trots om haar groote macht en onmetelijk vermogen te toonen, om vorsten en vorstinnen te onthalen op lekkernijen uit de verste landen, uit China en Japon", waarmede zy alleen handel dreef. Door de scheepvaert pochte Professor Barlaeus in 1638 zeilen wij, Amsterdammers na de Molukkenen Brezijl en ontweldigen die den koning van Castiliën en Portugal. Door de scheepvaert zijn wij onlangs op de Zuidzee en aen den straade van Mexiko gekomen en hebben den groot magtighsten koning zijn zilvervloot af handig gemaakt." Barlaeus bedwelmt zich in den lof over Amsterdam's macht: Deselve is zoo hooch geklommen en gesteigert, dat elck ingeleide hoofdsom menigmaal verdub belt is. De O. I. Compagnie licht krijgsvolck op haer eigen kosten, brengt legers te velde, slaet ze neder, breeekt op, oorlooght in de andere weereld, verovert steden, overweldight eilanden, reed vloten toe, ontweldight den koning van Castiliën landen, reeden en havens." Nergens ziet men zoo vele schepen bij een; 't is een boschagie in'tlangh uitgestrekt." Die schepen zeilen naar alle havens ter wereld, China en Japan aan de eene en Brezyl aan de andere zij; wij (Amsterdammers) zijn de starksten en de maghtighsten." Barlaeus bralde aldus in zijne be schrijving over het bezoek van Maria de Medieis aan Amsterdam in 1638. Toen kwam Amsterdam uit in al haar groot heid en rijkdom; zij troefde de Hoogmogenden, die geen zin hadden de Koningin op Staatskosten te ontfangen en te herbergen, en Haar alleen wilden salueeren en met complimenten onder houden". Amsterdam ontfing de Koningin meer dan vorstelijk, zoodat de Koning van Frankrijk er zijn misnoegen over toonde. Een prachtig uitgedoste eerewacht van de rijkste Amsterdamsche jongelui haalde Maria de Medieis, in gezelschap van Amalia van Solrns en Mauritia van Portugal en talrijk gevolg van edelen op het statelijkst in. Aan de Haarlemmer poort werd zij verwellekoomd door de schutterij, onder kolonel Andries Bicker. Op het Prinsenhof heette Pensionaris Boreel haar met een Fransche rede wel kom: Op verschillende plaatsen waren kost bare eerepoorten opgericht. Den volgen den dag bracht Zij een bezoek aan het Oost-Indische Huis, waar door de Bewind hebbers een maaltijd was aangerecht, louter uit Indische gewassen en spece rijen, waarover de Koningin hare ver bazing te kennen gaf. Haere oogen verdwaelden en zij beelde zich in, ziende en aentastende 't uitheemsche en ongewone bancket, dat ze bij de Indiaenen, Molucken, Persiaenen, Arabiers, Japonesen en Chinesen te gast was." Daags daarop had in het Rokin eene vertooning plaats op een eilandje, dat men 's nachts anderhalve mijl van de stad uit het veen had aangevoerd. Op het eilandje was een groote tempel gebouwd, aan de eene zijde vertöonende het huwelijk van Francais de Medieis met Joanna van Oostenrijk, ouders der Vorstin, en de schenking van de Keizerskroon boven het wapen van Amsterdam, en aan de andere zijde in vijf tafereelen de ellendige toe stand van Frankrijk onder Hendrik III en de bloeiende onder Hendrik IV. De Vorstinnen, die in een prachtige sloep zaten, zagen al deze tafereelen met stijgende bewondering, toen eensklaps, uit de Osjessluis (het Spui, waar tegen woordig Arti is) Neptunus in een zee schelp met twee paarden er voor, en de Amsterdamsche Stedemaagd met Mercurius in een koggeschip, die in fraaie vaerzen" den lof der Koningin ging uitbrommen", het Rokin inschoten. Na deze begroeting, een steekspel te water steeds in het Rokin door tien matrozen in het wit, blauwe sjerpen om. Tegen den avond roeide men het feestvierende vorstelijk gezelschap met de gastheeren naar de werf der OostIndiache Compagnie, waar een schip te water gelaten en gedoopt werd door de Koningin als: Maria de Medicis." Een onafzienbaar aantal vaartuigen en jach ten, rijk met vlaggen en wimpels ver sierd, volgden de Koninklijke sloep. Het geheel bood, met de versierde, in het Y voor anker liggende schepen, een schitte rend geheel. Zondags vertrok Maria de Medicis, nadat zij aan burgemeesters haar portret, door Honthorst geschilderd, aangeboden had. De geheele stoet Ruiterij, prachtcorps, onder aanvoering van advokaat Davelaer deed de Koningin uitge leide. Pensionaris Boreel zegde Hare Majesteit bij het afscheidnemen nog eens dank voor de hooge eer, Amsterdam door haar bezoek bewezen. Hoe koninklijk van doen men in 1638 was, blijke uit het feit, dat Professor Barlaeus, opgedragen de feesten te be schrijven, daarvoor 1000 gulden ontfing d. i., in het geld van onzen tijd uit gedrukt, ongeveer 10.000 gulden, terwijl de uitgave van het werk aan de heeren 9255 gulden kostte. * * * De blijde inkomste van Maria de Medicis" en haar verblijf te Amsterdam is van alle inkomsten een der schitte rendste geweest, doch de overige deden in dezelfde en de volgende eeuw er weinig voor onder. Amsterdam heeft in vroeger eeuwen de ontvangst van vorsten en vorstinnen steeds grootsch opgevat, van de blyde incomste van Keizer Maximiliaan en Karel V, van de vele Oranjevorsten, en van vorsten en vorstinnen van Bran denburg tot aan keizer Napoleon toe. Doch de laatste had iets gedwoiigens, hoe kruiperig de regeeringspersonen zich ook aanstelden. Bij de komst van keizer Napoleon ging de versiering niet vrijwil lig, zij werd aangezegd als een moet"... Den 5 den October 1811 werd huis aan huis een biljet bezorgd van den volgenden inhoud: De Maire der Stad Amsterdam doet aan de Bewoondera van elk Huis, aan wien dit Billet word overgeleverd, aanzegden, dat dezelve lich binnen de Eerstvolgende Vier en Twintig; Uuren, zullen moeten voorzien van een Fransche Vlag, geschikt om uit elk Huis te worden uitgestoken, bij de intrede van Hunne Koninklijke Majesteiten, en verders: om binnen de eerstvolgende Vier-enTwiutig tluren gereed te hebben Groene Guirlandes, zo veel mogelijk van Eikeloof, tot Versiering der Voorgevels: welke versiering door elk zal moeten worden gedaan onder opzicht van Staïlswegen". (w.g.) De Maire der Stad Amsterdam, den 5 October L811. P. P. CHAKLÉ, adjunct. Hartelijker en schooner werden weder de blijde inkomsten, vooral die der Oranjevorsten, na Neêrlands herstel. Toen behoefde de vreugde en de ver siering niet meer op bevel" te ge schieden, als bij Napoleon. Een geheel uit het hart opgewelde hulde bracht Amsterdam aan den Prins van Oranje, den lateren koning Willem II en aan Prins Frederik bij hun blijde inkomste, 17 September 1831, na den Tiendaagschen veldtocht. In rijtuigen met zes paarden, en bovendien nog ge trokken door zestig turfdragers, blauwe slaapmutsen op, witte sloofjes voor, met witte koorden, deden zij hun intrede in Neerland's hoofdstad en werden schier onder bloemen bedolven. Van de 15de tot en met de 20ste eeuw heeft Amsterdam een veertig maal vorsten en vorstinnen, met pracht en praal, en vertoon van grooten rijkdom, een blijde inkomste bereid. De versie ringen en. eerepoorten, de feesten en feestelijkheden waren het schoonst en kostbaarst, en het meest artistiek in de 15de, 16de en 17de eeuw. Met de negen tiende eeuw verdwijnt het artistieke, uitgezonderd eene opleving er van, toen de ontwerpen voor versiering en illumi natie weder aan kunstenaars werden op gedragen, als Jan Springer, Hendrikx en Kromhout. Bezoek van vreemde vorsten en vor stinnen heeft Amsterdam in alle eeuwen gehad. Peter de Groote van Rusland is er tweemaal geweest, vorsten en vorstin nen uit het huis van Brandenburg meermalen, voorzaten van Wilhelm II, den Keizer van Duitschland, die thans voor de tweede maal een bezoek heeft gebracht aan Amsterdam. J. H. R. U Hoef, bij Erven Dorens te Amsterdam. Er is misschien geen branche van beel dende kunst, waarbij wij zoo gewend zijn geraakt aan een conventioneele soort v%n symboliek, als bij de beeldhouwkunst. Vooral de neiging tot het weergeven van den naak ten mensch. die om begrij pelijke redenen den boetseerder en beeld houwer in het bloed zit, leidt daar van zelve toe: uit der aard worden buiten het ge meenzame le ven staande figuren, aldus verkregen, ons voorgezet als de verpersoon lijking van een of andere idee. Het gevaar ligt voor de hand, dat ook die belichamingen van begrippen, zoo goed als haar verouderde alle gorische namen, buiten het leven staan. MisOud Vrouwtje. De intocht van Maria de Medicis te Amsterdam. Het vertrek van Maria de Medicis uit Amsterdam. (De karos der Vorstin staat tusschen het oude Stadhuis en de Waag op den Dam, de Burgemeesteren doen de Vorstin uitgeleide tot aan haar koets, en maken eene reverentie). sohien is dit wel een der oorzaken van de onverschilligheid van het juist aan het positieve, het concrete in bijna al zijn kunst gewone Hollandsche volk voor de sculptuur. Zoo komt het wellicht, dat het Hollandsen publiek in deze geheel niet onderscheidt; het weeë, slap pe genre van koket-wulpsche 'bronsfi guurtjes dullt en aanmoedigt en nog niet de verdiende aan dacht schenkt aan de verblij dende ? teeke nen, dat ook de beeldhouw kunst, als de andere bezig is zich te ver jongen door voeling met de realiteit van het leven. Waar ik nu hier opmerk zaamheid Neutenmeid. vraag'voor de beeldjes van C. J.tv. d.^Hoef, denjjknappen ontwerper van veel wél ge slaagd en wel ontvangen helaas ook veel gecopiecrd aardewerk, zoo is dat niet omdat ik meen, dat deze pogingen allén staan als uitingen van een beeldhouwkunst, die haar motieven uit het intiemer gekende moderne leven haalt, in plaats van uit abstracties. Maar ik geloof, dat veel uiter lijk z. g. realistisch werk nog inderdaad niet vrij genoeg is van de ingeroeste conventioneel-klassieke en daarom doodsche aanwensels. En dat juist deze beeldjes zoo onbevangen van traditie zijn, zoo vol van leven, maakt ze mij in het bizonder sym pathiek. Wie, die dat oude vrouwtje, met haar voorhistorisch korfje, omslagmantel enkapotmutsje, die neutenmeid" met het bot ge zicht en het vormlooze lijf, dien fluitenden jongen met het schaatsenrijders-hoofd ieksel en den zeer chten keep aanziet, zal hierin niet het werk herkennen van den man, die de straat opgaat, de straat in Amsterdam en wel die meest Amsterdamsche buurt van Amsterdam, de Jordaan? Dit zijn geen academie-modellen, maar luidjes van alle dagen" in hun eigen kleedij, die somtijds zoo zeer aanleiding kan geven juist tot summaire, groote vormen. Nog n ding treft in dit werk. Hier is niet de allengs conventioneel geworden tra gische opvatting, de sentimenteel-romantische wijze om alledaagsche verschijnselen te aanvaarden, aan het woord, die bezig is veel moderne kunst van het eigenlijk gevoel der meusehen van heden te vervreemden. Deze kunstenaar plaatst zich op geen voet stuk, ook niet op dat van den ethicus of filantroop. Zie zijn Lize." Niets van het hinderlijk-grappige, het ordinair-1 ichtzinnige dat men b. v. in de prenten van het Journal Amusant vindt, stoort ons in deze wijze van zulk een meisje weer te geven; toch is het type uitstekend gekarakteriseerd, toch is het eenigszins bizarre, dat zulke verschij ningen apart zet, met es en genoeg humor, luchtigjes aange duid. In den gang, in de wijze van de rokken op te lichten, in de kronkeling van de boa, overal her kennen we, hoe men dit beeldje ook houdt, den Kal verstraatzwier. De tegenstel ling met een haar handschoenen aan trekkende dame, die juist zoo volkomen een dame" is, onderschrapt dit alles nogeens voor wie die beide fraaie beeldjes samenziet. Dat zelfde streven om zijn modellen (of liever motieven) te begrijpen, ontmoet Fluitende Jongen. men in al die figuurtjes van dezen veelzijdig zoekenden kunstenaar. Eén van de mooiste zijner ontwerpen is Peerie-hiet! een echt Jordaansch type, een oud, verschrompeld en versleten wijfje, dat heete peeren ver koopt ; ook dit kleine beeldje is noch grap pig noch sentimenteel, doch volkomen menschelijk aangezien. Dit geldt ook voor een ander figuurtje, een harmonica-spe ler. Dit zakkige oude ventje, met den .schier grotesken broek om de slappe knieën, de groote harmonica, waar hij zijn botten kop lijde lijk tegen aan vleit, roept ons de kla gende, zagende too nen te binnen van zijn zeurig instru ment. Genoegelijk zijn ook de kindertjes. Het zijn geen snoe zige" kinderprpfieltjes met idyllische lokken, op reliëfs, waarvan ik spreek! O, neen, maar het armeluiskindje, geobserveerd in de houding en met de uitdrukkingen de kleertjes en met het speelgoed, zooals de moeders die herdruk hebben, ze bij mooi weer op straat of op stoep deponeeren, op een matje of in den practischen zetel met den onvoegzamen naam. Geen lievigheidjes van die goedkoope soort, die de dames doet roepen: ach, hoe lekker, maar het plompe, onbeholpene, de wijsneuzigheid, en geestigheid van die schepseltjes zijn het kinderlijke, dat v. d. Hoef alweer zoo goed gesnapt" heeft. Men zou dezen jongen werker onrecht doen, door te veronderstellen, dat hij in deze pogingen van houtsnijkunst al bereikt heeft wat hij wil, of wat wij op den duur van hem kunnen vragen. Vooral technisch zijn sommige groote moeilijkheden nog niet overwonnen. Om iets van deze moeilijkheden te begrij pen dient men eenigszins te weten, hoe dit werk tot stand komt. Niet zooals aardewerkfiguren, waar een model, eenmaal geboetLize".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl