Historisch Archief 1877-1940
W'AMSTEKDAMMER
A°. 1907.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
Oixder redactie -van. 3sdjc. ZEC. IF. L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
?Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement por 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
VOCHT Inctiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... mail 10.
Afcoaderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Zondag 22 December
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschlsnd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig.
INHOUD:
? f \
- VAN VEERE EN VAN NABIJ: De vrouw
in Het leger, ,door Bïoeder W. M. Lankhout
Bzn., met aanteekening van E. van Gendt.
Zedenbedervende politiek, door d. K.
Gemeentebelangen, door L. Simons.
FEUILLETON: Stalgeborenen. Kerstschetsye
vaa Georg Gffinewald Kzn. KUNST EN
JLËrTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door
Ant; Averkamp. De vrouw van Bernadotte,
door D. Klay. Botterdamgche Kunstkring,
door Plasschaert Een merkwaardige
prozabundel, door H. E. v. G. Is religie
redelijk?, door E. M. ten Cate. VOOR
DAMES: Een nieuw hoofdstuk uit den strijd
tegen het loodwit, door S. Nog eens de
keerzijde van de medaille, door Vrouwke.
ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NA
TUUR, door E. Heimane. Kerstprenten,
met af b. door Cornelis Veth. Geïllustreerde
Museum berichten, met afb., door A. J.
Servaas van Rooyen, Fr. 8. Meger'a
Handboek der Ornamentiek, beoordeeld door
Herman J. de Vries. De vrouw van Ber
nadotte, door D. Elay. Sttfn Streuvels,
door Andréde Ridder, met afb., beoordeeld
door W. Graadt van Roggen. Kerstfeest
voor de armen, met afb., door J. H. R.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO
NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S.
Brieven van Oom Jodocus, V.
INGEZONDEN. DAMRUBRIEK.
SCHAAK8PEL. ADVERTENTIËN.
De Vrouw in het leger.
Hooggeachte Redacteur!
Benige dagen geleden werd mij toege
zonden het nummer van De Amsterdammer,
waarin een artikel voorkwam _ over het
aanwenden van verpleegsters in militaire
hospitalen en in militaire gezinnen."
Bedoeld blad werd mütoegezonden door
de directrice eener groote ziekeninrichting
onder bijvoeging, dat züzoo iets afschu
welijk vond" en met de vraag of wij (ver
plegers) daartegen geen woord van protest
lieten hooren."
Zeker, een woord van protest is hier
dubbel op zijn plaats. Door den heer Van
Gendt wordt in bedoeld artikel weer een
theorie verkondigd, die wij reeds herhaal
delijk met bewijzen hebben weerlegd en
die ons de vaste overtuiging geeft, dat de
heer Van Gendt met de praktij k der tegen
woordige verpleging absoluut onbekend is.
Van waar heeft de heer v. G. de ervaring
dat de verpleegster in toewijding, zachtheid,
zindelijkheid en zooveel andere zaken staat
boven den verpleger?
In de tweede plaats begaat de schrijver
de onrechtvaardigheid, den ouden militairen
ziekenoppasser te vergelijken met de moderne
verpleegster: d9 eerste zonder opleiding of'
iets dergelijks, de tweede goed geschoold en
meest gediplomeerd.
Ja, zoo'n tegenstelling moet in 't voordeel
der laatste uitvallen.
Is de heer Van Gendt geheel onbekend
met 't bestaan van gediplomeerde verple
gers ? En deze kunnen een vergelijking met
hunne vrouwelijke collega's glansrijk door
staan. Wenscht de heer Van Gendt dan nog
de jonge ? meisjes de hospitalen in te sturen
en den man met evenveel capaciteiten en
meerdere rechten daarbuiten te laten?
Wij verplegers en zeer zeker tal van
eerlijke, rechtschapen verpleegsters en ge
neeskundigen, zij, die de praktijk der ver
pleging van den man door de vrouw heb
ben meegemaakt, kunnen niet anders, dan
het diep betreuren, wanneer onze Kêgeering
er toe over zou gaan tot het aanstellen van
verpleegsters in onze militaire hospitalen.
De schrijver meent, dat de gevaren der
gexueele kwestie, waar door velen
opgewezen is, in onze ziekenhuizen niet bestaan.
Zeker bestaan deze gevaren er; getuige de
meer en meer invoering der
broederverpleging op mannen afdeelingen.
In de groote ziekenhuizen echter wordt
nog zoo weinig rekening gehouden met de
moreele ontwikkeling en de zedelijke wet
ten der vrouw; in onze groote inrichtingen
is het slechts een exploitatie der goedkoopere
vrouwelijke arbeidskrachten, onder den dek
mantel der liefde.
Vr;j wat nuttiger en doeltreffender zou
het zijn, om militairen, die voor dezen tak
voldoende toewijding bezitten (en die zijn
er genoeg) een grondige opleiding te geven,
door aan alle militaire hospitalen een cursus
te verbinden, waardoor zij na bepaalden tijd
het Witte Kruis diploma kunnen halen.
Zoodoende zullen onze militaire hospitalen
een stabiel, goed onderlegd corps verple
gers krijgen, waar ook in tijd van oorlog
en groote rampen op te rekenen valt.
? De militaire ziekenverplegers worden
evenals in onze ziekenhuizen, na 't behalen
van het diploma, in de gelegenheid gesteld
te huwen en genieten dan een salaris even
redig aan dat in onze ziekenhuizen (? 700
tot ? 1000).
Niet alleen zou hierdoor een groot aantal
jonge mannen een bestaan worden aange
boden, maar tevens zouden veel jonge meisjes
voor zedelijken ondergang worden bewaard.
Wij allen die de praktijk der
zusterverpleging op mannen-afdeelingen hebben mee
gemaakt, weten, dat er onder onze vrou
welijke collega's velen zijn, die men gerust
de verpleging van mannelijke patiënten kan
toevertrouwen, met het oog op de sexueele
kwestie; doch, niet gesproken van de in
vloed die de verpleging van meest jonge
meisjes op den man (militair!) uitoefent en
de gevolgen daarvan, wij achten het im
moreel jonge meisjes (waarvan niemand kan
getuigen dat zij zedelijk sterk zijn) aan deze
groote zedelijke gevaren bloot te stellen,
terwijl daarvoor mannelijke krachten met
gelijke capaciteiten beschikbaar zijn.
Ik kan niet nalaten aan .het slot van deze
weinige regelen een dringenden oproep te
doen aan onze praktisch ervaren vrouwelijke
collega's, (geen particuliere verpleegsters),
zij die geruimen tijd aan 't hoofd staan van
een mannen-afdeeling, waar verpleegsters
en verplegers werkzaam zijn, om over boven
staande een eerlijk en rechtvaardig oordeel
te. vellen.
U, mijnheer de redacteur, dankend voor
de plaatsing,
Hoogachtend,
UEd. dw. dn.,
Broeder W. M. LASKHORST BZN.,
Algem. Secretaris der
Nederl. Verplegers Vakvereen.
Ie Helmerstraat 104.
* #
AANTEE*KENING.
Gaarne maak ik van de mij door de
Redactie aangeboden gelegenheid gebruik
om een kort woord aan bovenstaand schrij
ven toe te voegen. Te meer is dit het geval
waar ik medelijden gevoel met hen, die
om de eene of andere reden eenig
stelsel voorstaan en daarmede weinig of
geen succes hebben.
Waar de instelling van vrouwelijke hulp
ook bij mannelijke zieken in alle landen
der wereld zoo diep geworteld is, kan het
feheel overbodig geacht worden, daarvan
e voordeelen in het bijzonder uiteen te
zetten. Ik deed dit dan ook niet. Alleen
stelde ik een poging in om de ernstige
militaire patiënten vrouwelijke hulp te
bezorgen. En van het wenschelijke daarvan
heeft broeder Lankhorst mij niet terug
gebracht, integendeel mij in mijne meening
versterkt.
De door dezen broeder" tegen onze groote
ziekeninrichtingen ingebrachte beschuldi
ging van een exploitatie der goedkoope
vrouwelijke arbeidskrachten, onder den dek
mantel der liefde, te handhaven, kan niet
anders dan een gevolg zijn van, we had
den haast gezegd broodnijd." In dit ver
band laten we ze dan ook ongerept.
Ten sjotte nog deze opmerking: Terwijl
door mij als algemeene vrouwelijke hulp
niet gewenscht wordt is aanbevolen
bij de groote militaire ziekenirichtingen
voor de verpleging van ernstige patiën
ten, een of meer degelijk onderlegde ver
pleegsters 1) in dienst te stellen, doet de
broeder" het voorkomen, alsof ik daarvoor
jonge meisjes 1) zon bestemd willen zien.
Men moet wel zwak in zijn betoog
staan als heil in dergelijke verkeerde voor
stellingen gezocht moet worden.
E. VAN GEXDT.
1) Wy cursi veeren.
Zedenbedervende politiek.
In antwoord op ons artikel Verkiezing
te Sneek schrijft het Cent'rum, na aan
haling van enkele zinsneden:
Wij hadden onze lezers moeten waar
schuwen voor de demonische tactiek"
van dr. Kuyper enz. enz.
Nu zullen wij hier niet de polemiek
heropenen, die over het gebed op de
Deputaten-vergadering is gevoerd.
Herinneren wij er slechts aan, dat in de
Standaard een asterisk heeft gestaan,
welke als verklaring op de door de Amster
dammer zoo scherp gewraakte uitdruk
king kan gelden en daaraan al het per
soonlijke zeer nadrukkelijk ontzegde.
Wellicht heeft deheerdeK.dat stukje
niet gelezen; zijn lezers bleven er, voor
zoover wij weten, onkundig aan.
Maar nu wenschen wij hem een vraag
te doen: Wat zou hij eigenlijk ten aan
zien van dr. Kuyper willen? Verlangt
hij een schervengericht tegen den
antirevolutionnairen Staatsman? Moet deze
als een onwaardige door zijn partij wor
den uitgeworpen?
Zoo ja, laat hij het dan ronduit zeggen.
Maar voor ons is het werkelijk ver
rassend, dat dr. Kuyper hier als candidaat
der Rechterzijde door een onkerkelijk
man bestookt wordt op grond van een
gebed!
Men verzekert en men kan het ten
overvloede lezen in een artikel van prof.
Van Veen in het Utr. Dagbl. dat de
Priesch Christelijk-historischem vooral
kerkelijke grieven hadden tegen een
candidatuur Kuyper.
Ongetwijfeld hebben zij niet kunnen
bevroeden, dat zij daarbij een man als
de K. zoo fel gekeerd tegen de ver
menging van theologie en politiek als
medestander aan hun zijde zouden vinden."
Zeker hebben wij het niet noodig
geacht het Standaard-sterrenbeeld op te
nemen, maar wij geven het nu gaarne
bij het vrome gebed als proeve van een
vromen leugen om bestwil.
Het luidt als volgt:
In meer dan n blad is het voor
gesteld, ah ware door ons bedoeld en
verklaard," dat de inwerking van een
onheilige macht die ons poogt te
verdeelen, uitsluitend te onderstellen was bij
een of meer personen, die oppositie had
den gevoerd.
Wie ook maar iets verstaat van deze
onheilige inwerking, kon ons zoo iets niet
toedichten.
Ten overvloede echter hadden we in
ons artikel zelf tegen zoo ongerijmde
opvatting nadrukkelijk vooraf geprotes
teerd door deze woorden: Die inwer
king kan op allerlei manier, kan op veler
hart tegelijk toegaan. Niemand hee^ft 't recht
ten deze te oordeelen en 'te, zeggen: Op u
werkt het en op mij niet. Maar allen heb
ben zich saam te verootmoedigen."
Blijkbaar is over deze woorden
heengelezen.
Wie ze leest, ziet terstond in, dat wat
men ons toedichtte, niet door ons ge
zegd is*.
We voegen er bij, dat aan zoo
averechtsche opvatting van de gevaarlijke
inwerking, waarop we wezen, door ons
? niet is gedacht."
Hierbij teekenen wij aan, dat volgens
het bovengeschrevene, derhalve ook de
Nederlander niet iets verstaat van deze
onheilige (Satans) inwerking", en dus
ook niets begrepen heeft van Kuyper's
gebed. Men leze slechts deze zinsnede
uit het Rotterdamsch orgaan: Ook m
1^94 werd de oppontie toegeschreven aan
scheurmakerij en demonische invloeden, en
iverd zij persoonlijk verdacht gemaakt."
En Fabius zelf schreef in de Rotter
dammer, naar aanleiding van dat gebed:
Pen groep meent zekeren weg te moeten
inslaan, die aan anderen voorkomt een
doolpad te zijn. Dezen wijzen daarop,
waarna het hoofd der groep hun toe
voegt: dat dit demonisch is, wijl
nheidverbrekend. Wat dunkt u daarvan?'1
Maar- aan iets persoonlijks is bij het
waarschuwen tegen de demonische inwer
king niet gedacht.
Zoo?
Pn wat was de zaak? Kuyper wilde,
men wist het reeds lang, er in de
deputatenvergadering zijn huismanskiesrecht
met het capaciteiten-stelsel doorhalen, en
de eenige, die met kracht de belegging
dier deputatenvergadering, om dit z. i.
zeer afkeurenswaardig doel te bereiken,
principieel bestreden had, was Prof.
Fabius. Slechts tien minuten sprekens
over deze quaestie van partij-politiek
werd toegestaan, en Fabius had, na zijn
verklaring voorgelezen te hebben, die
vergadering verlaten. Zal er nu nog
iemand zijn, die kan aannemen, dat
Kuyper bij zijn bidden om de demonische
machten te weerstaan, niet aan Fabius
zou hebben gedacht?
Voor wat voor soort van mensch zou
men dan dezen eminenten" leider hebben
te houden? ? Want het is volstrekt
niet de vraag of hij uitsluitend op Pabius
heeft gedoeld. Hij zal ook aan diens
volgelingen en geestverwanten, aan
Pabius' mogelijken invloed hebben ge
dacht. Natuurlijk, maar de demon, bij
wiens kudde hij Pabius c.s. indeelde,
bleef daar niet minder de demon om.
Zoo noemden dan ook Fabius' vrienden
dit gebed iets vreeselijks".
Meer zullen wij van deze uitvlucht"
maar niet zeggen. Zij maakt geen anderen
indruk, dan de verzekering van den
brandstichter op heeter daad betrapt:
aan een zoo averechtsche uitwerking van
het vuur is door mij niet gedacht!!
Maar het Centrum wenscht ons een
vraag te doen.
Wat zou hij eigenlijk ten aanzien van
dr. Kuyper willen? Verlangt hij een
scherven-gericht tegen den
anti-revolutionnairen Staatsman? Moet deze als
een onwaardige door zijn partij worden
uitgeworpen ?
Zoo ja, laat hij het dan ronduit zeggen."
Ons dunkt wij hebben dit zoo ronduit
mogelijk reeds gezegd.
Katholieken, kerkelij ken in 't algemeen,
behoorden, uit eerbied voor de moraliteit,
hem niet als leider te begeeren of te
steunen. O. i. toch is het bedoelde gebed,
dat geen ander doel had, dan de oppositie
tegen zijn eigen politiek ontwerp later
geformuleerd: gezinshoofden-kiesrecht,
liefst zonder, desnoods met capaciteiten
stelsel! bij de goêgemeente als des
duivels af te schilderen, erger nog dan
meineed.
De meineedige roept ook God tot ge
tuige bij zijn valsch getuigenis, doch doet
dat meestal gedwongen te zweren, uit
angst, om straf te ontgaan. Bij dit gebed
echter werd de slechte handeling het
vreeselijke" verricht, eenvoudig om
een politiek voordeeltje op zijn loyalen
tegenstander te behalen. Het Centrum
oordeele zelf.
Het steunen van zoo iemand als partij
man en partijleider, en dat zonder eenige
restrictie, gelijk thans de katholieken
deden, moet demoraliseerend werken op
het publiek.
Daar moet een tijd komen," (zoo schre
ven wij in het nr. van l Dec.) en wij
denken hierbij niet uitsluitend aan de
kerkelijke politiek, al zou het geval, dat
ons bezighoudt, daartoe kunnen leiden
dat men, opgeschrikt door het groote ge
vaar, waarmee de demoraliseerende poli
tiek dreigt, haar in het volksbelang
strenger ,'eischen van zedelijkheid zal gaan
stellen. De losbandigheid, de afwezig
heid van waarheidstucht, in hoogere en
lagere ook in de laagste staatkundige
kringen, zóó dat het soms schijnt, als
ware verreweg het meerendeel der politici
en politiekertjes gekweekt in een school
van advocaten, die zich even gaarne
wijden aan kwade als aan goede zaken,
kan onmogelijk op den duur, in haar
noodlottigen invloed op de maatschappij,
blijven geduld. Maar indien een beweging
in deze richting te eeniger dagen mocht
ontstaan, of zij dan van de kerk of kerken
zal uitgaan na alles wat wij thans
weder beleven, wij betwijfelen het zeer.
En toch, wie denkt niet bij een zuiverder
gemoedsleven, onwillekeurig aan den
Bijbel en het Kruis ?"
Ziedaar de stelling, die te bestrijden
valt.
Wat het Centrum nu schreef, blijft
daar wat al te ver beneden.
Zoo: Een artikel, dat wij met leed
wezen hebben gelezen, om het respect,
dat wij koesteren voor den persoon des
schrijvers.
De heer De Koo gaat zich in zijn afkeer
van den anti-revolutionnairen leider zoo
zeer te buiten, dat ook de scherpzinnig
heid, welke zijn polemieken pleegt te
kenmerken, hem in den steek laat."
Het Centrum weet zeer goed, dat wij
in Kuyper nooit iets anders bestreden
hebben, dan zijn o. i. verderflijke poli
tiek en afkeurenswaardige persoonlijke
karaktertrekken, die in zijn houding en in
het /S'frmf/aarc/-geschrijf zich openbaarden.
In welk opzicht heeft daarbij thans onze
scherpzinnigheid", welke" onze pole
mieken pleegt te kenmerken", ons in den
steek gelaten? Neemt het Centrum dan
dat gebed voor zijn rekening, uit een
oogpunt van zedelijkheid?
Welk leedwezen, bedroeft haar om het
respect" dat hij voor onzen persoon
koestert?
Eens, onder Kuypers ministerschap,
heeft de Standaard ons een brief van
adeldom uitgereikt, en wij moeten eerlijk
bekennen, dat de origine van dat brevet
voor ons veel van zijn waarde benam.
Het respect van het Centrum schatten
wij hooger, maar wij, die van het begin
onzer loopbaan af morede politiek hebben
voorgestaan, zouden wij het respect van
het Ci'nt>*uin, en van elk op moraliteit
prijsstellend mensch, niet verloren moeten
hebben, indien wij zulk een diabolische
handeling, als waartoe Kuyper zich ver
laagde, in harmonie met zedelijkheid had
den geoordeeld?
En dan, al lager dalend, de opmerking
ten slotte, dat het Centrum zich verrast
gevoelt, wijl Kuyper als kandidaat der
rechterzijde door ons, die zoo tegen ver
menging van theologie en politiek zijn"
wordt bestookt op grond van een gebed /"
Als konden er niet zijn ook onzedelijke
gebeden, en als ware Kuyper's smeeken
niet een POLITIEK gebed!
Zoo herhalen wij onze vraag:
Mag vêlyens de katholieke Kerk,
iemand die diabolisch bidt, iemand die God
gebruikt om den geloof,genoot, d'v zijn
politiek niet beaamt, als duivelsdienaar
aan de massa voor te stellen, steun ont
vangen van, begeerd worden als leider,
ook door katholieken?"
En zoo neen, hoe moet dan het steunen
van dien man door kerke-lijken niet ge
tuigenis afleggen van den verderflijken
invloed der politiek!
Deze zaak, dunkt ons, is van te groote
beteekenis voor kerk en maatschappij,
dan dat een ernstig katholiek blad, als
het Centrum, van haar zich zou mogen
afmaken, met een paar zinnetjes in een
polemiek.
D. K.
Gemeentebelangen.
Hoe komen we weder los? II.
De moeilijkheid om een stad als Amster
dam goed te beheeren naar de eischenvan
welstand, gezondheid, ontwikkeling, die
terecht aan een modern stadsbestuur gesteld
worden, is zoo herhaaldelijk aangewezen,
dat ik niet nogeens ga uitweiden over de
bezwaren verbonden aan het vinden van
geldmiddelen, waar de gemeente zoo mak
kelijk is te ontvluchten door de rijkeren,
en al wat we doen ten behoeve der
maatschappelijk-zwakkeren, dezen vasthouden
of tot ons lokken. Amsterdam is nu eenmaal
een Hoofdstad zonder Hof, Regeering, en
al wat daar vast aan zit de eenige aldus
gesmade in heel Europa! ; Amsterdam
heeft kostbare havenwerken en
handelsinrichtingen te onderhouden; heeft een
duren bodem; geen nabüliggend
natuurmooi ; Amsterdam is, om kort te gaan, door
politieke zoowel als door topographische
gesteldheid, misdeeld. Gelukkig dat er nog
sterke aantrekkingskracht van haar uitgaat,
en dat er in haar bevolking latente
kracht zit l
Onder de middelen, om los te komen waar
we geldelijk vast dreigen te raken, staat
natuurlijk yerhooging van het algemeene
welvaartspeil voorop. De gebeurtenissen van
het laatste half jaar hebben, wel is waar,
nog eens heel sterk doen gevoelen hoe
machteloos bij de bestaande orde van zaken
een stadsbestuur is, als het op
welvaartshandhaving aankomt. De algemeene econo
mische constellatie, de stand van bijzondere
bedrijven, het gelukkig" of ongelukkig"
speculeeren beteekenen veel meer dan de
uitteraard beperkte pogingen van eenig
stadsbestuur of een deel der burgerij, om
welvaart te vestigen of te verbreiden. Wij
spelen in de poppenkast; anderen, achter
de schermen, trekken aan de touwtjes.
Bemoedigend is dat niet, en zij die gelooven
dat in onze maatschappelijke ordening alles
is zooals het wezen moest, hebben over
meer blinde goedmoedigheid dan ik te
beschikken. Maar het zou d waas zijn, locale
omstandigheden te willen gaan. bespreken
en tegelijk eventjes onder het handje over
sociale omvorming aan het praten te slaan.
Als stadsbestuurders hebben we de wereld
te nemen zooals zij eenmaal om ons heen
draait; we moeten al blij zijn als we in
onzen eigen mallemolen alles in orde houden.
* **
Dus: Welvaartsvermeerdering. De uit
gaaf van onze Kamer van Koophandel met
subsidie uit onze gemeentekas dezer dagen
in 4 talen verspreid over: De haven van
Amsterdam is in dat opzicht bemoedigende
lectuur. Onze scheepvaartbeweging neemt
naar alle drie kanten gestadiglijk toe, en
daar Amsterdam niet als Rotterdam meer
doorvoerhandel heeft, beteekentdit vanzelf:
meer handel en bedrijf. Amsterdam is nog
altijd stapelplaats voor velerlei artikelen,
en sints de verruiming van ons Noordzee
kanaal dien weg naar zee tot het ruimste
kanaal van de wereld, (mét het Suezkanaal
als eenig gelijkwaardige!) gemaakt heeft,is
de verwachting op nog staager toeneming
bij eenigszins gunstige economische con
stellatie ongetwijfeld gegrond. Aan den
overkant van het Y begint de nieuwe in
dustrie-stad zich op onze gemeente-terreinen
te ontwikkelen.
Bij de jongste begrootings-debatten heeft
de heer Seheltema de meening geopperd,
dat velen niet veel lust zullen hebben om
zich hier aan het hoofd te stellen van
industrieën, vanwege het toenemend socia
lisme onder onze Amsterdamsche arbeiders.
Ik voor mij heb niet de allerminste vrees,
dat deze factor terughoudend zal werken,
om de zeer eenvoudige reden, dat we toch
in Amsterdam ook wel modern" genoeg
worden om te weten, dat: hoe meer gedisci
plineerd in de vakvereeniging de arbeider
wordt, hoe moderner die vakbeweging zelf,
des te beter de arbeider, en des te makke
lijker de kwesties uit de wereld [komen.
Alleen de patroon van heden kan niet
meer zoo kalmweg beschikken over zijn
ondergeschikten; zij verlangen meer tekst
en uitleg; vragen rekenschap van 't geen
over hen beschikt wordt; willen meer zelf
standig mensch zijn. Maar nu onze vak
beweging zelf meer uit haar dwingerige
kindschheid raakt, en van de leiders zelf
meer geëischt wordt begrip en inzicht van
zaken-doen", wordt het afhandelen der
kwesties tusschen meer gelijke en elkander
begrijpende partijen gemakkelijker dan tien
jaar geleden. Een modern" patroon vindt
overleg met besturen van vakvereenigingen
even natuurlijk als onderhandelen met zijn
leveranciers, en zal zijn geheele industrieele
inrichting van zelfsprekend daarop baseeren.
Wat ik hier schrijf is geen
sociaaldoezelarij"; maar vrucht van eigen nuchtere
ervaring. En in flagranten strijd met den
heer Scheltema ben ik zoo vrij te meenen,
dat Amsterdams kansen op een bloeiende
industrie waarop haar ligging haar in
menig opzicht uitzicht biedt te gunstiger
staan, naarmate in haar midden de moderne
vakbeweging zich te rustiger uitbreidt.
***
Een veel gewichtiger factor lijkt me de
vorming onzer ambachts- en werklieden.
In een zoo hevige crisis als we nu door
maken mag de uitspraak slechts halve
waarheid blijken, zeker is, dat de
arbeidsen industrieele kansen ontzaglijk af hangen
van de vakbekwaamheid en het algemeene
weerstandsvermogen der werklieden. In
dit opzicht valt voor Amsterdam nog ont
zaglijk veel te achterhalen. Ons
ambachts