De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1907 22 december pagina 1

22 december 1907 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

W'AMSTEKDAMMER A°. 1907. WEEKBLAD VOOE NEDERLAND Oixder redactie -van. 3sdjc. ZEC. IF. L. Dit nummer bevat een bijvoegsel. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. ?Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement por 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65 VOCHT Inctiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... mail 10. Afcoaderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Zondag 22 December Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitschlsnd, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 40 Pfennig. INHOUD: ? f \ - VAN VEERE EN VAN NABIJ: De vrouw in Het leger, ,door Bïoeder W. M. Lankhout Bzn., met aanteekening van E. van Gendt. Zedenbedervende politiek, door d. K. Gemeentebelangen, door L. Simons. FEUILLETON: Stalgeborenen. Kerstschetsye vaa Georg Gffinewald Kzn. KUNST EN JLËrTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant; Averkamp. De vrouw van Bernadotte, door D. Klay. Botterdamgche Kunstkring, door Plasschaert Een merkwaardige prozabundel, door H. E. v. G. Is religie redelijk?, door E. M. ten Cate. VOOR DAMES: Een nieuw hoofdstuk uit den strijd tegen het loodwit, door S. Nog eens de keerzijde van de medaille, door Vrouwke. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NA TUUR, door E. Heimane. Kerstprenten, met af b. door Cornelis Veth. Geïllustreerde Museum berichten, met afb., door A. J. Servaas van Rooyen, Fr. 8. Meger'a Handboek der Ornamentiek, beoordeeld door Herman J. de Vries. De vrouw van Ber nadotte, door D. Elay. Sttfn Streuvels, door Andréde Ridder, met afb., beoordeeld door W. Graadt van Roggen. Kerstfeest voor de armen, met afb., door J. H. R. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door Alex. J. Hendrix en V. d. S. Brieven van Oom Jodocus, V. INGEZONDEN. DAMRUBRIEK. SCHAAK8PEL. ADVERTENTIËN. De Vrouw in het leger. Hooggeachte Redacteur! Benige dagen geleden werd mij toege zonden het nummer van De Amsterdammer, waarin een artikel voorkwam _ over het aanwenden van verpleegsters in militaire hospitalen en in militaire gezinnen." Bedoeld blad werd mütoegezonden door de directrice eener groote ziekeninrichting onder bijvoeging, dat züzoo iets afschu welijk vond" en met de vraag of wij (ver plegers) daartegen geen woord van protest lieten hooren." Zeker, een woord van protest is hier dubbel op zijn plaats. Door den heer Van Gendt wordt in bedoeld artikel weer een theorie verkondigd, die wij reeds herhaal delijk met bewijzen hebben weerlegd en die ons de vaste overtuiging geeft, dat de heer Van Gendt met de praktij k der tegen woordige verpleging absoluut onbekend is. Van waar heeft de heer v. G. de ervaring dat de verpleegster in toewijding, zachtheid, zindelijkheid en zooveel andere zaken staat boven den verpleger? In de tweede plaats begaat de schrijver de onrechtvaardigheid, den ouden militairen ziekenoppasser te vergelijken met de moderne verpleegster: d9 eerste zonder opleiding of' iets dergelijks, de tweede goed geschoold en meest gediplomeerd. Ja, zoo'n tegenstelling moet in 't voordeel der laatste uitvallen. Is de heer Van Gendt geheel onbekend met 't bestaan van gediplomeerde verple gers ? En deze kunnen een vergelijking met hunne vrouwelijke collega's glansrijk door staan. Wenscht de heer Van Gendt dan nog de jonge ? meisjes de hospitalen in te sturen en den man met evenveel capaciteiten en meerdere rechten daarbuiten te laten? Wij verplegers en zeer zeker tal van eerlijke, rechtschapen verpleegsters en ge neeskundigen, zij, die de praktijk der ver pleging van den man door de vrouw heb ben meegemaakt, kunnen niet anders, dan het diep betreuren, wanneer onze Kêgeering er toe over zou gaan tot het aanstellen van verpleegsters in onze militaire hospitalen. De schrijver meent, dat de gevaren der gexueele kwestie, waar door velen opgewezen is, in onze ziekenhuizen niet bestaan. Zeker bestaan deze gevaren er; getuige de meer en meer invoering der broederverpleging op mannen afdeelingen. In de groote ziekenhuizen echter wordt nog zoo weinig rekening gehouden met de moreele ontwikkeling en de zedelijke wet ten der vrouw; in onze groote inrichtingen is het slechts een exploitatie der goedkoopere vrouwelijke arbeidskrachten, onder den dek mantel der liefde. Vr;j wat nuttiger en doeltreffender zou het zijn, om militairen, die voor dezen tak voldoende toewijding bezitten (en die zijn er genoeg) een grondige opleiding te geven, door aan alle militaire hospitalen een cursus te verbinden, waardoor zij na bepaalden tijd het Witte Kruis diploma kunnen halen. Zoodoende zullen onze militaire hospitalen een stabiel, goed onderlegd corps verple gers krijgen, waar ook in tijd van oorlog en groote rampen op te rekenen valt. ? De militaire ziekenverplegers worden evenals in onze ziekenhuizen, na 't behalen van het diploma, in de gelegenheid gesteld te huwen en genieten dan een salaris even redig aan dat in onze ziekenhuizen (? 700 tot ? 1000). Niet alleen zou hierdoor een groot aantal jonge mannen een bestaan worden aange boden, maar tevens zouden veel jonge meisjes voor zedelijken ondergang worden bewaard. Wij allen die de praktijk der zusterverpleging op mannen-afdeelingen hebben mee gemaakt, weten, dat er onder onze vrou welijke collega's velen zijn, die men gerust de verpleging van mannelijke patiënten kan toevertrouwen, met het oog op de sexueele kwestie; doch, niet gesproken van de in vloed die de verpleging van meest jonge meisjes op den man (militair!) uitoefent en de gevolgen daarvan, wij achten het im moreel jonge meisjes (waarvan niemand kan getuigen dat zij zedelijk sterk zijn) aan deze groote zedelijke gevaren bloot te stellen, terwijl daarvoor mannelijke krachten met gelijke capaciteiten beschikbaar zijn. Ik kan niet nalaten aan .het slot van deze weinige regelen een dringenden oproep te doen aan onze praktisch ervaren vrouwelijke collega's, (geen particuliere verpleegsters), zij die geruimen tijd aan 't hoofd staan van een mannen-afdeeling, waar verpleegsters en verplegers werkzaam zijn, om over boven staande een eerlijk en rechtvaardig oordeel te. vellen. U, mijnheer de redacteur, dankend voor de plaatsing, Hoogachtend, UEd. dw. dn., Broeder W. M. LASKHORST BZN., Algem. Secretaris der Nederl. Verplegers Vakvereen. Ie Helmerstraat 104. * # AANTEE*KENING. Gaarne maak ik van de mij door de Redactie aangeboden gelegenheid gebruik om een kort woord aan bovenstaand schrij ven toe te voegen. Te meer is dit het geval waar ik medelijden gevoel met hen, die om de eene of andere reden eenig stelsel voorstaan en daarmede weinig of geen succes hebben. Waar de instelling van vrouwelijke hulp ook bij mannelijke zieken in alle landen der wereld zoo diep geworteld is, kan het feheel overbodig geacht worden, daarvan e voordeelen in het bijzonder uiteen te zetten. Ik deed dit dan ook niet. Alleen stelde ik een poging in om de ernstige militaire patiënten vrouwelijke hulp te bezorgen. En van het wenschelijke daarvan heeft broeder Lankhorst mij niet terug gebracht, integendeel mij in mijne meening versterkt. De door dezen broeder" tegen onze groote ziekeninrichtingen ingebrachte beschuldi ging van een exploitatie der goedkoope vrouwelijke arbeidskrachten, onder den dek mantel der liefde, te handhaven, kan niet anders dan een gevolg zijn van, we had den haast gezegd broodnijd." In dit ver band laten we ze dan ook ongerept. Ten sjotte nog deze opmerking: Terwijl door mij als algemeene vrouwelijke hulp niet gewenscht wordt is aanbevolen bij de groote militaire ziekenirichtingen voor de verpleging van ernstige patiën ten, een of meer degelijk onderlegde ver pleegsters 1) in dienst te stellen, doet de broeder" het voorkomen, alsof ik daarvoor jonge meisjes 1) zon bestemd willen zien. Men moet wel zwak in zijn betoog staan als heil in dergelijke verkeerde voor stellingen gezocht moet worden. E. VAN GEXDT. 1) Wy cursi veeren. Zedenbedervende politiek. In antwoord op ons artikel Verkiezing te Sneek schrijft het Cent'rum, na aan haling van enkele zinsneden: Wij hadden onze lezers moeten waar schuwen voor de demonische tactiek" van dr. Kuyper enz. enz. Nu zullen wij hier niet de polemiek heropenen, die over het gebed op de Deputaten-vergadering is gevoerd. Herinneren wij er slechts aan, dat in de Standaard een asterisk heeft gestaan, welke als verklaring op de door de Amster dammer zoo scherp gewraakte uitdruk king kan gelden en daaraan al het per soonlijke zeer nadrukkelijk ontzegde. Wellicht heeft deheerdeK.dat stukje niet gelezen; zijn lezers bleven er, voor zoover wij weten, onkundig aan. Maar nu wenschen wij hem een vraag te doen: Wat zou hij eigenlijk ten aan zien van dr. Kuyper willen? Verlangt hij een schervengericht tegen den antirevolutionnairen Staatsman? Moet deze als een onwaardige door zijn partij wor den uitgeworpen? Zoo ja, laat hij het dan ronduit zeggen. Maar voor ons is het werkelijk ver rassend, dat dr. Kuyper hier als candidaat der Rechterzijde door een onkerkelijk man bestookt wordt op grond van een gebed! Men verzekert en men kan het ten overvloede lezen in een artikel van prof. Van Veen in het Utr. Dagbl. dat de Priesch Christelijk-historischem vooral kerkelijke grieven hadden tegen een candidatuur Kuyper. Ongetwijfeld hebben zij niet kunnen bevroeden, dat zij daarbij een man als de K. zoo fel gekeerd tegen de ver menging van theologie en politiek als medestander aan hun zijde zouden vinden." Zeker hebben wij het niet noodig geacht het Standaard-sterrenbeeld op te nemen, maar wij geven het nu gaarne bij het vrome gebed als proeve van een vromen leugen om bestwil. Het luidt als volgt: In meer dan n blad is het voor gesteld, ah ware door ons bedoeld en verklaard," dat de inwerking van een onheilige macht die ons poogt te verdeelen, uitsluitend te onderstellen was bij een of meer personen, die oppositie had den gevoerd. Wie ook maar iets verstaat van deze onheilige inwerking, kon ons zoo iets niet toedichten. Ten overvloede echter hadden we in ons artikel zelf tegen zoo ongerijmde opvatting nadrukkelijk vooraf geprotes teerd door deze woorden: Die inwer king kan op allerlei manier, kan op veler hart tegelijk toegaan. Niemand hee^ft 't recht ten deze te oordeelen en 'te, zeggen: Op u werkt het en op mij niet. Maar allen heb ben zich saam te verootmoedigen." Blijkbaar is over deze woorden heengelezen. Wie ze leest, ziet terstond in, dat wat men ons toedichtte, niet door ons ge zegd is*. We voegen er bij, dat aan zoo averechtsche opvatting van de gevaarlijke inwerking, waarop we wezen, door ons ? niet is gedacht." Hierbij teekenen wij aan, dat volgens het bovengeschrevene, derhalve ook de Nederlander niet iets verstaat van deze onheilige (Satans) inwerking", en dus ook niets begrepen heeft van Kuyper's gebed. Men leze slechts deze zinsnede uit het Rotterdamsch orgaan: Ook m 1^94 werd de oppontie toegeschreven aan scheurmakerij en demonische invloeden, en iverd zij persoonlijk verdacht gemaakt." En Fabius zelf schreef in de Rotter dammer, naar aanleiding van dat gebed: Pen groep meent zekeren weg te moeten inslaan, die aan anderen voorkomt een doolpad te zijn. Dezen wijzen daarop, waarna het hoofd der groep hun toe voegt: dat dit demonisch is, wijl nheidverbrekend. Wat dunkt u daarvan?'1 Maar- aan iets persoonlijks is bij het waarschuwen tegen de demonische inwer king niet gedacht. Zoo? Pn wat was de zaak? Kuyper wilde, men wist het reeds lang, er in de deputatenvergadering zijn huismanskiesrecht met het capaciteiten-stelsel doorhalen, en de eenige, die met kracht de belegging dier deputatenvergadering, om dit z. i. zeer afkeurenswaardig doel te bereiken, principieel bestreden had, was Prof. Fabius. Slechts tien minuten sprekens over deze quaestie van partij-politiek werd toegestaan, en Fabius had, na zijn verklaring voorgelezen te hebben, die vergadering verlaten. Zal er nu nog iemand zijn, die kan aannemen, dat Kuyper bij zijn bidden om de demonische machten te weerstaan, niet aan Fabius zou hebben gedacht? Voor wat voor soort van mensch zou men dan dezen eminenten" leider hebben te houden? ? Want het is volstrekt niet de vraag of hij uitsluitend op Pabius heeft gedoeld. Hij zal ook aan diens volgelingen en geestverwanten, aan Pabius' mogelijken invloed hebben ge dacht. Natuurlijk, maar de demon, bij wiens kudde hij Pabius c.s. indeelde, bleef daar niet minder de demon om. Zoo noemden dan ook Fabius' vrienden dit gebed iets vreeselijks". Meer zullen wij van deze uitvlucht" maar niet zeggen. Zij maakt geen anderen indruk, dan de verzekering van den brandstichter op heeter daad betrapt: aan een zoo averechtsche uitwerking van het vuur is door mij niet gedacht!! Maar het Centrum wenscht ons een vraag te doen. Wat zou hij eigenlijk ten aanzien van dr. Kuyper willen? Verlangt hij een scherven-gericht tegen den anti-revolutionnairen Staatsman? Moet deze als een onwaardige door zijn partij worden uitgeworpen ? Zoo ja, laat hij het dan ronduit zeggen." Ons dunkt wij hebben dit zoo ronduit mogelijk reeds gezegd. Katholieken, kerkelij ken in 't algemeen, behoorden, uit eerbied voor de moraliteit, hem niet als leider te begeeren of te steunen. O. i. toch is het bedoelde gebed, dat geen ander doel had, dan de oppositie tegen zijn eigen politiek ontwerp later geformuleerd: gezinshoofden-kiesrecht, liefst zonder, desnoods met capaciteiten stelsel! bij de goêgemeente als des duivels af te schilderen, erger nog dan meineed. De meineedige roept ook God tot ge tuige bij zijn valsch getuigenis, doch doet dat meestal gedwongen te zweren, uit angst, om straf te ontgaan. Bij dit gebed echter werd de slechte handeling het vreeselijke" verricht, eenvoudig om een politiek voordeeltje op zijn loyalen tegenstander te behalen. Het Centrum oordeele zelf. Het steunen van zoo iemand als partij man en partijleider, en dat zonder eenige restrictie, gelijk thans de katholieken deden, moet demoraliseerend werken op het publiek. Daar moet een tijd komen," (zoo schre ven wij in het nr. van l Dec.) en wij denken hierbij niet uitsluitend aan de kerkelijke politiek, al zou het geval, dat ons bezighoudt, daartoe kunnen leiden dat men, opgeschrikt door het groote ge vaar, waarmee de demoraliseerende poli tiek dreigt, haar in het volksbelang strenger ,'eischen van zedelijkheid zal gaan stellen. De losbandigheid, de afwezig heid van waarheidstucht, in hoogere en lagere ook in de laagste staatkundige kringen, zóó dat het soms schijnt, als ware verreweg het meerendeel der politici en politiekertjes gekweekt in een school van advocaten, die zich even gaarne wijden aan kwade als aan goede zaken, kan onmogelijk op den duur, in haar noodlottigen invloed op de maatschappij, blijven geduld. Maar indien een beweging in deze richting te eeniger dagen mocht ontstaan, of zij dan van de kerk of kerken zal uitgaan na alles wat wij thans weder beleven, wij betwijfelen het zeer. En toch, wie denkt niet bij een zuiverder gemoedsleven, onwillekeurig aan den Bijbel en het Kruis ?" Ziedaar de stelling, die te bestrijden valt. Wat het Centrum nu schreef, blijft daar wat al te ver beneden. Zoo: Een artikel, dat wij met leed wezen hebben gelezen, om het respect, dat wij koesteren voor den persoon des schrijvers. De heer De Koo gaat zich in zijn afkeer van den anti-revolutionnairen leider zoo zeer te buiten, dat ook de scherpzinnig heid, welke zijn polemieken pleegt te kenmerken, hem in den steek laat." Het Centrum weet zeer goed, dat wij in Kuyper nooit iets anders bestreden hebben, dan zijn o. i. verderflijke poli tiek en afkeurenswaardige persoonlijke karaktertrekken, die in zijn houding en in het /S'frmf/aarc/-geschrijf zich openbaarden. In welk opzicht heeft daarbij thans onze scherpzinnigheid", welke" onze pole mieken pleegt te kenmerken", ons in den steek gelaten? Neemt het Centrum dan dat gebed voor zijn rekening, uit een oogpunt van zedelijkheid? Welk leedwezen, bedroeft haar om het respect" dat hij voor onzen persoon koestert? Eens, onder Kuypers ministerschap, heeft de Standaard ons een brief van adeldom uitgereikt, en wij moeten eerlijk bekennen, dat de origine van dat brevet voor ons veel van zijn waarde benam. Het respect van het Centrum schatten wij hooger, maar wij, die van het begin onzer loopbaan af morede politiek hebben voorgestaan, zouden wij het respect van het Ci'nt>*uin, en van elk op moraliteit prijsstellend mensch, niet verloren moeten hebben, indien wij zulk een diabolische handeling, als waartoe Kuyper zich ver laagde, in harmonie met zedelijkheid had den geoordeeld? En dan, al lager dalend, de opmerking ten slotte, dat het Centrum zich verrast gevoelt, wijl Kuyper als kandidaat der rechterzijde door ons, die zoo tegen ver menging van theologie en politiek zijn" wordt bestookt op grond van een gebed /" Als konden er niet zijn ook onzedelijke gebeden, en als ware Kuyper's smeeken niet een POLITIEK gebed! Zoo herhalen wij onze vraag: Mag vêlyens de katholieke Kerk, iemand die diabolisch bidt, iemand die God gebruikt om den geloof,genoot, d'v zijn politiek niet beaamt, als duivelsdienaar aan de massa voor te stellen, steun ont vangen van, begeerd worden als leider, ook door katholieken?" En zoo neen, hoe moet dan het steunen van dien man door kerke-lijken niet ge tuigenis afleggen van den verderflijken invloed der politiek! Deze zaak, dunkt ons, is van te groote beteekenis voor kerk en maatschappij, dan dat een ernstig katholiek blad, als het Centrum, van haar zich zou mogen afmaken, met een paar zinnetjes in een polemiek. D. K. Gemeentebelangen. Hoe komen we weder los? II. De moeilijkheid om een stad als Amster dam goed te beheeren naar de eischenvan welstand, gezondheid, ontwikkeling, die terecht aan een modern stadsbestuur gesteld worden, is zoo herhaaldelijk aangewezen, dat ik niet nogeens ga uitweiden over de bezwaren verbonden aan het vinden van geldmiddelen, waar de gemeente zoo mak kelijk is te ontvluchten door de rijkeren, en al wat we doen ten behoeve der maatschappelijk-zwakkeren, dezen vasthouden of tot ons lokken. Amsterdam is nu eenmaal een Hoofdstad zonder Hof, Regeering, en al wat daar vast aan zit de eenige aldus gesmade in heel Europa! ; Amsterdam heeft kostbare havenwerken en handelsinrichtingen te onderhouden; heeft een duren bodem; geen nabüliggend natuurmooi ; Amsterdam is, om kort te gaan, door politieke zoowel als door topographische gesteldheid, misdeeld. Gelukkig dat er nog sterke aantrekkingskracht van haar uitgaat, en dat er in haar bevolking latente kracht zit l Onder de middelen, om los te komen waar we geldelijk vast dreigen te raken, staat natuurlijk yerhooging van het algemeene welvaartspeil voorop. De gebeurtenissen van het laatste half jaar hebben, wel is waar, nog eens heel sterk doen gevoelen hoe machteloos bij de bestaande orde van zaken een stadsbestuur is, als het op welvaartshandhaving aankomt. De algemeene econo mische constellatie, de stand van bijzondere bedrijven, het gelukkig" of ongelukkig" speculeeren beteekenen veel meer dan de uitteraard beperkte pogingen van eenig stadsbestuur of een deel der burgerij, om welvaart te vestigen of te verbreiden. Wij spelen in de poppenkast; anderen, achter de schermen, trekken aan de touwtjes. Bemoedigend is dat niet, en zij die gelooven dat in onze maatschappelijke ordening alles is zooals het wezen moest, hebben over meer blinde goedmoedigheid dan ik te beschikken. Maar het zou d waas zijn, locale omstandigheden te willen gaan. bespreken en tegelijk eventjes onder het handje over sociale omvorming aan het praten te slaan. Als stadsbestuurders hebben we de wereld te nemen zooals zij eenmaal om ons heen draait; we moeten al blij zijn als we in onzen eigen mallemolen alles in orde houden. * ** Dus: Welvaartsvermeerdering. De uit gaaf van onze Kamer van Koophandel met subsidie uit onze gemeentekas dezer dagen in 4 talen verspreid over: De haven van Amsterdam is in dat opzicht bemoedigende lectuur. Onze scheepvaartbeweging neemt naar alle drie kanten gestadiglijk toe, en daar Amsterdam niet als Rotterdam meer doorvoerhandel heeft, beteekentdit vanzelf: meer handel en bedrijf. Amsterdam is nog altijd stapelplaats voor velerlei artikelen, en sints de verruiming van ons Noordzee kanaal dien weg naar zee tot het ruimste kanaal van de wereld, (mét het Suezkanaal als eenig gelijkwaardige!) gemaakt heeft,is de verwachting op nog staager toeneming bij eenigszins gunstige economische con stellatie ongetwijfeld gegrond. Aan den overkant van het Y begint de nieuwe in dustrie-stad zich op onze gemeente-terreinen te ontwikkelen. Bij de jongste begrootings-debatten heeft de heer Seheltema de meening geopperd, dat velen niet veel lust zullen hebben om zich hier aan het hoofd te stellen van industrieën, vanwege het toenemend socia lisme onder onze Amsterdamsche arbeiders. Ik voor mij heb niet de allerminste vrees, dat deze factor terughoudend zal werken, om de zeer eenvoudige reden, dat we toch in Amsterdam ook wel modern" genoeg worden om te weten, dat: hoe meer gedisci plineerd in de vakvereeniging de arbeider wordt, hoe moderner die vakbeweging zelf, des te beter de arbeider, en des te makke lijker de kwesties uit de wereld [komen. Alleen de patroon van heden kan niet meer zoo kalmweg beschikken over zijn ondergeschikten; zij verlangen meer tekst en uitleg; vragen rekenschap van 't geen over hen beschikt wordt; willen meer zelf standig mensch zijn. Maar nu onze vak beweging zelf meer uit haar dwingerige kindschheid raakt, en van de leiders zelf meer geëischt wordt begrip en inzicht van zaken-doen", wordt het afhandelen der kwesties tusschen meer gelijke en elkander begrijpende partijen gemakkelijker dan tien jaar geleden. Een modern" patroon vindt overleg met besturen van vakvereenigingen even natuurlijk als onderhandelen met zijn leveranciers, en zal zijn geheele industrieele inrichting van zelfsprekend daarop baseeren. Wat ik hier schrijf is geen sociaaldoezelarij"; maar vrucht van eigen nuchtere ervaring. En in flagranten strijd met den heer Scheltema ben ik zoo vrij te meenen, dat Amsterdams kansen op een bloeiende industrie waarop haar ligging haar in menig opzicht uitzicht biedt te gunstiger staan, naarmate in haar midden de moderne vakbeweging zich te rustiger uitbreidt. *** Een veel gewichtiger factor lijkt me de vorming onzer ambachts- en werklieden. In een zoo hevige crisis als we nu door maken mag de uitspraak slechts halve waarheid blijken, zeker is, dat de arbeidsen industrieele kansen ontzaglijk af hangen van de vakbekwaamheid en het algemeene weerstandsvermogen der werklieden. In dit opzicht valt voor Amsterdam nog ont zaglijk veel te achterhalen. Ons ambachts

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl